direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Broek in Waterland - Drs. J. van Disweg
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0852.BPKBRdisweg2016-va01

Toelichting

Hoofdstuk 1 INLEIDING

1.1 Aanleiding

Voorliggend bestemmingsplan is opgesteld ten behoeve van een woningbouwplan aan de Drs. J.van Disweg in Broek in Waterland. Het planvoornemen omvat de realisatie van 15 woningen op deze locatie. In het geldende bestemmingsplan 'Broek in Waterland' zijn de gronden bestemd voor 'Agrarische doeleinden'. Deze bestemming staat de woningbouw niet toe. Om de ontwikkeling toch mogelijk te maken is besloten een nieuw bestemmingsplan op te stellen.

Het plangebied, zoals weergegeven in figuur 1, ligt aan de rand van de kern Broek in Waterland, en grenst deels aan het beschermde dorpsgezicht. De ontwikkeling van de locatie is vanuit het open landschap beeldbepalend. In het vigerend bestemmingsplan wordt de locatie gezien als de afronding van het dorp Broek in Waterland.

afbeelding "i_NL.IMRO.0852.BPKBRdisweg2016-va01_0001.png"

Figuur 1. De ligging van het plangebied

1.2 Planologische regeling

De huidige planologische regeling voor het plangebied is het bestemmingsplan 'Broek in Waterland', (vastgesteld op 24 april 2008 en goedgekeurd op 9 december 2008). In dit bestemmingsplan is het plangebied bestemd voor 'Agrarische doeleinden'. Daarnaast is het plangebied aangewezen als wijzigingsgebied, waarmee de agrarische gronden een woonbestemming kunnen krijgen. Voorwaarde is echter een maximaal aantal van 13 woningen. Het initiatief betreft de bouw van 15 woningen, waardoor dit niet volledig past binnen deze wijzigingsbevoegdheid. Om deze reden is een nieuw bestemmingsplan voor dit gebied nodig. Voorliggend bestemmingsplan voorziet hierin.

1.3 Ondergrond

Voor de verbeelding op papier wordt gebruik gemaakt van topografische en kadastrale ondergronden. Deze ondergronden zijn echter niet altijd actueel en tonen niet altijd alle bebouwing. Deze ondergronden dienen slechts ter oriëntatie. In het vaststellingsbesluit is openomen welke ondergrond is gebruikt bij het opstellen van het plan.

De ondergronden (waaronder luchtfoto's) die worden gebruikt op de landelijke website www.ruimtelijkeplannen.nl worden beschikbaar gesteld door de beheerder van deze website. Ook die ondergronden zijn niet altijd actueel en tonen niet altijd alle bebouwing. De gemeente heeft daar geen invloed op.

1.4 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 is een beschrijving gegeven van het plan. Hierbij wordt ingegaan op de ruimtelijke en functionele aspecten van het plan. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 een beschrijving gegeven van de relevante beleidskaders. In hoofdstuk 4 wordt op de diverse omgevingsaspecten ingegaan. Een juridische beschrijving van het plan is gegeven in hoofdstuk 5. In dit hoofdstuk wordt onder andere ingegaan op de bestemming. Ten slotte gaat hoofdstuk 6 in op de uitvoerbaarheid van het plan. Er wordt onderscheid gemaakt tussen de maatschappelijke en de economische uitvoerbaarheid. Ook wordt er in dit hoofdstuk aandacht besteed aan de grondexploitatie.

Hoofdstuk 2 PLANBESCHRIJVING

2.1 Huidige situatie

Het plangebied grenst aan de noordzijde van de kern Broek in Waterland. Het landschap rondom Broek in Waterland wordt gekarakteriseerd als veenweidegebied. Het veenweidegebied is zeer open met brede watergangen. Verspreid in het landschap liggen dorpen en boerderijen als eilanden in dit open landschap.

Ten zuiden en ten westen van het plangebied ligt de bebouwing van de kern Broek in Waterland. Het plangebied wordt van deze bebouwing ruimtelijk gescheiden door de watergang Het Dee. Dit is een brede watergang, waarin gevaren kan worden. Direct ten noorden van het plangebied ligt de Drs. J.van Disweg. Aan de overzijde van deze weg ligt het buitengebied van de gemeente Waterland.

Op dit moment is het plangebied in gebruik als grasland/ponyweide behorende bij de tuin van de naastgelegen woning. De bestemming is momenteel nog 'Agrarisch', maar de gronden behoren niet meer tot een agrarisch bedrijf.

2.2 Toekomstige situatie

Voor de planlocatie is indertijd een initiatief ingediend bestaande uit 16 woningen. De gemeente heeft, ter uitwerking van de gewenste woningbouw binnen de planlocatie, een Stedenbouwkundig programma van eisen (SPvE) opgesteld. Over het concept daarvan is met verschillende belanghebbenden, met name omwonenden, overleg gevoerd. Dit heeft geleid tot een vrij gedetailleerd uitgewerkt SPvE, waarbij maximaal 15 woningen zijn toegestaan in het gebied. Figuur 2 geeft indicatief weer hoe de verkaveling van het plangebied kan gaan plaatsvinden. Het SpvE is als bijlage 1 Stedenbouwkundig programma van eisen opgenomen in de toelichting van het bestemmingsplan.

De nieuwe bebouwing volgt de lintstructuur die kenmerkend is voor Broek in Waterland. Zo worden vier woningen als een lint aan de Drs. J.van Disweg gebouwd. Achter het lint, gescheiden door nieuw water (lintsloot) worden de overige woningen gesitueerd. Het plan kent meerdere woningtypen in verschillende prijsklassen. De sociale woningen worden geclusterd in één bouwvolume (een woonschuur) in een groene omgeving. Hierdoor blijft de openheid gewaarborgd en kunnen bepaalde (door)zichten worden behouden.

Het programma betreft concreet het volgende:

  • 4 woningen in 1 lint aan de Drs J.van Disweg;
  • 5 sociale woningen als 1 schuurvolume;
  • 6 vrijstaande of geschakelde woningen aan een nieuw lint;
  • 12 parkeerplaatsen in openbaar gebied;
  • 20 parkeerplaatsen op eigen erf.

afbeelding "i_NL.IMRO.0852.BPKBRdisweg2016-va01_0002.png"

Figuur 2. Voorgenomen inrichting van het plangebied (datum: 13-03-2017)

Hoofdstuk 3 BELEIDSKADER

3.1 Inleiding

Dit hoofdstuk geeft een samenvatting van de beleidskaders waarmee bij het opstellen van dit bestemmingsplan rekening is gehouden.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 vastgesteld. Met deze structuurvisie laat het Rijk de ruimtelijke ordening meer dan eerder het geval was over aan de provincies en gemeenten. Het Rijk heeft gekozen voor een selectieve inzet van rijksbeleid op 13 nationale belangen. Uitsluitend voor deze belangen is het Rijk direct verantwoordelijk en wil hier resultaten op boeken. Buiten de hieronder genoemde 13 belangen hebben de decentrale overheden beleidsruimte voor het faciliteren van ontwikkelingen:

  • 1. Rijksvaarwegen;
  • 2. Mainportontwikkeling Rotterdam;
  • 3. Kustfundament;
  • 4. Grote rivieren;
  • 5. Waddenzee en waddengebied;
  • 6. Defensie;
  • 7. Hoofdwegen en hoofdspoorwegen;
  • 8. Elektriciteitsvoorziening;
  • 9. Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen;
  • 10. Ecologische hoofdstructuur;
  • 11. Primaire waterkeringen buiten het kustfundament;
  • 12. IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte);
  • 13. Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.

3.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

In het Barro wordt voor een aantal specifieke onderwerpen algemene regels gesteld ten behoeve van de verwerking in bestemmingsplannen. In het SVIR is aangegeven wat het nationale belang is van het stellen van regels voor deze onderwerpen. De algemene regels in het Barro hebben vooral een beschermend karakter waardoor de in de SVIR geformuleerde nationale belangen niet worden belemmerd door ontwikkelingen die door bestemmingsplannen mogelijk worden gemaakt. Voor een aantal onderwerpen geeft het Barro de opdracht dan wel de mogelijkheid aan provincies om bij provinciale verordening regels te stellen. Hierbij kan worden gedacht aan de opdracht aan de provincies om in een verordening de gebieden aan te wijzen die het Natuurnetwerk Nederland vormen.

Vanuit het Barro zijn er voor dit plangebied verder geen concrete regels van toepassing waarmee rekening moet worden gehouden in het bestemmingsplan. Ook vanuit de recente wijzigingen (grote rivieren, electriciteitsvoorziening, algemene en overige bepalingen) in het Barro die per 1 juli 2016 in werking zijn getreden, zijn er geen concrete nationale belangen die op het plangebied van toepassing zijn.

3.2.3 Besluit ruimtelijke ordening
3.2.3.1 Algemeen

In het Bro zijn regels opgenomen die eisen stellen aan de inhoud van een toelichting op een bestemmingsplan. Een toelichting dient een verantwoording van de in het plan gemaakte keuzen te bevatten, een waterparagraaf, de uitkomsten van het vooroverleg als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro, de resultaten van verrichte onderzoeken, een beschrijving van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het plan zijn betrokken en de inzichten over de uitvoerbaarheid van het plan. Deze toelichting voldoet daaraan.

Verder dienen bestemmingsplannen die voorzien in nieuwe stedelijke ontwikkelingen een verantwoording te bevatten aan de hand van de zogenoemde 'Ladder voor duurzame verstedelijking', die is vastgelegd in artikel 3.1.6, tweede lid Bro. Dit afwegingskader verplicht overheden tot het maken van een zorgvuldige ruimtelijke afweging bij het mogelijk maken van nieuwe stedelijke ontwikkelingen in een bestemmingsplan. Het doel is om te komen tot zorgvuldig ruimtegebruik en daarmee het voorkomen van (onaanvaardbare) leegstand en onnodig 'bouwen in de wei'. De Ladder is daarmee een belangrijk instrument voor een goede ruimtelijke ordening.

Een toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, moet gezien het voorgaande een beschrijving bevatten van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

3.2.3.2 Stedelijke ontwikkeling

Alvorens te toetsen aan de Ladder dient te worden vastgesteld of sprake is van een stedelijke ontwikkeling. Dit begrip is in artikel 1.1.1 Bro gedefinieerd als ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen. Uit de tot dusver gevormde jurisprudentie ten aanzien van dit begrip blijkt dat de omvang van de ontwikkeling een rol speelt. Is sprake van een kleinschalige ontwikkeling, dan kan weliswaar sprake zijn van een stedelijke ontwikkeling, maar kan dergelijke ontwikkeling als te kleinschalig worden aangemerkt om te worden aangemerkt als stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1 Bro.

Daarnaast kan op basis van op dit punt gevormde jurisprudentie worden geconcludeerd dat indien sprake is van een functiewijziging zonder toename van het ruimtebeslag, er geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling (zie o.a. uitspraken: ECLI:NL:RVS:2014:2143, ECLI:NL:RVS:2014:743, ECLI:NL:RVS:2014:2331, ECLI:NL:RVS:2014:4648). Ook wanneer mogelijkheden worden overgenomen uit het geldende bestemmingsplan is geen sprake van een stedelijke ontwikkeling (zie o.a. uitspraak ECLI:NL:RVS:2017:1724).

Wanneer het voorgaande bestemmingsplan niet bij recht voorzag in een voorgenomen stedelijke ontwikkeling, maar in een, ten tijde van de vaststelling van het nieuwe plan niet benutte, wijzigingsbevoegdheid voor de desbetreffende stedelijke ontwikkeling en het nieuwe plan bij recht voorziet in deze stedelijke ontwikkeling, is deze ontwikkeling een nieuwe stedelijke ontwikkeling en dient te worden voldaan aan de in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro genoemde eisen. Een wijzigingsbevoegdheid geeft immers slechts de mogelijkheid om de bestaande bestemming te wijzigen in een bij het moederplan in beginsel aanvaardbaar geachte bestemming (uitspraak van 12 april 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1028 (Son en Breugel)). In dit bestemmingsplan wordt de mogelijkheid geboden voor de realisatie van 15 nieuwe woningen. Ook is de mogelijkheid opgenomen voor 'generatiewonen'. Hiermee wordt zowel voorzien in een functiewijziging als een groter planologisch beslag. Daarom wordt geconcludeerd dat het plan een stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt en wordt het plan getoetst aan de ladder voor duurzame verstedelijking.

3.2.3.3 Behoefte aan woningen

Artikel 3.1.6, lid 2 luidt als volgt:

"De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien."

Specifiek voor de functie wonen gaat het om het bepalen van de kwantitatieve en kwalitatieve vraag naar woningen in de regio. In de kwantitatieve benadering staan aantallen woningen centraal en in een kwalitatieve benadering staan de kwaliteiten van de woonmilieus centraal. Het gaat om de ruimtevraag waarin elders in de regio niet wordt voorzien: eventuele andere initiatieven in de regio, zoals geplande woningbouwlocaties of een binnenstedelijke herstructurering dekken immers al (deels) de regionale ruimtevraag. Als in de regio meerdere locaties in de geconstateerde behoefte kunnen voorzien, is het aan de regio zelf om deze behoefte te verdelen over die locaties. Als de regionale behoefte voldoende is om een beoogde locatie te ondersteunen én deze locatie is in regionaal verband geselecteerd om in de behoefte te voorzien, dan kan dit afdoende motivering vormen in deze toelichting van het bestemmingsplan.

Voor de Metropoolregio Amsterdam (per 1-1-2017 de opvolger van de stadsregio Amsterdam), is eind 2016 door alle gemeenten het regionaal Actieprogramma Wonen 2016-2019 (RAP) vastgesteld. Gedeputeerde Staten hebben, na een aanvulling hierop (Oplegger), het Regionaal Actieprogramma Wonen 2016-2010 (versie d.d. 17 juli 2017) op 5 september 2017 vastgesteld. In deze notitie wordt onder andere een beschrijving gegeven van de regionale woningbouw opgaven en acties die per deelregio zijn uitgewerkt, de regionale woningmarkt en de vooruitblik op ontwikkelingen op de woningmarkt. De gemeente Waterland valt binnen de deelregio MRA-Noord/Zaanstreek-Waterland.

Kwantitatieve woningbehoefte:

Op pagina 14 van deze RAP is in alinea 4.1.3 de Ladder voor duurzame verstedelijking uitgewerkt in een kwantitatieve en kwalitatieve onderbouwing. In bijlage 6 van deze RAP is voor de regio Zaanstreek-Waterland (waar de gemeente Waterland onderdeel vanuit maakt) de basisscenario woningbehoefte 2015-2025 in een tabelvorm weergegeven. Hieruit blijkt dat er voor alle categorieën koopwoningen behoefte is aan extra woningen en voor huurwoningen behoefte is aan huurwoningen tot een huur van € 971,- per maand.

afbeelding "i_NL.IMRO.0852.BPKBRdisweg2016-va01_0003.png"

Figuur 3. Onderdeel van bijlage 6 RAP

Kwalitatieve woningbehoefte:

In bijlage 8 van deze RAP is voor de regio Zaanstreek-Waterland de woningbehoefte 2015-2025 en plancapaciteit 2016 in een tabelvorm weergegeven. Dit betreft de productiecapaciteit voor de gehele beschouwde periode zoals deze bekend is per 2016. Er is daarbij een onderscheid gemaakt tussen eengezins- en meergezinswoningen, tussen stedelijk en suburbaan en tussen koop- en huurwoningen. Uit de tabellen van bijlage 8 blijkt dat er voor alle categorieën koopwoningen behoefte is aan extra woningen en voor huurwoningen behoefte is aan extra huurwoningen tot een huur van € 971,- per maand.

afbeelding "i_NL.IMRO.0852.BPKBRdisweg2016-va01_0004.png"

Figuur 4. onderdeel bijlage 8 RAP

afbeelding "i_NL.IMRO.0852.BPKBRdisweg2016-va01_0005.png"

Figuur 5. onderdeel bijlage 8 bij het RAP

Broek in Waterland is in te delen in de categorie suburbaan gebied. De behoefte aan eengezinswoningen in de suburbaan gebied bedraagt 14.000, terwijl de plancapaciteit anno 2016 slechts 2.277 woningen betreft. Hieruit blijkt dat er een grote vraag is in de regio naar extra eengezinswoningen. Deze vraag doet zich voor in alle segmenten. Voor meergezinswoningen gelden de getallen 9.800 versus 760. Hieruit blijkt een grote behoefte aan extra meergezinswoningen. Vooral de behoefte aan betaalbare koopwoningen is groot (6.780), terwijl de plancapaciteit anno 2016 slechts 276 woningen bedraagt. Ook is er voor zowel de middelduur als dure categorie woningen nog ruimte voor extra woningen. De woningbehoefte van middel dure meergezinswoningen bedraagt 11.910, terwijl de plancapaciteit 5.934 bedraagt en bij dure meergezinswoningen betreft de behoefte 15.930 woningen terwijl de plancapaciteit anno 2016 13.510 woningen bedraagt.

De woningen op de locatie Van Disweg te Broek in Waterland worden gerealiseerd in het sociale koopsegment (5 woningen) en middeldure/dure segment (10 woningen). Dit past binnen de kwantitatieve en kwalitatieve woningbehoefte welke in de RAP zijn opgenomen. Op basis van bovenstaande informatie kan worden geconcludeerd dat er sprake is van een regionale behoefte aan de woningen die middels dit bestemmingsplan planologisch mogelijk worden gemaakt.

3.2.3.4 Motivering buiten bestaand stedelijk gebied

In de toelichting van het ontwerpbestemmingsplan is een aantal redenen genoemd waarom er sprake zou zijn van bestaand stedelijk gebied, zoals:

  • 1. de locatie is gelegen binnen de bebouwde kom;
  • 2. de locatie valt binnen het bestemmingsplan van de dorpskern Broek in Waterland;
  • 3. de locatie valt buiten bufferzone als onderdeel van de Provinciale Ruimtelijke Verordening;
  • 4. de locatie viel indertijd binnen rode contouren van het provinciaal Streekplan;

Echter, op basis van een recentelijk verschenen uitspraak (ABRvS 20 juni 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1717) is inmiddels geconcludeerd dat de locatie als buiten bestaand stedelijk gebied moet worden aangemerkt. Verwijzend naar punt 4 is daarmee de motivatie om onderhavig plangebied te bebouwen zwaarder geworden. Voorheen was sprake van een gebied gelegen binnen de voormalige rode contouren met een wijzigingsbevoegdheid met 13 woningen. Maar conform de wetgeving en jurisprudentie anno januari 2018 is er sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling, namelijk een woonwijk van 15 woningen gelegen buiten bestaand stedelijk gebied.

 

De gemeente Waterland wordt gekenmerkt door:

  • de stad Monnickendam, waarvan het historisch centrum als beschermd stadsgezicht is aangemerkt;
  • een aantal karakteristieke dorpen welke deels een beschermd dorpsgezicht hebben;
  • een heel groot veenweidegebied met daarin een aantal relatief kleine droogmakerijen;
  • en het voormalige eiland Marken (klei-op veen gebied) dat geheel als beschermd dorpsgezicht is aangemerkt.

Vrijwel het gehele buitengebied, uitgezonderd De Purmer, en enkele kleine percelen grond, vallen onder de beperking van een bufferzone (voorheen Rijksbufferzone). Binnen de bufferzone mag zonder het aantonen van Nut en noodzaak geen extra verstedelijking plaatsvinden. Ook grote delen van het veenweidegebied lenen zich niet voor woningbouw vanwege de grote natuurwaarden die deze gebieden kennen. Deze gebieden zijn allemaal aan te merken als liggend buiten bestaand stedelijk gebied.

De gemeente is tot op heden zeer terughoudend met het faciliteren van woningbouw binnen de bufferzone en het grote aaneengesloten veenwijdegebied. Echter, gezien de grote behoefte aan nieuwe woningen, wordt wel op een aantal locaties woningbouw voorbereid, hoofdzakelijk binnen bestaand stedelijk gebied. Met deze projecten wordt echter nog steeds niet voorzien in voldoende nieuwe woningen dan wel in een voldoende gevarieerd aanbod. Onderstaand ter illustratie enkele voorbeelden.

  • In de kern Ilpendam wordt de voormalige Sebastianusschool getransformeerd naar 8 sociale woningen (gestapeld), bedoeld voor starters en een drietal kleine woningen bedoeld voor senioren. Tevens zijn twee kleine woningen binnen de voormalige school mogelijk. Ook een locatie met een wijzigingsbevoegdheid naar 6 nieuwe woningen is in voorbereiding.
  • In Watergang wordt gewerkt aan het plan Stiereveld, dat voorziet in een aantal grondgebonden woningen binnen het bestaand stedelijk gebied. Er is nog 1 locatie binnen deze kern in beeld (Kanaaldijk 33) welke getransformeerd kan worden naar de functie wonen, maar is qua oppervlakte beperkt. Hier is fysiek geen ruimte voor 10 grondgebonden woningen en 5 sociale koopwoningen (gestapeld).
  • In de kernen Katwoude, Overleek en Zuidewoude is geen ruimte gelegen binnen bestaand stedelijk gebied dat ontwikkeld kan worden voor woningbouw.
  • In de kern Uitdam wordt op de enige aanwezig locatie welke voor transformatie in aanmerking komt (aan de rand van het dorp gelegen) gewerkt aan een nieuw bestemmingsplan voor 3 grondgebonden woningen.
  • De locaties die in Monnickendam worden ontwikkeld zijn met name gericht op transformatie en verdichting met het accent op appartementen. Zo wordt gewerkt aan de woningplannen met de namen “De Regenboog” en “Kohnstammlocatie”, beide bedoeld voor appartementen en dus geschikt voor een stedelijk woonmilieu. Ook de locatie Galgeriet staat voor de aanvang van een transformatie (van bedrijventerrein, naar een gemengd woon- en voorzieningengebied). Ook deze locatie is met name geschikt voor een stedelijk woonmilieu.
  • In de binnenstad van Monnickendam lijkt ruimte te zijn voor de transformatie van enkele bedrijfspercelen, maar het uitplaatsen van bestaande bedrijven is kostbaar en de gemeente beschikt nauwelijks over nieuwe bedrijfsgronden om deze bedrijven uit te plaatsen, waardoor voor deze locaties nog geen plannen in voorbereiding zijn.
  • Voor Marken zijn een tweetal initiatieven voor kleine appartementen opgestart en wordt onderzoek gedaan naar woningbouw op delen van het huidige sportpark (verdichting/transformatie). Voor het sportpark is de planontwikkeling onlangs gestart en ligt er een extra uitdaging inzake het waterrobuust bouwen. Op korte termijn zal hier nog geen woningbouw plaats kunnen vinden.
  • Ten slotte wordt gekeken naar de kern Broek in Waterland. Er zijn naast onderhavig plan nog drie kleinschalige plannen in voorbereiding. Opgeteld 10 nieuwe woningen (aan de Molengouw, en een andere locatie aan de Drs. J.van Disweg), alle drie kleine plangebieden binnen het bestaand stedelijk gebied. In Broek in Waterland ligt nog wel een grote potentiële herstructureringslocatie, bedrijventerrein Hellingweg. Deze locatie is echter met name geschikt voor de bouw van appartementen. Met het voorliggende plan wordt beoogd woningen te bouwen die worden gescheiden door nieuw water waarbij wordt voorzien in meerdere woningtypen in verschillende prijsklassen met sociale woningen die worden geclusterd in een woonschuur in een groene omgeving. Deze specifieke behoefte waarin dit plan voorziet, kan niet op een bedrijventerrein aan de Hellingweg worden opgevangen.

Gezien;

  • de grote behoefte aan diverse vormen en typen van woningen binnen de totale MRA regio en de regionale afstemming die ook over onderhavig plan heeft plaatsgevonden, blijkt dat meer woningen benodigd zijn dan binnen het bestaand stedelijke gebied kunnen worden gerealiseerd. De provincie heeft de taak om de regionale woningbouw op elkaar te laten afstemmen en bewaakt hierbij de samenhang tussen alle planvorming in de regio. Op 7 november 2017 heeft de provincie ingestemd met het benutten van deze locatie voor woningbouw. Deze instemming is mede verkregen doordat het plan voldoet aan de eisen voor ruimtelijke kwaliteit;
  • de geschiedenis van onderhavige locatie die met een wijzigingsbevoegdheid is aangewezen voor woningbouw;
  • de directe ligging van het gebied binnen de bebouwde kom van Broek in Waterland;
  • de ligging van het plangebied buiten beschermingsregimes zoals de bufferzone en het weidevogelleefgebied (zie alinea 3.3.);

wordt geconcludeerd dat de ontwikkeling die dit plan mogelijk maakt met zijn combinatie van eilandbebouwing en lintbebouwing, niet kan worden gerealiseerd binnen bestaand stedelijk gebied. De meeste potentiële locaties zijn reeds in ontwikkeling of planologisch gezien ongeschikt voor de behoefte waarin met dit plan wordt voorzien.

Hierdoor is het te rechtvaardigen dat voor woningbouw als het onderhavige, waarbij de regionale afstemming heeft plaatsgevonden en het plan voldoet aan de ruimtelijke kwaliteitseisen, een verstedelijking kan plaatsvinden buiten het bestaand stedelijk gebied.

3.2.3.5 Generatiewonen

Bij generatiewonen is sprake van het samenwonen van één of meer generaties in één woning en/of de daarbij behorende bijbehorende bouwwerken. Bij generatiewonen wordt in planologische zin geen extra woning toegevoegd. Hierbij is derhalve geen sprake van extra ruimtebeslag en is geen sprake van een stedelijke ontwikkeling. Een toets aan de Ladder voor duurzame verstedelijking is daarmee op dit onderdeel niet aan de orde.

3.2.4 Ecologische hoofdstructuur

Nabij het plangebied liggen gebieden die zijn aangewezen als Natura 2000 gebied, dan wel behoren tot het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Hierop wordt nader ingegaan in Hoofdstuk 4.

3.2.5 Conclusie Rijksbeleid

Er is aangetoond dat sprake is van een regionale behoefte aan woningen. Tevens is aangetoond dat niet voldoende ruimte beschikbaar is om op korte termijn woningen te realiseren binnen het bestaand stedelijke gebied. Ten slotte dient hier gemeld te worden dat het uitgevoerde ecologisch onderzoek en het afdoend onderzoek (bijlage 2 en 3 van de toelichting) blijkt dat er geen natuurwaarden in het geding zijn. Op basis van deze informatie kan geconcludeerd worden dat onderhavige ontwikkeling in overeenstemming is met het Rijksbeleid.

3.3 Provinciaal beleid

3.3.1 Structuurvisie 2040
3.3.1.1 Algemeen

Het ruimtelijk beleid van de provincie Noord-Holland is vastgelegd in de Structuurvisie Noord-Holland 2040, vastgesteld op 21 juni 2010 en in werking getreden op 1 november 2010. In de structuurvisie geeft de provincie een toekomstbeeld, waaruit het provinciaal belang volgt. Het toekomstbeeld is als volgt gedefinieerd: 'De Provincie Noord-Holland zorgt dat Noord-Holland een mooie, veelzijdige en internationaal concurrerende provincie blijft door in te zetten op klimaatbestendigheid, ruimtelijke kwaliteit en duurzaam ruimtegebruik'.

Om het geschetste toekomstbeeld ruimtelijk te realiseren zijn provinciale belangen genoemd. De drie hoofdbelangen (klimaatbestendigheid, ruimtelijke kwaliteit en duurzaam ruimtegebruik) vormen gezamenlijk de ruimtelijke hoofddoelstelling van de Provincie. De provincie wil steden optimaal benutten, landschappen open houden en ruimte bieden aan economie en woningbouw. Zij streeft naar verdere stedelijke verdichting en helpt gemeenten bij het optimaliseren van het gebruik van Bestaand bebouwd gebied.

3.3.1.2 Nationaal landschap Laag Holland

Het plangebied ligt in het Nationaal Landschap Laag Holland. Het Rijk heeft de provincies gevraagd hierop regie te voeren volgens het principe “behoud door ontwikkeling”. In de Structuurvisie Noord-Holland 2040 staat dat de provincie regie voert over het behoud, duurzaam beheer en waar mogelijk versterking van de landschappelijke, cultuurhistorische en natuurlijke kernkwaliteiten van dit gebied.

De kernkwaliteiten van het Nationaal Landschap Laag Holland zijn:

  • 1. Het behoud en de ontwikkeling van de openheid van het landschap;
  • 2. Het behoud van de rijkdom aan weide- en moerasvogels;
  • 3. Het behoud van het oude geometrische inrichtingspatroon in de droogmakerijen;
  • 4. Het behoud van het veenpakket;
  • 5. Het behoud van de middeleeuwse strokenverkavelingen en de historische watergangen in het veenweide gebied;
  • 6. Het behoud van een groot aantal archeologische locaties;
  • 7. Het behoud en de ontwikkeling van karakteristieke dijk- en lintdorpen.
  • 8. Om deze kernkwaliteiten te kunnen behouden en ontwikkelen, voert de Provincie regie op de volgende doelen:
  • 9. Het behoud en de ontwikkeling van de landbouw als economische drager van het open landschap;
  • 10. Het verkrijgen van een robuust watersysteem met een goede waterkwaliteit;
  • 11. Het bevorderen van de toegankelijkheid van het gebied voor recreatie en toerisme;
  • 12. Een op de burger gerichte communicatie over het Nationaal Landschap.

Bij de ontwikkeling van het bouwplan wordt rekening gehouden met de doelstellingen voor het behoud van het nationaal landschap.

3.3.2 Provinciale Ruimtelijke Verordening (versie 1 maart 2017)

De op 12 december 2016 gewijzigde Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) is op 1 maart 2017 in werking getreden. In deze verordening zijn op grond van art. 4.1 Wro regels gesteld om de provinciale belangen te waarborgen. In onderstaande tabel wordt het bestemmingsplan getoetst aan de relevante artikelen van de provinciale verordening (PRV).

Artikel PRV   Toetsingscriterium   Conclusie  
5a Nieuwe stedelijke ontwikkeling   1. Een bestemmingsplan kan uitsluitend voorzien in een nieuwe stedelijke ontwikkeling als deze ontwikkeling in overeenstemming is met de binnen de regio gemaakte schriftelijke afspraken.
2. Gedeputeerde Staten stellen nadere regels aan de afspraken als bedoeld in het eerste lid.  
Het bouwplan is gelegen buiten bestaand stedelijk gebied conform de begripsbepaling vanuit het Bro. Het plan is indertijd opgenomen in het Regionaal Actieprogramma (RAP) en aanvullend ook afzonderlijk op bestuurlijk niveau regionaal afgestemd en akkoord bevonden (december 2016), waardoor dit plan in overeenstemming is met de binnen de regio gemaakte afspraken.    
Artikel 6 Instelling en taken Adviescommissie Ruimtelijke Ontwikkeling   1. Er is een ARO
2. De ARO adviseert GS over aangelegenheden betreffende de ruimtelijke ordening, nieuwe stedelijke ontwikkelingen en ruimtelijke kwaliteit in Noord-Holland  
Het plangebied is gelegen buiten bestaand stedelijk gebied waardoor een inhoudelijk afstemming van onderhavig woningbouwplan door de gemeente met de ARO aan de orde kan zijn. Op 7 november 2017 heeft hierover overleg tussen gemeente, ontwikkelaar en provincie plaatsgevonden. De provincie heeft geconcludeerd dat het plan voldoet aan de gewenste ruimtelijke kwaliteit indien hetgeen besproken is in het bestemmingsplan wordt geborgd. Om deze reden is een voorwaardelijke verplichting opgenomen in het bestemmingsplan. Zie voor nadere toelichting hiervan hoofdstuk 5 van de toelichting en de regels. Verdere advisering door de ARO is hierdoor conform de met de provincie gemaakte afspraken niet aan de orde.  
8a Meerlaagse veiligheid


 
1 De toelichting van een bestemmingsplan bevat een beschrijving van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met:
a. de risico's van en bij overstroming, en;
b. de maatregelen en voorzieningen die worden getroffen om deze risico's te voorkomen of te beperken.
2 Gedeputeerde staten kunnen nadere regels stellen over de inhoud van de beschrijving als bedoeld in het eerste lid.
 
Op basis van de beschikbaarheid van beleidsregels op dit onderwerp heeft in de maand december van het jaar 2016 een gesprek plaatsgevonden over onderhavige woningbouwontwikkeling met het Hoogheemraadschap. Hierbij zijn diverse afspraken gemaakt zodat voldoende rekening wordt gehouden met diverse water gerelateerde aspecten en waar nodig verwerkt in dit bestemmingsplan. Hierbij wordt verwezen naar het waterbeleid (paragraaf 3.5), de watertoets (paragraaf 4.4) en de Bijlagen 7 en 8 van de toelichting).  
Artikel 15 Ruimtelijke kwaliteitseis ingeval van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in het landelijke gebied   1. Een bestemmingsplan dat in het landelijke gebied voorziet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 5a, voldoet aan de uitgangspunten zoals vermeld in de Leidraad landschap en Cultuurhistorie ten aanzien van:
a. de kernkwaliteiten van de verschillende landschapstypen en aardkundige waarden als bedoeld in artikel 8;
b. de kernkwaliteiten van de bestaande dorpsstructuur waaraan wordt gebouwd;
c. de openheid van het landschap daarbij inbegrepen stilte en duisternis;
d. de historische structuurlijnen;
e. de cultuurhistorische objecten.
2. De toelichting van een bestemmingsplan geeft aan in welke mate ten aanzien van de in het eerste lid bedoelde functies rekening is gehouden met:
a. de ontwikkelingsgeschiedenis van het landschap;
b. de ordeningsprincipes van het landschap;
c. de bebouwingskarakteristieken ter plaatse;
d. de inpassing van de nieuwe functies in de wijdere omgeving;
e. de bestaande kwaliteiten van het gebied als hiervoor bedoeld en de maatregelen die nodig zijn om negatieve effecten op deze kwaliteiten op te heffen in relatie tot de nieuwe functies.
3. n.v.t.
4. In het kader van de bestemmingsplanprocedure als bedoeld in het eerste lid wordt de ARO om advies gevraagd over plannen met grote impact;
5. GS kunnen nadere regels stellen ten aanzien van de uitgangspunten als bedoeld in het eerste lid teneinde te garanderen dat de ruimtelijke kwaliteit toeneemt.  
Paragraaf 3.3.3. gaat inhoudelijk in op de punten die betrekking hebben op de Leidraad landschap en Cultuurhistorie. Tevens is op basis van het overleg op 7 november 2017 bepaald dat het plan niet om advies hoeft te worden voorgelegd aan de ARO. Wel dient te worden voorkomen dat in de voortuinen hoog opgaand groen zich kan ontwikkelen en dient de groenstrook bij de parkeerplaats daadwerkelijk te worden gerealiseerd. Ter uitvoering daarvan is een voorwaardelijke verplichting in het bestemmingsplan opgenomen.  
Artikel 30 Regionale waterkeringen   Het bestemmingsplan dient te worden voorzien van regelgeving toegesneden op de waterkerende functie, waaronder de vrijwaringszones die worden overgenomen van een hoogheemraadschap.
Afwijken van de vrijwaringszone is mogelijk indien blijkens de toelichting overeenstemming is bereikt tussen betrokken gemeente, waterbeheerder en provincie.  
In de omgeving van het plangebied ligt een regionale waterkering. Het plangebied ligt echter niet binnen de invloedssfeer van deze regionale waterkering.  

3.3.3 Leidraad Landschap en Cultuurhistorie (versie d.d. 21 juni 2010)

Onderhavig woningbouwplan betreft een nieuwe stedelijke ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied, maar grens direct aan bestaande bebouwing van de kern Broek in Waterland. Om deze reden dient met de planontwikkeling rekening te worden gehouden met de kernkwaliteiten van het Nationaal landschap zoals omschreven in de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie. De Leidraad Landschap en Cultuurhistorie richt zich op het behouden, versterken en ontwikkelen van de ruimtelijke kwaliteit van de te onderscheiden landschapstypen. Uitgangspunt bij ruimtelijke ontwikkelingen is “ontwikkelen met behoud van identiteit en kwaliteit”. De ruimtelijke kwaliteit is omschreven aan de hand van de kernkwaliteiten van het landschap. De voornaamste kernkwaliteiten zijn: aardkundige waarden, archeologische waarden en tijdsdiepte (tezamen 'ondergrond'), historische structuurlijnen, cultuurhistorische objecten, openheid (tezamen 'Landschaps-DNA') en 'Dorps-DNA'. Per landschapstype wordt een ruimtelijk beleidsprofiel uitgezet.

Broek in Waterland ligt in het veenpolderlandschap en wordt als wegdorp aangeduid in provinciale Leidraad Landschap en Cultuurhistorie.

Karakteristiek voor een wegdorp in de veenpolders is:

  • Lineaire bebouwing;
  • Opstrekkende verkaveling;
  • Waterrijke omgeving;
  • Langgerekt slotenpatroon;
  • Doorzichten vanaf de weg naar open landschap.

Bij de ontwikkeling is rekening gehouden met de belangrijke zichtlijnen, watergangen, verkavelingen en het open landschap. In het SPvE, als bijlage 1 van de toelichting opgenomen, is een nadere toelichting van de planopzet opgenomen. In het overleg op 7 november 2017 met de provincie is vastgesteld dat de opzet conform het SPvE past bij de criteria uit deze Leidraad. De nieuwe ontwikkeling bestaat uit twee deelgebieden: de lintbebouwing langs de Drs. J.van Disweg en de eilandbebouwing (een- en tweezijdige lintbebouwing). Zo wordt door middel van lintbebouwing voortborduurt op de karakteristieken en ruimtelijke waarde van de bebouwingstypologie van Broek in Waterland.

Daarnaast blijven de bestaande waterlopen behouden en wordt water toegevoegd aan het plangebied. Bebouwing direct langs de brede waterlopen wordt uitgesloten.

Het SPvE heeft als basis gediend voor de juridische regeling in dut bestemmingsplan. De wijze van bestemmen en de bijbehorende planregels zijn zodanig dat de kwaliteit van het SPvE geborgd is.

Belangrijke in het plangebied aanwezige zichtlijnen worden zodanig bestemd dat deze vrij blijven van bebouwing. Ook is, voor de landschappelijke inpassing, een voorwaardelijke verplichting opgenomen. Zo kan geen hoog opgaand groen zich ontwikkelen in de voortuinen van de woningen aan de Drs. J.van Disweg. Op deze wijze is ingespeeld op bovengenoemde karakteristieken van een wegdorp.

Het bestemmingsplan is daarmee in lijn met de uitgangspunten zoals opgenomen in de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie.

3.3.4 Provinciale Woonvisie 2010-2020

Op 27 september 2010 hebben Provinciale Staten van Noord-Holland een woonvisie vastgesteld voor de periode 2010-2020. In deze visie verschuift de nadruk van het kwantitatieve woningvraag naar de kwalitatieve woningvraag. Speerpunten in het beleid zijn:

  • 1. Verbeteren van de afstemming tussen vraag en aanbod voor alle consumenten, en specifiek voor doelgroepen die minder kansen hebben op het vinden van een geschikte woning;
  • 2. Verbeteren van de mate waarin voorzieningen in de woonomgeving aansluiten bij de vraag van bewoners.
  • 3. Verbeteren van de duurzaamheid van het woningaanbod en de woonomgeving.

De uitwerking hiervan vindt plaats in RAP's.

Eerder is in paragraaf 3.2.3 aangegeven dar het plan is opgenomen in het Regionaal Actieprogramma (RAP) maar aanvullend ook afzonderlijk op bestuurlijk niveau regionaal afgestemd en akkoord bevonden (december 2016), waardoor dit plan in overeenstemming is met de binnen de regio gemaakte afspraken.

3.3.5 Conclusie provinciaal beleid

Onderhavig bestemmingsplan betreft een plangebied dat gelegen is buiten bestaand stedelijk gebied. Het woningbouwprogramma is door regionale afstemming in overeenstemming met het RAP en daarmee ook de woonvisie van de provincie.

Ook voldoet het bestemmingsplan aan de PRV welke op 1 maart 2017 jl. in werking is getreden.

3.4 Regionaal beleid

3.4.1 Regiovisie Waterland 2040

In de Regiovisie Waterland 2040 (januari 2009) hebben de zeven Waterlandse gemeenten hun koers bepaald voor het ruimtelijk beleid op lange termijn. Het centrale motto van de visie is 'Vitaal met Karakter'. In de visie staat behoud en zo mogelijk versterking van het kenmerkende authentieke karakter van de regio Waterland voorop, maar wel met de noodzakelijke sociaal-economische en infrastructurele impulsen om de kernen vitaal te houden en de regio binnen de Metropoolregio Amsterdam bereikbaar te maken. Ten aanzien van wonen is de realisering van de afspraken uit het Convenant Binnenstedelijke opgave (ICT) Waterlands Wonen een hard uitgangspunt. Ten tijde van de vaststelling van de Regiovisie was onderhavig plangebied aangemerkt als ICT.

3.4.2 Conclusie regionaal beleid

Het plan is gelegen buiten het bestaande stedelijk gebied maar op de juiste wijze regionaal afgestemd, en daarmee passend aan het regionaal beleid.

3.5 Waterbeleid

3.5.1 Waterprogramma 2016-2021

Door het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier is op 3 november 2015 het Waterprogramma 2016-2021 vastgesteld. Met dit Waterprogramma geeft het HHNK richting aan het waterbeheer tussen 2016 en 2021. Dat is nodig, want de klimaatverandering en de veranderende maatschappij dwingen tot aanscherping en heroverweging van de keuzes van het waterschap. Door het veranderende klimaat wordt het waterbeheer steeds complexer. Veranderende patronen in communicatie en participatie in de maatschappij vragen grotere betrokkenheid en intensievere dialoog met partners en belanghebbenden. Bovendien zijn er steeds meer partijen betrokken bij het waterbeheer. Alleen door slim samen te werken is integraal en waterbeheer mogelijk. Bij de ontwikkeling van dit Waterprogramma is daar invulling aan gegeven door middel van een partnerproces en de ontwikkeling van gezamenlijke bouwstenen. De onderwerpen voor deze bouwstenen zijn verzameld via een intensieve dialoog met een groot aantal belanghebbenden.

3.5.1.1 Keur 2016

De Keur 2016 bevat regels voor het beheer, het gebruik en het onderhoud van waterstaatswerken, zoals waterkeringen en watergangen. De regels hebben tot doel watersystemen in stand te houden en waterstaatswerken goed te laten functioneren. Daarvoor zijn in de Keur verplichtingen en verbodsbepalingen opgenomen. Op grond van de Keur zijn binnen de begrenzing van het waterstaatswerk en de beschermingszones bepaalde handelingen verboden. Voor werkzaamheden die plaats binnen deze zones moet contact gezocht worden met het Hoogheemraadschap. Afhankelijk van de aard van de werkzaamheden moet een watervergunning worden aangevraagd of een melding worden gedaan.

3.5.1.2 Beleidsnota Waterkeringen 2012-2017

De beleidsnota Waterkeringen beschrijft het beleid en de randvoorwaarden voor het dagelijks beheer van de primaire en regionale waterkeringen van het HHNK. Met deze nota geeft het Hoogheemraadschap eenduidige doelstellingen en richtlijnen. Het vormt een richtinggevend document voor de uitvoering van de waterkeringstaak.

3.5.2 Conclusie Waterbeleid

Bij het opstellen van het bestemmingsplan is rekening gehouden met het genoemde waterbeleid. Binnen het plangebied wordt het bestaande en nieuw aan te leggen water afzonderlijk bestemd. Tussen de ontwikkelaar en het HHNK zijn duidelijke afspraken gemaakt en waar nodig zal een vergunning worden aangevraagd. Zie tevens onder paragraaf 4.4.

3.6 Gemeente

3.6.1 Woningbouwprogramma

Op 12 oktober 2006 heeft de gemeenteraad van Waterland het woningbouwprogramma 2006-2020 vastgesteld. Het programma geeft de verschillende woningbouwlocaties met een indicatie van het aantal woningen en het jaar van programmering weer. Per 12 juli 2016 is dit woningbouwprogramma geactualiseerd. De uitbreidingsplannen (met 15 woningen) aan de Drs. J.van Disweg zijn hierin opgenomen.

3.6.2 Bestemmingsplan Broek in Waterland

De locatie heeft in het bestemmingsplan “Broek in Waterland” op dit moment een agrarische bestemming. Op de plankaart is een wijzigingsbevoegdheid aangegeven voor Van Disweg (Noord), zoals weergegeven in onderstaande figuur. Wijziging is toegestaan in de bestemming “Woondoeleinden” ten behoeve van het oprichten van maximaal 13 woningen, waarvan 5 ten behoeve van de sociale woningbouw. De maximale goot en bebouwingshoogte bedraagt respectievelijk 7 en 9 meter. De woningen moeten zijn uitgevoerd met een zadeldak. De ontsluiting van deze toekomstige woonbuurt is vanaf de Drs. J.van Disweg. Tot slot wordt het parkeren conform het bestemmingsplan (artikel 5 lid 2) ingepast. De nieuwe ontwikkeling van 15 woningen past niet in zijn geheel binnen deze wijzigingsbevoegdheid. In september 2013 heeft de gemeenteraad een SPvE voor het plangebied vastgesteld en daardoor het college kaders meegegeven om de ontwikkeling van maximaal 15 woningen binnen het plangebied toe te staan. Om deze ontwikkeling juridisch mogelijk te maken is onderhavig bestemmingsplan noodzakelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0852.BPKBRdisweg2016-va01_0006.jpg"

Figuur 6. Uitsnede van het plangebied in het nu vigerende bestemmingsplan "Broek in Waterland 2008"

3.6.3 Welstandsnota Waterland

In de welstandsnota Waterland 2013 is het gebiedsgerichte welstandsbeleid voor de dorpsuitbreiding Broek in Waterland opgenomen. Er geldt een regulier welstandsniveau, waarbij het welstandstoezicht een bijdrage moet leveren aan het behoud van de basiskwaliteit van het gebied. Voorkomen moet worden dat nieuwe toevoegingen afbreuk doen aan deze basiskwaliteit. Voor dit plangebied geldt dat de nieuwbouw de kleinschalige structuur van de oorspronkelijke kern overneemt. Aan de randen van de buurt is meestal de relatie met het achterliggende open landschap gehandhaafd. In het bestemmingsplan is het ruimtelijke beleid vastgelegd. Er wordt geen aanvullend kwaliteitsbeleid gevoerd.

De planlocatie grenst aan de zuidkant net aan een perceel dat behoort tot het beschermde dorpsgezicht. Dit perceel is enkele jaren gelden geheel vernieuwd met nieuwe bebouwing. Bij het opstellen van het SPVE van onderhavig plangebied is rekening gehouden met de nieuwe bebouwing van dit perceel. Zo is een zichtlijn vanaf dit perceel, maar ook andere gewenste zichtlijnen binnen het plangebied, beschermd door deze zodanig te bestemmen dat het oprichten van bebouwing hier niet is toegestaan. Daarnaast is de welstandscommissie om advies gevraagd over het concept SPVE. Dit advies is verwerkt in het SPVE.

3.6.4 Woonvisie Waterland 2020

Op 23 december 2015 is de Woonvisie Waterland 2020 vastgesteld. Het gaat om een brede visie op het wonen met beleidskaders en een uitvoeringsagenda. Het is een visie voor de middellange termijn, die rekening houdt met actuele regelgeving en gebaseerd is op feitelijke en toekomstige ontwikkelingen op de woningmarkt. De gemeente wil prestatieafspraken maken met de corporaties. Woonbeleid, zoals deze woonvisie, is daardoor een voorwaarde. Deze woonvisie vormt dan ook de basis voor een bod van de corporaties en is daarmee het startpunt voor het maken van afspraken met de in de gemeente werkzame corporaties en de huurdersorganisaties. Opgaven waar de gemeente onder meer voor staat zijn de groeiende woningbehoefte, de veranderende vraag naar woningen en het vergroten van de doorstroming en de kwaliteit van de woningvoorraad in het kader van duurzaamheid.

De gemeente geeft aan tegemoet te willen komen aan de natuurlijke groei van de gemeente en kernen, door het selectief toevoegen van nieuwe woningen. De verwacht groei van de woningbehoefte zou idealiter leiden tot een uitbreiding van de woningvoorraad met circa 50-80 woningen per jaar. Waterland wil echter groeien met behoud van kwaliteit. Hierin speelt het groene karakter van de gemeente een hoofdrol. Dit stelt grenzen aan de groei. In de woonvisie wordt uitgegaan van een plancapaciteit van 500 woningen tot 2040, hoofdzakelijk uitbreidingen. Toekomstige locaties moeten bij voorkeur binnen bestaand stedelijk gebied worden gezocht. Onderhavig plangebied is met uitzondering een locatie welke is gelegen buiten het bestaand stedelijk gebied.

3.6.5 Omgevingsvisie Waterland 2030

De gemeente Waterland beschikt over een prachtig en waardevol gebied met kleine historische kernen. Het is belangrijk dat veranderingen hieraan bijdragen. De gemeente Waterland heeft daarom de koers van het ruimtelijk beleid tot 2030 vastgelegd in een omgevingsvisie, zoals op 9 maart 2017 door de gemeenteraad is vastgesteld. De omgevingsvisie geeft niet alleen richting aan ruimtelijke ontwikkelingen in de komende jaren, maar ook een visie op de manier waarop wordt omgegaan met nieuwe ruimtelijke initiatieven. De omgevingsvisie is hierdoor onder meer belangrijk voor plannen die niet kunnen worden gerealiseerd op basis van een bestemmingsplan.

De gemeente stelt zich bij nieuwe ruimtelijke initiatieven steeds de vraag “Hoe kan deze ontwikkeling de kernprincipes van de gemeente versterken?” en “Hoe kan deze ontwikkeling worden gecombineerd met initiatieven van andere partijen zodat meerwaarde ontstaat?”.

De kernprincipes zijn:

  • vertrek vanuit historie, landschap en natuur;
  • wees groot in kleinschaligheid;
  • houd de stad op afstand maar versterk de verbindingen;
  • ga voor duurzaam;
  • beleef en respecteer het water.

Het stedenbouwkundig plan dat ten grondslag ligt aan dit bestemmingsplan is opgesteld in aansluiting op de omgeving. Om te komen tot een kwalitatief goede en locatiespecifieke inrichting is uitgegaan van de identiteit van de plek. De nieuwe ontwikkeling borduurt door middel van lintbebouwing voort op de karakteristieken en ruimtelijke waarde van de bebouwingstypologie van Broek in Waterland. De nieuwe ontwikkeling bestaat uit twee deelgebieden: de lintbebouwing langs de Drs. J. van Disweg en de eilandbebouwing. Het omliggende landschap en waterrijke omgeving worden gerespecteerd. Het planvoornemen sluit derhalve aan op de kernprincipes en voldoet aan de uitgangspunten van de omgevingsvisie.

3.6.6 Waterplan Waterland

Het doel van het waterplan is een overkoepelend visiedocument te presenteren van het huidige waterbeleid, ambities, kansen en knelpunten binnen het watersysteem van de gemeente Waterland. Binnen het waterplan worden gezamenlijke afspraken gemaakt tussen de gemeente en het Hoogheemraadschap, ieder vanuit zijn eigen verantwoordelijkheid. Daarnaast vormt het waterplan een opmaat voor de overdracht van het onderhoud van het stedelijk oppervlaktewater vanuit de gemeente aan het Hoogheemraadschap.

De belangen van het watersysteem als ordenend principe worden betrokken bij ruimtelijke ontwikkelingen. Gemeente en Hoogheemraadschap (en eventueel de provincie en Rijkswaterstaat) dienen in een vroegtijdig stadium te zorgen voor afstemming zodat water optimaal in ruimtelijke plannen wordt meegenomen. Ook wordt ernaar gestreefd dat de waterparagraaf een integraal onderdeel is van alle ruimtelijke plannen en besluiten waarin water een aandachtspunt is. In het Waterplan Waterland is een standaard waterparagraaf opgenomen waarmee gemeente en Hoogheemraadschap invulling kunnen geven aan de watertoets. In paragraaf 4.4 wordt nader ingegaan op de waterparagraaf.

3.6.7 Nota Grondbeleid Gemeente Waterland 2016

In de Nota Grondbeleid Gemeente Waterland 2016 geeft de kaders waarbinnen het college van burgemeester en wethouders het grondbeleid uitvoert. Het doel van het te voeren grondbeleid van de gemeente Waterland is het bevorderen van het gewenste ruimtegebruik en de ruimtelijke kwaliteit en het bevorderen van een rechtvaardige verdeling van kosten en opbrengsten. Dit doel kan (mede) worden bereikt door het meewerken aan ruimtelijke plannen van derden. Bij ruimtelijke plannen van derden waarbij een planologische maatregel moet worden genomen en vanuit de Wro de verplichting bestaat om de kosten van gemeentelijke grondexploitatie te verhalen, wordt gewerkt met exploitatieovereenkomsten en -plannen. In paragraaf 6.4 wordt hier nader op ingegaan.

3.6.8 Duurzaamheidsagenda

De gemeente heeft de ambitie om in 2050 energieneutraal te zijn. Dit betekent dat in 2050 alleen energie van hernieuwbare bronnen (zon, wind, biomassa, aardwarmte) wordt gebruikt, voor alle gebouwen (woningen, kantoren, bedrijfspanden) en voor het verkeer en vervoer op het grondgebied van de gemeente Waterland. Om dit te bereiken zet de gemeente sterk in op duurzaamheid, echter, met oog voor de kenmerkende waarden binnen de gemeente. De gemeente streeft naar een duurzame ontwikkeling van het kenmerkende (water)landschap en de mooie stads- en dorpsgezichten. De ontwikkelende partij beoogt duurzame woningen te realiseren of te laten realiseren. Hierover wordt aan de hand van de concrete bouwplannen met de ontwikkelaar in overleg getreden.

3.6.9 Nota integrale handhaving 2016-2020

Het handhavingsbeleid van de gemeente is vastgelegd in de Nota integrale handhaving 2016-2020. Deze nota heeft het kader en de strategie voor de uitvoering van toezicht en handhaving op het gebied van onder meer bouwen, ruimtelijke ordening, brandpreventie, openbare buitenruimte voor de jaren 2016-2020. De handhaving richt zich in brede zin op 'het doen naleven van regelgeving'. Het handhavingsbeleid is van toepassing op de planologische regelingen voortvloeiend uit dit bestemmingsplan.

3.6.10 Conclusie gemeentelijk beleid

Het planvoornemen geeft invulling aan het woningbouwbeleid van de gemeente. In het geldend bestemmingsplan is met het opnemen van de wijzigingsbevoegdheid de intentie reeds uitgesproken om deze locatie voor woningbouw te ontwikkelen. Het plan is in lijn met de uitgangspunten uit de omgevingsvisie en past tevens binnen het overig relevante gemeentelijk beleid.

3.7 Conclusie

Uit bovenstaand blijkt dat het rijks-, provinciaal-, regionaal en gemeentelijk beleid geen belemmering vormen voor de ontwikkeling van de locatie Van Disweg.

Hoofdstuk 4 MILIEU- EN OMGEVINGSASPECTEN

4.1 Inleiding

Voor het plangebied en omgeving kunnen (wettelijke) belemmeringen en/of voorwaarden een rol spelen. Het uitgangspunt voor het bestemmingsplan is dat er een goede omgevingssituatie ontstaat. In de volgende paragrafen zijn de randvoorwaarden die voortvloeien uit de milieu- en omgevingsaspecten beschreven.

4.2 Ecologie

In het kader van de uitvoerbaarheid van ruimtelijke plannen is het van belang om aandacht te besteden aan beschermde natuurwaarden. De effecten op natuurwaarden dienen te worden beoordeeld in relatie tot bestaande wet- en regelgeving op het gebied van soortenbescherming en gebiedsbescherming. De wettelijke grondslag hiervan ligt per 1 januari 2017 in de Wet natuurbescherming.

Soortenbescherming
De soortenbescherming van planten en dieren betreft:

  • alle van nature in Nederland in het wild voorkomende vogels die vallen onder de Vogelrichtlijn (Wnb art. 3.1-3.4);
  • dier- en plantensoorten die beschermd zijn op grond van de Habitatrichtlijn en de verdragen van Bern en Bonn (Wnb art. 3.5-3.9);
  • nationaal beschermde dier- en plantensoorten genoemd in de bijlage van de wet (Wnb art. 3.10-3.11).


Van deze laatst genoemde groep beschermde soorten mogen provincies een zogenaamde 'lijst met vrijstellingen' opstellen (Wnb art. 3.11). Voor de soorten op deze lijst geldt een vrijstelling van de verboden genoemd in art. 3.10 eerste lid van de Wnb.

Gebiedsbescherming
In de Wnb is eveneens de bescherming van Natura 2000-gebieden, geregeld. Plannen en projecten met negatieve effecten op deze gebieden zijn vergunningsplichtig. Relevant daarbij is dat de Wnb een externe werking kent. Van externe werking is sprake als activiteiten buiten een Natura 2000-gebied van invloed zijn op de natuurwaarden in een Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is het ‘Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske’. Dit gebied ligt op een afstand van circa 1,5 kilometer vanaf het plangebied.

Onderzoek

Om na te gaan welke effecten het planvoornemen heeft op de aanwezige natuurwaarden is een Quick scan Ecologie uitgevoerd door Els & Linde B.V. Het onderzoeksrapport is opgenomen in Bijlage 2 Quickscan ecologie. Uit dit onderzoek komt naar voren dat het planvoornemen geen negatieve effecten heeft op beschermde natuurgebieden in de omgeving. Een aerius-berekening is uitgevoerd, waaruit blijkt dat het planvoornemen geen significante toename van de stikstofdepostitie tot gevolg heeft. Effect van andere oorzaken kan vanwege de afstand tot Natura 2000-gebieden op voorhand worden uitgesloten.

Het weidevogelleefgebied zoals dat ligt aan de overzijde van de Drs. J. van Disweg kent geen externe werking. Een kans op effecten op het Natuurnetwerk Nederland kan vanwege de afstand tot gebieden die deel uitmaken van het NNN worden uitgesloten. Vanuit de gebiedsbescherming zijn er geen belemmeringen voor dit plan.

Door een ecoloog van bureau Els & Linde B.V. is op 25 november 2016 het terrein bezocht en beoordeeld of er beschermde planten- en diersoorten aanwezig zijn binnen het plangebied en of deze soorten schade ondervinden van de gewenste ontwikkeling. De aanwezigheid van de waterspitsmuis en de rugstreeppad is op voorhand niet uit te sluiten. Om de aanwezigheid vast te stellen is nader onderzoek nodig. Bij aanwezigheid van de soorten is een ontheffing van de Wet natuurbescherming nodig.

Inmiddels is door een ecoloog van bureau Els & Linde B.V. een afdoend onderzoek verricht dat is bijgevoegd als bijlage 3 bij deze toelichting. De inventarisatie van de marterachtigen is uitgevoerd in mei - juni 2017. De inventarisatie van de waterspitsmuis is uitgevoerd in september 2017. De inventarisatie van de rugstreeppad is uitgevoerd in het voorjaar van 2017. Uit de resultaten van het afdoend onderzoek is gebleken dat binnen de planlocatie geen beschermde soorten voorkomen. Daarnaast wordt geconcludeerd dat de werkzaamheden en de veranderde omgeving geen significante effecten veroorzaken op de beschermde natuurgebieden. Hierdoor is een ontheffing of vergunning op grond van de Wet natuurbescherming niet nodig en is er geen afwijking van de ruimtelijke verordening nodig.

4.3 Cultuurhistorie en archeologie

In de Structuurvisie Noord-Holland is Waterland aangewezen als een van de gebieden die waardevolle archeologische vindplaatsen kennen. Het archeologische beleid van de gemeente Waterland is vastgelegd in de ‘Archeologienota Waterland 2011’. In deze nota wordt verwoord hoe het behoud van archeologische waarden of het onderzoek daarnaar zeker worden gesteld. Volgens de archeologienota ligt het plangebied in een gebied, waar archeologisch onderzoek is vereist bij plangebieden vanaf 500 m2 en een bodemverstoring dieper dan 0,40 meter. Het plangebied voldoet aan deze vereisten. Er is daarom door De Steekproef een inventariserend archeologisch veldonderzoek uitgevoerd in het plangebied. Het rapport van dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 4 Verkennend Archeologisch onderzoek.

De volgende passage is aan het onderzoeksrapport ontleend: "In geen van de boringen zijn archeologische indicatoren gevonden. Ook aan het maaiveld en langs de slootkanten zijn tijdens het veldonderzoek geen indicatoren aangetroffen die als aanwijzingen kunnen worden geïnterpreteerd voor resten van veenterpjes of overige middeleeuwse huisplaatsen. [..] Gezien de resultaten van het onderzoek bestaat geen aanleiding tot het adviseren van vervolgonderzoek. Evenmin zijn hier resten waargenomen waarbij binnen de verdere planvorming rekening zou moeten worden gehouden." Dit betekent dat het planvoornemen in de huidige vorm niet stuit op archeologische bezwaren. Wel blijf onverminderd de archeologische meldingsplicht van kracht. Dit betekent dat wanneer bij graafwerkzaamheden vondsten worden aangetroffen waarvan redelijkerwijs kan worden aangenomen dat het archeologie betreft, dit gemeld moet worden bij het bevoegd gezag, zijnde de gemeente Waterland.

Voor het behoud van cultuurhistorische waarden in het plangebied is de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie van de Provincie Noord-Holland gevolgd. In paragraaf 3.3.3 is opgenomen dat het voorliggende bestemmingsplan in lijn is met de uitgangspunten uit de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie. In het plangebied zelf zijn geen cultuurhistorisch waardevolle elementen aanwezig. Met de realisatie van het planvoornemen worden geen belangrijke cultuurhistorische waarden verstoord.

4.4 Water

Ruimtelijke ontwikkelingen mogen geen negatieve invloed hebben op het watersysteem in een peilgebied. Hiervoor is de uitvoering een watertoets verplicht. Het is van belang om in een vroeg stadium met het waterschap te overleggen over de precieze invulling van de watertoets. Het plangebied ligt in het beheersgebied van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier. Het terrein is op dit moment niet verhard. Door de geplande bouwactiviteiten zal het verharde oppervlakte toenemen. Er is overleg met het hoogheemraadschap nodig om te bepalen hoeveel wateroppervlakte hiervoor gecompenseerd moet worden in het plangebied/peilgebied.

Op 13 juni 2016 is door de initiatiefnemer de digitale watertoets doorlopen. Hierin is aangegeven dat het verharde oppervlak ten gevolge van het planvoornemen met meer dan 2000 m2 toeneemt. Een dusdanige toename van het verharde oppervlak heeft negatieve gevolgen voor het watersysteem. Compensatie in de vorm van waterberging of infiltratie is noodzakelijk. Het hoogheemraadschap berekent bij een verhardingstoename van meer dan 2000 m2 een specifiek compensatiepercentage. Daarnaast raakt het ingetekende plangebied een zonering van een primaire waterloop. Het hoogheemraadschap neemt contact op met de initiatiefnemer om nadere afspraken te maken over deze waterbelangen.

In het plan wordt een gescheiden riolering aangelegd, waarbij het hemelwater wordt afgekoppeld van de riolering. Dit komt overeen met de basisdoelstelling van het hoogheemraadschap om het hemelwater van nieuwe oppervlakken zoveel mogelijk te scheiden van het afvalwater. Voorwaarde is wel dat het hemelwater als schoon kan worden beschouwd. Binnen het plangebied is geen sprake van activiteiten die als gevolg kunnen hebben dat vervuild hemelwater naar het oppervlakte water afstroomt. Het hemelwater kan dus als schoon worden beschouwd.

Als laatst wordt in het voorlopige wateradvies geadviseerd om met het oog op de waterkwaliteit het gebruik van uitloogbare materialen zoveel mogelijk te voorkomen.

In aanvulling op bovenstaande is op 6 juli 2016 een aanvullend wateradvies van het hoogheemraadschap ontvangen. Deze is samen met het voorlopige wateradvies opgenomen in Bijlage 5 Watertoets. Naar aanleiding van de vooroverlegreactie van het hoogheemraadschap heeft tussen de ontwikkelaar, de gemeente en het hoogheemraadschap overleg plaatsgevonden. In dit overleg zijn de wateraspecten uit het wateradvies kortgesloten.

In dit overleg is afgesproken dat de woningen zoveel mogelijk aansluiten op het Waterlandse boezempeil, waarbij de woningen ook varend worden ontsloten. Voorwaarde hiervoor is dat het terrein wordt opgehoogd om voldoende drooglegging te krijgen ten opzichte van het Waterlandse boezempeil (NAP -1,56). En dat de waterstructuur wordt geoptimaliseerd zodat het past binnen het beleid en de voorwaarden voor overname onderhoud door het hoogheemraadschap. Er is afgesproken de noordelijke nieuwe sloot in het plangebied te verbreden naar 6 meter, om aan te sluiten op bovenstaande voorwaarden.

Binnen de bestemming 'Water' die in dit bestemmingsplan is opgenomen voor het oppervlakte water, wordt geen ruimte geboden voor de realisatie van aanlegsteigers. Binnen de bestemming 'Wonen' en 'Tuin - Onbebouwd' wordt wel de mogelijkheid geboden om verharding (vlonder) aan te brengen aan de waterkant. Op deze manier is het voor de toekomstige bewoners wel mogelijk om met een bootje aan te meren.

Het hoogheemraadschap geeft aan dat de in regels van de bestemming 'Wonen' een te krappe maatvoering voor de doorvaarhoogte en doorvaarbreedte van de bruggen wordt aangehouden. De regels worden op dit punt aangepast, zodanig dat een doorvaarbreedte van 2,5 meter wordt opgenomen en de doorvaarhoogte van de brug wordt vastgelegd op 1 meter, gemeten vanaf het waterpeil.

Tot slot wordt in het aanvullend wateradvies aangegeven dat in het plangebied dusdanig veel nieuw oppervlakte water wordt gerealiseerd, dat ruimschoots in de benodigde watercompensatie van 321 m2 (op grond van de toename in het verhard oppervlak van 2160 m2 en een watercompensatie percentage van 15%) wordt voorzien.

Het planvoornemen voldoet daarmee aan de eisen die het hoogheemraadschap hieraan stelt.

4.5 Milieuzonering

In de buurt van de planontwikkeling bevindt zich (aan de van Disweg 4-6) Waterland Recreatie. Dit bedrijf richt zich op de verhuur van kleine recreatieboten en wordt volgens de VNG-uitgave ‘Bedrijven en milieuzonering’ (2009) gezien als categorie 2-bedrijf. Een groepsaccommodatie valt onder milieucategorie 1. Voor dergelijke bedrijven adviseert de VNG afstanden ten opzichte van milieugevoelige functies van respectievelijk 30 en 10 meter. De planlocatie bevindt zich buiten de invloedssfeer van deze zonering. Met het plan worden geen bedrijfsactiviteiten mogelijk gemaakt. Bedrijfshinder vanuit het planvoornemen op de omgeving is hierdoor niet aan de orde. Vanuit het aspect milieuzonering zijn er geen belemmeringen voor dit plan.

4.6 Bodem

Met het oog op een goede ruimtelijke ordening, moet in geval van ruimtelijke ontwikkelingen worden aangetoond dat de bodem geschikt is voor het beoogde functiegebruik. Ter plaatse van locaties die verdacht worden van bodemverontreiniging, moet ten minste verkennend bodemonderzoek worden uitgevoerd. In geval van verontreinigingen is de Wet bodembescherming van toepassing. In de wet is geregeld dat als ter plaatse van een plangebied ernstige verontreinigingen worden aangetroffen, er sprake is van een saneringsgeval.


In de Bodemagenda 2011-2016 (vastgesteld op 13 maart 2012) heeft de gemeente doelstellingen geformuleerd met betrekking tot de wijze waarop de gemeente invulling kan geven aan de gewenste verbreding van het bodembeleid. Bij ontwikkelingen komt men in aanraking met verschillende aspecten van de bovengrond en ondergrond. De aanleg van nieuwe infrastructuur en voorzieningen zoals riolering, kabels en leidingen leidt tot grondverzet. Uit de bodemkwaliteitskaart blijkt dat de bovengrond in de gemeente Waterland heterogeen verontreinigd is. Vrijkomende grond is meestal niet vrij toepasbaar.

De bestemming van de te ontwikkelen locatie zal worden veranderd van agrarisch naar wonen. Wonen is een hindergevoelige functie. In de fase van de aanvraag om omgevingsvergunning zal moeten worden aangetoond dat de bodem geschikt is of geschikt wordt gemaakt voor de beoogde functie van wonen.

4.7 Geluid

De langs de locatie en buiten de bebouwde kom gelegen Drs. J. van Disweg kent een maximum snelheid van 60 km/uur en heeft op grond van de Wet geluidhinder een geluidszone van 250 meter aan weerszijden van de weg. Het plangebied, dat wel binnen de bebouwde kom is gelegen, ligt binnen de geluidszone van de Van Disweg, waardoor akoestisch onderzoek dient plaats te vinden. Dit onderzoek is uitgevoerd door BugelHajema Adviseurs en gerapporteerd in de Notitie akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai, zoals opgenomen in Bijlage 6 Akoestisch onderzoek.

In dit onderzoek is de 48 dB geluidscontour voor de Drs. J. van Disweg berekend. Op onderstaande afbeelding dat de te realiseren woningen buiten deze contour liggen en vanwege de Drs. J. van Disweg een geluidsbelasting kennen, die de ten hoogst toelaatbare geluidsbelasting van 48 dB niet te boven gaat. De Wet geluidhinder verzet zich derhalve niet tegen de komst van de woningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0852.BPKBRdisweg2016-va01_0007.png"

Figuur 7. 48 dB geluidscontour Drs. J. van Disweg

4.8 Luchtkwaliteit

Op grond van de Wet milieubeheer is geen onderzoek naar de luchtkwaliteit noodzakelijk, omdat het planvoornemen 'niet in betekenende mate' (NIBM) van invloed is. Op grond van de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) zijn onder meer projecten die minder dan 3% van de (toekomstige) grenswaarde voor NO2 of PM10 bijdragen, wat overeenkomt met 1,2 µg/m3 vrijgesteld van toetsing. PM10 en PM2,5 zijn sterk gerelateerd, aangezien PM2,5 onderdeel uitmaakt van de emissie van PM10. Als aan PM10 wordt voldaan, mag daarom worden aangenomen dat ook de grenswaarde van PM2,5 niet wordt overschreden. Voor een aantal categorieën projecten in de regeling NIBM is de 3% grens omgezet in getalsmatige grenzen. Een van de categorieën is woningbouw tot 1500 woningen netto met 1 ontsluitingsweg. Voor deze categorie kan toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit achterwegen blijven De ontwikkeling van 15 woningen valt binnen de categorie “niet in betekende mate”. Toetsing aan de grenswaarden is voor dit plan dan ook niet noodzakelijk.

4.9 Externe veiligheid

Het plangebied ligt niet binnen het invloedsgebied van risicovolle inrichtingen en hoofdgasleidingen. In de omgeving van het plangebied ligt de N247. Over deze weg worden gevaarlijke stoffen vervoerd. De N247 is niet opgenomen in het Basisnet Weg. Dit houdt in dat er langs de route geen ruimte wordt gereserveerd voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Gevaar (externe veiligheid) vormt geen belemmering voor dit plan.

4.10 Verkeer en parkeren

Voor een ruimtelijk plan geldt dat de verkeerseffecten die optreden als gevolg van een planvoornemen in het kader van een goede ruimtelijke ordening moeten worden onderbouwd. De nadruk ligt daarbij op de effecten van de ontwikkeling op de verkeersafwikkeling en parkeren (bereikbaarheid), de verkeersveiligheid en de verkeershinder (leefbaarheid).


Woningbouw leidt tot een toename van de verkeersgeneratie. Het gaat hierbij om een toename van het aantal motorvoertuigbewegingen van en naar het plangebied. Gemiddeld genomen kan worden uitgegaan van een toename van 7-8 motorvoertuigbewegingen per woning per etmaal (conform de CROW). In het plangebied worden 15 woningen gerealiseerd. Dit leidt tot een maximale toename van 120 verkeersbewegingen per etmaal van en naar het plangebied. Ervan uitgaande dat 85% van het aantal verkeersbewegingen overdag plaatsvindt (tussen 7.00 uur en 19.00 uur), betekent dit een toename van 1 motorvoertuig per 6 minuten. Het plangebied wordt direct ontsloten op de Drs. J.van Disweg. Aansluitend vindt de ontsluiting van het plangebied plaats via de Keerngouw en het Nieuwland. Ook is het mogelijk gebruik te maken van het Roomeinde in combinatie met het Nieuwland. De Drs. J.van Disweg is een weg gelegen buiten de bebouwde kom en deze kan maximaal 6.000 verkeersbewegingen per etmaal aan. De overige genoemde wegen liggen binnen de bebouwde kom, zijn ingericht volgens het principe van Duurzaam Veilig en kennen een maximale capaciteit van 4.000 tot 5.500 verkeersbewegingen per dag. De gemeente Waterland heeft geen beschikking over recente verkeerscijfers, maar gezien de grootte van het dorp (aantal woningen) in relatie tot het aantal voertuigen, blijft met deze toename van het aantal verkeersbewegingen voor dit plangebied ruim binnen de maximale capaciteit van alle wegen.

Daarnaast wordt woningbouw mogelijk gemaakt op een nabij gelegen stuk grond, bekend als plangebied Van Disweg 4-6. De bestaande bedrijfsactiviteiten, waaronder een groepsaccommodatie, botenverhuur en zeilkamp, worden gestopt. Deze bedrijfsactiviteiten genereren gemiddeld 74 verkeersbewegingen per dag. De 6 nieuwe woningen die hiervoor in de plaats komen genereren ongeveer 48 verkeersbewegingen per dag. Bij dat plangebied is er dus sprake van een afname van het aantal verkeersbewegingen. Tenslotte kan in dit kader gemeld worden dat de droogmakerij Noordmeer wordt ontsloten via de Drs. J.van Disweg. In de afgelopen 7 jaar zijn hier twee agrarische bedrijven gestopt met hun bedrijfsvoering. Het aantal woningen en andere functies is hierbij niet veranderd. Per saldo betekent dit voor deze twee locaties ook een beperkte afname van het verkeer. De daadwerkelijke toename van het aantal verkeersbewegingen over genoemde wegen is opgeteld minder groot dan behorend bij de ontwikkeling van onderhavig plangebied en past binnen de maximale capaciteit van deze wegen.

Vanwege de woningbouw neemt ook parkeerbehoefte in het plangebied toe. Onlangs is het parkeerbeleid 'Beleid Parkeerbehoefte, laad- en losruimte gemeente Waterland' vastgesteld.

Dit beleid functioneert als toetsingskader om vast te stellen of sprake is van voldoende parkeergelegenheid. Momenteel wordt in dit beleid aangegeven dat voor het bepalen van voldoende parkeergelegenheid gebruik wordt gemaakt van de CROW-publicatie. Echter, voor ontwikkelingen die reeds in gang zijn gezet voorafgaand aan de vaststelling van dit parkeerbeleid is het overgangsrecht van dit beleid van toepassing. Dat houdt in dat de afspraken zoals bijvoorbeeld opgenomen in een exploitatieberekening bepalend is, waarbij gebruikgemaakt is van de CROW cijfers die indertijd van toepassing waren.

Het plangebied valt binnen de CROW-publicatie in de categorie 'niet stedelijk/rest bebouwde kom'. Onderstaand is in een tabel de parkeerbehoefte op basis van de CROW-publicatie weergegeven.

Functie   Parkeerbehoefte   Aantal st./m² bvo   Aantal   Totaal  
Sociale koopwoning   (1,6-2,4) 2,0   Per woning   5   10,0  
Koop Vrije sector, twee-onder-een kap   (1,8-2,6) 2,2   Per woning   4   8,8  
Koop woning, vrijstaand   (1,9-2,7) 2,3   Per woning   6   13,8  
         
Totaal         32,6  

Vanuit deze tabel valt af te leiden dat afgerond naar boven 33, maar naar beneden 32 parkeerplaatsen benodigd zijn. De parkeerbehoefte wordt binnen het plangebied opgevangen door de inrichting van 32 parkeerplaatsen, waarvan 12 in openbaar gebied en 20 op eigen erf bij de woningen. Hiermee wordt voorzien in ruim 2 parkeerplaatsen per woning. Gelet op de locatie van het plangebied, aan de rand van het dorp, en de verplichting instandhouding van alle parkeerplaatsen op privé-gronden, kan daarom worden geconcludeerd dat met 32 parkeerplaatsen wordt voorzien in de parkeerbehoefte. In de regels is gewaarborgd dat deze parkeerplaatsen daadwerkelijk worden gerealiseerd en in stand gehouden.

Uit oogpunt van verkeers- en parkeereffecten wordt voorliggend bestemmingsplan aanvaardbaar geacht.

4.11 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

4.11 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

De m.e.r.-beoordeling houdt in dat nagegaan moet worden of er activiteiten plaatsvinden die negatieve effecten op het milieu kunnen hebben. De grondslag hiervoor is enerzijds het Besluit m.e.r. en anderzijds de hiervoor beschreven milieuonderzoeken. Op de beoogde woningbouw is de drempelwaarde voor stedelijk ontwikkelingsproject uit bijlage D van het Besluit m.e.r. van toepassing.

D 11.2 De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen.

  • 1. een oppervlakte van 100 hectare of meer,
  • 2. een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat, of
  • 3. In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op: een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.

In de herziene m.e.r.-richtlijn die per 7 juli 2017 in werking is getreden betekent dit dat een MER-aanmeldingsnotitie dient te worden opgesteld door de initiatiefnemer. De aanmeldingsnotitie bespreekt aan de hand van bijlage III bij Richtlijn 2011/92/EU de mogelijke nadelige gevolgen van de activiteit voor het milieu. Op basis van de inhoud van deze aanmeldnotitie dient door het bevoegd gezag te worden beslist of een Milieueffectrapportage moet worden opgesteld.

Hoofdstuk 5 JURIDISCHE VORMGEVING

5.1 Algemeen

In voorgaande hoofdstukken zijn de uitgangspunten voor de ruimtelijke situatie in het plangebied aangegeven. Deze uitgangspunten zijn getoetst aan de milieu- en omgevingsaspecten en het beleid. In dit hoofdstuk worden de bestemmingen en de bijbehorende regels beschreven. Het bestemmingsplan voldoet aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. De SVBP maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op dezelfde manier worden verbeeld. De regels van dit bestemmingsplan zijn opgesteld conform deze standaarden. Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsbepalingen van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding zijn de verschillende bestemmingen vastgelegd, in de regels (per bestemming) de bouw- en gebruiksmogelijkheden. Het Bro bepaalt dat een bestemmingsplan vergezeld gaat van een toelichting. Deze toelichting heeft echter geen juridische status, maar is wel belangrijk als het gaat om de onderbouwing van hetgeen in het bestemmingsplan is geregeld en om de uitleg daarvan.

5.2 Toelichting op de bestemmingen

5.2.1 Groen
5.2.1.1 Toelichting op de bestemming

De bestemming 'Groen' heeft betrekking op de openbare groenelementen. Het gaat hierbij om groenstroken en beplantingen. In de groenbestemming zijn geen gebouwen, overkappingen en parkeerplaatsen toegestaan.

5.2.1.2 Achtergrondinformatie
  • De bestemming 'Groen' heeft betrekking op de openbare groenelementen. Het gaat hierbij om groenstroken en beplantingen. In de groenbestemming zijn geen gebouwen, overkappingen en parkeerplaatsen toegestaan.
  • Verwijzing naar hoofdstuk 1 INLEIDING 
  • Verwijzing naar hoofdstuk 2 PLANBESCHRIJVING
  • Verwijzing naar hoofdstuk 3 BELEIDSKADER
  • Verwijzing naar hoofdstuk 6 UITVOERBAARHEID

5.2.2 Tuin - Onbebouwd
5.2.2.1 Toelichting op de bestemming

In dit bestemmingsplan ligt de bestemming 'Tuin - Onbebouwd' op verschillende (delen) van achter- en zijtuinen rondom woningen. De reden van deze bestemming is dat het niet gewenst is dat overal in de tuinen gebouwen en/of overkappingen worden gebouwd. Dit om de zichtlijnen in het landschap, maar ook de openheid ervan te waarborgen. Het is wel mogelijk om deze gronden te gebruiken voor het parkeren, alsmede om vlonders aan het water te realiseren voor het aanmeren van een bootje.

5.2.2 Tuin - Onbebouwd

5.2.2.2 Achtergrondinformatie

5.2.3 Verkeer - Verblijf
5.2.3.1 Toelichting op de bestemming

De ontsluitingsweg in het plangebied heeft naast een verkeersfunctie ook een duidelijke verblijfsfunctie. Daarom heeft het de bestemming 'Verkeer - Verblijf', hieronder vallen: wegen, paden, pleinen, voet-, rijwielpaden, stoepen, bermen, parkeervoorzieningen, groen- speel-, en nutsvoorzieningen.

In deze bestemming mogen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd, vergunningsvrije mogelijkheden daargelaten. Wel zijn er andere bouwwerken, zoals erf- en terreinafscheidingen toegestaan.

5.2.3.2 Achtergrondinformatie

5.2.4 Water
5.2.4.1 Toelichting op de bestemming

De in het plangebied gelegen sloten hebben de bestemming 'Water'. Deze watergangen sluiten aan op waterlopen buiten het plangebied waardoor deze in verbinding met elkaar komen. Het (open)houden van deze watergangen is de doelstelling van deze bestemming. Het aanleggen van steigers word in deze bestemming dan ook niet toegestaan. Voor diverse werken en werkzaamheden, waaronder het dempen van waterlopen, het aanbrengen van oppervlakteverhardingen, het aanbrengen en/of verwijderen van wal- en oeverbeschoeiingen, het aanbrengen van botentewaterlaatplaatsen, het aanbrengen van voorzieningen ten behoeve van het dagrecreatief medegebruik, het vergraven van oevers en het aanbrengen van duikers is dan ook een omgevingsvergunning vereist. Hierdoor wordt de waterhuishoudkundige functie van de watergangen gewaarborgd.

5.2.4.2 Achtergrondinformatie

5.2.5 Wonen
5.2.5.1 Toelichting op de bestemming

De kavels in het plangebied hebben de bestemming 'Wonen'. Hier zijn vrijstaande en aaneengebouwde woningen mogelijk. De hoofdgebouwen moeten in het aangegeven bouwvlak worden gebouwd. Het maximum volume is per woning op de verbeelding aangegeven of, in het geval van de gestapelde woningen, in de regels opgenomen. De maximale goot- en bouwhoogte zijn in de regels verwoord. Voor één woning geldt een afwijkende maatvoering, deze is op de verbeelding aangegeven.

De woonfunctie mag bij recht worden gecombineerd met de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep dan wel een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit. Overeenkomstig de ‘beleidsregel met betrekking tot het kleinschalig toeristisch overnachten in de gemeente Waterland’ valt hier ook Bed and Breakfast onder. Dit is bedrijvigheid die in een woonhuis (met behoud van de woonfunctie) kan worden uitgeoefend en die is gericht op het verlenen van diensten. Deze beroepen/kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten worden aanvaardbaar geacht in woongebieden. Bij de regels is een lijst opgenomen met daarin de beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten die zijn toegestaan bij het wonen. Voor deze beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten mag maximaal 30% van de totale gezamenlijke bruto vloeroppervlakte gebruikt worden.

Op de verbeelding is met de aanduiding 'gevellijn' aangegeven waar de voorgevel gerealiseerd moet worden, als ter plaatse een hoofdgebouw gerealiseerd wordt. Bijgebouwen mogen alleen gerealiseerd worden achter deze voorgevel. Daar waar hiervoor een aanduiding 'bijgebouwen' is opgenomen, kunnen aangebouwde bijbehorende bouwwerken gerealiseerd worden voor de voorgevel.

In deze bestemming is tot slot op gronden aan de zijde van de Drs. J.van Disweg een aanduiding aangebracht die is gekoppeld aan een verbod voor de aanbreng en instandhouding van hoog opgaand groen. Dit in verband met de nabijheid van het weidevogelleefgebied en daarmee onderdeel van de landschappelijk inpassing van dit woningbouwplan.

5.2.5.2 Achtergrondinformatie

Hoofdstuk 6 UITVOERBAARHEID

6.1 Inleiding

Wettelijk bestaat de verplichting om inzicht te geven in de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan. Onderdeel hiervan is de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid. Ook wordt er in dit hoofdstuk aandacht besteed aan het aspect grondexploitatie.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het bestemmingsplan doorloopt een uitgebreide procedure. Tijdens deze procedure zijn er verschillende momenten waarop burgers en belanghebbenden hun mening op het plan kenbaar kunnen maken. Hieronder volgt een nadere toelichting.

Voorbereidingsfase

Op het voorontwerpbestemmingsplan is geen inspraak verleend. Inspraak op het planvoornemen heeft plaatsgevonden in de fase van het opstellen van het Stedenbouwkundig Programma van Eisen. Dit heeft geleid tot een aantal inspraakreacties waarop het plan is aangepast. Tevens heeft de initiatiefnemer aangegeven in goed overleg te zijn met direct omwonenden van het plangebied. Op basis van het kernradenconvenant is wel inspraak op het voorontwerpbestemmingsplan verleend aan de dorpsraad van Broek in Waterland. Vanuit de dorpsraad is een reactie op het plan ontvangen.

In het kader van het bestuurlijk vooroverleg als bedoeld in artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening, is het voorontwerpbestemmingsplan ook verzonden aan een aantal vaste advies- en overlegpartners. Er zijn, in alfabetische volgorde, overlegreacties ingediend door de volgende instanties:

  • Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier;
  • Provincie Noord-Holland;
  • Rijkswaterstaat;
  • Veiligheidsregio Zaanstreek-Waterland.

De binnengekomen reacties zijn samengevat en door het college van burgemeester en wethouder van de gemeente Waterland voorzien van een reactie in de Reactienota overleg en inspraak voor dorpsraad, zoals opgenomen in Bijlage 7. In de reactienota is ook aangegeven op welke punten het ontwerpbestemmingsplan is aangepast naar aanleiding van de binnengekomen reacties die leiden tot aanpassingen van het bestemmingsplan.

Ontwerpfase

Het ontwerpbestemmingsplan doorloopt vervolgens de in de Wro opgenomen formele bestemmingsplanprocedure. Dit betekent dat het ontwerpbestemmingsplan gedurende zes weken ter inzage wordt gelegd. Tijdens deze periode wordt een ieder de gelegenheid geboden tot het indienen van zienswijzen.

Vaststellingsfase

Ten aanzien van de ingekomen zienswijzen wordt een standpunt bepaald in de zienswijzennotitie. Wanneer hier aanleiding toe is, wordt het resultaat van de zienswijzennotitie verwerkt in het vast te stellen bestemmingsplan. De indieners van de zienswijzen worden hiervan op de hoogte gesteld. Tot slot is tegen de vaststelling van het bestemmingsplan beroep mogelijk bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.

6.3 Economische uitvoerbaarheid

Het bestemmingsplan is een op ontwikkeling gericht plan. De kosten komen voor rekening van de particuliere ontwikkelaar. De economische uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan is daarmee gewaarborgd.

6.4 Grondexploitatie

Met de grondexploitatieregeling in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) beschikken gemeenten over mogelijkheden voor het verhalen van kosten, indien sprake is van bouwplannen zoals bedoeld in artikel 6.2.1 Bro. Hierbij valt te denken aan kosten voor het bouw- en woonrijp maken van de gronden en kosten voor het bestemmingsplan. Daarnaast hebben gemeenten sturingsmogelijkheden, omdat in het geval van grondexploitatie door derden diverse eisen en regels gesteld kunnen worden.

Voorliggend bestemmingsplan biedt de mogelijkheid voor de realisatie van een bouwplan zoals bedoeld in artikel 6.2.1. Voor het plan dient op grond hiervan een exploitatieplan opgesteld te worden, tenzij het kostenverhaal anderszins is verzekerd. De gemeente heeft met de initiatiefnemer een exploitatieovereenkomst gesloten, waarin tevens het planschadeverhaal is geregeld. Het opstellen van een grondexploitatieplan is hierdoor niet langer noodzakelijk. Het kostenverhaal is anderszins verzekerd.

===