direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Broek in Waterland - Eilandweg 23-25
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0852.BPKBREilandweg023-va01

Toelichting

Hoofdstuk 1 INLEIDING

1.1 Aanleiding

Aan de Eilandweg en ter hoogte van de Hellingweg in de kern Broek in Waterland (gemeente Waterland) is een kleinschalig bedrijventerrein aanwezig. Het perceel Eilandweg 23-25, op de hoek van de Eilandweg en Hellingweg, staat bekend als de 'Kebo-locatie' naar de voormalige meubelhandel die op het terrein aanwezig is geweest. De aanwezige bedrijfsbebouwing wordt al geruime tijd gebruikt door de eigenaar als locatie voor opslag van materieel en een metselschool.

De gemeente Waterland heeft het betreffende bedrijventerrein aangewezen als locatie waarvoor transformatie naar een woonfunctie wordt nagestreefd.

In het verleden zijn verschillende pogingen gedaan om een herontwikkeling op de locatie aan de Eilandweg te starten maar dit heeft tot dusverre nog niet geleid tot een nieuwe ontwikkeling. In 2020 heeft de nieuwe eigenaar het perceel gekocht waarna in 2022 de exploitatieovereenkomst tussen de gemeente en de ontwikkelaar is getekend.

De nieuwe eigenaar van het perceel Eilandweg 23-25 is voornemens de bestaande gebouwen te slopen en het gebied te herontwikkelen voor woningbouw. Hiervoor is een beeldkwaliteits- en stedenbouwkundig plan opgesteld dat uitgaat van 21 woningen verdeeld over verschillende woningtypen, waaronder 8 appartementen, met op de begane grond van de appartementen ook circa 150 m2 aan commerciële ruimte.

Op basis van het nu geldende bestemmingsplan 'Broek in Waterland 2018' is woningbouw op deze locatie niet toegestaan. Om deze woningen en bijbehorende herinrichting van het gebied mogelijk te maken dient een planologische procedure te worden doorlopen. In het genoemde bestemmingsplan is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om het bedrijventerrein aan de Hellingweg om te vormen tot woongebied. Echter formeel ziet de wijzigingsbevoegdheid op de transformatie van het hele bedrijventerrein. Dat is nu niet het geval. Omdat er ook nog aanvullende inhoudelijke beperkingen zijn, is er voor gekozen om een herziening van het bestemmingsplan in procedure te brengen. Het voorliggende bestemmingsplan 'Broek in Waterland - Eilandweg 23-25' voorziet hierin en biedt de juridische en planologische regeling voor de beoogde herontwikkeling van het gebied.

1.2 Plangebied

Het plangebied heeft betrekking op gronden die op de hoek Eilandweg - Hellingweg liggen, aan de rand van het dorp Broek in Waterland. Het gaat om het perceel aan de aan de Eilandweg 23 - 25 dat in gebruik is geweest als onder meer een meubel- en kringloopwinkel en thans in gebruik is als opslag van de materieeldienst en metselschool van de eigenaar. Dit perceel staat kadastraal bekend onder de gemeentenaam Broek in Waterland, sectie B, perceel 2969. Het plangebied is 3.535 m2 groot.

afbeelding "i_NL.IMRO.0852.BPKBREilandweg023-va01_0001.jpg"

figuur 1.1 - Ligging en luchtfoto van het plangebied

1.3 Vigerend bestemmingsplan

1.3.1 Bestemmingsplan Broek in Waterland 2018

Het plangebied maakt deel uit van het bestemmingsplan 'Broek in Waterland 2018' dat op 19 april 2018 is vastgesteld. Het heeft daarin de bestemming 'Bedrijf' (artikel 4), in combinatie met de functieaanduiding 'detailhandel volumineus' en de dubbelbestemmingen 'Waarde-Archeologie 2' (artikel 25) en 'Waterstaat - Waterkering' (artikel 29).

afbeelding "i_NL.IMRO.0852.BPKBREilandweg023-va01_0002.jpg" figuur 1.2 - Uitsnede verbeelding als onderdeel van het vigerend bestemmingsplan 'Broek in Waterland 2018' (plangebied rood omkaderd)

Volgens de bestemming 'Bedrijf' zijn (onder meer) bedrijven onder categorie 1 en 2 van de bedrijvenlijst, met uitzondering van geluidzoneringsplichtige inrichtingen, risicovolle inrichtingen en/of vuurwerkbedrijven. Ter plaatste van enkele functieaanduidingen zijn bepaalde bedrijfsvormen toegestaan. Zo is onder de functieaanduiding 'detailhandel volumineus' volumineuze detailhandel toegestaan, met ondergeschikte wegen, paden, kleinschalige duurzame energiewinning, stallingsruimte voor fietsen, rustpunten, water, parkeer-, groen- en nutsvoorzieningen toegestaan. Tevens zijn bijbehorende voorzieningen als erven, terreinen en andere bouwwerken toegestaan. Het bouwen van gebouwen is toegestaan binnen het op de verbeelding aangeduide bouwvlak en de bouwhoogte.

De dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' bepaalt dat het zonder omgevingsvergunning verboden is om bouw- of grondwerkzaamheden te verrichten. Wel geldt dat er een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het verbod, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud, het herstel en het beheer van waterstaatsdoeleinden. In paragraaf 5.8 van deze toelichting wordt hier nader op ingegaan.

De dubbelbestemming 'Waarde-Archeologie 2' bepaalt dat het zonder omgevingsvergunning verboden is om bouw- of grondwerkzaamheden te verrichten. Wel geldt er een zogenaamde 'ondergrens' voor de vergunningplicht van 100 m2 en een diepte van 35 cm onder maaiveld. In paragraaf 5.10 van deze toelichting wordt hier nader op ingegaan.

Tot slot is er een gebiedsaanduiding 'wetgevingzone - wijzigingsgebied 1' ter plaatse van het plangebied. Deze aanduiding bepaalt dat de aanwezige bedrijfsbestemmingen in het wijzigingsgebied gewijzigd kunnen worden naar Wonen-2 uit het Bestemmingsplan 'Broek in Waterland 2018' onder de voorwaarden van de wijzigingsbevoegdheid.
Van deze bevoegdheid wordt geen gebruik gemaakt. Reden is dat de bevoegdheid ziet op de transformatie van het hele bedrijventerrein; daar is in dit geval geen sprake van. Ook zijn er nog enkele andere voorwaarden gesteld waardoor een wijzigingsprocedure niet kan worden toegepast voor deze ontwikkeling.

1.4 Opbouw bestemmingsplan

Het (postzegel)bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsbepalingen van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding zijn de verschillende bestemmingen vastgelegd, in de regels (per bestemming) de bouw- en gebruiksmogelijkheden. Het Bro bepaalt dat een bestemmingsplan vergezeld gaat van een toelichting. Deze toelichting heeft geen juridische status, maar is wel belangrijk als het gaat om de onderbouwing van hetgeen in het bestemmingsplan is geregeld.

De toelichting van dit bestemmingsplan is objectgericht opgezet, hetgeen betekent dat verwijzingen vanuit de toelichting naar de planregels (en vice versa) zijn opgenomen. Dit komt de digitale raadpleegbaarheid van het plan ten goede. Het bestemmingsplan voldoet aan de eisen van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012.

Voor de verbeelding op papier wordt gebruik gemaakt van topografische en kadastrale ondergronden. Deze ondergronden zijn niet altijd actueel en tonen niet altijd alle bebouwing. Deze ondergronden dienen slechts ter oriëntatie. In het vaststellingsbesluit is opgenomen welke ondergrond is gebruikt bij het opstellen van het plan.

De ondergronden (waaronder luchtfoto's) die worden gebruikt op de landelijke website www.ruimtelijkeplannen.nl worden beschikbaar gesteld door de website zelf. Ook die ondergronden zijn niet altijd actueel en tonen niet altijd alle bebouwing. De gemeente heeft daar geen invloed op.

1.5 Leeswijzer

De toelichting is als volgt opgebouwd. Hoofdstuk 2 geeft inzicht in de huidige ruimtelijke en functionele situatie. Hoofdstuk 3 beschrijft in hoofdlijnen de nieuwe ontwikkeling. De relevante beleidsthema's, waar het nieuwe plan is getoetst, staat beschreven in Hoofdstuk 4. De milieu- en omgevingsaspecten zijn uitgewerkt in Hoofdstuk 5.

Hoofdstuk 6 bevat een beschrijving van de juridische aspecten en Hoofdstuk 7 gaat in op de economische en de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 HUIDIGE SITUATIE

2.1 Huidige situatie

Het plangebied, bekend als de 'Kebo-locatie', is onderdeel van het bedrijventerrein aan de Hellingweg in het zuidwestelijk deel van de kern Broek in Waterland. Op het bedrijventerrein zijn nog verschillende bedrijven actief, op enkele plekken waar deze activiteiten zijn beëindigd is al een kleinschalige transformatie naar woningbouw gestart.

Het grenst aan de Eilandweg, die parallel aan de Provincialeweg N247 gelegen is. Deze Provincialeweg doorsnijdt de kern Broek in Waterland en is fysiek en visueel van grote invloed op het gebied.

De Eilandweg is een oud (vaart)lint langs de Broekervaart en wordt gekenmerkt door hoofdzakelijk woningen in kenmerkende, historische stijl. Het maakt géén onderdeel uit van het beschermd dorpsgezicht van Broek in Waterland.

afbeelding "i_NL.IMRO.0852.BPKBREilandweg023-va01_0003.jpg" figuur 2.1 - Luchtfoto bestaande situatie (plangebied rood gemarkeerd)

De Hellingweg staat dwars op de Eilandweg en ontsluit niet alleen het bedrijventerrein Hellingweg, maar ook de zuidelijk gelegen woonbuurt langs de Wagengouw.

2.2 Huidige situatie

Op de locatie zelf is nog circa 1.300 m2 aan bedrijfsbebouwing aanwezig en wordt (tijdelijk) gebruikt als voor opslag en opleidingen voor het bouwbedrijf dat de locatie heeft aangekocht voor de ontwikkeling van het woningbouwplan.

Het voorterrein is ingericht als parkeerterrein met groenstroken langs de zijden, het achterterrein onverharde oppervlaktes met enkele overkappingen en bijgebouwen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0852.BPKBREilandweg023-va01_0004.jpg"
figuur 2.2 - bestaande situatie voorterrein vanaf de Eilandweg (bron: HSB Ontwikkeling)

Hoofdstuk 3 PLANBESCHRIJVING

3.1 Woonprogramma en gemengd gebruik

Het plan gaat uit van een programma binnen het plangebied met in totaal 21 wooneenheden. Het woningbouwprogramma kent een diverse aanbod woningen, bestaande uit 8 (grondgebonden) herenhuizen, 5 woon-werkhuizen en 8 appartementen (sociale huur).

Deze woningen vormen een hofje dat op de Eilandweg is gericht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0852.BPKBREilandweg023-va01_0005.jpg"
Figuur 3.1 - Vogelvluchtschets bouwplan (indicatief) (bron: Mulleners+Mulleners, sep. 2023)

Op de begane grond van het appartementencomplex wordt de mogelijkheid geboden voor een kleinschalige detailhandel, dienstverlening of maatschappelijk functie. Daarbij wordt gedacht aan (bijvoorbeeld) een buurtsuper, postagentschap of huisartsenpost. Hiervoor is maximaal 150 m2 beschikbaar. Het plan biedt daarmee een bijdrage aan de woningmarkt, maar ook voor voorzieningen en diensten op het niveau buurt tot kern.

Tussen de gemeente en ontwikkelaar is afgesproken dat, als er geen behoefte is aan deze ruimte, hier alsnog 3 extra (sociale) woningen mogelijk zijn.

3.2 Stedenbouwkundige situering

Door stedenbouwkundig bureau Mulleners+Mulleners is een stedenbouwkundig plan voor het Kebo-terrein opgesteld. Dit is als bijlage bij voorliggend bestemmingsplan gevoegd. Tevens is een beeldkwaliteitsplan opgesteld: dit wordt separaat maar parallel aan het bestemmingsplan vastgesteld in het kader van het welstandsbeleid van de gemeente Waterland.

Onderstaand is een samenvatting van de ruimtelijke uitgangspunten van het stedenbouwkundig plan.

Het plangebied wordt grotendeels als een erfstraat aan de Eilandweg ingericht. Aan dit autovrije hofje worden de voorgevels van de herenhuizen en woon-werkhuizen georiënteerd en sluit aan bij het dorpse karakter van het historische lint langs de Eilandweg. Nadrukkelijk wordt aansluiting gezocht bij dit lint door de gevels van de woningen aan het lint op de Eilandweg te richten.

De achterkant (zuidelijk) van het plan wordt als meer 'stedelijk' ingericht, aansluitend bij het bedrijventerrein. De sociale woningen in de vorm van appartementen worden aan de zuidzijde aan de Hellingweg gesitueerd en wordt een parkeervoorziening ingericht

afbeelding "i_NL.IMRO.0852.BPKBREilandweg023-va01_0006.jpg"
Figuur 3.2 - Verkavelingstekening (indicatief) (bron: Mulleners+Mulleners, sep. 2023)

3.3 Bebouwing

Tijdens het verder uitwerken van het stedenbouwkundig en architectonisch plan, zijn nog enkele aanpassingen aan het stedenbouwkundig plan doorgevoerd, waarbij bouwhoogtes en situering van aanbouwen zijn aangepast. Dit betreft enkel aanpassingen op detailniveau, op hoofdlijnen is het plan ongewijzigd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0852.BPKBREilandweg023-va01_0007.jpg"
Figuur 3.3 - Aangepaste visualisatie bouwplan (bron : Mulleners+Mulleners, feb. 2024)

Het plan kent straks drie bebouwingsvormen:

  • Het appartementencomplex krijgt een bebouwd oppervlak van circa 260 m2. Het gebouw bestaat uit in toaal 2 (volledige) bouwlagen en een bovenste laag onder een mansarde dak. De maximale bouwhoogte bedraagt 11,50 meter en de maximale goothoogte 7,50 meter.
  • 8 herenhuizen, onderverdeeld in 2 rijtjes van elk 4 huizen met een verspringende voorgevel. De gebouwen bestaan uit 1 tot 2 bouwlagen met een variërende kapvorm en bouw- en goothoogte;
  • De 5 woon-werkwoningen worden aaneengebouwd. De gebouwen bestaan uit 2 bouwlagen en een kap, tot een bouwhoogte van 10,00 meter en een goothoogte van max 6,00 meter. Aan de achterzijde zullen de woningen worden voorzien van een aanbouw in de vorm van een veranda.

3.4 Verkeer

De toegang tot het achtergelegen parkeerterrein is op de Hellingweg gesitueerd. Op het parkeerterrein is ruimte voor parkeerplaatsen voor bewoners en bezoekers. Daarnaast worden parkeerplaatsen langs de Hellingweg en Eilandweg gerealiseerd.

In paragraaf 5.11 wordt nader ingegaan op de parkeersituatie in relatie tot het gemeentelijk parkeerbeleid.

De verkeersbewegingen als gevolg van het plan zullen hoofdzakelijk over de Hellingweg, en over het oostelijk deel van de Eilandweg naar het omliggende wegennet worden geleid. De Eilandweg wordt slechts zeer beperkt belast met extra verkeersbewegingen.

3.5 Vertaling in het bestemmingsplan

Het plangebied wordt in voorliggend bestemmingsplan als volgt bestemd. De grondgebonden woningen krijgen een woonbestemming, afgestemd op de systematiek van het onderliggende bestemmingsplan 'Broek in Waterland' maar uiteraard toegespitst op de specifieke ontwikkeling. Voortuinen, gericht op de erfstraat en de Eilandweg krijgen een tuinbestemming. De appartementen krijgen ook een woonbestemming, aangevuld met een aanduiding 'gestapeld' en 'gemengd' waarmee de voorzieningen op de begane grond mogelijk worden gemaakt.

Overige gronden, waaronder het parkeerterrein en het binnenterrein (hofje) worden bestemd met de bestemming 'Verkeer - Verblijf'. Binnen deze bestemming zijn ook groenvoorzieningen mogelijk.

De bouw van hoofdgebouwen is toegestaan binnen de op de verbeelding aangeduide bouwvlakken, volgens de op de verbeelding aangeduide aantallen en bouw- en goothoogte.

De bestemmingsregels voor de bestemmingen 'Wonen', 'Tuin' en 'Verkeer - Verblijf' zijn gebaseerd op de bestemmingen uit het geldende bestemmingsplan 'Broek in Waterland 2018' maar zijn uiteraard aangepast op de specifieke situatie.

Tenslotte zijn de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering', 'Waarde - Archeologie 2' en 'Waarde - Archeologie 4' overgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0852.BPKBREilandweg023-va01_0008.jpg"
figuur 3.3 - Verbeelding bestemmingsplan

Hoofdstuk 4 BELEIDSKADER

4.1 Inleiding

Ruimtelijke plannen dienen te passen binnen wetten, regels en beleid van het Rijk, de provincie, eventueel regionaal gevoerd beleid op intergemeentelijk niveau en in lijn te zijn met het eigen gevoerde gemeentelijk beleid. De meest relevante beleidsaspecten die betrekking hebben op de beoogde woningbouwontwikkeling worden in dit hoofdstuk beschouwd.

Onderscheid is aangebracht in rijksbeleid (paragraaf 4.2), provinciaal beleid (paragraaf 4.3), regionaal beleid (paragraaf 4.4) en gemeentelijk beleid (paragraaf 4.5). Het beleid ten aanzien van water is in één separate paragraaf (4.6) opgenomen.

4.2 Rijksbeleid

4.2.1 Nationale Omgevingsvisie

De kaders van het rijksbeleid op het gebied van de fysieke leefomgeving zijn opgenomen in de Nationale Omgevingsvisie (NOVI). De NOVI is op 11 september 2020 vastgesteld en is vanaf 12 februari 2021 bindend voor het Rijk als geldende visie onder Wet ruimtelijke ordening. De NOVI vervangt daarmee de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR, 2012).

Met de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) geeft het Rijk een langetermijnvisie op de toekomst en de ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. Nederland staat immers voor een aantal urgente opgaven, die zowel lokaal, nationaal als wereldwijd spelen. Het zijn grote en complexe opgaven op het gebied van klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw. Deze opgaven zullen Nederland flink veranderen.

De toenemende druk op de fysieke leefomgeving vraagt daarbij om een actiever Rijksoverheid. De NOVI stelt een integrale aanpak voor: integraal, samen met andere overheden en maatschappelijke organisatie, en met meer regie vanuit het Rijk. Regie vanuit het Rijk betekent echter niet het centraliseren van taken en verantwoordelijkheden; wel het geven van richting op grote opgaven en regie op goed samenspel, zowel publiek als publiek/privaat.

In de NOVI zijn deze maatschappelijke opgaven samengevat in vier prioriteiten:

  • ruimte voor klimaat adaptatie en energietransitie;
  • duurzaam economisch groeipotentieel;
  • sterke en gezonde steden en regio's;
  • toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Om dit te bereiken worden 21 nationale belangen benoemt in de NOVI waarop de nationale overheid zich richt. Deze hebben onder andere betrekking op het zorg dragen voor een woningvoorraad die aansluit op de woonbehoeften, het waarborgen en realiseren van een veilig, robuust en duurzaam mobiliteitssysteem, het beperken van klimaatverandering, het waarborgen van de hoofdinfrastructuur voor transport van stoffen via (buis)leidingen, het behouden en versterken van cultureel erfgoed en landschappelijke en natuurlijke kwaliteiten van (inter)nationaal belang en het verbeteren en beschermen van natuur en biodiversiteit.

In relatie tot de beoogde nieuwe woningbouw op Eilandweg te Broek in Waterland zijn onder meer de nationale belangen 'Zorg dragen voor een woningvoorraad die aansluit op de woonbehoeften'.

Voorliggend plan maakt de ontwikkeling van 21 woningen mogelijk Uitgangspunt daarbij is het ontwikkelingen van duurzame en betaalbare woningen voor elke doelgroep, wat tot uitdrukking komt in de realisatie van verschillende woningtypen. Doel is om de doorstroming op de woningmarkt te bevorderen en daarmee een bijdrage te leveren aan de verbetering van de leefbaarheid van de kern.

Een tweede onderdeel van deze ontwikkeling is het behouden van flexibiliteit voor het vestigen van werkgelegenheid aan huis en voorzieningen voor de kern. Het plangebied is daarin dynamisch op de lokale vraag naar woningbehoefte, werkgelegenheid en dienstverlening / voorzieningen.

4.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Ten behoeve van de bescherming en de verwezenlijking van de nationale belangen, worden in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) algemene regels voorgeschreven die bindend zijn voor de lagere overheden als provincie en gemeente. Hoewel in het Barro de kaderstellende uitspraken uit de voorheen geldende SVIR werden bevestigd, blijven deze ook onder de NOVI gelden. Het gaat hierbij onder meer om de volgende onderwerpen:

  • Rijksvaarwegen;
  • Hoofdwegen en hoofdspoorwegen;
  • Elektriciteitsvoorziening;
  • Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen;
  • Natuurnetwerk Nederland (voorheen Ecologische hoofdstructuur);
  • Primaire waterkeringen buiten het kustfundament;
  • IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte).
4.2.3 Besluit ruimtelijke ordening (Bro)

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) zijn regels opgenomen die eisen stellen aan de inhoud van een toelichting op een bestemmingsplan. Een toelichting dient een verantwoording van de in het plan gemaakte keuzen te bevatten, net als een waterparagraaf, de uitkomsten van het vooroverleg, resultaten van verrichte onderzoeken, inzichten over de uitvoerbaarheid van het plan, etc. Deze toelichting voldoet daaraan.

Verder dienen bestemmingsplannen die voorzien in nieuwe stedelijke ontwikkelingen een verantwoording te bevatten aan de hand van de zogenoemde 'Ladder voor duurzame verstedelijking' (hierna: de Ladder), die is vastgelegd in artikel 3.1.6, tweede lid Bro. Dit afwegingskader verplicht overheden tot het maken van een zorgvuldige ruimtelijke afweging bij het mogelijk maken van nieuwe stedelijke ontwikkelingen in een bestemmingsplan. Het doel is om te komen tot zorgvuldig ruimtegebruik. De Ladder is daarmee een belangrijk instrument voor een goede ruimtelijke ordening.

De Ladder ziet erop toe dat de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving bevat van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting vervolgens een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Alvorens te toetsen aan de Ladder dient te worden vastgesteld of sprake is van een stedelijke ontwikkeling. Dit begrip is in artikel 1.1.1 Bro gedefinieerd als een 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. Uit de tot dusver gevormde jurisprudentie ten aanzien van dit begrip blijkt dat de omvang van de ontwikkeling een rol speelt. Zo wordt een project vanaf 12 woningen of meer aangemerkt als een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de zin van het Bro.

In het voorliggend woningbouwplan wordt uitgegaan van de bouw van 21 woningen op de voormalige bedrijfslocatie Eilandweg 23-25 te Broek in Waterland en is daarom als stedelijke ontwikkeling aan te merken. Daarmee is sprake van een 'ladderplichtige stedelijke ontwikkeling' als bedoeld in artikel 1.1.1 Bro. In dit kader wordt het volgende overwogen.

De gemeente Waterland gaat bij nieuwe woningbouwontwikkelingen uit van een geprogrammeerde woningbouwtaakstelling, zoals vastgelegd in het 'Woningbouwprogramma (WBP) Waterland'. Dit WBP wordt regelmatig geëvalueerd en jaarlijks geactualiseerd. Het plangebied wordt sinds een aantal jaren expliciet in het WBP genoemd. In dit kader wordt ook verwezen naar paragraaf 4.5.1 van deze plantoelichting.

Verder kan het plangebied aangemerkt worden als 'bestaand stedelijk gebied' in de zin van artikel 1.1.1, eerste lid, onder h van het Bro. Het bestaande plangebied is gelegen in de bestaande kern Broek in Waterland.

4.2.4 Conclusie Rijksbeleid

Voorliggend initiatief is in overeenstemming met het geldende rijksbeleid.

4.3 Provinciaal beleid

4.3.1 Omgevingsvisie NH2050

Op 19 november 2018 hebben Provinciale Staten van Noord-Holland de Omgevingsvisie NH2050 'Balans tussen economische groei en leefbaarheid' vastgesteld.
De Omgevingsvisie richt zich op langetermijn-ambities en -doelen, met oog voor kwaliteiten die de provincie wil koesteren. Tegelijkertijd wordt met de visie geprobeerd in te spelen op veranderingen en transities die (ook) tijd nodig hebben.

De visie geeft daarmee enerzijds richting en houvast naar een onbekende toekomst, en anderzijds voldoende ruimte en handelingsperspectief om te anticiperen op nieuwe ontwikkelingen. Met de visie wordt dus geen eindbeeld voor 2050 gegeven, maar laat in algemene zin wel zien wat de ontwikkelprincipes zijn voor de hele provincie om een hoge leefomgevingskwaliteit te bieden. De provincie streeft daarbij naar een evenwichtige balans tussen economische groei en leefbaarheid, wat in de omgevingsvisie de hoofdambitie wordt genoemd.

Ten opzichte van de voorgaande provinciale structuurvisie zijn er, gelet op voorliggend bestemmingsplan en deze ontwikkeling, geen wezenlijke veranderingen in het ruimtelijke beleid. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient namelijk nog steeds rekening gehouden te worden met de ruimtelijke kwaliteit, duurzaam ruimtegebruik en klimaatbestendigheid. De provincie wil steden optimaal benutten, landschappen open houden en ruimte bieden aan economie en woningbouw. Een en ander is nader uitgewerkt in de provinciale omgevingsverordening.

4.3.2 Omgevingsverordening NH2020

Op 16 november 2020 hebben Provinciale Staten van Noord-Holland de Omgevingsverordening NH2020 vastgesteld. Deze provinciale verordening is voorbereid en opgezet volgens de vereisten uit de nieuwe Omgevingswet.

De verordening is, met het oog op duurzame ontwikkeling, de bewoonbaarheid van de provincie en de bescherming en verbetering van het leefmilieu, gericht op het in onderlinge samenhang:

  • 1. bereiken en in stand houden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit;
  • 2. behoud en herstel van de biologische diversiteit; en
  • 3. doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de fysieke leefomgeving ter vervulling van maatschappelijke behoeften.

De Omgevingsverordening stelt regels waaraan ruimtelijke plannen, waarbij wordt afgeweken van het bestemmingsplan, dienen te voldoen. In tegenstelling tot de Omgevingsvisie NH2050 is de verordening bindend.

Het voorliggende plan ligt in de bebouwde kern van Broek in Waterland. Het plangebied is niet gelegen in het werkingsgebied Landelijk gebied, MRA-Landelijk gebied of Bijzonder provinciaal Landschap.

Er is geen nadere toetsing aan het provinciaal beleid van toepassing. Voor de volledigheid wordt opgemerkt dat ten alle tijd eisen aan de klimaatbestendigheid van ontwikkelingen van toepassing zijn, zoals verwoord in artikel 6.62.

Artikel   Toetsingscriterium   Conclusie  
Artikel 4.3 Tijdelijke en uitzonderlijk gebruik helikopters of andere luchtvaartuigen   (...) Regels m.b.t. helikopter of andere luchtvaartuigen in of nabij Natura 2000-gebieden   Het voorliggende plan maakt geen activiteiten mogelijk waarvoor helikopter of luchtvaartuigen worden gebruikt. De regels vanuit Artikel 4.3 zijn niet van toepassing op dit plan.  
Artikel 4.44 Meldingsplichten Wet bodembescherming   (...) Regels m.b.t. bodemsanering   Aan de hand van het uitgevoerde bodemonderzoek is de planlocatie als verdacht op het voorkomen van bodemverontreiniging (zie ook paragraaf 5.4.2). Omdat deze verdachte locatie omvangrijk is, vormt deze een belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
De bodem dient daarbij gesaneerd te moet worden, dit zal volgens de daarvoor geldende wet- en regelgeving plaatsvinden.
Dit is financieel haalbaar.  
Artikel 5.6 Normen voor waterkwantiteit   1. Met het oog op de bergings- en afvoercapaciteit waarop de regionale wateren moeten zijn ingericht, geldt voor het gebied van een gemeente binnen de bebouwde kom als norm een gemiddelde kans op overstroming van:
a. 1/100 per jaar voor bebouwing, hoofdinfrastructuur en spoorwegen met maaiveldcriterium 0%;
b. 1/50 per jaar voor glastuinbouw met maaiveldcriterium 1%;
c. 1/10 per jaar voor het overige gebied met maaiveldcriterium 5%.

2. Met het oog op de bergings- en afvoercapaciteit waarop de regionale wateren moeten zijn ingericht, geldt voor het gebied buiten de bebouwde kom als norm een gemiddelde kans op overstroming van:
a. 1/100 per jaar voor bebouwing, hoofdinfrastructuur en spoorwegen met maaiveldcriterium van 0%;
b. 1/50 per jaar voor glastuinbouw en hoogwaardige land- en tuinbouw met maaiveldcriterium 1%;
c. 1/25 per jaar voor akkerbouw met maaiveldcriterium 1%;
d. 1/10 per jaar voor grasland, gedurende de periode van 1 maart tot 1 oktober met maaiveldcriterium 5%.

3. In afwijking van het tweede lid, aanhef en onder a geldt binnen het beheersgebied van het hoogheemraadschap van Rijnland voor bebouwing gelegen buiten de bebouwde kom de norm van het omringend landgebruik genoemd in het tweede lid, aanhef, onder b, c of d.

4. In afwijking van het tweede lid, aanhef en onder d geldt binnen de beheersgebieden van Waterschap Amstel, Gooi en vecht en hoogheemraadschap Rijnland voor grasland de norm van 1/10 per jaar met maaiveldcriterium 10 %.

5. In afwijking van het eerste en tweede lid gelden ter plaatse van het werkingsgebied Gebiedswaarden Wateroverlast de ter plaatse van het werkingsgebied als normen en maaiveldcriteria vastgelegde gebiedswaarden.

6. Voor de toepassing van het tweede lid is wat betreft het landgebruik de situatie zoals vastgelegd in het ruimtelijk plan bepalend. Indien een ruimtelijk plan onvoldoende duidelijkheid verschaft omtrent het type landgebruik dan kan het landgebruik ook worden bepaald met behulp van het meest recente Landelijk Grondgebruikersbestand Nederland van Wageningen University & Research.

7. Voor de bepaling van het landgebruik natuur mag gebruik worden gemaakt van de meest recente voortgangskaart realisatie Natuurnetwerk waarop gebieden zijn aangeduid als Natuurnetwerk gerealiseerd of van het Landelijk Grondgebruiksbestand Nederland van Wageningen Universiteit en Researchcentrum.

8. Gedeputeerde Staten kunnen nadere voorschriften stellen over de toepassing van het eerste tot en met vierde lid.

9. Uiterlijk op 31 december 2027 voldoet de inrichting van de regionale wateren binnen de beheersgebieden van het hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier, het hoogheemraadschap van Rijnland en het waterschap Amstel, Gooi en Vecht aan de in het eerste en krachtens het zevende lid opgenomen normen.  
Het onderhavige plan houdt rekening met de normen voor waterkwantiteit. In hoofdstuk 5 wordt dieper ingegaan op verschillende milieuaspecten.

Het bestemmingsplan is voorgelegd aan het Hoogheemraadschap. In dit bestemmingsplan is rekening gehouden met de watergerelateerde aspecten.  
Artikel 6.62 Klimaatadaptatie   1. De toelichting van een ruimtelijk plan dat een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling mogelijk maakt bevat een
beschrijving van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met de risico’s van klimaatverandering.
2. In de beschrijving wordt in ieder geval betrokken het risico op:
a. wateroverlast;
b. overstroming;
c. hitte; en
d. droogte.
3. De beschrijving omschrijft tevens de maatregelen en voorzieningen die worden getroffen om de in het tweede
lid omschreven risico’s te voorkomen of te beperken en de afweging die daarbij is gemaakt.
4. De beschrijving wordt opgesteld na overleg met in ieder geval het waterschap in wiens beheergebied de
ontwikkeling plaatsvindt.  
Het onderhavige plan houdt rekening met de mogelijke risico's van klimaatverandering. In hoofdstuk 5 wordt dieper ingegaan op verschillende milieuaspecten.

Het bestemmingsplan is voorgelegd aan het Hoogheemraadschap. In dit bestemmingsplan is rekening gehouden met de watergerelateerde aspecten. Het bestemmingsplan maakt het ontharden van circa 750m2 mogelijk. Door voormalige bebouwing en verharding te slopen en minder bebouwing en verharding terug te brengen. Hiermee worden effecten wateroverlast , hittestress, verdroging in en rondom het plangebied teruggedrongen.  
Artikel 6.72: Regionale waterkering   1. Ter plaatse van het werkingsgebied Regionale waterkering voorziet het ruimtelijk plan in bescherming van de waterkerende functie door op deze functie toegesneden bestemmingen en regels.
2. Ter plaatse van het werkingsgebied beschermingszone regionale waterkering voorziet een ruimtelijk plan in een beschermingszone aan weerszijden van de waterkering waar geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen toegestaan zijn.
3.In afwijking van het tweede lid zijn nieuwe ontwikkelingen mogelijk indien hierover blijkens de toelichting bij het ruimtelijk plan overeenstemming is bereikt tussen betrokken gemeenten, waterbeheerder en provincie.  
In het bestemmingsplan is rekening gehouden met watergerelateerde aspecten, waaronder ook het van toepassing zijnde beschermingszone regionale waterkering. Hiervoor wordt verwezen naar paragraaf 7.2.
 
Artikel 6.82 Peilbesluit   1. Het waterschapsbestuur stelt een of meer peilbesluiten vast voor de oppervlaktewaterlichamen in de gebieden binnen het werkingsgebied peilbesluit.
2. Peilbesluiten moeten actueel zijn en in ieder geval rekening houden met veranderingen in de omstandigheden ter plaatse en met de aanwezige functies en belangen.  
In het bestemmingsplan is rekening gehouden met watergerelateerde aspecten, waaronder ook het van toepassing zijnde peilgebied. Hiervoor wordt verwezen naar paragraaf 5.8.2.
 

Tabel 4.1 - Afweging omgevingsverordening NH2020

4.3.3 Omgevingsverordening NH2022

De provincie Noord-Holland heeft ook de Omgevingsverordening NH2022 opgesteld. Hoewel deze verordening al is vastgesteld, geldt deze nog niet. De Omgevingsverordening NH2022 is namelijk gekoppeld aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet. Dit betekent dat de Omgevingsverordening NH2022 pas in werking treedt als de Omgevingswet van kracht wordt.

Artikel 2.6 van de Omgevingswet bepaalt, dat Provinciale Staten één omgevingsverordening vaststellen waarin de provinciale regels over de fysieke leefomgeving zijn opgenomen. Voor de omgevingsverordening geldt bij de invoering van de Omgevingswet geen overgangsrecht, zodat de omgevingsverordening gelijktijdig met de Omgevingswet in werking moet treden.

De regels en wetten die terugkomen in deze provinciale verordening komen grotendeels overeen met de Omgevingsverordening NH2020, maar zijn omgezet naar de nieuwe eisen die de Omgevingswet daar aan stelt.

Ten eerste worden de regels juridisch technisch omgezet. Dat betekent dat de regels uit de Omgevingsverordening NH2022 de juiste grondslagen en verwijzingen naar de nieuwe wetgeving hebben.

Ten tweede vraagt de Omgevingswet een inhoudelijk beoordeling van de regels. De provincie wordt bevoegd gezag over bepaalde taken en gemeenten worden verantwoordelijk voor andere taken (bijvoorbeeld voor bodem). Daarom worden er een aantal belangrijke keuzes gemaakt.

De 3 meest in het oog springende wijzigingen gaan over milieu, natuur en de Regionale Energiestrategieën.

De Omgevingsverordening NH2022 heeft geen (aanvullende) gevolgen voor het plan.

4.3.4 Provinciale Woonagenda 2020-2025

De Woonagenda is de uitvoeringsagenda van het woonbeleid van de provincie Noord-Holland voor de komende vijf jaar. De Woonagenda volgt uit en past binnen de randvoorwaarden van het provinciaal ruimtelijk beleid, zoals beschreven in de provinciale Omgevingsvisie NH2050. Vanuit het provinciaal én regionaal belang dat de woningmarkt goed functioneert en het wonen optimaal bijdraagt aan het versterken van de kwaliteiten van Noord-Holland, maakt deze agenda de inzet en bijdrage van de provincie daaraan concreet.

De provincie wil ruimte bieden voor woningbouw, uitgaande van zorgvuldig ruimtegebruik. De speerpunten richten zich op een woning voor iedereen:

  • Adaptief en vraaggestuurd programmeren;
  • Productie op peil: aanjagen woningbouwproductie;
  • Kwalitatief, betaalbaar en divers woningaanbod.

Bovendien richt het zich op gezond, duurzaam en toekomstbestendig wonen in een aantrekkelijke provincie. Richtinggevende principes zijn o.a.:

  • 1. De vraag is leidend. De regionale programmeringen worden bepaald op basis van gegronde onderbouwing van vraag, aanbod en het kwalitatieve en kwantitatieve verschil daartussen voor nu en in de toekomst.
  • 2. Er zijn snel meer woningen nodig. De provincie zet in op het versnellen van de woningbouwproductie en helpt gemeenten hierbij door voortzetting van het Uitvoeringsprogramma Binnenstedelijk Bouwen en Versnellen Woningbouw.
  • 3. De woningmarkt heeft structureel meer flexibiliteit en betaalbare opties voor alle verschillende doelgroepen van woningzoekenden nodig.

Aan de hand van de in de provinciale Woonagenda omschreven ambities, uitgangspunten en acties, kunnen de verschillende regio's aan de slag en eigen afwegingen maken in regionale woonakkoorden.

Het woningbouwprogramma dat dit bestemmingsplan planologisch mogelijk maakt, beantwoordt aan de toenemende, en diverse, vraag naar woningen in een stedelijke omgeving. Het plan is ook in overeenstemming met de doelstellingen en afspraken die in het regionale 'Woonakkoord Zaanstreek-Waterland 2021-2025' zijn geformuleerd. In dit kader wordt ook verwezen naar paragraaf 4.4.4.

4.3.5 Conclusies provinciaal beleid

Er zijn geen strijdigheden met het provinciaal beleid geconstateerd.

4.4 Regionaal beleid

4.4.1 Bevolkingsprognose Noord-Holland 2017-2040

De Metropoolregio Amsterdam is een gewilde plek om te wonen en te werken. Het aantal inwoners en banen groeit sterker dan het landelijk gemiddelde. Als gevolg van de groeiende vraag stijgt het gemiddelde aantal mensen per woning. Hetzelfde geldt voor de prijzen van koopwoningen. Verder zorgen demografische veranderingen voor andere eisen aan het woningbestand. Tot 2040 zijn netto circa 250.000 woningen nodig in de MRA. Een onderbouwing van deze cijfers is opgenomen in het rapport Bevolkingsprognose Noord-Holland 2017-2040. Gezien de omvang van de opgave zet de metropoolregio reeds in op:

  • het versnellen van de productie;
  • het verharden van zachte plannen;
  • het zo veel mogelijk beperken van planuitval.

Onderstaande tabel geeft voor de periode 2017 - 2040 hiervoor de kwantitatieve basis zoals die voortkomt uit deze prognose. Regio's kunnen deze tabel gebruiken bij het opstellen van hun regionale actieprogramma's. Voor de provincie vormen ze, tot het uitkomen van de nieuwe prognose het uitgangspunt voor het beoordelen van nut en noodzaak van nieuwe woningbouwontwikkelingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0852.BPKBREilandweg023-va01_0009.png"

Tabel 4.2 woningbehoefte

Uit de tabel valt op te maken dat de woningbouwbehoefte in de gemeente Waterland in 2017 het grootst was. In de periode tot 2020 is deze woningbouwbehoefte minder groot, maar nog steeds aanwezig. in de periode 2025 tot 2040 is te zien dat de woningbouwbehoefte toeneemt. Tot 2040 zijn ten opzichte van het jaar 2017 nog circa 700 woningen nodig om te voorzien in de woningbehoefte. De voorgenomen ontwikkeling levert een kleine bijdrage aan deze opgave, door de realisatie van 21 woningen (24 na afwijking).

4.4.2 Regiovisie Waterland 2040

De regio Waterland heeft in 2009 de Regiovisie Waterland 2040 opgesteld. Het motto van de Regiovisie is: Vitaal met Karakter. De Regiovisie Waterland 2040 vormt de basis voor de gemeentelijke plannen die gemaakt gaan worden. Tevens wordt de visie gebruikt voor het inbrengen van de mening van de regio Waterland bij plannen van de Provincie Noord-Holland en die van de Metropoolregio Amsterdam.

Volgens de visie dient de sociaal-economische vitaliteit van de kernen te worden bewaakt. Hieraan dient het ruimtelijke beleid zoveel mogelijk bij te dragen, zonder het authentieke karakter van het landschap aan te tasten. Verder is er een 'plus' nodig op het gebied van woningbouw ter bevordering/instandhouding van de vitaliteit van de kernen.

De beoogde woningbouw op de voorziene locatie aan de Eilandweg in Broek in Waterland draagt bij aan de versterking van de sociaal-economische vitaliteit van Broek in Waterland. Het plangebied maakt deel uit van de in de visie aangegeven 'bestaande kern' waar deze versterking door herstructurering en mogelijk intensivering met vergroting van de diversiteit van woonmilieus mogelijk is.

Met de bouw van de nieuwe woningen wordt de doorstroming en de kwaliteit van de woningvoorraad vergroot.

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de kaders van de Regiovisie Waterland 2040.

4.4.3 Samenwerkingsagenda Regionale Woningmarkt 2016-2020

Op 30 juni 2016 is de Samenwerkingsagenda Regionale Woningmarkt 2016-2020 vastgesteld. Hierin is opgenomen op welke thema's de gemeenten in de Stadsregio Amsterdam (waaronder ook de gemeente Waterland) op het gebied van de woningmarkt willen blijven samenwerken. De thema's zijn:

  • woningbouwproductie;
  • betaalbare voorraad;
  • woonruimteverdeling.

De regionale samenwerkingsagenda is de ‘paraplu’ voor de diverse gemeentelijke woonvisies in de regio en geeft de gezamenlijke ambities en opgaven weer. De gemeenten werken dit verder uit in hun lokale woonvisie. Op regionaal niveau wordt afgestemd over de vraag in hoeverre de lokale plannen bijdragen aan de regionale ambities en opgaven. De opgaven en acties uit deze samenwerkingsagenda vormen een belangrijke basis voor het regionale 'Woonakkoord Zaanstreek-Waterland 2021-2025', dat als opvolger van het Regionaal Actieprogramma Wonen (RAP) van de Stadsregio Amsterdam is opgesteld. In paragraaf 4.4.4 wordt nader ingegaan op het regionale Woonakkoord.

4.4.4 Woonakkoord Zaanstreek-Waterland 2021-2025

De acht gemeenten in de deelregio Zaanstreek-Waterland, waaronder de gemeente Waterland, hebben afgesproken om in de periode tot en met 2025 samen te werken aan de woningbouw in de regio. Daarmee wordt invulling gegeven aan de doelstelling van het provinciale woonbeleid ('Woonagenda provincie Noord-Holland 2020-2025') om zorg te dragen voor voldoende betaalbare, duurzame en toekomstbestendige woningen voor alle doelgroepen. Dit heeft geresulteerd in het 'Woonakkoord Zaanstreek-Waterland 2021-2025' (per 29 juni 2021), als opvolger van het Regionaal Actieprogramma Wonen 2016-2020 (RAP), waarin samen met de provincie Noord-Holland wordt ingezet op vier centrale thema's:

  • 1. Nieuwbouw/ woningbouwprogrammering;
  • 2. Betaalbare voorraad;
  • 3. Wonen en Zorg;
  • 4. Duurzaamheid, klimaatadaptatie, circulair bouwen.

Om deze ambities te realiseren is in het Woonakkoord aangegeven dat de regio Zaanstreek-Waterland momenteel een plancapaciteit heeft van 16.700 woningen tot en met 2024 en bijna 14.000 woningen in de periode 2025 tot en met 2029. Voor 6.200 woningen zijn al definitieve bestemmingsplannen (zogenaamde 'harde' plannen) . Voor de overige woningen willen de gemeenten de bouwplannen sneller omzetten van ‘zachte’ plannen (nog niet ruimtelijk vastgelegd) naar ‘harde’ plannen, zodat op tijd kan worden gestart met de bouw.

In bijlage 1 van het Woonakkoord is voor elke gemeente in de regio Zaanstreek-Waterland de plancapaciteit van het aantal woningen voor de periode 2020-2050 in tabelvorm weergegeven. Specifiek voor de gemeente Waterland bedraagt dit 1.189 woningen.

Hoewel de beoogde nieuwe woningbouwlocatie aan de Eilandweg te Broek in Waterland niet specifiek in het Woonakkoord is aangegeven, wordt deze locatie wel expliciet benoemd in de 'Monitor Plancapaciteit' van de provincie Noord-Holland. De betreffende locatie is daarbij aangeduid met categorie 4b 'potentiele locatie optie' en maakt zodoende indirect deel uit van het Woonakkoord. Zodoende is de regionale afstemming verankerd.

Bovendien is duidelijk dat deze ontwikkeling binnen de geschetste vraag in de regio past. Het plan bestaat namelijk uit verschillende woningtypen (grondgebonden en gestapeld), verdeeld in verschillende categorieën en prijsklassen, voor verschillende doelgroepen, zoals privaatrechtelijk tussen gemeente en initiatiefnemer vastgelegd.

Verder is in het Woonakkoord afgesproken om het merendeel van de nieuwe woningen binnenstedelijk te bouwen, binnen de bestaande stadscentra en dorpskernen, en door transformatie van gebouwen, zoals ook overeengekomen is in de Regionale Woon-agenda Zaanstreek-Waterland Samen optrekken (2017). Dit met als doel het landschap en de belangrijke natuurwaarden in de regio zoveel mogelijk te sparen. Daarbij dient extra aandacht geschonken te worden aan de kwaliteit van de openbare ruimte en de stedenbouwkundige kwaliteit van de nieuwe wijken of buurten.

Ook hieraan wordt met het voorliggende woningbouwplan aan voldaan.

Op basis van voorgaande beschrijving kan worden geconcludeerd dat sprake is van een actuele lokale en ook regionale behoefte aan de woningen die met dit bestemmingsplan planologisch mogelijk worden gemaakt.

4.4.5 Basisveiligheid klimaatbestendigde nieuwbouw

In de Metropoolregio Amsterdam is een grote productie van nieuwbouwwoningen voorzien. De opgave is deze nieuwbouwlocaties zo te realiseren dat zij voorbereid zijn op de steeds extremere weersomstandigheden (het risico op hitte, droogte, wateroverlast en overstromingen) ten gevolge van de wereldwijde klimaatverandering. Natuurinclusief bouwen is hier nauw mee verbonden.

Om richting te geven aan deze opgave is het document 'Basisveiligheidsniveau voor klimaatbestendige nieuwbouw 3.0' opgesteld voor de Metropoolregio Amsterdam en de provincie Noord-Holland. Het basisveiligheidsniveau bestaat uit uitgangspunten en doelvoorschriften voor nieuwbouw (gebiedsontwikkeling) op de volgende thema’s:

  • wateroverlast;
  • droogte
  • hitte
  • overstromingen
  • natuurinclusief bouwen.

Het beschrijft een totaalpakket aan doelvoorschriften waar nieuwbouw binnen de Metropoolregio Amsterdam en provincie Noord-Holland aan zou moeten voldoen om klimaatbestendig te zijn, schade door het veranderende klimaat te verminderen en leefbaarheid te vergroten.

4.4.6 Conclusie regionaal beleid

Het plangebied ligt in het bestaand stedelijk gebied van Broek in Waterland. Het realiseren van de nieuwe woningbouw van het bestaande bedrijfsterrein sluit goed aan bij het regionale beleid.

4.5 Gemeentelijk beleid

4.5.1 Woningbouwprogramma

Op 12 oktober 2006 heeft de gemeenteraad van Waterland het woningbouwprogramma 2006-2020 vastgesteld. Het programma geeft de verschillende woningbouwlocaties met een indicatie van het aantal woningen en het jaar van programmering weer.

Het woningbouwprogramma is in de notitie 'Evaluatie Woningbouwprogramma (WBP) Waterland 2017', geactualiseerd voor de periode 2018 - 2022. De Hellingweg te Broek in Waterland is hierin expliciet benoemd als 'woningbouwproject in ontwikkeling'. Daarbij is ook aangegeven dat ingezet wordt op woningen met als hoofdverdeling: min. 30% sociale woningen (koop en huur), min. 10% sociaal plus en max. 60% vrije sector.

Met het voorliggende plan wordt ingezet op een woningbouwplan dat uitgaat van verschillende woningtypen (rijwoningen en appartementen), verdeeld in verschillende categorieën en prijsklassen, voor verschillende doelgroepen, zoals privaatrechtelijk tussen gemeente en initiatiefnemer vastgelegd. Het plan kan op die manier als passend in het gemeentelijke woningbouwprogramma worden beschouwd.

4.5.2 Woonvisie Waterland 2025

De gemeenteraad van Waterland heeft op 25 maart 2021 besloten tot het vaststellen van de Woonvisie Waterland 2025. De nieuwe Woonvisie geeft inzicht in de visie op de gemeente Waterland en bevat het gemeentelijk woonbeleid in de vorm van ambities, prioriteiten en de bijbehorende acties voor de periode tot en met 2025 om de visie te realiseren. Daarnaast geeft de Woningwet de procedure aan voor de samenwerking met de lokale corporaties (Woonvisie – bod – prestatieafspraken – evaluatie). De Woonvisie Waterland 2025 is opgesteld met de woningcorporaties, huurdersorganisaties, belanghebbenden en stakeholders.

In de Woonvisie staan drie speerpunten centraal:

  • 1. Aanpassen van de bestaande woningvoorraad;
  • 2. Toevoegen van nieuwe woningen;
  • 3. Bevorderen langer zelfstandig wonen.

Specifiek voor het tweede speerpunt is geconstateerd dat in alle segmenten sprake is van een groeiende woningbehoefte en dat de vraag groter is dan het aanbod, in alle segmenten van de woningmarkt. De woonvisie ziet op een forse uitbreiding van het woonaanbod in de gemeente.

Uitgesproken is onder meer dat:

  • er zoveel mogelijk tegemoet dient te worden gekomen aan de toenemende woningbehoefte zonder daarbij afbreuk te doen aan het groen;
  • Nieuwbouw in alle segmenten van de woningmarkt dient plaats te vinden: (30% sociaal, 10% sociaal plus, 60% vrije sector) én ten behoeve van de verschillende inkomensgroepen;
  • doorstroming bevorderd dient te worden en indirect en direct starters bedient moeten worden;
  • er aandacht dient te zijn voor het behoud van de leefbaarheid in wijken/kernen

De nieuwe woningbouwontwikkeling op de Kebo-locatie gelegen op de hoek van de Eilandweg en Hellingweg sluit aan bij het uitgangspunt van de gemeente om vooral in te zetten op betaalbare woningen (zie ook paragraaf 4.5.1).

4.5.3 Meerjarenprograma Woningbouw 2023

Onlangs heeft de gemeente het Meerjarenprogramma Woningbouw 2023 (MPW) vastgesteld. Het programma geeft inzicht in recente en toekomstige ontwikkelingen op het gebied van woningbouw in de gemeente Waterland. Eén van de doelen van het MPW is een transparant en zo compleet mogelijk beeld schetsen van de lopende woningbouwontwikkelingen in de gemeente.

In het MPW wordt onderscheid gemaakt tussen verschillende ontwikkelingen:

  • gemeentelijke gronden die in al ontwikkeling zijn of worden gebracht;
  • woningbouwontwikkeling van commerciële partijen waarbij de gemeente een faciliterende rol heeft;
  • kansrijke initiatieven en locaties voor toekomstige woningbouwontwikkeling die nog in de verkennende fase zijn.

De ontwikkeling van de voormalige Kebo locatie is daarin genoemd in de tweede categorie.

4.5.4 Omgevingsvisie Waterland 2030

De gemeente Waterland heeft de koers van het ruimtelijk beleid tot 2030 vastgelegd in een omgevingsvisie, zoals op 9 maart 2017 door de gemeenteraad is vastgesteld. De omgevingsvisie geeft niet alleen richting aan ruimtelijke ontwikkelingen in de komende jaren, maar ook een visie op de manier waarop wordt omgegaan met nieuwe ruimtelijke initiatieven. De omgevingsvisie is hierdoor onder meer belangrijk voor plannen die niet kunnen worden gerealiseerd op basis van een vigerend bestemmingsplan.

Bij nieuwe (ruimtelijke) ontwikkelingen dienen de 'waarden van Waterland' in acht genomen te worden. Deze worden in de omgevingsvisie als 5 kernprincipes omschreven, te weten:

  • 1. vertrek vanuit historie, landschap en natuur;
  • 2. wees groot in kleinschaligheid;
  • 3. houd de stad op afstand maar versterk de verbindingen;
  • 4. ga voor duurzaam;
  • 5. beleef en respecteer het water.

Het plangebied is gelegen in een gebeid dat is aangeduid als 'na-oorlogs bebouwing'. Er wordt in de omgevingsvisie geen nadere waarden toegekend aan deze gebieden.

Het initiatief betreft een herontwikkeling van voormalige Kebo-locatie op een kleinschalig bedrijfsterrein. Dit bedrijfsterrein is door de gemeente Waterland aangeduid als transformatielocatie. Hier wordt een geleidelijke transformatie naar onder meer wonen mogelijk gemaakt. Het (stedenbouwkundig) plan dat ten grondslag ligt aan dit bestemmingsplan is opgesteld met het herinrichten van het perceel naar een kleinschalig woongebied.

Daarmee sluit het initiatief aan op de kernprincipes en voldoet aan de uitgangspunten van de omgevingsvisie.

4.5.5 Nota Grondbeleid Gemeente Waterland 2022

De Nota Grondbeleid Gemeente Waterland 2022 geeft de kaders waarbinnen het college van burgemeester en wethouders het grondbeleid uitvoert. In deze nota wordt beschreven welke beleidskeuzes Waterland maakt ten aanzien van grondbeleid en hoe de gemeente hieraan uitvoering geeft. Grondbeleid is voor gemeenten een belangrijk middel om doelstellingen en ambities op het gebied van ruimtelijke ontwikkeling en huisvesting te realiseren.

De gemeente Waterland formuleert de doelstelling van het grondbeleid als volgt: het bevorderen van het gewenste ruimtegebruik en de ruimtelijke kwaliteit en het bevorderen van een rechtvaardige verdeling van kosten en opbrengsten.

In de Woonvisie Waterland 2025 zijn de beleidskaders en de opgaven op het gebied van volkshuisvesting vastgelegd. De focus van het beleid ligt hier op het aanpassen van de bestaande woningvoorraad, het toevoegen van nieuwe woningen en het bevorderen van langer zelfstandig wonen.

Voorliggend bestemmingsplan maakt de ontwikkeling van woningbouw mogelijk; in paragraaf 7.3 wordt op deze aspecten nader ingegaan.

4.5.6 Nota uiterlijk van bouwwerken Waterland 2018

De gemeente Waterland heeft haar welstandsbeleid beschreven in de 'Nota uiterlijk van bouwwerken 2018'.

Een belangrijk uitgangspunt van de Nota is de zogenaamde 'gebiedsgerichte benaderingswijze'. Met deze benaderingswijze zijn gebieden die functioneel en ruimtelijk een eenheid vormen in heel de gemeente Waterland vastgelegd en gewaardeerd. Aan de hand van de karakteristieken van deze gebieden zijn kernkwaliteiten en ambities geformuleerd, die samen met de algemene criteria voor de grotere bouwplannen bepalend zijn voor bouwplannen en beoordeling daarvan.

In dit kader wordt onderscheid gemaakt in 5 verschillende (type) gebieden, te weten:

  • 1. Historische kernen;
  • 2. Dorpslinten;
  • 3. Woongebieden;
  • 4. Bedrijventerreinen;
  • 5. Landelijk gebied.

De planlocatie maakt deel uit van de categorie 'Bedrijventerrein' waarvoor een zogenaamd 'normaal' beoordelingsniveau geldt. Voor deze gebieden is het beleid gericht op het behouden of herstellen van de basiskwaliteit door het respecteren van de bestaande, oorspronkelijke of nieuwe karakteristieken. Behoud van de bestaande verkavelingsstructuur, korrelgrootte en schaal is daarbij een belangrijk uitgangspunt. Het toezicht is beperkt tot waardering van de hoofdkenmerken van gebouwen en andere bouwwerken.

Echter, specifiek voor grotere (her)ontwikkelingsprojecten die de bestaande ruimtelijke structuur en karakteristiek doorbreken zijn in de Nota geen welstandscriteria opgenomen. Hiervoor zijn nieuwe en aanvullende criteria wenselijk. Dit geldt ook voor het woningbouwplan in het plangebied.

In lijn met de bovengenoemde Nota zijn daarom specifiek voor het woningbouwproject aan de Eilandweg nieuwe welstandscriteria opgesteld in de vorm van een beeldkwaliteitsplan.

Het betreffende beeldkwaliteitsplan (Beeldkwaliteitskader Broek in Waterland - Eilandweg) zal specifiek worden vastgesteld door de raad van de gemeente Waterland. Daarmee zal dit beeldkwaliteitsplan als toetsingskader voor welstand fungeren, voor zover betrekking hebbend op het aangegeven plangebied. Het beeldkwaliteitsplan wordt gelijktijdig met het bestemmingsplan ter inzage gelegd.

Volledigheidshalve is het betreffende beeldkwaliteitsplan ook als Bijlage 1 bij deze plantoelichting gevoegd. Nadrukkelijk wordt daarbij vermeld dat er geen planologisch-juridische werking van deze bijlage bij de plantoelichting uitgaat.

4.5.7 Beleid Parkeerbehoefte, laad- en losruimte gemeente Waterland

Op 21 december 2017 is het 'Beleid Parkeerbehoefte, laad- en losruimte gemeente Waterland' vastgesteld. Dit beleid functioneert als toetsingskader om vast te stellen of sprake is van voldoende parkeergelegenheid. In dit beleid wordt aangegeven dat voor het bepalen van voldoende parkeergelegenheid gebruik wordt gemaakt van de CROW-publicatie. Het parkeren dient in beginsel plaats te vinden op eigen erf.

Conform de wettelijke bepalingen dient het gemeentelijk parkeerbeleid ook planologisch verankerd te zijn en onderdeel uit te maken van het bestemmingsplan. Om die reden zijn in de regels van het bestemmingsplan bepalingen opgenomen waarin wordt verwezen naar het gemeentelijk parkeerbeleid. In paragraaf 5.11 zal nader op dit aspect en de toetsing worden ingegaan.

4.5.8 Duurzaamheidsagenda

De gemeente heeft de ambitie om in 2050 energieneutraal te zijn. Dit betekent dat in 2050 alleen energie van hernieuwbare bronnen (zon, wind, biomassa, aardwarmte) wordt gebruikt, voor alle gebouwen (woningen, kantoren, bedrijfspanden) en voor het verkeer en vervoer op het grondgebied van de gemeente Waterland. Om dit te bereiken zet de gemeente sterk in op duurzaamheid, echter, met oog voor de kenmerkende waarden binnen de gemeente. De gemeente streeft naar een duurzame ontwikkeling van het kenmerkende (water)landschap en de mooie stads- en dorpsgezichten.

Het woningbouwproject zal voldoen aan wettelijke eisen m.b.t. duurzaamheid. Woningen worden gasloos verwarmd en mogelijkheden voor kleinschalige duurzame energiewinning worden benut.

4.5.9 Conclusie gemeentelijk beleid

De ontwikkelingen die in het voorliggende bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt, zijn in lijn met de uitgangspunten uit de omgevingsvisie en past tevens binnen het overig relevante gemeentelijk beleid. Er is geen strijdigheid met de diverse beleidsmatige kaders.

4.6 Waterbeleid

4.6.1 (Inter)nationaal beleid
4.6.1.1 Europese Kaderrichtlijn Water

Op 22 december 2000 is de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) van kracht geworden. De KRW geeft een kader voor de bescherming van de ecologische en chemische kwaliteit van oppervlaktewater en grondwater. De doelstelling die in de KRW is opgenomen, is dat in 2027 in alle Europese landen het water voldoende schoon en gezond is. Uit deze KRW vloeien maatregelen voor waterbeheerders voort om aan voornoemde doelstelling te kunnen voldoen.

Dit bestemmingsplan voorziet niet in nieuwe ontwikkelingen die strijdig zijn met de in de KRW geformuleerde doelstelling.

4.6.1.2 Nationaal Waterplan 2022-2027

Het Nationaal Waterplan 2022-2027 is vastgesteld op 18 maart 2022. Dit Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen en ambities van het nationale waterbeleid in de planperiode 2022-2027, met een vooruitblik richting 2050 en verder. Hiermee wordt proactief ingespeeld op de verwachte klimaatveranderingen op lange termijn, om overstromingen te voorkomen. Binnen de planperiode gaan realistische maatregelen in uitvoering die een antwoord bieden op de opgaven voor de korte termijn en voldoende mogelijkheden openlaten om op langere termijn verdere stappen te zetten.

Met dit Nationaal Waterplan worden 3 hoofdambities geformuleerd. Deze ambities geven de hoofdlijnen aan waar naartoe gestreefd wordt rondom water. De ambities luiden als volgt:

  • Een veilige en klimaatbestendige delta.
  • Een concurrerende, duurzame en circulaire delta.
  • Een schone en gezonde delta met hoogwaardige natuur

De wateropgaven staan niet op zichzelf; een integrale aanpak met andere opgaven in de fysieke leefomgeving zoals de energietransitie, de woningbouw en de transitie landelijk gebied is noodzakelijk. Voor een integrale aanpak van de opgaven wordt het water- en bodemsysteem meegenomen als leidend principe.

Dit bestemmingsplan voorziet niet in nieuwe ontwikkelingen die strijdig zijn met de in de Nationale Waterplan geformuleerde doelstellingen.

4.6.2 Rijksbeleid
4.6.2.1 Nationale Omgevingsvisie

Met de komst van de Nationale Omgevingsvisie (NOVI), dat op 1 januari 2021 in werking is getreden, is het Nationaal Waterplan 2016-2021 uit 2015 komen te vervallen. De hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid (zoals het robuust en toekomstgericht inrichten van het watersysteem, een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart) wijzigen echter niet. Sterker, deze worden nog belangrijker en breder ingezet in het beleid voor het inrichtingen van de fysieke leefomgeving.

In dit kader wordt ook verwezen naar paragraaf 4.2.1.

4.6.3 Beleid Hoogheemraadschap
4.6.3.1 Waterplan 2022-2027

Door het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier is op 15 december 2021 het Waterplan HHNK (2022-2027) vastgesteld. Met dit Waterplan geeft het HHNK richting aan het waterbeheer tussen 2022 en 2027. Dat is nodig, want de klimaatverandering en de veranderende maatschappij dwingen tot aanscherping en heroverweging van de keuzes van het waterschap. Door het veranderende klimaat wordt het waterbeheer steeds complexer. Veranderende patronen in communicatie en participatie in de maatschappij vragen grotere betrokkenheid en intensievere dialoog met partners en belanghebbenden. Bovendien zijn er steeds meer partijen betrokken bij het waterbeheer. Alleen door slim samen te werken is integraal en doelmatig waterbeheer mogelijk. Bij de ontwikkeling van dit Waterplan is daar invulling aan gegeven door middel van een participatietraject en de ontwikkeling van gezamenlijke bouwstenen. De onderwerpen voor deze bouwstenen zijn verzameld via een intensieve dialoog met een groot aantal belanghebbenden.

4.6.3.2 Keur 2016

De Keur 2016 bevat regels voor het beheer, het gebruik en het onderhoud van waterstaatswerken, zoals waterkeringen en watergangen. De regels hebben tot doel watersystemen in stand te houden en waterstaatswerken goed te laten functioneren. Daarvoor zijn in de Keur verplichtingen en verbodsbepalingen opgenomen. Op grond van de Keur zijn binnen de begrenzing van het waterstaatswerk en de beschermingszones bepaalde handelingen verboden. Voor werkzaamheden die plaats binnen deze zones moet contact gezocht worden met het Hoogheemraadschap. Afhankelijk van de aard van de werkzaamheden moet een watervergunning worden aangevraagd of een melding worden gedaan.

4.6.3.3 Beleidsnota Waterkeringen

De Beleidsnota Waterkeringen beschrijft het beleid en de randvoorwaarden voor het dagelijks beheer van de primaire en regionale waterkeringen van Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier. Met deze nota geeft het Hoogheemraadschap eenduidige doelstellingen en richtlijnen. Het vormt een richtinggevend document voor de uitvoering van de waterkeringstaak.

Binnen een gedeelte van het plangebied is waterstaatwerk van een regionale waterkering gelegen inclusief profiel van vrije ruimte en beschermingszone. Conform de systematiek van het vigerende bestemmingsplan, is het profiel van vrije ruimte opgenomen op de verbeelding en met een dubbelbestemming opgenomen in de regels van het bestemmingsplan. In paragraaf 5.8 wordt toegelicht wat de aanwezigheid van de zoneringen van de waterkering betekend voor de uitvoerbaarheid van het plan.

4.6.4 Gemeentelijk beleid
4.6.4.1 Waterplan Waterland

Het doel van het waterplan is een overkoepelend visiedocument te presenteren van het huidige waterbeleid, ambities, kansen en knelpunten binnen het watersysteem van de gemeente Waterland. Binnen het waterplan worden gezamenlijke afspraken gemaakt tussen de gemeente en het Hoogheemraadschap ieder vanuit zijn eigen verantwoordelijkheid. Daarnaast vormt het waterplan een opmaat voor de overdracht van het onderhoud van het stedelijk oppervlaktewater vanuit de gemeente aan het Hoogheemraadschap.

De belangen van het watersysteem als ordenend principe worden betrokken bij ruimtelijke ontwikkelingen. Gemeente en Hoogheemraadschap (en eventueel de provincie en Rijkswaterstaat) dienen in een vroegtijdig stadium te zorgen voor afstemming zodat water optimaal in ruimtelijke plannen wordt meegenomen. Ook wordt ernaar gestreefd dat de waterparagraaf een integraal onderdeel is van alle ruimtelijke plannen en besluiten waarin water een aandachtspunt is. In het Waterplan Waterland is een standaard waterparagraaf opgenomen waarmee gemeente en Hoogheemraadschap invulling kunnen geven aan de watertoets. In paragraaf 5.8 wordt nader ingegaan op de waterparagraaf.

Voorliggend bestemmingsplan maakt de herontwikkeling van de voormalige bedrijfsbebouwing naar woongebied met gemengde functies mogelijk binnen het plangebied. Deze ontwikkeling is op voorhand niet in strijd met het gemeentelijke waterplan.

4.6.5 Conclusie waterbeleid

Het rijks-, provinciaal-, regionaal en gemeentelijk beleid vormt geen belemmering voor de herontwikkeling van de Kebo-locatie naar woningbouw.

Hoofdstuk 5 MILIEU- EN OMGEVINGSASPECTEN

5.1 Inleiding

Voor het plangebied en omgeving kunnen (wettelijke) belemmeringen en/of voorwaarden een rol spelen. Het uitgangspunt voor het bestemmingsplan is dat er een goede omgevingssituatie ontstaat. In de volgende paragrafen worden diverse relevante milieu- en omgevingsaspecten beschreven en toegelicht die bij een ruimtelijk plan (waaronder een bestemmingsplan) in beschouwing moeten worden genomen. Na een algemene beschrijving, gebaseerd op wet- en regelgeving/ normstelling en beleid, wordt voor elk onderdeel ingegaan op de relatie met het plangebied en getoetst aan de uitgangspunten voor het bestemmingsplan.

5.2 Geluid

5.2.1 Beleid en regelgeving

De mate waarin het geluid het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De Wgh kent voor weg- en railverkeer alsmede voor gezoneerde industrieterreinen voorkeursgrenswaarden op nieuwe bestemmingen. De Wgh gaat uit van zones langs (spoor)wegen en zones bij industrieterreinen. Het gebied binnen deze zone geldt als akoestisch aandachtsgebied waar, voor bouwplannen met geluidsgevoelige objecten (zoals woningen) een akoestische toetsing uitgevoerd dient te worden.

In het kader van het voorliggende plan is alleen het onderdeel wegverkeerslawaai van belang. Er liggen in het plangebied of in de directe omgeving daarvan geen gezoneerde industrieterreinen en/of spoorwegen. Ook luchtvaartlawaai vormt geen beperking.
Voor wat betreft de onderbouwing of de nieuwe woningen vanuit akoestisch oogpunt mogelijk een belemmering vormen voor de bedrijven in de omgeving (milieuzonering) wordt verwezen naar paragraaf 5.3.

Wegverkeerslawaai

Geluidzones

In de Wgh is bepaald dat elke weg van rechtswege een geluidszone heeft (art. 74 lid 1). Een uitzondering hierop zijn wegen die zijn gelegen in een 30 km/uur-zone of in een woonerf (art. 74, lid 2 Wgh). De breedte van de geluidszones is afhankelijk van het aantal rijstroken en de ligging van een weg. In tabel 5.1 is dit inzichtelijk gemaakt.

Gebied waarin de weg ligt   Aantal rijstroken   Zonebreedte  
Stedelijk   één of twee   200 m  
  drie of meer   350 m  
Buitenstedelijk   één of twee   250 m  
  drie of vier   400 m  
  vijf of meer   600 m  

Tabel 5.1 - Geluidzones bij wegen volgens de Wet geluidhinder

Grenswaarden

Geluidsgevoelige objecten die worden gerealiseerd binnen de geluidszones dienen te worden getoetst aan grenswaarden van de geluidsbelasting die zijn aangegeven in de Wgh. Hierbij geldt een voorkeursgrenswaarde voor nieuwe situaties. Voor nieuwe woningen bedraagt deze 48 dB. Indien deze waarde wordt overschreden, kan het college van burgemeester en wethouders ontheffing verlenen voor een hogere waarde. De maximale ontheffingswaarde is afhankelijk van het soort geluidsgevoelig object en de geluidsbron. Bij de ontheffing dient het college te motiveren waarom bron- en overdrachtsmaatregelen niet mogelijk zijn en waarom het plan gewenst is. Ook dient het in de Wgh vastgelegd binnenniveau gewaarborgd te worden. Geluidsniveaus bij nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen die hoger zijn dan de wettelijke maximale ontheffingswaarden zijn niet toegestaan.

5.2.2 Toetsing en uitgangspunten voor het bestemmingsplan

Het voorliggende bestemmingsplan gaat uit van een herontwikkeling van de voormalige bedrijfslocatie aan de Eilandweg 23-25 (hoek Hellingweg) in het stedelijk gebied van de kern Broek in Waterland, waarbij ook nieuwe woningen zijn voorzien. Daarmee worden geluidsgevoelige functies toegevoegd.
Het plangebied ligt in de geluidszone van de N247 en de Eilandweg (wegvak 50 km/uur). Daarmee dient een toetsing aan de normen uit de Wgh plaats te vinden.
Voor de overige wegen nabij het plangebied (zoals de Hellingweg en de Eilandweg ter hoogte van het plangebied) geldt een maximumsnelheid van 30 km/u. De Wgh is derhalve voor deze wegen niet van toepassing. Echter, in het kader van een goede ruimtelijke ordening dient de geluidsbelasting van dergelijke wegen wel inzichtelijk te worden gemaakt, om te bezien of er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

In dit kader is door adviesbureau Alcedo B.V. een akoestisch onderzoek uitgevoerd ('Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai Woningbouw Eilandweg Broek in Waterland', 16 juni 2022). De rapportage hiervan is als Bijlage 2 opgenomen bij deze toelichting. De belangrijkste resultaten en conclusies worden hierna weergeven.

Resultaten akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai

N247

Uit de berekeningsresultaten blijkt dat de geluidsbelasting ten gevolge van wegverkeerslawaai van de N247 ten hoogste 60 dB bedraagt. Dit is inclusief 5 dB correctie conform artikel 110g Wgh én rekening houdend met een toeslag van 1 dB vanwege de voegovergangen van de brug over de Broekervaart.
Deze toeslag is bepaald op basis van de 'Akoestische beoordeling van voegovergangen ter hoogte van het woningbouwplan aan de Eilandweg' (Alcedo B.V., onderzoeksrapport met nummer 21-08669.R01.V02, d.d. 2 juni 2022. Ook deze rapportage is volledigheidshalve integraal bij deze plantoelichting toegevoegd. Zie hiervoor Bijlage 3.

Hiermee wordt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB overschreden. De geluidsbelasting overschrijdt de maximaal toelaatbare grenswaarde van 63 dB niet. De overschrijding van de voorkeursgrenswaarde betreft zowel de noordgevels als de oost- en westgevels van alle vier beoogde gebouwen. Dit is weergegeven in bijgaande figuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0852.BPKBREilandweg023-va01_0010.jpg" Figuur 5.1 - Weergave van de overschrijdingen (geel) op de gebouwen vanwege wegverkeer op de N247

Eilandweg (wegvak 50 km/uur)

De geluidsbelasting ten gevolge van wegverkeerslawaai van de Eilandweg, wegvak met een maximale rijsnelheid van 50 km/uur, bedraagt ten hoogste 36 dB inclusief 5 dB correctie artikel 110g Wgh. Hiermee wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB.

De 30 km/uur wegen

Eilandweg (wegvak 30 km/uur)

De geluidsbelasting ten gevolge van wegverkeerslawaai van de Eilandweg, wegvak met een maximale rijsnelheid van 30 km/uur, bedraagt ten hoogste 54 dB inclusief 5 dB correctie artikel 110g Wgh. Hiermee wordt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB voor geluidsgezoneerde wegen overschreden. De geluidsbelasting overschrijdt de maximaal toelaatbare grenswaarde van 63 dB niet.


Hellingweg

De geluidsbelasting ten gevolge van wegverkeerslawaai van de Hellingweg bedraagt ten hoogste 52 dB inclusief 5 dB correctie artikel 110g Wgh. Hiermee wordt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB voor geluidsgezoneerde wegen overschreden. De geluidsbelasting overschrijdt de maximaal toelaatbare grenswaarde van 63 dB niet.


Wagengouw & Zuideinde

De geluidsbelasting ten gevolge van wegverkeerslawaai van de 30 km/uur wegen Zuideinde en Wagengouw bedraagt ten hoogste respectievelijk 28 dB en 22 dB inclusief 5 dB correctie artikel 110g Wgh. Hiermee wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB voor geluidsgezoneerde wegen.


Gecumuleerde geluidsbelasting

De gecumuleerde geluidsbelasting bedraagt bij de woningen ten hoogste 66 dB exclusief correctie artikel 110g Wgh. Dit is lager dan de maximale grenswaarde (exclusief correctie) zoals die geldt voor individuele geluidsgezoneerde wegen.

Afweging maatregelen

In situaties waar nieuw te bouwen geluidsgevoelige bestemmingen een geluidsbelasting ondervinden boven de voorkeursgrenswaarde, dient allereerst onderzocht te worden of deze geluidsbelasting gereduceerd kan worden door het treffen van maatregelen aan de bron of in het overdrachtsgebied. Daarbij kan gedacht worden aan verbetering van het wegdektype en/of het toepassen van schermen.

In het onderzoek is aangegeven en overwogen dat het treffen van verdere maatregelen aan de wegen zelf of in de vorm van een afscherming redelijkerwijs niet mogelijk zijn. Daarmee resteert het vaststellen van hogere waarden en het zorgen voor voldoende geluidswering zodat in de woningen sprake is van een aanvaardbaar binnenniveau.

Hogere grenswaarde

Geadviseerd wordt om burgemeester en wethouders te verzoeken een hogere grenswaarde vast te stellen voor de beoordelingspunten waar de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden vanwege wegverkeer op de N247. Er dient een dient een hogere waarde van ten hoogste 60 dB vastgesteld te worden.

Vanwege de overschrijdingen dient aanvullend aangetoond te worden dat voldaan kan worden aan afdeling 3.1 van het Bouwbesluit. Hiervoor dient een aanvullend akoestisch onderzoek naar de geluidswering van de gevels te worden uitgevoerd. Geadviseerd wordt om hierbij de gecumuleerde geluidsbelasting te hanteren. Deze bedraagt ten hoogste 66 dB op de noordgevel van gebouw A en B uit het onderzoek.

5.2.3 Conclusie

De beoogde herontwikkeling van de voormalige bedrijfslocatie aan de Eilandweg 23-25 (hoek Hellingweg) in het stedelijk gebied van de kern Broek in Waterland voldoet aan het wettelijk kader voor wegverkeerslawaai (Wgh), mits het bevoegd gezag (in dit geval het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Waterland) een hogere grenswaarde vaststelt. Daartoe zal het verzoek om hogere grenswaarden (HGW) op grond van het Besluit geluidhinder gelijk met het ontwerpbestemmingsplan ter inzage worden gelegd.

Bovendien zal in het kader van de omgevingsvergunning bouwen nog onderzocht moeten worden welke maatregelen aan de gevel moeten worden getroffen om te voldoen aan het binnenniveau (i.c. 33 dB). Dit volgt uit de voorwaarden van het HGW-besluit en het Bouwbesluit.

5.3 Bedrijven en milieuzonering

5.3.1 Beleid en regelgeving

Om tot een ruimtelijk relevante toetsing van bedrijven op milieuhygiënische aspecten te komen wordt het begrip milieuzonering gehanteerd. De milieuzonering zorgt voor voldoende afstand tussen milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en milieugevoelige functies (zoals woningen) in ruimtelijke plannen. Hiertoe zijn bedrijven voorzien van een zone waar mogelijke nadelige effecten zijn voor woningen. Maatgevend zijn de thema's geur, geluid, stof en gevaar. Vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening is het voorkomen van voorzienbare hinder door milieubelastende activiteiten van belang. Daarnaast mogen bedrijven niet worden beperkt in hun mogelijkheden.

Om mogelijke hinder van bedrijven voor bewoners te voorkomen wordt de daarvoor algemeen aanvaarde VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' (2009) gebruikt. In deze uitgave is de potentiële milieubelasting voor een hele reeks van bedrijven bepaald aan de hand van een aantal milieuaspecten, zoals geur, stof, geluid en gevaar. De milieubelasting is voor die aspecten vertaald in richtlijnen voor aan te houden afstanden tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Deze richtafstanden kunnen als basis worden gehanteerd, maar zijn indicatief. Bovendien zijn deze afstanden alleen van toepassing op nieuwe situaties en niet op bestaande situaties. Het milieuaspect met de grootste afstand is maatgevend en bepaalt in welke milieucategorie een bedrijfstype wordt ingedeeld.

Hoe gevoelig een gebied is voor bedrijfsactiviteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De in de bedrijvenlijst geadviseerde afstanden zijn gericht op het omgevingstype "rustige woonwijk" of een vergelijkbaar omgevingstype, zoals een "rustig buitengebied". Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies (zoals bedrijven en kantoren) voor. Langs de randen (in de overgang naar mogelijke bedrijfsfuncties) is weinig verstoring door verkeer.
Naast het omgevingstype 'rustige woonwijk' en rustig buitengebied wordt ook het omgevingstype 'gemengd gebied' onderscheiden. Bij een gemengd gebied kunnen kleinere afstanden tussen bedrijven en woningen worden aangehouden. Bij een gemengd gebied zijn dus kleinere milieuzones van toepassing. Bij een gemengd gebied kunnen de afstanden, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandsstap worden verlaagd. Dit betekent dat de afstand van de eerstvolgende lagere categorie mag worden aangehouden. Een gemengd gebied is een gebied dat gezien de aanwezige functiemenging of ligging nabij drukke wegen al een hogere milieubelasting kent. Dit betekent dat de eisen in gemengde gebieden minder streng zijn dan in rustige woonwijken.

In tabel 5.2 zijn de richtafstanden opgenomen tot een 'rustige woonwijk' en 'gemengd gebied'

Milieu categorie   Richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk en rustig buitengebied   Richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied  
1   10 m.   0 m.  
2   30 m.   10 m.  
3.1   50 m.   30 m.  
3.2   100 m.   50 m.  
4.1   200 m.   100 m.  
4.2   300 m.   200 m.  
5.1   500 m.   300 m.  
5.2   700 m.   500 m.  
5.3   1.000 m.   700 m.  
6   1.500 m.   1.000 m  

Tabel 5.2 - Milieucategorieën en richtafstanden tot een rustige woonwijk en gemengd gebied (bron: Bedrijven en milieuzonering, VNG)

Zijn de afstanden tussen milieubelastende en milieugevoelige functies kleiner dan de voorgeschreven richtafstanden uit de VNG-publicatie, dan zal door middel van onderzoek aangetoond moeten worden of de realisatie van een bedrijf / danwel nieuwe woningen toch mogelijk is en welke maatregelen moeten worden genomen om te komen tot een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Aan de hand hiervan kan dan gemotiveerd worden afgeweken van de standaard adviesafstanden.

Functiemenging

De bovengenoemde richtafstanden gaan uit van het principe van functiescheiding. Binnen gemengde gebieden - gebieden met functiemenging - is echter veelal sprake van milieubelastende en milieugevoelige functies die op korte afstand van elkaar zijn gesitueerd. Bij gebieden met een dergelijke functiemenging kan onder andere gedacht worden aan stads- en dorpscentra. Het kan gaan om bestaande gebieden met functiemenging en om gebieden waar bewust functiemenging wordt nagestreefd, bijvoorbeeld om een grotere levendigheid tot stand te brengen. Binnen gemengde gebieden is het daardoor niet goed mogelijk om het principe van functiescheiding toe te passen. Derhalve zijn de bovengenoemde richtafstanden in dergelijke gebieden niet altijd toepasbaar. Voor deze gebieden bevat de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' een 'Staat van bedrijfsactiviteiten voor gebieden met functiemenging'. Daarin zijn alle milieubelastende activiteiten opgenomen die in principe in een gebied met functiemenging kunnen worden toegelaten. De milieubelastende activiteiten zijn ingedeeld in categorie A, B of C.

In categorie A zijn activiteiten opgenomen die zodanig weinig milieubelastend zijn voor hun omgeving, dat deze in gebieden met functiemenging aanpandig aan woningen kunnen worden uitgevoerd. De eisen uit het Bouwbesluit voor de scheiding tussen wonen en bedrijven zijn hiervoor voldoende. Categorie B staat voor activiteiten die in gemengd gebied kunnen worden uitgeoefend, maar een zodanige milieubelasting voor hun omgeving hebben dat ze bouwkundig afgescheiden van woningen en andere gevoelige functies dienen plaats te vinden (niet-aanpandig). Categorie C bestaat uit activiteiten die vanwege hun verkeersaantrekkende werking op een goede ontsluiting op de hoofdinfrastructuur zijn aangewezen.

5.3.2 Relatie met het plangebied

Het bestemmingsplan maakt de bouw van woningen in het plangebied mogelijk. Wonen betreft een milieugevoelige functie. Ook wordt de mogelijkheid geboden voor commerciële ruimten op de begane grond van het nieuwe appartementengebouw. Daarbij ligt het plangebied op de hoek Eilandweg - Hellingweg, nabij bestaande bedrijvigheid en binnen de invloedssfeer van een doorgaande provinciale weg (N247). Voor de beoordeling van het aspect milieuzonering wordt daarom uitgegaan van het omgevingstype 'gemengd gebied'.

Invloed omgeving op plangebied

Omdat er nieuwe woningen in het plangebied mogelijk worden gemaakt, dient beoordeeld te worden of de beoogde bestemmingssystematiek belemmering oplevert voor de bedrijfsvoering van bestaande bedrijvigheid in de omgeving. In dit kader wordt het volgende opgemerkt.

Aan de west- en zuidzijde van het plangebied is aan de Hellingweg diverse bedrijvigheid aanwezig.

Het dichtstbijzijnde bedrijf is gevestigd aan de Hellingweg 10. Het betreffende bedrijf (DeltaProto B.V.) ontwikkelt hard- en software voor de productie van elektronica PCBA's (Printed Circuit Board Assemblies). De bedrijfsactiviteiten worden niet expliciet benoemd in de VNG-brochure, maar kunnen gelijkgesteld worden met de bedrijfsactiviteiten onder “Computerservice- en informatietechnologie-bureau's e.d." (SBI-code 62A). Daarmee vallen deze activiteiten onder milieucategorie 1, waarvoor een richtafstand van 0 meter tot gevoelige functies in een gemengd gebied geldt. De nieuwe woningbouw vormt daarmee geen belemmering voor dit bedrijf.

Op het perceel Hellingweg 12 is een metaalbewerkend bedrijf (Lebrun beheer B.V.) gevestigd. In het geldende bestemmingsplan 'Broek in Waterland 2018' heeft dit bedrijfsperceel binnen de bestemming 'Bedrijf' ook een nadere aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - metaalbewerkingsbedrijf'. De bedrijfsactiviteiten vallen onder categorie 3.1 (Overige metaalwarenfabrieken n.e.g.; inpandig, p.o. <200 m2, SBI-code 259, 331B) met een bijbehorende richtafstand van 30 meter tot een woning in gemengd gebied. Het maatgevende aspect is geluid.

Een deel van het nieuwe woningbouwplan ligt binnen deze richtafstand. Om te bepalen of sprake is van een acceptabel akoestisch klimaat bij de nieuw te bouwen woningen, is door adviesbureau Alcedo B.V. een akoestisch onderzoek industrielawaai uitgevoerd ('Woningbouw aan de Eilandweg Broek in Waterland. Akoestisch onderzoek Lebrun', rapportnummer 21-08669.R02.V01, d.d. 11 mei 2022). In dit onderzoek zijn de geluidsbelastingen op de gevels van de nieuwe woningen vanwege de activiteiten van het bedrijf Lebrun bepaald. Daarbij is ook de loods aan de Hellingweg 9 betrokken. De rapportage hiervan is als Bijlage 4 opgenomen bij deze toelichting.

Uit dit onderzoek blijkt dat op de gevels van de nieuw te realiseren woningen binnen het plangebied aan de geluidsvoorschriften uit het Activiteitenbesluit en de richtwaarden wordt voldaan, zowel voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau en maximale geluidsniveau in een gemengd gebied.

Het equivalente geluidsniveau ten gevolge van inrichtingsgebonden verkeer voldoet bij alle woningen aan de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A)-etmaalwaarde.

Daarmee is een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van de planlocatie gewaarborgd én worden de activiteiten van Lebrun gerespecteerd.

De overige bedrijven aan de Hellingweg liggen op meer dan 20 meter van de nieuw te bouwen woningen. En omdat deze op grond van het geldende bestemmingsplan maximaal onder bedrijfscategorie 2 vallen met een bijbehorende richtafstand van 10 meter, levert dat geen problemen op.

Invloed plangebied op de omgeving

Binnen het plangebied wordt de herontwikkeling van een voormalige bedrijfslocatie op het perceel aan de Eilandweg 23-25 in Broek en Waterland planologisch mogelijk gemaakt, waarbij wordt uitgegaan van maximaal 21 ('bij recht') nieuw te bouwen woningen. Een woonfunctie betreft geen milieubelastende functie voor de omgeving. Met andere woorden, de woningen zelf hebben geen richtafstand waarmee rekening gehouden hoeft te worden.

In het zuidwesten van het plan, aan de zijde van de Hellingweg, wordt echter een nieuw appartementencomplex voorzien, met op de begane grond ook de mogelijkheid voor commerciële ruimten. Gedacht wordt aan detailhandel, dienstverlening en/of maatschappelijke voorzieningen.

Omdat op deze locatie bewust functiemenging wordt nagestreefd, wordt voor het beoordelen van de toe te laten milieubelastende activiteiten uitgegaan van de A, B en C indeling uit de VNG-publicatie. En aangezien de commerciële ruimten op de begane grond mogelijk worden gemaakt, met daarboven (op de verdiepingen) woningen, zijn alleen bedrijfsactiviteiten uit categorie A toegestaan. Deze functies kunnen namelijk aanpandig aan woningen worden uitgevoerd. Zoals reeds aangegeven zijn de eisen uit het Bouwbesluit voor de scheiding tussen wonen en bedrijven hiervoor voldoende.

5.3.3 Conclusie

Er zijn geen belemmeringen vanuit het aspect milieuzonering voor het plan.

5.4 Bodem

5.4.1 Beleid en regelgeving

In het kader van een ruimtelijk plan moet aangetoond worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. Dit is geregeld in de Wet Bodembescherming. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Indien sprake is van een functiewijziging zal er in veel gevallen een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd op de planlocatie. Middels dit onderzoek (conform NEN 5740) kan in beeld worden gebracht of de bodemkwaliteit en de beoogde functie van het plangebied bij elkaar passen.

Als blijkt dat de bodem niet geschikt is, dan zal voor aanvang van de werkzaamheden een sanering moeten worden uitgevoerd.

5.4.2 Relatie met het plangebied

Ten behoeve van de beoogde nieuwbouw in het plangebied is door milieukundig adviesbureau Greenhouse Advies BV een bodemonderzoek uitgevoerd (Milieukundig bodemonderzoek. Eilandweg 23 - 25 te Broek in Waterland, kenmerk 220620_08505022, d.d. 22 juni 2022). Het betreft een actualisering van de reeds in het verleden uitgevoerde bodemonderzoeken, waarbij ook is getracht om meer inzicht te krijgen in de omvang van de eerder aangetroffen verontreinigingen.
En om te kunnen anticiperen op de voorgenomen ontwikkelingen is in het onderzoek ook de teerhoudendheid van de momenteel aanwezige asfaltverharding vastgesteld.

De rapportage van dit onderzoek is terug te vinden onder Bijlage 5. De belangrijkste resultaten, conclusies en aanbevelingen worden hierna weergegeven.

Resultaten Milieukundig bodemonderzoek

Asfalt

Het asfaltonderzoek is uitgevoerd volgens de CROW – publicatie 210 (Richtlijn omgaan met vrijkomend asfalt). Daarbij is uitgegaan van een oppervlakte aan asfalt van circa 1.600 m² waarbij het asfalt een dikte heeft van circa 20 cm. Uit de uitgevoerde test en daaropvolgende analyse is geconstateerd dat in het asfalt geen teerhoudende lagen aanwezig zijn. Het asfalt is daarmee geschikt voor warmhergebruik.

Bodem

De bodemopbouw op de locatie is zeer heterogeen (ongelijksoortig). Over het algemeen is op de locatie een zandige of puin-houdende deklaag aanwezig waaronder klei en veen is aangetroffen. Tijdens de boorwerkzaamheden is de grondwaterstand in de boringen aangetroffen tussen 0,6 en 1,0 m-mv.

Daarbij wordt opgemerkt dat het door locatie specifieke omstandigheden, grote hoeveelheden bodemvreemd materiaal in de grond en onbekende ondergrondse obstakels, het niet mogelijk was om de vooraf bepaalde onderzoeksinspanning uit te voeren.

Uit de resultaten van het veldonderzoek en het chemisch onderzoek kan gesteld worden dat de bovenste meter op de locatie heterogeen (sterk) verontreinigd is met onder andere zware metalen, polychloorbifenylen (PCB), polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK) en minerale olie. De verontreiniging is voor het grote deel te relateren aan de bodemvreemde materialen die in de bodem aanwezig zijn. Daarnaast zijn plaatselijk olieverontreinigingen aangetroffen die waarschijnlijk samenhangen met het voormalige gebruik (werkplaats voor bussen en een pompstation).

Doordat de meeste boringen niet doorgezet konden worden tot de gewenste boordiepte is op de locatie de verontreiniging in verticale richting niet afgeperkt. Ook is geen inzicht verkregen in de kwaliteit van het grondwater.

Omdat de bodem in de bovenste meter heterogeen verontreinigd is kan wel geconcludeerd worden dat de omvang van de verontreiniging minimaal 3.200 m³ bedraagt. Hierdoor is sprake van een ernstig geval van bodemverontreiniging. Momenteel wordt het terrein gebruikt voor opslag van bouwmaterialen en is de verontreiniging volledig afgedekt met verharding waardoor op de locatie niet direct risico’s verwacht worden. Hierdoor is de verontreiniging op de locatie niet direct spoedeisend. Onduidelijk is of de verontreiniging zich verspreid en een kwetsbaar object bedreigt waardoor deze alsnog spoedeisend wordt.

5.4.3 Conclusie

Op basis van de bevindingen van het uitgevoerde milieukundig bodemonderzoek kan worden gesteld dat de bodem in het plangebied vanuit milieuhygiënisch oogpunt nog niet geschikt is voor de voorgenomen functiewijziging en nieuwbouw.

Ter hoogte van de planlocatie is de bodem in ieder geval de bovenste meter heterogeen verontreinigd met onder andere zware metalen, polychloorbifenylen (PCB), polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK) en minerale olie over een oppervlak van circa 3.200 m2. Hierdoor is sprake van een ernstig geval van bodemverontreiniging van minimaal 3.200 m³. Hoewel de verontreiniging op de locatie niet direct spoedeisend is, dient wel een bodemsanering plaats te vinden.

Voorafgaand aan de werkzaamheden dient een saneringsplan of BUS-melding (melding volgens de AmvB ‘Besluit Uniforme Saneringen’) opgesteld te worden. Omdat de sanering niet spoedeisend is, hoeft dit traject niet gelijktijdig met het bestemmingsplan op te lopen, maar dient dit voorafgaand aan de aanvraag van de omgevingsvergunningen te zijn opgesteld en uitgevoerd. Daarbij geldt dat de omgevingsvergunningen om tot herontwikkeling van het plangebied over te gaan niet eerder in werking treden nadat de bodemsanering is uitgevoerd en het bevoegd gezag het evaluatieverslag van de sanering heeft goedgekeurd.

De initiatiefnemer was en is op de hoogte van de noodzakelijke bodemsanering en heeft hiermee in de planexploitatie rekening gehouden.

5.5 Luchtkwaliteit

5.5.1 Beleid en regelgeving

De hoofdlijnen van de regelgeving voor luchtkwaliteit zijn te vinden in hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer, ook wel de Wet luchtkwaliteit genoemd. De regelgeving is uitgewerkt in onderliggende Algemene Maatregelen van Bestuur (AMvB's) en Ministeriële Regelingen. In de Wet Luchtkwaliteit zijn luchtkwaliteitseisen opgenomen in de vorm van grenswaarden en richtwaarden voor een aantal luchtverontreinigende stoffen. De belangrijkste zijn fijn stof (PM10 en PM2,5) en stikstofdioxide (NO2) omdat deze in Nederland soms worden overschreden. De grenswaarden van de overige stoffen worden, op enkele uitzonderingen na, in de regel niet overschreden. De grenswaarde van PM10 of NO2 bedraagt 40 µg/³. De grenswaarde van PM2,5 ligt op 25 µg/³.

Besluit Niet In Betekenende Mate (NIBM)

In dit besluit is bepaald in welke gevallen een ruimtelijke ontwikkeling vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet hoeft te worden getoetst aan de grenswaarden. Een project draagt 'niet in betekende mate' bij aan de luchtverontreiniging als de zogenaamde 3% grens niet wordt overschreden. De 3% grens is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof of stikstofdioxide. Deze grenswaarde is gesteld op 40 µg/m³ . Dit komt overeen met 1,2 microgram/m³ voor zowel PM10 als NO2.

Als de 3% grens voor PM10 of NO2 niet wordt overschreden is het project NIBM, en hoeft geen verdere toetsing aan grenswaarden plaats te vinden.

In de Regeling NIBM is de bovengenoemde 3%-grens uitgewerkt in concrete getallen. Zo ligt voor woningbouw plannen de grens van 3% bij 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg.

Besluit gevoelige bestemmingen

Het besluit gevoelige bestemmingen is gericht op bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof en stikstofdioxide, met name kinderen, ouderen en zieken. Daartoe voorziet het besluit in zones waarbinnen luchtkwaliteitsonderzoek nodig is: 300 meter aan weerszijden van rijkswegen en 50 meter langs provinciale wegen, in beide gevallen gemeten vanaf de rand van de weg. Als in een onderzoekszone de grenswaarden voor fijn stof of stikstofdioxide (dreigen te) worden overschreden, mag het totaal aantal mensen dat hoort bij een 'gevoelige bestemming' niet toenemen.

5.5.2 Relatie met het plangebied

Het bestemmingsplan maakt de ontwikkeling van 21 nieuwe woningen mogelijk en maximaal 150 m2 aan commerciële ruimten (en maximaal 24 woningen indien er geen commerciële ruimten worden ingevuld). Hiermee draagt het plan 'niet in betekende mate' bij aan de luchtverontreiniging. Dit betekent dat er geen nader onderzoek en toetsing aan de in de Wlk gestelde grenswaarden hoeft plaats te vinden. Met andere woorden, de beoogde ontwikkeling voldoet aan het wettelijk kader.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening zijn tevens de heersende generieke achtergrondconcentraties van NO2, PM10, PM2,5 geraadpleegd. Hiervoor is gebruik gemaakt van de monitoringsgegevens van het Centraal Instrument Monitoring Luchtkwaliteit (CIMLK). Het CIMLK is vanaf 1 januari 2023 het nieuwe instrument voor de ondersteuning van monitoring van de luchtkwaliteit in het kader van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) en later onder de Omgevingswet (Ow).

Ter hoogte van de Hellingweg is in het rekenjaar 2021 sprake van een concentratie van 13,0 µg/m³ voor NO2, 15,2 µg/m³ voor PM10 en 8,0 µg/m³ voor PM2,5. Ter plaatse van het plangebied wordt danook ruimschoots aan de geldende grenswaarden conform de Wet milieubeheer voldaan.

Daarmee wordt ook voldaan aan het beginsel van een goede ruimtelijke ordening.

5.5.3 Conclusie

Er zijn geen belemmeringen vanuit het aspect luchtkwaliteit voor het plan.

5.6 Externe veiligheid

5.6.1 Beleid en regelgeving

Bij externe veiligheid gaat het om de gevaren die de directe omgeving loopt in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de productie, het behandelen of het vervoer van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's dienen binnen aanvaardbare grenzen te blijven. Binnen externe veiligheid worden twee normstellingen gehanteerd:

  • het plaatsgebonden risico (PR) richt zich vooral op de te realiseren basisveiligheid voor burgers. Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risico-contouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur.
  • het groepsrisico (GR) stelt beperkingen aan de maatschappelijke ontwrichting als gevolg van calamiteiten met gevaarlijke stoffen. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. Het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Wettelijk kader

De regelgeving voor het aspect Externe Veiligheid is opgenomen in de volgende besluiten en regelingen:

  • Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb);
  • Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt);
  • Regeling Basisnet (Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water).

Hierbij geldt dat bebouwing niet is toegestaan binnen de zogenaamde 10-6-contour van het PR rond bedrijven waarin opslag en/of verwerking gevaarlijke stoffen plaatsvindt, danwel langs transportroutes (weg, spoor, water, buisleiding) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Verder geldt dat voor iedere toename van het GR een verantwoordingsplicht geldt, ook als de verandering geen overschrijding van de norm veroorzaakt. Er dient een verantwoording GR opgesteld te worden indien een bestemming gepland is binnen het invloedsgebied.

5.6.2 Relatie met het plangebied

Met behulp van de risicokaart is een inventarisatie van de risicobronnen in en om het plangebied gemaakt. In onderstaande figuur is een uitsnede van deze kaart opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0852.BPKBREilandweg023-va01_0011.jpg" figuur 5.2 - Uitsnede risicokaart, met het plangebied blauw gemarkeerd (bron: atlasleefomgeving.nl)

Risicovolle inrichtingen

De dichtstbijzijnde risicovolle inrichting ligt op circa 750 meter afstand. Uit beschikbare informatie is gebleken dat hier een propaantank aanwezig is. Deze installatie kent een PR-contour van 10 meter. De afstand tot de planlocatie ligt op z'n grote afstand, dat effecten van de risicovolle inrichting op het plangebied zijn uit te sluiten.

Ook worden door het plan geen risicovolle inrichtingen mogelijk gemaakt.

Buisleidingen

Binnen een straal van 1 km rondom de planlocatie zijn geen (ondergrondse) buisleidingen aanwezig waardoor transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt.

Transportroutes gevaarlijke stoffen

In het plangebied en de directe omgeving daarvan zijn geen transportroutes aanwezig die vallen onder de regeling Basisnet voor gevaarlijke stoffen over het (spoor)weg of water. Wel is bekend dat er transporten van gevaarlijke stoffen plaatsvinden over de N247. Deze weg is niet opgenomen in het Basisnet Weg. Dit houdt in dat er langs de route geen ruimte wordt gereserveerd voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.

Voor het vaststellen van de effecten van het transport van gevaarlijke stoffen over de N247 zijn voor andere bestemmingsplannen reeds onderzoeken uitgevoerd. Uit deze onderzoeken1 is gebleken dat de plaatsgebonden risiciocontour van deze transportbeweging niet buiten het wegprofiel van de N247 reiken. Het plangebied is gelegen buiten de plaatsgebonden risicocontour. Voor het vaststellen van de effecten van de N247 op het groepsrisico wordt geconcludeerd2 dat overschrijding van de orientatiewaarde plaatsvindt indien het aantal bewoners per hectare 300 personen bedraagt en alle verkeer zich op het baanvlak direct naast de bebouwde gebieden bevindt.

Het voorliggende plan maakt 21 woningen bestaande uit 8 appartementen en 15 grondgebonden woningen mogelijk op een plangebied van 3.535 m2. Een berekening van het aantal personen, gebaseerd op het gemiddelde aantal personen huishouden in Waterland 2021 van 2,4 personen per woning, kent het plangebied na de beoogde ontwikkeling een bewonersdichtheid van 144 personen per hectare. Tevens ligt het plangebied op circa 50 meter van de transportroute.

De toename van de personendichtheid, als gevolg van het plan, leidt daarmee niet tot overschrijding van de oriëntatiewaarde. Een nadere risicoanalyse is daarom niet noodzakelijk. Op grond van het Bevt dient een beperkte verantwoording van het groepsrisico onderdeel uit te maken van de ruimtelijke onderbouwing. Daar wordt hieronder invulling aan gegeven.

Beperkte verantwoording groepsrisico

Op grond van artikel 7 van het Bevt dient voor de verantwoording van het groepsrisico alleen ingegaan te worden op de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp alsmede de mogelijkheden voor personen om zich in veiligheid te brengen indien een ramp voordoet. De veiligheidsregio Zaanstreek-Waterland heeft tijdens het vooroverleg advies uitgebracht op het bestemmingsplan. De beperkte verantwoording is aangevuld met informatie uit het advies van de veiligheidsregio Zaanstreek-Waterland.

De mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp

Bij een calamiteit zullen de hulpdiensten zich inzetten om effecten ten gevolge van het incident met gevaarlijke stoffen te beperken. Deze inzet zal voornamelijk plaatsvinden bij de bron en het effectgebied, in dit geval bij de provinciale weg en omliggend bebouwd gebied van Monnickendam. De hulpdiensten richten zich dan op het ontruimen en bestrijden in of nabij het plangebied.

Als het gevaar in of nabij het plangebied daar toeneemt is een goede bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid wel degelijk belangrijk. De mogelijkheden voor bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid worden daarom verder in beschouwing genomen.

Bereikbaarheid

Het is van belang dat de hulpdiensten tijdens een ramp of zwaar ongeval voldoende snel kunnen optreden. Een goede bereikbaarheid van het plangebied is hierbij van essentieel belang. De nieuwe wooneenheden worden in uitbreiding op een bestaande woonwijk gerealiseerd met een eigen ontsluiting op de Lijnbaan. De bereikbaarheid voor hulpdiensten is voldoende.

Bluswatervoorziening

De brandweer dient snel te kunnen beschikken over voldoende bluswater, zowel primaire alsook secundair of tertiair (open water) om een incident adequaat te kunnen bestrijden. Tussen de veiligheidsregio en initiatiefnemer heeft overleg plaatsgevonden over de bereikbaarheid en bluswatervoorziening. Tijdens de uitwerkingsfase van dit plan zal hier invulling aan worden gegeven.

Zelfredzaamheid (mogelijkheden voor personen om zich in veiligheid te brengen)

Bij een calamiteit met gevaarlijke stoffen is het belangrijk dat de aanwezigen in het plangebied worden geïnformeerd hoe te handelen bij een incident. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde waarschuwings- en alarmeringspalen (WAS-palen) of NL-alert. Voor de mogelijkheden voor personen om zich in veiligheid te brengen bij een ramp is van belang dat in het plangebied aanwezige personen over het algemeen zelfredzaam zullen zijn. Er is geen sprake van een functie voor minder zelfredzame personen. Daarnaast is hiervoor van belang dat er vanuit het plangebied in oostelijke richting, dus van de bron af, kan worden gevlucht.

De inrichting van het beoogde plan biedt voldoende mogelijkheden voor bewoners om zichzelf, alsook met hulp van gezinsleden, in veiligheid te brengen ten tijde van een rampscenario. Bij een toxische wolk is het advies om binnen te blijven. Het is belangrijk om de toekomstige bewoners te informeren over eventuele risico's en hoe te handelen bij een toxische wolk.

5.6.3 Conclusie

Vanuit het aspect externe veiligheid zijn er geen belemmeringen voor dit bestemmingsplan.

5.7 Ecologie

5.7.1 Beleid en regelgeving

Bij het opstellen van ruimtelijke plannen is het noodzakelijk te onderzoeken of en zo ja, in hoeverre de plannen ten koste gaan van de (aanwezige) flora en fauna. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in de 'gebiedsbescherming' en de 'soortenbescherming'.

Gebiedsbescherming

Wet natuurbescherming

Per 1 januari 2017 is de nieuwe Wet natuurbescherming (Wnb) in werking getreden. Deze wet vervangt de Natuurbeschermingswet 1998. De Wnb richt zich op de bescherming van Natura 2000-gebieden (Vogelrichtlijn- en Habitatrichtlijngebieden). Activiteiten en ontwikkelingen die kunnen leiden tot negatieve effecten op de instandhoudingsdoelen van Natura 2000-gebieden zijn in beginsel niet toegestaan, tenzij hiervoor een vergunning op grond van de Wnb is verkregen.

NNN

Naast de bescherming op grond van de Wnb kunnen waardevolle gebieden ook beleidsmatig beschermd zijn doordat zij behoren tot het Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen Ecologische Hoofdstructuur). Het NNN is een samenhangend netwerk van belangrijke natuurgebieden zowel bestaande alsook nieuwe natuurgebieden. Uitgangspunt van het beleid is dat plannen, handelingen en projecten in het NNN niet toegestaan zijn indien zij de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN significant aantasten. De provincie Noord-Holland is verantwoordelijk voor de begrenzing en de ontwikkeling van het NNN en heeft dit in de Provinciale Ruimtelijke Verordening vastgelegd.

Soortenbescherming 

De soortenbescherming is eveneens geregeld in de Wnb. Het doel van de Wnb is het instandhouden en beschermen van in het wild voorkomende planten- en diersoorten. De Wnb kent zowel een zorgplicht als verbodsbepalingen. De zorgplicht geldt te allen tijde voor alle in het wild levende dieren en planten en hun leefomgeving. De verbodsbepalingen zijn gebaseerd op het 'nee, tenzij'-principe. Alle schadelijke handelingen ten aanzien van beschermde planten- en diersoorten zijn in principe verboden, maar er kunnen vrijstellingen en ontheffingen (door het bevoegd gezag) worden verleend van de verbodsbepalingen.

De Wnb kent een apart beschermingsregime voor Vogelrichtlijnsoorten (alle vogels), Habitatrichtlijnsoorten en nationaal beschermde soorten. Voor Vogel- en Habitatrichtlijnsoorten geldt een strikte bescherming. Voor de nationaal beschermde soorten hebben provincies de bevoegdheid om in het kader van ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden een vrijstelling te verlenen van de verbodsbepalingen. Dit moet worden geregeld in een provinciale verordening.

Bij nieuwe ontwikkelingen moet worden nagegaan, c.q. onderbouwd worden, of zich in het betreffende gebied beschermde soorten bevinden.

5.7.2 Relatie met het plangebied

Om te beoordelen wat de effecten zijn van het plan (de beoogde herontwikkeling van het perceel aan de Eilandweg 23-25 te Broek in Waterland) op de natuur, is door ecologisch adviesbureau GRAS advies een verkennend onderzoek (quickscan) uitgevoerd, gebaseerd op een bronnenonderzoek en een oriënterend veldbezoek. Dit veldbezoek heeft op 15 maart 2021 plaatsgevonden. De rapportage van de quickscan (Rapportage Quickscan flora en fauna Wet Natuurbescherming Eilandweg 25 te Broek in Waterland, d.d. 14 april 2021) is integraal als Bijlage 6 bij deze plantoelichting opgenomen. De belangrijkste resultaten en conclusies worden in subparagraaf 5.7.2.1 weergegeven.

5.7.2.1 Resultaten Quickscan flora en fauna Wet natuurbescherming

Beschermde gebieden

Wet natuurbescherming

Het projectgebied maakt geen onderdeel uit van een Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is Ilperveld, Varkensland Oost op ca. 1,6 km afstand van het projectgebied en wordt hiervan gescheiden door agrarisch gebied en de bebouwde kom van Broek in Waterland. Andere Natura 2000-gebieden liggen op grotere afstand (>3,7 km) van het projectgebied. Het projectgebied is niet direct zichtbaar vanuit omliggende Natura 2000-gebieden. Van optische verstoring van soorten in Natura 2000-gebieden is derhalve geen sprake. Gelet op de ligging van het projectgebied en de beperkte impact van de ingreep, kan verstoring van soorten in Natura 2000-gebieden door licht en geluid op voorhand worden uitgesloten. Een substantieel, negatief effect van de voorgenomen ontwikkeling op de stikstofemissie en daarmee op Natura 2000-gebieden is mogelijk, en kan nader onderzocht worden middels een AERIUS berekening.

In dit kader wordt verwezen naar subparagraaf 5.7.2.3.

NNN

Het projectgebied maakt geen onderdeel uit van het NNN. Het dichtstbijzijnde gebied behorende tot het NNN betreft enkele aangrenzende percelen op 480 m afstand van het projectgebied. Het projectgebied wordt van dit NNN gebied gescheiden door wegen en gebouwen. Aangezien het projectgebied buiten de begrenzing van het NNN ligt en de provinciale ruimtelijke verordening geen bepalingen ten aanzien van externe werking kent, is nadere toetsing ten aanzien van NNN niet noodzakelijk.

Houtopstanden

Het projectgebied bevindt zich binnen de bebouwde kom. Daarmee is het onderdeel Houtopstanden van de Wnb niet van toepassing op het projectgebied.

Beschermde soorten

Vleermuizen

De te slopen bebouwing kent gaten en scheuren die geschikt zijn als mogelijke verblijfplaats voor vleermuizen. De aanwezigheid van verblijfplaatsen van vleermuizen in het projectgebied kan daarom niet op voorhand worden uitgesloten.

Het achterterrein biedt een duidelijke lijnvormige structuur die eventueel kan functioneren als vliegroute voor vleermuizen. De sloop van het gebouw resulteert mogelijk in het verdwijnen van verblijfplaatsen en een vliegroute voor vleermuizen.

Huismus

De te slopen bebouwing kent openingen en gaten die het gebouw geschikt maken als mogelijke nestlocatie voor huismussen. Daarnaast zijn krijtsporen aangetroffen die mogelijk van huismussen afkomstig zijn. Het is aannemelijk dat de bebouwing gebruikt wordt als broedlocatie. De aanwezigheid van nesten van huismussen in de te slopen bebouwing in het plangebied is niet uit te sluiten.

Vogels

Het projectgebied is (onderdeel van) een leefgebied voor diverse zangvogels. Het is aannemelijk dat zangvogels de bosschages in het projectgebied gebruiken als broedlocatie. Een nader onderzoek is niet noodzakelijk, onder voorwaarde dat er buiten het broedseizoen om gewerkt wordt, of eventuele nesten in de bosschages tijdens het broedseizoen niet verstoord worden. Het broedseizoen loopt globaal van 15 maart tot 15 juli, afhankelijk van de weersomstandigheden. Eerdere en latere broedgevallen zijn ook beschermd conform de Wnb.

Een nader onderzoek naar beschermde verblijfplaatsen en vliegroutes van vleermuizen en jaarrond beschermde nesten van huismussen en/of een ontheffingsaanvraag is benodigd.

5.7.2.2 Aanvullend soortenonderzoek

Naar aanleiding van de resultaten en conclusies uit de Quickscan flora en fauna, is door ecologisch adviesbureau GRAS advies een nader onderzoek naar beschermde soorten uitgevoerd, gebaseerd op de daarvoor geldende protocollen. De rapportage hiervan (Rapportage aanvullend soorten onderzoek Wet Natuurbescherming Eilandweg Broek in Waterland, d.d. 16 maart 2023) is ook als bijlage (Bijlage 7) bij deze plantoelichting gevoegd. De conclusies worden hierna samengevat weergegeven.


Vleermuizen

Er zijn enkele overvliegende en foeragerende vleermuizen waargenomen in en rondom het projectgebied. Het ging hier om gewone dwergvleermuizen, ruige dwergvleermuizen, laatvliegers en rosse vleermuizen. Gelet op de lage aantallen vleermuizen en ontbreken van een duidelijke af- en aanvliegen, is de aanwezigheid van een vliegroute voor vleermuizen uitgesloten. Daarnaast is de aanwezigheid van een essentieel foerageergebied uitgesloten gelet op het lage aantal waargenomen foeragerende vleermuizen.

Er is tijdens de onderzoeken 1 zomerverblijfplaats (en mogelijk milde winterverblijfplaats) vastgesteld van circa 5 gewone dwergvleermuizen.

Daarnaast is op dezelfde locatie een zomerverblijfplaats waargenomen van circa 4 laatvliegers.

Bij de geplande werkzaamheden gaat een verblijfplaats van zowel gewone dwergvleermuis als laatvlieger verloren. Hiervoor is een ontheffing Wnb benodigd.

Huismus

Er zijn geen huismussen waargenomen tijdens de locatiebezoeken. In het pand bevinden zich geen verblijfplaatsen voor huismussen. Een ontheffing op de Wnb voor huismussen is niet benodigd.

Vogels

Er zijn broedende kauwtjes waargenomen tijdens de locatiebezoeken. Het is te verwachten dat het pand in het broedseizoen weer wordt gebruikt door nestelende kauwtjes. De werkzaamheden kunnen alleen plaatsvinden buiten het broedseizoen en/of indien het pand niet gebruikt wordt door broedende vogels. Het broedseizoen loopt globaal van 15 maart tot 15 juli, afhankelijk van de weersomstandigheden. Eerdere en latere broedgevallen zijn ook beschermd conform de Wnb.

Rugstreeppad

Aanvankelijk heeft er geen onderzoek naar rugstreeppad plaatsgevonden. Dit aangezien het projectgebied niet beschikt over vergraafbare grond waar rugstreeppadden een winter en/of zomerverblijf kunnen creëren. Daarnaast beschikte het projectgebied niet over permanent water. In de directe omgeving zijn geen recente waarnemingen bekend van rugstreeppadden.

Echter, als onderdeel van een vleermuisonderzoeksronde is de rugstreeppad waargenomen in het projectgebied. Het ging om 2 dieren die in 2 tijdelijke plassen aanwezig waren. Aangezien de plassen maar kort aanwezig zijn in het projectgebied, is het projectgebied niet geschikt als voortplantingsgebied.

De aanwezigheid van verblijfplaatsen binnen het projectgebied is gelet op de waargenomen dieren redelijkerwijs niet uit te sluiten.

Een ontheffing op de Wnb is benodigd voor verblijfplaatsen van rugstreeppad.

Advies

Geadviseerd wordt ontheffing aan te vragen voor gewone dwergvleermuis, laatvlieger en rugstreeppad. Een ontheffingsaanvraag gaat gepaard met een projectplan, logboek en mitigerende maatregelen.

Zorgplicht

Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat de zorgplicht uit de Wnb te allen tijde geldt. De zorgplicht houdt in dat eenieder voldoende zorg in acht moet nemen voor de in het wild levende planten en dieren, als mede voor hun directe leefomgeving. In praktijk betekent dit het a) voorkomen, b) beperken en c) ongedaan maken van schadelijke handelingen voor de natuur.

5.7.2.3 Stikstofdepositie

Naar aanleiding van de constatering in de uitgevoerde Quickscan dat het project mogelijk een negatief effect heeft op de stikstofemissie en daarmee op Natura 2000-gebieden, is een AERIUS-berekening uitgevoerd. De rapportage hiervan, met de uitgangspunten en resultaten van het onderzoek inclusief de berekening voor de gebruiks- en aanlegfase van het project, is opgenomen als Bijlage 8 bij deze plantoelichting.

Uit het onderzoek blijkt dat het voorliggende project aan de Eilandweg 23-25 te Broek in Waterland zowel de aanlegfase alsook in gebruiksfase niet leidt tot een toename van stikstofdepositie (>0,00 mol stikstof ha/jaar) op stikstofgevoelige habitattypen en leefgebieden van soorten in Natura 2000-gebieden. De planontwikkeling heeft derhalve geen negatieve effecten op de instandhoudingsdoelen van Natura 2000-gebieden als gevolg van stikstofdepositie. Het plan voldoet daarmee aan de Wnb.

5.7.3 Conclusie

Naar aanleiding van de resultaten van de Quickscan, het aanvullend soortenonderzoek en het stikstofdepositieonderzoek is vastgesteld dat ten behoeve van de werkzaamheden als gevolg van het beoogde initiatief, zomerverblijfplaatsen van vleermuizen (laatvlieger, gewone dwergvleermuis) en verplaatsen van de rugstreeppad verloren gaan. Hiervoor dient een ontheffing Wnb aangevraagd te worden bij het bevoegd gezag, de provincie Noord-Holland. Door het nemen van mitigerende maatregelen in de vorm van het aanbieden van tijdelijke én permanente verblijfplaatsen is het aannemelijk dat deze ontheffing wordt verleend. Daarmee is het voornemen vanuit de Wnb uitvoerbaar.

De aanvraag van de genoemde ontheffing (inclusief opstellen projectplan, logboek en mitigerende maatregelen) betreft een traject in het kader van de Wnb, waarvan een positieve uitkomst wordt verwacht, die de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg hoeft te staan.

Met andere woorden, het aspect ecologie staat niet in de weg aan de voortgang van deze bestemmingsplanprocedure.

5.8 Waterparagraaf

5.8.1 Beleid en regelgeving

In het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en Besluit ruimtelijke ordening is voor dit ruimtelijke plan een watertoetsproces doorlopen.

De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is niet een toets achteraf, maar een proces dat de gemeente en waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. De inzet daarbij is om in elk afzonderlijk plan met maatwerk het reeds bestaande waterhuishoudkundige en ruimtelijke beleid goed toe te passen en uit te voeren.

Relevant beleid

Bij de planvorming zijn er verschillende partijen betrokken met betrekking tot water.

  • Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier:
    belangrijkste beleidsnota's: Waterprogramma 2016-2021' , Keur 2016 en Legger)
  • Gemeente Waterland (Waterplan Waterland).
5.8.2 Relatie met het plangebied

Het watertoetsproces voor het voorgenomen initiatief op 9 februari 2022 digitaal gecheckt via www.dewatertoets.nl. De vergunningchecker geeft een indicatief en bondig overzicht van waterbelangen die gewogen dienen in het vooroverleg met het waterschap.

De watertoets wordt ten tijde van de inzagelegging van het ontwerp bestemmingsplan gestart. Het plangebied zelf ligt binnen het werkingsgebied van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier. Binnen het plangebied spelen een aantal wateraspecten die een motivering behoeven in deze waterparagraaf.

Waterveiligheid

Het plangebied is gelegen binnen een beschermingszone van een waterstaatwerk voor een regionale waterkering, die ten westen van de locatie is gelegen. Binnen deze zone staat de stabiliteit, instandhouding en beheer van het waterstaatwerk centraal. Voor het uitvoeren van werken binnen deze contour, geldt een vergunningplicht. Als gevolg van de herinrichting binnen het plangebied dient een watervergunning te worden aangevraagd.

Waterkwantiteit

In de vergunningschecker is een indicatieve aangegeven dat het aspect Primaire waterloop ook voor het noordelijk deel van het plangebied geldt. Uit nader raadpleging van de legger en keur gaat het om het oppervlaktewaterlichaam (OAF-QJ-3442) de keur geeft aan dit oppervlaktewaterlichaam een beschermingszone kent die 5 meter buiten de insteek loopt. De grens van het plangebied is gelegen op een minimale afstand van 10 meter tot de insteek van het oppervlaktelichaam. Een verdere motivering of procedure hoeft voor dit aspect niet te worden doorlopen.

Verhard oppervlak

Het plangebied is in de bestaande situatie vrijwel geheel verhard. Als gevolg van de planontwikkeling neemt het verharde oppervlak niet toe. Er hoeft dus geen compensatie in de vorm van oppervlaktewater te worden gerealiseerd.

Afkoppeling riolering

Bij nieuwbouwprojecten is doorgaans sprake van een gescheiden rioleringsstelsel, waarbij het hemelwater wordt afgekoppeld van de riolering. Op deze manier is het mogelijk om het hemelwater gescheiden te houden van het afvalwater.

Voorkomen verontreiniging oppervlaktewater

Het plan maakt geen activiteiten mogelijk die tot verontreiniging leiden en die via het hemelwater naar het oppervlaktewater afstroomt.

5.8.3 Conclusie

Er zijn geen bezwaren vanuit het aspect water voor het bestemmingsplan.

In het kader van het vooroverleg (ex artikel 3.1.1 van het Bro) wordt het plan voorgelegd aan het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier. Eventuele opmerkingen worden verwerkt in het bestemmingsplan.

Voorafgaand van de werkzaamheden dient een watervergunning te worden aangevraagd bij het waterschap HHNK.

5.9 Cultuurhistorie

5.9.1 Beleid en regelgeving

De rol van cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening is de laatste jaren sterk toegenomen. Bij het opstellen van plannen moeten cultuurhistorische waarden tijdig in beeld worden gebracht. Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) stelt in dat verband specifieke eisen aan het opstellen van bestemmingsplannen. Waar mogelijk moeten cultuurhistorische waarden worden behouden of versterkt. Cultuurhistorie is daarmee veelal een sturend onderdeel geworden in de ruimtelijke ordening.

De provincie Noord-Holland heeft de 'Informatiekaart Landschap en Cultuurhistorie' vastgesteld. De kaart is een geografische uitwerking van de Leidraad landschap en cultuurhistorie (die deel uitmaakt van de Omgevingsverordening NH2022) en een herziening van de Cultuurhistorische Waardenkaart (CHW). De 'Informatiekaart Landschap en Cultuurhistorie' geeft onder andere informatie over cultuurhistorische objecten.

5.9.2 Relatie met het plangebied

Het plangebied ligt buiten het beschermd dorpsgezicht van Broek in Waterland.

Ook zijn in het plangebied geen monumenten of andere objecten / structuren aanwezig met een belangrijke cultuurhistorische waarde. Derhalve herbergt het plangebied geen specifieke cultuurhistorische waarden die bescherming vanuit het bestemmingsplan behoeven.

5.9.3 Conclusie

Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor dit bestemmingsplan.

5.10 Archeologie

5.10.1 Beleid en regelgeving

Voor de bescherming van archeologische waarden is de Erfgoedwet van toepassing. De bedoeling is dat, wanneer de bodem wordt verstoord, archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ).

Voor Rijksbeschermde archeologische monumenten geldt de bescherming op grond van de Erfgoedwet en hoeft in het bestemmingsplan geen aanvullende regeling te worden getroffen.

Het archeologisch beleid van de gemeente Waterland is vastgelegd in de 'Archeologienota Waterland 2011'. In deze nota is verwoord hoe het behoud van archeologische waarden of het onderzoek daarnaar worden zeker gesteld. In de Archeologienota worden archeologische monumenten en vijf categorieën met archeologische verwachtingswaarden onderscheiden (zie tabel 5.3). Deze categorieën zijn weergegeven op een beleidskaart. Deze beleidskaart is opgesteld op basis van de kennis die de afgelopen jaren is verkregen bij diverse archeologische onderzoeken en op basis van de kennis over de ontstaansgeschiedenis van het gebied.

Categorie   Omschrijving  
Rijksbeschermd archeologisch monument   Bij alle bodemingrepen rekening houden met archeologie. Er is een monumentenvergunning vereist.  
1   Bij alle bodemingrepen rekening houden met archeologie.  
2   Rekening houden met archeologie bij een planomvang vanaf 100 m2 en diepte van grondroerende werkzaamheden vanaf 35 centimeter.  
3   Rekening houden met archeologie bij een planomvang vanaf 500 m2 en diepte van grondroerende werkzaamheden vanaf 40 centimeter.  
4   Rekening houden met archeologie bij een planomvang vanaf 2.500 m2 en diepte van grondroerende werkzaamheden vanaf 40 centimeter.  
5   Rekening houden met archeologie bij een planomvang vanaf 10.000 m2 en diepte van grondroerende werkzaamheden vanaf 40 centimeter.  

Tabel 5.3 - Archeologische categorieën met bijbehorend beleid in de gemeente Waterland

5.10.2 Relatie met het plangebied

Het plangebied ligt bijna in z'n geheel binnen 'categorie 2'. Een strook in het zuidelijk deel is aangeduid als 'categorie 4'. Voor deze categorieën zijn in het geldende bestemmingsplan 'Broek in Waterland 2018' twee dubbelbestemmingen opgenomen ter bescherming van (mogelijke) archeologische waarden: 'Waarde - Archeologie 2' en 'Waarde - Archeologie 4'. In de bijbehorende regels is in de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' aangegeven dat voor bouwwerken waarbij grondroerende werkzaamheden over een oppervlakte groter dan 100 m² en dieper dan 0,35 meter onder het maaiveld een omgevingsvergunning nodig is. Voor werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die de bodem kunnen verstoren geldt dit ook (voor de gronden met dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' geldt deze voorwaarden ook, maar dan bij een oppervlakte groter dan 2.500 m2 en dieper dan 0,40 meter onder het maaiveld).

Omdat in verband met de beoogde herontwikkeling van het terrein de bovengenoemde grenzen worden overschreden (het plangebied is immers circa 3500 m2) dient een archeologisch onderzoek verricht te worden.

Normaliter wordt hiervoor een (inventariserend) verkennend booronderzoek uitgevoerd. Echter, vanwege de (sterke) bodemverontreiniging binnen het plangebied en de noodzaak voor bodemsanering (zie hiervoor ook paragraaf 5.4.2) is een een regulier (gravend) booronderzoek niet uitvoerbaar. In dit kader wordt bij de werkzaamheden voor de bodemsanering een archeologische begeleiding voorgesteld om eventuele archeologische vondsten veilig te stellen.

Voordat een archeologische begeleiding mag worden uitgevoerd dient hiervoor een archeologisch Programma van Eisen (PvE) te worden opgesteld door een archeologisch bureau. Dit PvE dient door het bevoegd gezag (de gemeente) getoetst en goedgekeurd te worden.

Omdat het plangebied bezien vanuit het aspect archeologie nog niet is vrijgegeven, is op de verbeelding van voorliggend bestemmingsplan een tweetal dubbelbestemmingen opgenomen, te weten 'Waarde - Archeologie 2' en 'Waarde - Archeologie 4'.

De begrenzing hiervan alsook de inhoud van de regels zijn afgestemd op de bepalingen uit het geldende bestemmingsplan 'Broek in Waterland 2018'.

5.10.3 Conclusie

Het plangebied kan op dit moment in archeologische zin (nog) niet vrij worden gegeven. De werkzaamheden als onderdeel van de bodemsanering zullen met een archeologische begeleiding worden uitgevoerd. Om die reden is in dit bestemmingsplan een dubbelbestemming ter bescherming van (mogelijke) archeologische waarden opgenomen. Op deze wijze worden de archeologische belangen veiliggesteld.

5.11 Parkeren en verkeer

5.11.1 Algemeen

Nieuwe functies betekenen meestal ook dat er sprake is of zal zijn van een toename van verkeersbewegingen, alsmede ontstaat er een parkeerbehoefte. Uitgangspunt is dat nieuwe functies geen onevenredige extra hinder veroorzaken voor reeds aanwezige functies in de omgeving.

Conform het gemeentelijk parkeerbeleid 'Beleid Parkeerbehoefte, laad- en losruimte gemeente Waterland)' worden de volgende uitgangspunten in acht genomen:

  • 1. De parkeerbehoefte wordt vastgesteld aan de hand van de CROW;
  • 2. In aanvulling op de CROW wordt voor het bepalen van de stedelijkheidsgraad en de stedelijke zone gebruik gemaakt van de tabel en kaarten in bijlage 2 van het beleid.
  • 3. In aanvulling op de CROW wordt de gemiddelde parkeernorm gehanteerd.
  • 4. Voor het bepalen van het type woning wordt, in aanvulling op de CROW, gebruik gemaakt van de tabel in bijlage 3 in het beleid;
  • 5. Voor het bepalen van de parkeereis bij kleinschalig toeristisch overnachten wordt bij de berekening de CROW-parkeerkencijfers voor ‘kamerverhuur, zelfstandig (niet studenten)’ toegepast.
  • 6. In aanvulling op de CROW wordt voor parkeren op eigen terrein de omrekenfactor gebruikt als opgenomen in de tabel van bijlage 4 van het beleid;
  • 7. De parkeerbehoefte van bestaande gebouwen en/of voorzieningen wordt in mindering gebracht op de nieuwe parkeerbehoefte, mits het aantal aanwezige parkeerplaatsen in de openbare ruimte niet afneemt door het gebouw en/of de voorziening.
5.11.2 Verkeerafwikkeling

Bij het opstellen van een bestemmingsplan is het noodzakelijk om te analyseren of de voorgenomen ontwikkeling leidt tot extra verkeersgeneratie om zo eventuele nadelige effecten op de leefbaarheid te voorkomen. Tevens dient bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen sprake te zijn van sluitende parkeeroplossingen.

Om een inschatting te maken van de extra hoeveelheid autoverkeer die met het plan wordt gegenereerd, zijn de kencijfers van het CROW geraadpleegd. Het CROW is een onafhankelijk kenniscentrum voor infrastructuur, openbare ruimte en verkeer en vervoer. Aan de hand van de CROW-Publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren- Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' is voor verschillende functies (waaronder wonen) de verkeersgeneratie te berekenen. Daarbij geldt dat voor diverse woningtypen ook verschillende kengetallen gelden. Op basis van de verdeling die momenteel voorligt, dient uitgegaan te worden van in totaal 163 motorvoertuigbewegingen per etmaal. In bijgaande tabel is dit in beeld gebracht.

Daarbij wordt opgemerkt dat de gemeente Waterland in haar actuele parkeerbeleid voor Broek in Waterland uitgaat van de categorieën ‘niet stedelijk’ en ‘rest bebouwde kom’. Tevens wordt uitgegaan van het gemiddelde van de minimale en maximale aangegeven kencijfers.

afbeelding "i_NL.IMRO.0852.BPKBREilandweg023-va01_0012.png"
Tabel 5.4 - Verkeersgeneratie

Het plangebied wordt rechtstreeks ontsloten op de Eilandweg en Hellingweg. Dit betreft een wijk/buurtonsluitingsweg en een maximumsnelheid van 30 km/uur. Deze situatie wijzigt niet. Het aantal extra verkeersbewegingen zal probleemloos opgaan in het huidige verkeersbeeld van het omliggende wegennet.

5.11.3 Parkeren

Zoals reeds in paragraaf 4.5.7 van deze plantoelichting is aangegeven, is het parkeerbeleid in de gemeente Waterland verwoord in de nota 'Beleid Parkeerbehoefte, laad- en losruimte gemeente Waterland' (in werking vanaf 1 januari 2021). Daarin is aangegeven dat voor het bepalen van voldoende parkeergelegenheid getoetst dient te worden aan CROW-publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren- Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' (of de opvolger daarvan).

Voor het bepalen van de parkeerbehoefte is het aantal woningen (per categorie) in relatie tot een bepaalde woningcategorie van belang. Daarbij wordt uitgegaan van het worst-case scenario, waarbij op de begane grond van het appartementencomplex een commerciële functie (van 150 m2) is gevestigd. Voor andere soorten bedrijvigheid die mogelijk zijn op basis van de planregels, gelden lagere cijfers voor de parkeerbehoefte.

In aanvulling op de CROW-publicatie wordt in Waterland de gemiddelde parkeernorm gehanteerd.

Volgens de ‘Tabel stedelijkheidsgraad, ligging in stedelijke zone en indeling kernen en gebieden’ (bijlage 2 van het gemeentelijk parkeerbeleid) wordt voor de planlocatie aan de Eilandweg in Broek in Waterland de categorie ‘niet stedelijk’ en ‘rest bebouwde kom’ aangehouden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0852.BPKBREilandweg023-va01_0013.png"
Tabel 5.5 - Parkeerbehoefte

In totaal is er vraag naar 43 parkeerplaatsen op het terrein als gevolg van de voorziene planontwikkeling.

Voor bedrijvigheid aan huis, zoals deze volgens de planregels is toegestaan binnen woningen, wordt overwogen dat dit bedrijvigheid betreft waarvoor geen rekening gehouden hoeft te worden met relevante verkeers- of parkeerbehoefte. Het zijn immers geen functies die een grote publiesaantrekkende werking hebben.

Dubbelgebruik

Op basis van de hiervoor genoemde parkeervraag voor de nieuwe woningbouwontwikkeling, bedraagt het totaal aantal benodigde parkeerplaatsen 43 parkeerplaatsen in de directe omgeving van het plangebied.

Echter, bij het bepalen van dit aantal parkeerplaatsen wordt uitgegaan van een volledige én gelijktijdige bezetting van het maximale aantal parkeerplaatsen voor alle woningen én de commerciële dienstverlening. In de praktijk komt dit niet voor omdat de afzonderlijke functies ook niet op hetzelfde moment (volledig) gebruikt worden: de parkeerintensiteit van het gebruik is afhankelijk van de dagen per week en momenten per dag. Met dat uitgangspunt kan de parkeervraag worden uitgezet op basis van zogenaamde aanwezigheidspercentages. Hiermee ontstaat een gewogen parkeervraag, de zogenaamde parkeerbalans.

In de CROW-publicatie wordt de parkeerbalans ook benoemd en is deze voor verschillende functies en per maatgevende periode in beeld gebracht (zie tabel A11, CROW-publicatie 381).

Per woning dient rekening gehouden te worden met 0,3 parkeerplaats voor bezoekers. In de CROW-publicatie is dit ook aangegeven. Omdat er maximaal 21 nieuwe woningen worden beoogd, betekent dat er 6,3 parkeerplaatsen voor bezoekers moeten worden gereserveerd die ten alle tijde openbaar toegankelijk zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.0852.BPKBREilandweg023-va01_0014.png"
Tabel 5.6 - berekening dubbelgebruik parkeren

Uit de parkeerbalans blijkt dat de werkdag-avond het maatgevende moment vormt voor de parkeervraag. Op dat moment zijn er minimaal 35 parkeerplaatsen nodig.

Aan de hand van het inrichtingsplan dat voor de beoogde woningbouwontwikkeling is opgesteld, is er ruimte gereserveerd voor in totaal 36 parkeerplaatsen.

Dit zijn 37 parkeerplaatsen op ‘het maaiveld’ in en rondom het plangebied:

  • 30 parkeerplaatsen (haaks) op de parkeerkoffer aan de achterzijde van de woningbouw;
  • 3 (langs) parkeerplaatsen aan de Hellingweg;
  • 3 (langs) parkeerplaats aan de Eilandweg.

Daarmee wordt aan de parkeervraag (rekening houdend met dubbelgebruik) voldaan.

Openbaar toegankelijke parkeerplaatsen

Voor wat betreft openbare parkeerplaatsen geldt dat hiervoor de zaterdagmiddag maatgevend is, wanneer er 9,1 (afgerond 10) openbaar toegankelijke parkeerplaatsen moeten zijn. Van de 36 nieuwe parkeerplaatsen, zijn er 14 parkeerplaatsen die ten alle tijde openbaar toegankelijk zijn:

  • 8 parkeerplaatsen (haaks) op de parkeerkoffer aan de achterzijde van de woningbouw;
  • 3 (langs) parkeerplaatsen aan de Hellingweg;
  • 3 (langs) parkeerplaats aan de Eilandweg.

5.11.4 Conclusie

De aspecten verkeer en parkeren leveren geen bezwaar op voor dit bestemmingsplan.

In het worst-case scenario, waarbij op de begane grond van het apparatementencomplex een commerciele functie is gevestigd, vormt de werkdag-avond het maatgevende moment voor de parkeervraag van de beoogde ontwikkeling. Op dat moment zijn minimaal 35 parkeerplaatsen nodig.

Het momenteel voorliggende stedenbouwkundig inrichtingsplan biedt voldoende parkeeraanbod om de parkeerbehoefte op het maatgevende moment onder te brengen.

5.12 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

5.12.1 Regelgeving

De procedure van een milieueffectrapportage (m.e.r.) is volgens de Wet milieubeheer verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. Welke activiteiten dat betreft is aangegeven in het Besluit mer en de daarbij behorende bijlage. In de bijlage is onderscheid gemaakt tussen een:

  • C-lijst met m.e.r.-plichtige activiteiten en daarbij behorende drempelwaarden;
  • D-lijst met m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten en de daarbij behorende drempelwaarden.

Het doel van de m.e.r. is het milieubelang volwaardig mee te laten wegen bij de vaststelling van deze plannen en besluiten. Een belangrijk product van de m.e.r.-procedure is het milieueffectrapport (MER). Bij sommige besluiten is niet meteen duidelijk of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. In deze grensgevallen moet eerst worden beoordeeld of sprake is van een m.e.r.- plicht. Dit gebeurt door middel van een aparte procedure, de zogenoemde m.e.r.- beoordeling.

Deze m.e.r.-beoordeling is ook vereist voor activiteiten die onder de drempelwaarden van het Besluit m.e.r. liggen. In dat geval gelden er geen vormvoorschriften en is sprake van een vormvrije m.e.r.-beoordeling.

Bij de vormvrije m.e.r.-beoordeling moet er volgens bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling worden getoetst aan de 3 volgende hoofdcriteria:

  • 1. de kenmerken van het project;
  • 2. de plaats van het project;
  • 3. de kenmerken van de potentiële effecten.
5.12.2 Beoordeling plan

In het Besluit m.e.r. is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject (onderdeel D11.2) mer-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op de volgende gevallen (indicatieve drempelwaarden):

  • een oppervlakte van 100 hectare of meer;
  • een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat, of
  • een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.

Met het voorliggende bestemmingsplan wordt een nieuwe woningbouwontwikkeling mogelijk gemaakt op een perceel binnen het stedelijk gebied van de kern Broek in Waterland van ca. 3.500 m2 groot. In de nu voorliggende plannen wordt daarbij uitgegaan van 21 woningen, in combinatie met ca. 150 m2 (en maximaal 24 woningen indien er geen commerciële ruimten worden ingevuld).

Daarmee blijft deze ontwikkeling ruim onder de genoemde drempelwaarden.

Omdat de ontwikkeling in onderdeel D van het Besluit m.e.r. voorkomt, dient wel te worden nagegaan of sprake kan zijn van belangrijke negatieve gevolgen voor het milieu die de uitvoering van een m.e.r. noodzakelijk maken. Daarom zijn alle mogelijke milieugevolgen van de beoogde ontwikkeling onderzocht en beschreven in een zogenaamde 'Aanmeldnotitie Vormvrije m.e.r.- beoordeling'. Deze notitie is als Bijlage 9 bij deze plantoelichting gevoegd.

Hieruit blijkt dat het plan geen belangrijke negatieve gevolgen heeft voor het milieu. Op grond van deze aanmeldnotitie is voor het bestemmingsplan dan ook geen mer-procedure noodzakelijk conform het Besluit m.e.r..

Op grond van deze uitkomsten heeft het bevoegd gezag, gelijktijdig met het vrijgeven van het ontwerpbestemmingsplan, besloten dat een verdere m.e.r.-procedure niet aan de orde is.

5.12.3 Conclusie

Gezien de omvang van de activiteiten in relatie tot de drempelwaarden en te verwachten effecten, zijn belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu uit te sluiten. Voor dit bestemmingsplan is geen m.e.r.-procedure noodzakelijk conform het Besluit m.e.r.

Hoofdstuk 6 JURIDISCHE ASPECTEN

6.1 Algemeen

6.1.1 Inleiding

Dit hoofdstuk geeft inzicht hoe de nieuwe situatie is vertaald in juridisch bindende regels, met hieraan gekoppeld een verbeelding. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor de gebruiksmogelijkheden en bouwmogelijkheden. De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor de toepassing van deze regels evenals de functie van visualisering van de bestemmingen. De toelichting heeft geen juridisch bindende werking, maar heeft wel een belangrijke functie bij de onderbouwing van het plan en soms voor de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels.

Het belangrijkste onderdeel van een bestemmingsplan is de bestemming. Aan alle in het plan begrepen gronden worden ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening bestemmingen toegewezen. Zo nodig worden aan deze bestemmingen regels gekoppeld omtrent het gebruik van de in het plan begrepen gronden en van de zich daarop bevindende opstallen. Naast de bestemmingen kunnen ook dubbelbestemmingen voorkomen. Deze overlappen de 'gewone' bestemmingen en geven eigen regels, waarbij er sprake is van een rangorde tussen de bestemmingen en de dubbelbestemmingen.

Bij bestemmingen kunnen aanduidingen voorkomen met als doel bepaalde zaken nader of specifieker te regelen. Aanduidingen zijn terug te vinden op de (analoge) verbeelding en hebben een juridische betekenis in het bestemmingsplan. Alle overige op de (analoge) verbeelding voorkomende zaken worden verklaringen genoemd. Verklaringen hebben geen juridische betekenis, maar zijn op de (analoge) verbeelding opgenomen om deze beter leesbaar te maken (bijvoorbeeld topografische ondergrond). Verklaringen worden in de digitale verbeelding niet uitgewisseld, waardoor die informatie de burger via de digitale weg niet zal bereiken.

6.1.2 Digitaliseringsvereisten

Met de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) zijn ook digitaliserings- verplichtingen aan een bestemmingsplan gesteld. De regels en de verbeelding dienen daarom te zijn opgesteld volgens IMRO en SVBP, onderdeel van de zogenaamde RO Standaarden.

IMRO staat voor Informatie Model Ruimtelijke Ordening en heeft betrekking op de inrichting van de ruimtelijke instrumenten van de Wro. Het is het informatiemodel voor het opstellen en het uitwisselen van visies, plannen, besluiten, verordeningen en algemene regels op alle bestuurlijke niveaus. Het model is geschikt voor uitwisseling van informatie tussen de organisaties op het gebied van de ruimtelijke ordening en aanverwante werkterreinen.

SVBP staat voor Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen. Doel van deze standaard is het op vergelijkbare wijze inrichten, vormgeven en verbeelden van bestemmingsplannen en de daarbij behorende uitwerkings- en wijzigingsbesluiten.

Vanaf 1 juli 2013 zijn de RO Standaarden 2012 verplicht. Concreet betekent dit dat nieuwe bestemmingsplannen vanaf die datum volgens deze nieuwe standaard opgesteld en gepubliceerd moeten worden.

Het voorliggende bestemmingsplan is overeenkomstig deze vereisten opgesteld en is hiermee gereed om digitaal beschikbaar te stellen voor eenieder.

6.2 Opbouw regels en verbeelding

6.2.1 De planregels

Voor de planregels is de gestandaardiseerde opbouw uit de SVBP2012 aangehouden. Daarbij is een standaard hoofdstukindeling aangehouden die begint met INLEIDENDE REGELS (begrippen en wijze van meten), vervolgens met de BESTEMMINGSREGELS, daarna de ALGEMENE REGELS (de regels die voor alle bestemmingen gelden) en aan het eind de OVERGANGS- EN SLOTREGELS. Daarbij staan de verschillende bestemmingen op alfabetische volgorde.

Ook de regels van een bestemming kennen een standaardopbouw en worden als volgt benoemd:

  • Bestemmingsomschrijving;
  • Bouwregels;
  • Nadere eisen;
  • Afwijking van de bouwregels;
  • Specifieke gebruiksregels;
  • Afwijking van de gebruiksregels;
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden;
  • Wijzigingsbevoegdheid.

Opgemerkt wordt dat een bestemmingsregel niet alle elementen hoeft te bevatten, dit verschilt per bestemming.

6.2.2 Analoge verbeelding (plankaart)

Uit de landelijke standaarden volgen diverse verplichtingen voor wat betreft de verbeelding, zoals de kleur van de ondergrond (grijs) en minimaal weer te geven aspecten op de ondergrond. Ook de diverse kleuren van de bestemmingen, alsmede de verhouding van de op de verbeelding voorkomende lijndiktes zijn verplicht voorgeschreven.

Voor wat betreft de ondergrond van de verbeelding is gebruik gemaakt van de Basisregistratie Grootschalige Topografie (BGT)van 4 april 2023, aangevuld met de Basisregistratie Kadaster (BRK) van diezelfde datum.

6.3 Toelichting op de artikelen

In deze paragraaf wordt waar dat noodzakelijk en nuttig wordt geacht een nadere toelichting gegeven op specifieke onderdelen van de planregels. Sommige regelingen zijn daarom hierna niet opgenomen: deze worden geacht voor zich te spreken.

6.3.1 Hoofdstuk 1: Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

De begrippen die in het bestemmingsplan gebruikt worden, zijn in dit artikel gedefinieerd. Dit wordt gedaan om interpretatieverschillen te voorkomen.

Artikel 2 Wijze van meten

Dit artikel maakt duidelijk hoe de lengte, breedte, hoogte, diepte en oppervlakte en dergelijke van gronden en bouwwerken worden gemeten of berekend. Alle begrippen waarin maten en waarden voorkomen worden in dit artikel verklaard.

6.3.2 Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels

Artikel 3 Tuin

De bestemming ‘Tuin’ is gebruikt voor de gronden die voor de voorgevel van de nieuw te bouwen woningen zijn voorzien, evenals voor gronden aan de zijgevel indien deze grenzen aan het openbare gebied. Op deze gronden zijn tuinen behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen woningen toegestaan. De bestemming ‘Tuin’ waarborgt dat de gronden zoveel mogelijk vrij blijven van bebouwing en een groene uitstraling zullen krijgen. Gebouwen zijn niet toegestaan, met uitzondering van erkers en luifels. Wel toegestaan zijn erf- en terreinafscheidingen. Hiervoor geldt dat deze voor de voorgevel van de woning maximaal 1,00 m mogen bedragen.

Artikel 4 Verkeer - Verblijf

Deze bestemming is toegekend aan de nieuwe ontsluitingsstructuur van het nieuwe woongebied, evenals het parkeerterrein dat als openbare parkeerplaats worden ingericht.

De gronden binnen deze bestemming zijn onder meer bestemd voor straten en pleinen, voet- en rijwielpaden en parkeervoorzieningen. Gebouwen en/of overkappingen zijn niet toegestaan. Wel andere bouwwerken ten behoeve van de bestemming. De regels zijn inhoudelijk afgestemd op het bestemmingsplan 'Broek in Waterland 2018'.

Artikel 5 Wonen

De bestemming 'Wonen' is toegekend aan de toekomstige woonpercelen in het plangebied, waaronder ook tuinen en bijbehorende erven worden verstaan. Overigens hebben de voortuinen en een enkele zijtuin een afzonderlijke bestemming 'Tuin' gekregen (zie de toelichting op artikel 3).

Op de verbeelding is binnen de bestemming 'Wonen' een bouwvlak opgenomen waarbinnen de hoofdgebouwen (de woningen) gebouwd moeten worden. Daarbij is ook het maximum aantal woningen per bouwvlak aangeduid en is tevens de maximum toegestane goot- en bouwhoogte aangegeven. Verder is op de verbeelding een 'gevellijn' opgenomen, waarmee is bepaald dat de hoofdgebouwen op deze aangeduide gevellijn georiënteerd moeten worden. De stedenbouwkundige uitgangspunten uit het verkavelingsplan zijn daarmee ook planologisch geborgd.

De gestapelde woningen (appartementen) zijn ook specifiek aangegeven en mogen alleen ter plaatse van de aanduiding 'gestapeld' [gs] gebouwd worden.

Behalve de woonfunctie is op de begane grond van dit nieuwe wooncomplex ook een breed scala aan andere functies mogelijk, in de vorm van detailhandel, dienstverlening en maatschappelijke voorzieningen. Daarmee is onder andere een buurtsuper of een artsenpraktijk mogelijk. Door middel van de aanduiding 'gemengd' is dit expliciet aangegeven, waarbij aanvullend is bepaald dat de gezamenlijke oppervlakte van deze functies maximaal 150 m2 mag bedragen.
Wat betreft het aantal appartementen in het gebouw is echter wel een koppeling gemaakt met de mogelijke gemengde functie op de begane grond, in die zin dat als er géén gemengde functie wordt gerealiseerd, hiervoor in de plaats 3 extra woningen (appartementen) kunnen worden gebouwd. Oftewel, als er wél een gemengde functie op de begane grond wordt gerealiseerd zijn er in het gebouw maximaal 8 woningen toegestaan en wordt er géén gemengde functie op de begane grond gerealiseerd dan zijn er (via afwijking van de bouwregels) maximaal 11 woningen in het gebouw toegestaan.

Verder zijn bouwregels opgenomen voor (het oprichten van) erfbebouwing bij de woningen in de vorm van bijbehorende bouwwerken (aan- en uitbouwen en bijgebouwen). Dit betreft regels voor de situering, oppervlakte, hoogte en bouwvorm van erfbebouwing, alsmede regels om een zekere verhouding bebouwd-onbebouwd zeker te stellen bij woonpercelen. De erfbebouwing is zowel binnen alsook buiten het aangeduide bouwvlak toegestaan. Deze regels zijn daarbij afgestemd op bouwregels zoals die in de gemeente Waterland gebruikelijk is. Dit geldt overigens ook voor de bouw van andere bouwwerken, zoals terrein- en erfafscheidingen.


Beroep en bedrijf aan huis

De woonfunctie mag worden gecombineerd met beroepsuitoefening aan huis, dan wel een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit. Het betreft bedrijvigheid die in een woning (met behoud van de woonfunctie) kan worden uitgeoefend en die is gericht op het verlenen van diensten. Deze beroepen/kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten worden aanvaardbaar geacht in woongebieden. Bij de regels is een lijst opgenomen als Bijlage 1 met daarin de beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten die zijn toegestaan bij het wonen. Hiervoor mag maximaal 30% van de totale gezamenlijke bruto vloeroppervlakte worden gebruikt. Daarbij is aangesloten bij regelingen in andere (recente) Waterlandse bestemmingsplannen.

Ook is de gemeentelijke standaard voor het kleinschalig toeristisch overnachten die voor alle woonfuncties geldt in het plan betrokken.


Generatiewonen

Verder is het gebruik voor generatiewonen toegestaan, overeenkomstig het bestemmingsplan 'Waterland Parapluplan 2018'. Hierbij is geregeld dat een woning of bijbehorend bouwwerk mag worden gebruikt in het kader van samenwoning door meer dan één generatie.

Artikel 6 Waarde - Archeologie 2

De voor ‘Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud van de aldaar in of op de grond aanwezige archeologische waarden.

In de regels van deze bestemming is bepaald dat bij grondwerkzaamheden over een oppervlakte groter dan 100 m² en dieper dan 0,35 m onder het maaiveld een omgevingsvergunning nodig is. Bij ingrepen kleiner dan de genoemde oppervlakte en diepte is geen omgevingsvergunning noodzakelijk.
Ter onderbouwing van de omgevingsvergunning is veelal een archeologisch onderzoek nodig, danwel geldt de verplichting van het begeleiden van de werken of werkzaamheden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg.

Archeologisch onderzoek moet uitgevoerd worden door een gecertificeerd archeologisch onderzoeksbedrijf. Daarmee wordt gewaarborgd dat het onderzoek volgens de KNA-richtlijnen (Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie) wordt uitgevoerd.


Wijzigingsregels

Als met archeologisch onderzoek is aangetoond dat er geen archeologisch waarden aanwezig zijn, kan met een wijzigingsprocedure de aanduiding worden verwijderd.

Artikel 7 Waarde - Archeologie 4

Binnen de dubbelbestemming ‘Waarde - Archeologie 4' gelden dezelfde regels als in de dubbelbestemming ‘Waarde - Archeologie 2' , met dien verstande dat in de bestemming ‘Waarde - Archeologie 4' een oppervlaktegrens geldt van 2.500 m² en een dieptegrens van meer dan 0,40 m onder het maaiveld.

Artikel 8 Waterstaat - Waterkering

De beschermingszone van de primaire waterkering is voorzien van deze dubbelbestemming. Deze waterkering is van belang voor de bescherming van het achterland tegen het water. Deze dubbelbestemming is uit het vigerende bestemmingsplan 'Broek in Waterland 2018' overgenomen.


Met deze bestemming wordt voorzien in het behoud, het herstel en het beheer van de waterstaatsdoeleinden van de waterkering. Ter bescherming van de waterkerende functie is voor diverse werken en werkzaamheden, waaronder het ophogen en afgraven van gronden en het aanbrengen van diepwortelende beplanting een omgevingsvergunning nodig. Daarnaast mogen er geen gebouwen, overkappingen en andere bouwwerken worden gebouwd. Andere bouwwerken ten behoeve van de dubbelbestemming zijn wel toegestaan. Via afwijking kunnen gebouwen, overkappingen of andere bouwwerken ten behoeve van de andere daar voorkomende bestemming eveneens worden toegestaan. Voor een dergelijke afwijking moet worden getoetst of er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud, het herstel en het beheer van de waterstaatsdoeleinden.

6.3.3 Hoofdstuk 3: Algemene regels

Artikel 9 Anti-dubbeltelregel

In het Besluit ruimtelijke ordening is hiervoor een standaard bepaling opgenomen. Het besluit verplicht om deze bepaling in het bestemmingsplan op te nemen.

Artikel 10 Algemene bouwregels

In dit artikel is een regeling voor dakterrassen opgenomen, zoals dat ook voor andere woningen is toegestaan op grond van het geldende bestemmingsplan 'Broek in Waterland 2018'. Tevens is een regeling voor ondergronds bouwen opgenomen.

Artikel 11 Algemene gebruiksregels
In dit artikel zijn bepalingen opgenomen over strijdig- en niet-strijdig gebruik van de gronden binnen het plan. Daaronder valt ook de mogelijkheid voor 'generatiewonen', zoals deze in het bestemmingsplan Waterland - Parapluplan 2018' is geïntroduceerd. Deze bepaling maakt, onder voorwaarden, bewoning van één woning mogelijk door meerdere generaties.

Tevens is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen voor kleinschalig toeristische overnachtingsmogelijkheden


Artikel 12 Algemene afwijkingsregels

Hier zijn algemene afwijkingsregels (onder voorwaarden) opgenomen die voor alle bestemmingen gelden. Het betreft onder meer een afwijkingsmogelijkheid om maximaal 15% van de bij recht voorgeschreven maten, afmetingen en percentages af kunnen te wijken. Dit is met name bedoeld om tegemoet te kunnen komen aan tussentijdse wijzigingen van het Bouwbesluit, zodat hiervoor het bestemmingsplan niet hoeft te worden herzien.

Artikel 13 Overige regels

Beleid Parkeerbehoefte en laad- en losruimte

Door de inwerkingtreding van de 'Reparatiewet BZK 2014' (Staatsblad 2014, 458) per 29 november 2014 is de bouwverordening voor ruimtelijke plannen (bestemmingsplannen, beheersverordeningen, uitwerkingsplannen en wijzigingsplannen) niet meer van toepassing. Regelingen met betrekking tot stedenbouwkundige bepalingen, waaronder de parkeerbepalingen, dienen daarom in ruimtelijke plannen te worden opgenomen.

Om die reden is in de regels een parkeerregeling opgenomen. Bij het toepassen van de bevoegdheid om een omgevingsvergunning te verlenen, of bij de bevoegdheid om te beoordelen of het gebruik in overeenstemming is met het bestemmingsplan, past de gemeente het geldende parkeerbeleid toe. Als dat beleid na de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan verandert, dan wordt het nieuwe geactualiseerde beleid toegepast zoals dat geldt ten tijde van de toepassing van de bevoegdheid.

De parkeerplaatsen moeten niet alleen worden gerealiseerd, maar ook in stand worden gehouden.

6.3.4 Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 14 Overgangsrecht

Deze overgangsregels zijn overgenomen uit het Besluit ruimtelijke ordening.

Bij het tenietgaan van bouwwerken die onder het overgangsrecht vallen bestaat de mogelijkheid om terug te bouwen. Onder een calamiteit wordt hier verstaan: een verwoesting door een onvermijdelijk, eenmalig, buiten schuld van de indiener van de bouwaanvraag veroorzaakt onheil.

Artikel 15 Slotregel

Hier is bepaald hoe de regels van dit bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.

Hoofdstuk 7 UITVOERBAARHEID

7.1 Inleiding

Wettelijk bestaat de verplichting om inzicht te geven in de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan. Onderdeel hiervan is de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid. Ook wordt er in dit hoofdstuk aandacht besteedt aan het aspect grondexploitatie.

7.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het bestemmingsplan doorloopt een uitgebreide procedure. Tijdens deze procedure zijn er verschillende momenten waarop burgers en belanghebbenden hun mening op het plan kenbaar kunnen maken. Hieronder volgt een nadere toelichting.

Voorbereidingsfase

Voor het verkrijgen van maatschappelijk draagvlak heeft de initiatiefnemer omwonenden geïnformeerd over de planvorming.

In voorbereiding daarop is een Kwaliteitsteam samengesteld waarin onder meer de Dorpsraad van Broek in Waterland vertegenwoordigd is en overleg is gevoerd over het stedenbouwkundig plan. Tevens is er een website gepubliceerd waarop eenieder kennis heeft kunnen nemen van het stedenbouwkundig plan en de totstandkoming daarvan.

In het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening, is het (concept) bestemmingsplan voorgelegd aan de betrokken diensten en instanties. Eventuele opmerkingen uit deze overlegronde zijn in het bestemmingsplan verwerkt.

Ontwerpfase

Het ontwerpbestemmingsplan doorloopt vervolgens de in de Wro opgenomen formele bestemmingsplanprocedure. Dit betekent dat het ontwerpbestemmingsplan gedurende zes weken ter inzage wordt gelegd. Tijdens deze periode wordt eenieder de gelegenheid geboden tot het indienen van zienswijzen.

Vaststellingsfase

In dit kader heeft het ontwerp bestemmingsplan vanaf 8 december 2023 voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. Tijdens de inzage periode is er één zienswijze ingediend namens bewoners uit de omgeving van het plan, die met name ziet op de toekomstige parkeersituatie in de omgeving. Deze zienswijze is samengevat en beantwoord in de bij het plan horende Nota van Zienswijze. Deze is als bijlage bij het vaststellingsbesluit gevoegd. De zienswijze leidt niet tot een aanpassing van de regels of verbeelding van het plan. Wel is in de toelichting de motivering op de parkeersituatie aangevuld.

Daarnaast zijn ook enkele ambtshalve wijzigingen op de verbeelding doorgevoerd. Als gevolg van verdere ontwikkeling van het plan, zijn enkele aanpassingen aan de situering van bestemmingsgrenzen en maatvoeringen (bouw- en goothoogte) gedaan.

Dit leidt tot een gewijzigde vaststelling van het bestemmingsplan.

7.3 Economische uitvoerbaarheid

Tegelijkertijd met de vaststelling van een bestemmingsplan moet een exploitatieplan (ex. art. 6.12 Wro) worden vastgesteld. Op basis van het exploitatieplan kunnen (plan)kosten worden verhaald.

Een exploitatieplan hoeft niet opgesteld te worden als het kostenverhaal 'anderszins verzekerd' is, door middel van bijvoorbeeld anterieure overeenkomsten of als de gemeente eigenaar is van de gronden. Eveneens hoeft geen exploitatieplan te worden opgesteld als:

  • Er geen sprake is van een bouwplan als bedoeld in artikel 6.12, lid 1 van de Wro;
  • Het totaal der exploitatiebijdragen dat met toepassing van artikel 6.19 van de Wro kan worden verhaald, minder bedraagt dan € 10.000,-;
  • Er geen verhaalbare kosten zijn als bedoeld in artikel 6.2.4, onderdelen b tot en met f, van het Bro;
  • De verhaalbare kosten, bedoeld in artikel 6.2.4, onderdelen b tot en met f, van het Bro, uitsluitend de aansluiting van een bouwperceel op de openbare ruimte of de aansluiting op nutsvoorzieningen betreffen.


Het voorliggende bestemmingsplan maakt een woningbouwontwikkeling mogelijk op aan de Eilandweg 23-25 te Broek in Waterland.

De initiatiefnemer draagt de kosten voor de ontwikkeling en realisatie van de woningbouw. Voor deze ontwikkeling heeft de gemeente een anterieure overeenkomst afgesloten met de initiatiefnemer. Daarmee wordt voldaan aan de verantwoording van de financiële uitvoerbaarheid. Dat betekent volgens artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan worden afgezien van het opstellen van een grondexploitatieplan, daar het verhaal van kosten voor de gemeente anderszins is verzekerd.