Plan: | Broek in Waterland - Drs. J. van Disweg 4-6 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0852.BPKBRdisweg46017-va01 |
Voorliggend bestemmingsplan is opgesteld ten behoeve van een woningbouwplan aan de Drs. J. van Disweg in Broek in Waterland. Het planvoornemen omvat de realisatie van zes nieuwe woningen op deze locatie. De bestaande bedrijfswoning blijft bestaan en wordt een reguliere woning. In het geldende bestemmingsplan 'Broek in Waterland - Van Disweg 4-6' hebben de gronden de bestemming 'Recreatie - Watersport'. Deze bestemming staat de woningbouw niet toe. De gemeente wil aan de beoogde ontwikkeling meewerken middels een herziening van het bestemmingsplan.
Het plangebied, zoals weergegeven in figuur 1, ligt aan de rand van de kern Broek in Waterland en met het zuidwestelijke deel grenst het direct aan het beschermde dorpsgezicht. De ontwikkeling van de locatie is vanuit het open landschap beeldbepalend. De locatie kan, tezamen met de ontwikkeling aan de Drs. J. van Diwsweg 2, worden beschouwd als de afronding van het dorp Broek in Waterland.
Figuur 1. De ligging van het plangebied aan de noordzijde van Broek in Waterland
Het plangebied ligt in de gemeente Waterland en maakt deel uit van het bestemmingsplan 'Broek in Waterland - Van Disweg 4-6' dat is vastgesteld op 16 februari 2012. Het perceel heeft in het geldend bestemmingsplan de bestemming 'Recreatie - Watersport', zoals weergegeven in figuur 2.
Figuur 2. Vigerende bestemmingsplan "Broek in Waterland - Van Disweg 4-6"
Binnen de huidige bestemmingsplanregeling bestaat op dit moment de mogelijkheid om in totaal 680 m2 aan hoofdbebouwing te realiseren ten behoeve van de bestemming 'Recreatie - Watersport'. De gebouwen mogen worden gebouwd binnen de aangegeven bouwvlakken. Zowel de wijziging van de functie (naar wonen) als de situering van de geplande bebouwing (buiten het bouwlak) is in strijd met het ter plaatse geldende bestemmingsplan. Het plan heeft geen toename van het totale oppervlak aan de gebouwen tot gevolg. Om de realisatie van de zes woningen mogelijk te maken, is wel een bestemmingswijziging nodig. De woonbestemming en wijziging van het bouwvlak worden in dit bestemmingsplan geregeld.
In hoofdstuk 2 is een beschrijving gegeven van het plan. Hierbij wordt ingegaan op de ruimtelijke en functionele aspecten van het plan. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 een beschrijving gegeven van de relevante beleidskaders. In hoofdstuk 4 wordt op de diverse omgevingsaspecten ingegaan. Een juridische beschrijving van het plan is gegeven in hoofdstuk 5. In dit hoofdstuk wordt onder andere ingegaan op de bestemmingen. Ten slotte gaat hoofdstuk 6 in op de uitvoerbaarheid van het plan. Er wordt onderscheid gemaakt tussen de maatschappelijke en de economische uitvoerbaarheid. Ook wordt er in dit hoofdstuk aandacht besteed aan de grondexploitatie.
Het plangebied grenst aan de noordzijde van de kern Broek in Waterland. Ten zuidoosten van het plangebied bevinden zich sportvelden. Op de gronden ten westen van het perceel is woningbouw beoogd, aan de Drs. J. van Disweg 2. Dit perceel is nu onbebouwd. Direct ten noorden van het plangebied ligt de Drs. J. van Disweg. Aan de overzijde van deze weg ligt het buitengebied van de gemeente Waterland.
Het landschap rondom Broek in Waterland wordt gekarakteriseerd als veenweidegebied. Het veenweidegebied is zeer open met brede watergangen. Verspreid in het landschap liggen dorpen en boerderijen als eilanden in dit open landschap.
Op dit moment heeft het plangebied een recreatieve functie. Het recreatiebedrijf ter plaatse is gericht op de watersport. Naast de verhuur van zeilboten, sloepen en kano's, worden er zeilkampen georganiseerd en is er een groepsaccommodatie aanwezig.
Het planvoornemen is het bestaande recreatiebedrijf te stoppen en op de gronden zes woningen te realiseren. De groepsaccommodatie wordt verbouwd voor de realisatie van drie woningen, waarvan twee in de sociale sector. Op de rest van het terrein worden drie vrijstaande woningen gerealiseerd. De op het zuidelijke deel van het perceel aanwezige bedrijfswoning wordt met dit bestemmingsplan als reguliere woning bestemd, omdat na het stoppen van de bedrijfsvoering geen sprake meer is van een bedrijfswoning. Omdat dit een reeds bestaande woning betreft, verandert er hier aan de feitelijke situatie niets.
Voor de planlocatie is in aansluiting op de woningbouwplannen aan de Drs J. van Disweg 2 een stedenbouwkundig plan opgesteld. Figuur 3 geeft indicatief weer hoe de verkaveling van het plangebied kan gaan plaatsvinden. Het stedenbouwkundig plan is als bijlage 1 opgenomen in de toelichting van het bestemmingsplan.
Figuur 3. Indicatieve verkaveling woningbouw
In het stedenbouwkundig plan is met betrekking tot de inrichting opgenomen: "Gelet op de ligging van het perceel aan de rand van Broek in Waterland zal de bebouwing een wat meer landelijk karakter krijgen, in tegenstelling tot de formele en pontificale woonhuizen in het centrum." Hierbij wordt de trend van schuurwoningen en kapbergen met (al dan niet representatievere) aanbouw genoemd. De bestaande groepsaccommodatie zal ook zoveel mogelijk in deze trend worden aangepast.
Dit hoofdstuk geeft een samenvatting van de beleidskaders waarmee bij het opstellen van dit bestemmingsplan rekening is gehouden.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 vastgesteld. Met deze structuurvisie laat het Rijk de ruimtelijke ordening meer dan eerder het geval was over aan de provincies en gemeenten. Het Rijk heeft gekozen voor een selectieve inzet van rijksbeleid op 13 nationale belangen. Uitsluitend voor deze belangen is het Rijk direct verantwoordelijk en wil hier resultaten op boeken. Buiten de hieronder genoemde 13 belangen hebben de decentrale overheden beleidsruimte voor het faciliteren van ontwikkelingen:
Het voornemen raakt niet aan nationale ruimtelijke belangen.
In het Bro (artikel 3.1.6 lid 2) is opgenomen dat een toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende voorwaarden:
Als hulpmiddel voor het toepassen van deze 'ladder voor duurzame verstedelijking' is door het Ministerie van Infrastructuur en Milieu een handreiking opgesteld. Deze handreiking gaat uit van het doorlopen van drie treden:
In de eerste trede is opgenomen dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte. Er is geen ondergrens bepaald voor wat een ‘stedelijke ontwikkeling’ is. Op basis van jurisprudentie blijkt echter dat de bouw van zes woningen niet wordt gezien als een stedelijke ontwikkeling. Toetsing aan de ladder is in zoverre niet van toepassing op voorliggend plan.
De Structuurvisie is het ruimtelijk beleidskader van de provincie en geeft op hoofdlijnen het ruimtelijke beleid van de provincie weer. Het is een zelfbindend document. De Structuurvisie Noord-Holland 2040 is in 2010 vastgesteld door Provinciale Staten. In 2015 heeft de meest recente actualisatie plaatsgevonden.
De provincie Noord-Holland zet de komende 30 jaar in op compacte, hoogwaardige en bereikbare steden omringd door aantrekkelijk recreatief groen. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient rekening gehouden te worden met de ruimtelijke kwaliteit, duurzaam ruimtegebruik en klimaatbestendigheid. De provincie wil steden optimaal benutten, landschappen open houden en ruimte bieden aan economie en woningbouw. Zij streeft naar verdere stedelijke verdichting en helpt gemeenten bij het optimaliseren van het gebruik van Bestaand Bebouwd Gebied. Het plan is passend binnen de hiervoor genoemde hoofdlijnen.
Het plangebied ligt in het Nationaal Landschap Laag Holland. Het Rijk heeft de provincies gevraagd hierop regie te voeren volgens het principe “behoud door ontwikkeling”. In de Structuurvisie Noord-Holland 2040 staat dat de provincie regie voert over het behoud, duurzaam beheer en waar mogelijk versterking van de landschappelijke, cultuurhistorische en natuurlijke kernkwaliteiten van dit gebied.
De kernkwaliteiten van het Nationaal Landschap Laag Holland zijn:
Om deze kernkwaliteiten te kunnen behouden en ontwikkelen, voert de Provincie regie op de volgende doelen:
Bij de ontwikkeling van het bouwplan wordt rekening gehouden met de doelstellingen voor het behoud van het nationaal landschap.
Bij de Structuurvisie hoort een Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV), die de regels stelt waaraan bestemmingsplannen, wijzigings- en uitwerkingsplannen, beheersverordeningen en (tijdelijke) omgevingsvergunningen waarbij wordt afgeweken van het bestemmingsplan dienen te voldoen. In tegenstelling tot de Structuurvisie Noord-Holland 2040 is de verordening bindend. De PRV wordt regelmatig aangepast naar aanleiding van nieuwe wetgeving en/of provinciaal beleid. Bij opstelling van dit bestemmingsplan is uitgegaan van de PRV zoals deze op 1 maart 2017 in werking is getreden.
Het plangebied kent in het geldend bestemmingsplan de bestemming 'Recreatie - Watersport'. Hierdoor kan beredeneerd worden dat op deze locatie sprake is van een bestaande stedelijke functie. Volgens het toetsingscriterium uit de verordening ligt het plangebied hierdoor binnen Bestaand Stedelijk Gebied. Omdat het planvoornemen een kleinschalige ontwikkeling betreft (een stedelijke ontwikkeling die niet ladderplichtig is), is aansluiting gezocht bij artikel 5c. De gedachte achter artikel 5c is dat voor kleinschalige ontwikkelingen, zoals enkele woningen, altijd ruimte is binnen BSG of binnen bestemmingsvlakken in het landelijk gebied waar al wordt voorzien in stedelijk functies. Deze redenatie is ook voor het voorliggende plan van toepassing.
Omdat de woningbouw plaats vindt buiten de bouwvlakken die zijn opgenomen in het geldend bestemmingsplan 'Broek in Waterland - Van Disweg 4-6', wordt volledigheidshalve aangesluit op artikel 5c, lid 2. Op grond van dit artikel 5c wordt geconcludeerd dat het bebouwd oppervlak niet mag worden vergroot. In paragraaf 1.2 is aangegeven dat de bebouwingsmogelijkheden niet in oppervlakte worden vergroot. Dit is ook vastgelegd in de regels. Hiermee voldoet de nieuwe ontwikkeling aan de uitgangspunten van het provinciaal beleid.
Op verzoek van de provincie is aandacht besteed aan de ruimtelijke kwaliteitseis uit artikel 15 van de PRV. In de navolgende paragraaf wordt hierop ingegaan.
Conform de provinciale verordening dienen in het nieuwe bestemmingsplan voor deze ontwikkeling regels te worden opgenomen ten behoeve van het behoud of versterking van de kernkwaliteiten van het Nationaal landschap zoals omschreven in de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie. De Leidraad Landschap en Cultuurhistorie richt zich op het behouden, versterken en ontwikkelen van de ruimtelijke kwaliteit van de te onderscheiden landschapstypen. Uitgangspunt bij ruimtelijke ontwikkelingen is “ontwikkelen met behoud van identiteit en kwaliteit”. De ruimtelijke kwaliteit is omschreven aan de hand van de kernkwaliteiten van het landschap. De voornaamste kernkwaliteiten zijn: aardkundige waarden, archeologische waarden en tijdsdiepte (tezamen ‘ondergrond’), historische structuurlijnen, cultuurhistorische objecten, openheid (tezamen ‘Landschaps-DNA’) en ‘Dorps-DNA’. Per landschapstype wordt een ruimtelijk beleidsprofiel uitgezet.
Broek in Waterland ligt in het veenpolderlandschap en wordt als wegdorp aangeduid in provinciale Leidraad Landschap en Cultuurhistorie.
Karakteristiek voor een wegdorp in de veenpolders is:
Bij de ontwikkeling dient rekening gehouden te worden met de belangrijke zichtlijnen, watergangen, verkavelingen en het open landschap. Op het perceel is reeds bebouwing aanwezig. Tevens wordt het nabij gelegen perceel aan de Drs. J. van Disweg 2 ook als woningbouwlocatie ontwikkeld. Aan de oostzijde van het terrein zijn sportvelden aanwezig. Vanwege de ligging tussen deze stedelijke functies verdwijnt er vanwege de ontwikkeling geen open landschap. In het stedenbouwkundig plan wordt uitgegaan van een landschappelijk karakter, waarmee aansluiting wordt gezocht met het landschap van het noordelijk gelegen buitengebied. In de bestaande watergangen en het verkavelingspatroon worden geen wijzigingen aan gebracht die het karakter van het plangebied aanzienlijk veranderen. Het bestemmingsplan is daarmee in lijn met de uitgangspunten zoals opgenomen in de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie.
De regio Waterland heeft in 2009 de Regiovisie Waterland 2040 opgesteld. Het motto van de Regiovisie is: Vitaal met Karakter. De Regiovisie Waterland 2040 vormt de basis voor de gemeentelijke plannen die gemaakt gaan worden. Tevens wordt de visie gebruikt voor het inbrengen van de mening van de regio Waterland bij plannen van de Provincie Noord-Holland en die van de Stadsregio Amsterdam. Volgens de visie dient de sociaal-economische vitaliteit van de kernen te worden bewaakt. Hieraan dient het ruimtelijke beleid zoveel mogelijk bij te dragen, zonder het authentieke karakter van het landschap aan te tasten. Verder is er een "plus" nodig op het gebied van woningbouw ter bevordering/instandhouding van de vitaliteit van de kernen. Daarbij horen ook de locaties van Waterlands Wonen, die kwantitatief tot 2020 nog niet zijn ingevuld. Deze dienen na 2020 verder te worden ontwikkeld.
De woningbouw in het plangebied draagt bij aan de sociaal-economische vitaliteit van Broek in Waterland. Verdichting van het bebouwde gebied is in stedenbouwkundig opzicht een logische ontwikkeling. De toekomstvisie van het ISW vormt geen belemmering ten aanzien van dit bouwplan.
Door het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier is op 3 november 2015 het Waterprogramma 2016-2021 vastgesteld. Met dit Waterprogramma geeft het HHNK richting aan het waterbeheer tussen 2016 en 2021. Dat is nodig, want de klimaatverandering en de veranderende maatschappij dwingen tot aanscherping en heroverweging van de keuzes van het waterschap. Door het veranderende klimaat wordt het waterbeheer steeds complexer. Veranderende patronen in communicatie en participatie in de maatschappij vagen grotere betrokkenheid en intensievere dialoog met partners en belanghebbenden. Bovendien zijn er steeds meer partijen betrokken bij het waterbeheer. Alleen door slim samen te werken is integraal en waterbeheer mogelijk. Bij de ontwikkeling van dit Waterprogramma is daar invulling aan gegeven door middel van een partnerproces en de ontwikkeling van gezamenlijke bouwstenen. De onderwerpen voor deze bouwstenen zijn verzameld via een intensieve dialoog met een groot aantal belanghebbenden.
De Keur 2016 bevat regels voor het beheer, het gebruik en het onderhoud van waterstaatswerken, zoals waterkeringen en watergangen. De regels hebben tot doel watersystemen in stand te houden en waterstaatswerken goed te laten functioneren. Daarvoor zijn in de Keur verplichtingen en verbodsbepalingen opgenomen. Op grond van de Keur zijn binnen de begrenzing van het waterstaatswerk en de beschermingszones bepaalde handelingen verboden. Voor werkzaamheden die plaats binnen deze zones moet contact gezocht worden met het Hoogheemraadschap. Afhankelijk van de aard van de werkzaamheden moet een watervergunning worden aangevraagd of een melding worden gedaan.
De beleidsnota Waterkeringen beschrijft het beleid en de randvoorwaarden voor het dagelijks beheer van de primaire en regionale waterkeringen van het HHNK. Met deze nota geeft het Hoogheemraadschap eenduidige doelstellingen en richtlijnen. Het vormt een richtinggevend document voor de uitvoering van de waterkeringstaak.
Bij het opstellen van het bestemmingsplan is rekening gehouden met het genoemde waterbeleid. Binnen het plangebied wordt het bestaande en nieuw aan te leggen water afzonderlijk bestemd. Tussen de ontwikkelaar en het HHNK zijn duidelijke afspraken gemaakt en waar nodig zal een vergunning worden aangevraagd. Zie tevens onder paragraaf 4.4.
In de welstandsnota Waterland 2013 is het gebiedsgerichte welstandsbeleid voor de dorpsuitbreiding Broek in Waterland opgenomen. Dit welstandsbeleid is van toepassing op de gebieden aangegeven op afbeelding M in Bijlage 1 van de welstandsnota (zie figuur 4). Er geldt een regulier welstandsniveau, waarbij het welstandstoezicht een bijdrage moet leveren aan het behoud van de basiskwaliteit van het gebied. Voorkomen moet worden dat nieuwe toevoegingen afbreuk doen aan deze basiskwaliteit. Voor dit plangebied geldt dat de nieuwbouw de kleinschalige structuur van de oorspronkelijke kern overneemt. Aan de randen van de buurt is meestal de relatie met het achterliggende open landschap gehandhaafd. De nieuw te bouwen woningen krijgen een landelijk karakter. In het bestemmingsplan is het ruimtelijke beleid vastgelegd. Het gemeentelijk welstandsbeleid heeft daarmee zijn vertaling gekregen in dit bestemmingsplan. Er wordt geen aanvullend kwaliteitsbeleid gevoerd.
Figuur 4. Afbeelding M (Broen in Waterland) uit bijlage 1 van de Welstandsnota Waterland 2013
De stedenbouwkundige opzet voor de voorgenomen ontwikkeling is vastgelegd in het stedenbouwkundig plan dat is opgenomen in Bijlage 1. Er is geen noodzaak tot het aanvullen van de reguliere kwaliteitseisen zoals gelden op basis van de welstandsnota.
Op 23 december 2015 is de Woonvisie Waterland 2020 vastgesteld. Het gaat om een brede visie op het wonen met beleidskaders en een uitvoeringsagenda. Het is een visie voor de middellange termijn, die rekening houdt met actuele regelgeving en gebaseerd is op feitelijke en toekomstige ontwikkelingen op de woningmarkt. De woonvisie vormt de basis voor prestatieafspraken met de strategische partners van de gemeente. Opgaven waar de gemeente onder meer voor staat zijn de groeiende woningbehoefte, de veranderende vraag naar woningen en het vergroten van de doorstroming en de kwaliteit van de woningvoorraad in het kader van duurzaamheid.
De gemeente geeft aan tegemoet te willen komen aan de natuurlijke groei van de gemeente en kernen, door het selectief toevoegen van nieuwe woningen. De verwachtte groei van de woningbehoefte zou idealiter leiden tot een uitbreiding van de woningvoorraad met circa 50-80 woningen per jaar. Waterland wil echter groeien met behoud van kwaliteit. Hierin speelt het groene karakter van de gemeente een hoofdrol. Dit stelt grenzen aan de groei. Op dit moment is er een plancapaciteit van 500 woningen tot 2040, hoofdzakelijk uitbreidingen. Toekomstige locaties moeten bij voorkeur binnen Bestaand Bebouwd Gebied (zoals omschreven in de Provinciale Ruimtelijke Verordening) worden gezocht.
Met de realisatie van de zes woningen wordt voorzien in de natuurlijke groei van de kern Broek in Waterland. Op het perceel is reeds bebouwing aanwezig of planologisch mogelijk, waardoor er geen open landschap verdwijnt. Ook voor het naburige perceel aan de Drs. J. van Disweg 2 zijn woningbouwplannen, waarbij in stedenbouwkundig opzicht aansluiting is gezocht. De ontwikkeling sluit aan bij het uitgangspunt van de gemeente om te groeien met behoud van kwaliteit.
In de Nota Grondbeleid Gemeente Waterland 2016 geeft de kaders waarbinnen het college van burgemeester en wethouders het grondbeleid uitvoert. Het doel van het te voeren grondbeleid van de gemeente Waterland is het bevorderen van het gewenste ruimtegebruik en de ruimtelijke kwaliteit en het bevorderen van een rechtvaardige verdeling van kosten en opbrengsten. Dit doel kan (mede) worden bereikt door het meewerken aan ruimtelijke plannen van derden. Bij ruimtelijke plannen van derden waarbij een planologische maatregel moet worden genomen en vanuit de Wro de verplichting bestaat om de kosten van gemeentelijke grondexploitatie te verhalen, wordt gewerkt met exploitatieovereenkomsten en -plannen. In paragraaf 6.4 wordt hier nader op ingegaan.
De gemeente heeft de ambitie om in 2050 energieneutraal te zijn. Dit betekent dat in 2050 alleen energie van hernieuwbare bronnen (zon, wind, biomassa, aardwarmte) wordt gebruikt, voor alle gebouwen (woningen, kantoren, bedrijfspanden) en voor het verkeer en vervoer op het grondgebied van de gemeente Waterland. Om dit te bereiken zet de gemeente sterk in op duurzaamheid, echter, met oog voor de kenmerkende waarden binnen de gemeente. De gemeente streeft naar een duurzame ontwikkeling van het kenmerkende (water)landschap en de mooie stads- en dorpsgezichten.
Het handhavingsbeleid van de gemeente is vastgelegd in de Nota integrale handhaving 2016-2020. Deze nota geeft het kader en de strategie voor de uitvoering van toezicht en handhaving op het gebied van onder meer bouwen, ruimtelijke ordening, brandpreventie, openbare buitenruimte voor de jaren 2016-2020. De handhaving richt zich in brede zin op 'het doen naleven van regelgeving'. Het handhavingsbeleid is van toepassing op de planologische regelingen voortvloeiend uit dit bestemmingsplan.
De gemeente Waterland beschikt over een prachtig en waardevol gebied met kleine historische kernen. Het is belangrijk dat veranderingen hieraan bijdragen. De gemeente Waterland heeft daarom de koers van het ruimtelijk beleid tot 2030 vastgelegd in een omgevingsvisie, zoals op 9 maart 2017 door de gemeenteraad is vastgesteld. De omgevingsvisie geeft niet alleen richting aan ruimtelijke ontwikkelingen in de komende jaren, maar ook een visie op de manier waarop wordt omgegaan met nieuwe ruimtelijke initiatieven. De omgevingsvisie is hierdoor onder meer belangrijk voor plannen die niet kunnen worden gerealiseerd op basis van een bestemmingsplan.
De gemeente stelt zich bij nieuwe ruimtelijke initiatieven steeds de vraag “Hoe kan deze ontwikkeling de kernprincipes van de gemeente versterken?” en “Hoe kan deze ontwikkeling worden gecombineerd met initiatieven van andere partijen zodat meerwaarde ontstaat?”.
De kernprincipes zijn:
Het stedenbouwkundig plan dat ten grondslag ligt aan dit bestemmingsplan is opgesteld in aansluiting op de omgeving en de woningbouwplannen van het naastgelegen Plan Groot. Om aan de duurzaamheidsintenties te voldoen zullen voor de kavels EPC-waarden worden vooruitgesteld die lager zijn dan nu voor nieuwbouw vereist. Het omliggende landschap en waterrijke omgeving worden gerespecteerd. Het planvoornemen sluit derhalve aan op de kernprincipes en voldoet aan de uitgangspunten van de omgevingsvisie.
Uit bovenstaand blijkt dat het rijks-, provinciaal-, regionaal en gemeentelijk beleid geen belemmering vormen voor de realisatie van zes woningen op de planlocatie.
Voor het plangebied en omgeving kunnen (wettelijke) belemmeringen en/of voorwaarden een rol spelen. Het uitgangspunt voor het bestemmingsplan is dat er een goede omgevingssituatie ontstaat. In de volgende paragrafen zijn de randvoorwaarden die voortvloeien uit de milieu- en omgevingsaspecten beschreven.
Om de uitvoerbaarheid van onderhavig plan te toetsen, is een inventarisatie van natuurwaarden nodig. Het doel hiervan is om na te gaan of een vooronderzoek in het kader van de Flora- en faunawet (Ffw), een Voortoets in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 (Nbw 1998) of een analyse in het kader van het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid noodzakelijk is.
Uit het verkennend onderzoek is gebleken dat het hier bestaande gebouwen betreft die verbouwd zullen worden voor een andere functie. Deze gebouwen zullen onderzocht moeten worden op hun geschiktheid als verblijfplaats voor vleermuizen. Daarnaast zal het onbebouwde deel van het plangebied, wat nu in gebruik is als grasland, en omzoomd wordt door begroeiing, verder bebouwd worden met nieuwe bebouwing. Hierdoor zal ook dit deel van het plangebied, gezien de ligging langs water en in open gebied, onderzocht moeten worden op geschiktheid als foerageergebied voor vleermuizen. Voorgaande punten maken dat een ecologische inventarisatie hier nodig is om de uitvoerbaarheid van het plan te kunnen aantonen.
Kader:
Om de uitvoerbaarheid van onderhavig project te toetsen, is een ecologische inventarisatie van de natuurwaarden uitgevoerd. Het doel hiervan is om na te gaan of aanvullend onderzoek in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb1) of het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid noodzakelijk is. Naast het raadplegen van bronnen is het plangebied ten behoeve van de inventarisatie op 24 januari 2017 bezocht door een ecoloog van BügelHajema Adviseurs.
1 De Wet natuurbescherming is op 1 januari 2017 in werking getreden en betreft zowel soortenbescherming als bescherming van (Europese) natuurgebieden.
Plangebied:
Het plangebied bestaat uit een perceel gelegen aan de Drs. J. van Disweg 4-6 aan de noordzijde van de bebouwde kom van Broek in Waterland. Op het perceel zijn drie gebouwen aanwezig: een woning, logement en (werk)schuurtje. Verder vindt op het terrein verhuur van kleine vaartuigen plaats. Aan de noord- en westzijde van het perceel bevinden zich (deels beschoeide) watergangen. In de westelijke watergang liggen aanlegsteigers voor (kleine) vaartuigen. Groenstructuren zijn aanwezig in de vorm van enkele knotwilgen, struiken en een beukenhaag. De voorgenomen plannen bestaan uit het verbouwen van het logement tot drie woningen (dak en muren worden vervangen) en het bouwen van naar verwachting drie nieuwe woningen. In de watergang aan de noordzijde wordt ten behoeve van een tweede inrit een dam geplaatst en in de westelijke watergang vinden werkzaamheden plaats aan de beschoeiing en steigers.
Impressie van het plangebied (links logement, rechts bootverhuur)
Soortbescherming
Onderdeel van de Wnb is soortenbescherming van planten en dieren. Dit betreffen:
Van deze laatst genoemde groep beschermde soorten mogen provincies een zogenaamde 'lijst met vrijstellingen' opstellen (Wnb art. 3.11). Voor de soorten op deze lijst geldt een vrijstelling van de verboden genoemd in art. 3.10 eerste lid van de Wnb.
Inventarisatie:
Uit het raadplegen van de Nationale Database Flora en Fauna2 (NDFF) via Quickscanhulp.nl (© NDFF - quickscanhulp.nl3 18-01-2017 15:56:29) blijkt dat binnen een straal van een kilometer rond het plangebied diverse beschermde plant- en diersoorten bekend zijn. Het betreffen vooral vogels, zoogdieren en amfibieën. Indien van toepassing worden relevante soorten in onderstaande tekst betrokken.
2 Nationale Databank Flora en Fauna (NDFF). De NDFF is de meeste complete natuurdatabank van Nederland. De NDFF geeft informatie over waarnemingen van beschermde en zeldzame planten en dieren en bevat uitsluitend gevalideerde gegevens: de Gegevensautoriteit Natuur heeft vastgesteld dat ze kloppen. Informatie is te vinden op www.natuurloket.nl.
3 Quickscanhulp.nl is een online applicatie waarmee een afgeleide van data uit de NDFF wordt weergegeven. Het is daarmee een hulpmiddel voor ervaren ecologen om te bepalen of een beschermde soort wel of niet in het plangebied kan voorkomen. Quickscanhulp.nl geeft aan op welke afstand waarnemingen van beschermde soorten in relatie tot het plangebied zijn aangetroffen. Voor Quickscanhulp.nl worden alleen gevalideerde waarnemingen gebruikt, de Gegevensautoriteit Natuur staat hiervoor in.
De vegetatie in het plangebied bestaat uit plantensoorten van voedselrijke omstandigheden. Aangetroffen soorten zijn onder andere Engels raaigras, veldbeemdgras, madelief, gewone paardenbloem en paarse dovenetel en knotwilg. Daarnaast zijn enkele gecultiveerde planten aanwezig zoals een beukenhaag. In het plangebied zijn geen beschermde plantensoorten aangetroffen. Deze worden gezien het ontbreken van geschikt biotoop ook niet in het plangebied verwacht.
De bebouwing in het plangebied is niet geschikt als verblijfplaats voor vleermuizen (er zijn geen invliegmogelijkheden aanwezig en/of geschikte verblijfsruimten ontbreken). Ook in de bomen zijn geen ruimten (zoals holten en loszittende schors) aanwezig die kunnen fungeren als verblijfplaats voor vleermuizen. Zodoende kan de aanwezigheid van vleermuisverblijfplaatsen worden uitgesloten in het plangebied. Het plangebied vormt mogelijk wel onderdeel van het foerageergebied van in de omgeving verblijvende vleermuizen. Te verwachten zijn soorten als gewone dwergvleermuis en ruige dwergvleermuis, die ook uit de directe omgeving van het plangebied bekend zijn (Quickscanhulp.nl). Er zijn geen lijnvormige structuren in het plangebied aanwezig die van (onmisbaar) belang zijn als vliegroute van vleermuizen.
Nesten van vogels met jaarrond beschermde nestplaatsen zijn niet aangetroffen in het plangebied en kunnen door het ontbreken van geschikte bebouwing eveneens worden uitgesloten. Tevens vormt het plangebied voor dergelijke soorten ofwel geen geschikt ofwel geen onmisbaar foerageerbiotoop. Wel is in beperkte mate geschikt broedbiotoop aanwezig voor algemene vogelsoorten zoals merel, winterkoning en roodborst.
De beschermde amfibieënsoort rugstreeppad wordt niet in het plangebied verwacht door het ontbreken van geschikt biotoop. Wel kan bij werkzaamheden in het kader van de plannen geschikt leefgebied voor rugstreeppad ontstaan, die uit de directe omgeving van het plangebied bekend is (Quickscanhulp.nl).
In het plangebied en de directe omgeving zijn enkele beschermde diersoorten zoals veldmuis, huisspitsmuis, bosmuis, gewone pad en bruine kikker te verwachten. Voor deze soorten geldt in de provincie Noord-Holland echter een vrijstelling van de verbodsartikelen. Voor beschermde (niet vrijgestelde) grondgebonden zoogdiersoorten zoals waterspitsmuis, noordse woelmuis en steenmarter, is in het plangebied geen geschikt leefgebied aanwezig.
Hoewel geen schepnetinventarisatie is uitgevoerd (in verband met ijs op het water), wordt de aanwezigheid van beschermde vissoorten gezien het ontbreken van geschikt biotoop niet verwacht in de watergangen.
Beschermde soorten uit de soortgroep reptielen en ongewervelden worden niet in het plangebied verwacht vanwege het ontbreken van waarnemingen uit de omgeving van het plangebied en/of het ontbreken van geschikt biotoop.
Toetsing:
Indien werkzaamheden tijdens het broedseizoen worden uitgevoerd kunnen in gebruik zijnde nesten van vogels worden verstoord of vernietigd, dit is bij wet verboden. Vernietiging of verstoring van in gebruik zijnde nestplaatsen kan voorkomen worden door bij de planning en uitvoering van de werkzaamheden rekening te houden met het broedseizoen. Een standaardperiode voor het broedseizoen is er niet; van belang is of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. Voor de meeste vogels geldt dat het broedseizoen ongeveer van 15 maart tot 15 juli duurt.
Als gevolg van de ontwikkelingen verandert het plangebied niet van waarde als foerageergebied voor vleermuizen.
Indien rugstreeppad zich vestigt in het plangebied, kunnen de werkzaamheden voor onbepaalde tijd worden stilgelegd. Aanbevolen wordt om vestiging van rugstreeppad tijdens de uitvoering van de plannen te voorkomen. Dit kan door ervoor te zorgen dat bij graafwerkzaamheden geen ondiepe plassen ontstaan die kunnen dienen als voortplantingswater voor rugstreeppad. Als alternatief kan tijdens de werkzaamheden een amfibieënscherm om het plangebied aangebracht worden, zodat rugstreeppad geen toegang heeft tot het plangebied.
Gebiedsbescherming
Voor onderhavig plangebied is de volgende wet- en regelgeving op het gebied van gebiedsbescherming relevant: de Wnb en de provinciale structuurvisie en verordening.
Wet natuurbescherming:
In de Wnb is de bescherming van Natura 2000-gebieden, geregeld. Plannen en projecten met negatieve effecten op deze gebieden zijn vergunningsplichtig. Relevant daarbij is dat de Wnb een externe werking kent. Van externe werking is sprake als activiteiten buiten een Natura 2000-gebied van invloed zijn op de natuurwaarden in een Natura 2000-gebied.
Natuurnetwerk Nederland:
Het NNN (voorheen ook wel Ecologische Hoofdstructuur genoemd) is een samenhangend netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen belangrijke natuurgebieden in Nederland, dat voldoende robuust is voor een duurzame verbetering van de omstandigheden voor de wilde flora en fauna en voor natuurlijke leefgemeenschappen. Het NNN is als beleidsdoel opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. De begrenzing en ruimtelijke bescherming van de provinciale NNN is voor Noord-Holland uitgewerkt in de Structuurvisie Noord-Holland 2040 en de bijbehorende Provinciale Ruimtelijke Verordening.
Weidevogelleefgebied:
Vanuit het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid wordt buiten de NNN-gebieden bij ruimtelijke plannen specifiek ingezet op de bescherming van weidevogelleefgebied. Hiertoe zijn specifieke gebieden aangewezen.
Inventarisatie:
Het plangebied ligt op een afstand van circa 1,5 kilometer ten oosten van het dichtstbijzijnde beschermde gebied in het kader van de Wnb, te weten Natura 2000-gebied Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske. Op een afstand van circa 350 meter ten noorden van het plangebied ligt een gebied dat is aangewezen als NNN. Het dichtstbijzijnde weidevogelleefgebied ligt op een afstand circa 35 meter ten noorden van het plangebied (aan de andere zijde van de Dr. J. Van Disweg).
Toetsing:
Gezien de terreinomstandigheden, de ligging van het plangebied en de aard van de ontwikkeling worden met betrekking tot het voorgenomen plan negatieve effecten op Natura 2000-gebied Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske op voorhand niet verwacht. Deze inventarisatie geeft daarom geen aanleiding voor een voortoets in het kader van de Wnb.
Het plangebied is niet aangewezen als NNN of weidevogelleefgebied. Het plangebied wordt bovendien van het nabijgelegen NNN-gebied en weidevogelgebied gescheiden door een weg, zodat negatieve effecten op dergelijke gebieden naar aanleiding van de plannen niet worden verwacht. Het plan is daarmee niet in strijd met het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid.
Conclusie
Op basis van de uitgevoerde ecologische inventarisatie is gezien de aangetroffen terreinomstandigheden en de aard van het plan een voldoende beeld van de natuurwaarden ontstaan.
Uit de ecologische inventarisatie is naar voren gekomen dat aanvullend onderzoek in het kader van de Wnb of het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid niet noodzakelijk is. Met inachtneming van het broedseizoen van vogels is een ontheffing van de Wnb op voorhand niet nodig. Het plan heeft geen negatieve gevolgen voor de instandhoudingsdoelstellingen van natuurlijke habitats en soorten. Voor deze activiteit is daarom geen vergunning op grond van de Wnb nodig. Het plan is daarnaast op het punt van provinciaal natuurbeleid niet in strijd met de Provinciale Omgevingsverordening.
Geadviseerd wordt om vestiging van rugstreeppad tijdens de uitvoering van de plannen te voorkomen.
Op voorhand kan in redelijkheid worden gesteld dat natuurwet en -regelgeving de uitvoerbaarheid van het ruimtelijke plan niet in de weg staat.
In de Structuurvisie Noord-Holland is Waterland aangewezen als een van de gebieden die waardevolle archeologische vindplaatsen kennen. Het archeologische beleid van de gemeente Waterland is vastgelegd in de ‘Archeologienota Waterland 2011’. In deze nota wordt verwoord hoe het behoud van archeologische waarden of het onderzoek daarnaar zeker worden gesteld. Volgens de archeologienota ligt het plangebied in een gebied, waar archeologisch onderzoek is vereist bij plangebieden vanaf 2.500 m2 en een bodemverstoring dieper dan 0,40 meter. Het plangebied heeft een oppervlakte van 4860 m2. Derhalve is archeologisch onderzoek in het plangebied uitgevoerd.
Het verkennend booronderzoek is in maart 2017 uitgevoerd door archeologiebureau ARGO. Het onderzoeksrapport is opgenomen in bijlage 2. Op grond van het uitgevoerde onderzoek wordt geadviseerd af te zien van archeologisch vervolg onderzoek of planaanpassing. Het planvoornemen in de huidige vorm stuit niet op archeologische bezwaren. Wel blijf onverminderd de archeologische meldingsplicht van kracht. Dit betekent dat wanneer bij graafwerkzaamheden vondsten worden aangetroffen waarvan redelijkerwijs kan worden aangenomen dat het archeologie betreft, dit gemeld moet worden bij het bevoegd gezagd, zijnde de gemeente Waterland.
Voor het behoud van cultuurhistorische waarden in het plangebied is de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie van de Provincie Noord-Holland gevolgd. In paragraaf 3.3.3 is opgenomen dat het voorliggens bestemmingsplan in lijn is met de uitgangspunten uit de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie. In het plangebied zelf zijn geen cultuurhistorisch waardevolle elementen aanwezig. Met de realisatie van het planvoornemen worden geen belangrijke cultuurhistorische waarden verstoord.
Ruimtelijke ontwikkelingen mogen geen negatieve invloed hebben op het watersysteem in een peilgebied. Hiervoor is de uitvoering een watertoets verplicht. Het is van belang om in een vroeg stadium met het waterschap te overleggen over de precieze invulling van de watertoets. Het plangebied ligt in het beheersgebied van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier. Op 19 december 2016 is voor het plan de digitale watertoets doorlopen.
Omdat voorliggend bestemmingsplan een algehele herziening is van het bestemmingsplan 'Broek in Waterland - Van Disweg 4-6', is in de digitale watertoets bepaald dat de normale procedure moet worden gevolgd. De reden hiervoor is dat het hoogheemraadschap bij dergelijke plannen altijd betrokken wil worden, om zijn eigen doelen, belangen en eventuele samenwerkingsmogelijkheden te verkennen. Nu is het genoemde bestemmingsplan perceelsgebonden en daardoor niet grootschalig. Ook vinden er geen wijzigingen plaats aan de naastgelegen waterloop. Hierdoor wordt geen uitgebreide procedure, maar een schriftelijke reactie van het hoogheemraadschap verwacht.
Voor de overige onderwerpen wordt op basis van de ingevulde gegevens een beperkte invloed op de belangen van het hoogheemraadschap verwacht. Dit kan worden ondervangen met standaardmaatregelen, zoals opgenomen in het voorlopige wateradvies (bijlage 3). Hierin wordt aangegeven dat vanwege de geringe toename van verhard oppervlak compenserende maatregelen niet nodig zijn. Er wordt geadviseerd om voor de nieuwe ontwikkeling een gescheiden stelsel aan te leggen en het gebruik van uitlogende materialen (zoals koper, lood en zink) zoveel mogelijk te voorkomen.
Het definitieve wateradvies van het hoogheemraadschap is ontvangen in de vorm van een vooroverlegreactie en maakt derhalve deel uit van bijlage 5. In het aanvullende wateradvies is uitvoerig ingegaan op de ligging van het plangebied. Het is voor de waterhuishoudkundige situatie van belang dat het plangebied zich op de grens van twee peilgebieden bevindt. Aangegeven wordt dat afwatering van de stedelijke verharding in het plangebied richting het hogere peilgebied van het waterlandsboezem plaats te vinden. Hiermee dient met het vloerpeil van de woningen en de drooglegging van de maaiveldinrichtng rekening te worden gehouden.
Aanvullend op de gegevens die zijn ingevuld in de digitale watertoets ziet het hoogheemraadschap het overzicht van de bestaande en nieuwe situatie van bebouwing en verharding graag nader uitgewerkt. Dit is in onderstaand schema weergegeven.
Bestaande verharding | oppervlakte in m2 | |
bedrijfswoning logement schuren op perceel asfaltweg volledig gesloten |
165 232 29 375 |
|
Totaal verharding | 444 | |
halfverharding grind op worteldoek: terrassen rondom de verschillend functies parkeerplaatsen |
510 155 |
|
Totaal halfverharding | 665 | |
bestaande duiker | 25 | |
Totaal | 1134 |
Nieuwe situatie verharding | oppervlakte in m2 |
bedrijfswoning woning 1/3 woning 4 woning 5 woning 6 |
165 232 137 146 101 |
Totaal verharding | 799 |
waterdoorlatende bestrating in de vorm van grastegels (karrenspoor): ontsluitingsweg |
570 |
Totaal halfverharding | 570 |
bestaande duiker nieuwe duiker (klinkerbestrating) |
25 30 |
Totaal | 1424 |
gedempt water (t.b.v. duiker) | 10 |
Uit bovenstaande tabellen is af te leiden dat vanwege het planvoornemen het verhard oppervlak niet dusdanig toeneemt dat watercompensatie noodzakelijk is.
Ter beantwoording van de vraag wat er gebeurt met de steigers en andere voorzieningen in de waterloop, nu de recreatieve functie in dit bestemmingsplan is komen te vervallen, kan worden aangegeven dat de steigers aan de waterzijde worden gerealiseerd zoals is weergegeven in het stedenbouwkundig plan. Concreet betekent dit dat er drie vingersteigers over blijven en het lange plankier waar de vingersteigers van zijn wordt verwijderd. Vanwege deze ligging aan het oppervlakte water (en aan de noordzijde van het plangebied valt zelfs een deel van de waterloop binnen het plangebied) is in beide bestemmingen water opgenomen in de bestemmingsomschrijving. Hierdoor biedt dit bestemmingsplan mogelijkheden het realiseren van eventuele waterhuishoudkundige maatregelen die nodig zijn en ingrepen of beheer van de waterlopen.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de ruimtelijk-functionele afstemming tussen bedrijfsactiviteiten, voorzieningen en hindergevoelige functies (waaronder woningen) noodzakelijk. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden aangetoond dat een planvoornemen buiten de invloedssfeer van eventuele hinderlijke activiteiten in de omgeving valt en daarnaast geen belemmeringen oplevert voor nabijgelegen functies.
Bij deze afstemming kan gebruik worden gemaakt van de richtafstanden uit de basiszoneringslijst van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' (2009). Een richtafstand wordt beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten (betreffende geluid, geur, stof en gevaar) redelijkerwijs kan worden uitgesloten. De grootste afstand is bepalend. De genoemde maten zijn richtinggevend, maar met een goede motivering kan en mag hiervan worden afgeweken.
In de buurt van de planontwikkeling bevindt zich een veldsportcomplex. Dit wordt volgens de VNG-uitgave ‘Bedrijven en milieuzonering’ (2009) gezien als categorie 3.1-bedrijf, op basis van het aspect geluid. Hiervoor geldt een richtafstand van 50 meter voor het aspect geluid. Voor de overige aspecten geld een richtafstand van 0 meter. De planlocatie bevindt zich op kortere afstand dan 50 meter van de sportvelden. De sportvelden passen qua aard en schaal in een dorpskern als Broek in Waterland. Daardoor wordt een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat vanwege geluidsoverlast niet verwacht.
Het planvoornemen leidt ertoe dat de bestaande bedrijfsactiviteiten in het plangebied worden beëindigd. Met het plan worden ook geen nieuwe bedrijfsactiviteiten mogelijk gemaakt. Bedrijfshinder vanuit het planvoornemen op de omgeving is hierdoor niet aan de orde. Vanuit het aspect milieuzonering zijn er geen belemmeringen voor dit plan.
Met het oog op een goede ruimtelijke ordening, moet in geval van ruimtelijke ontwikkelingen worden aangetoond dat de bodem geschikt is voor het beoogde functiegebruik. Ter plaatse van locaties die verdacht worden van bodemverontreiniging, moet ten minste verkennend bodemonderzoek worden uitgevoerd. In geval van verontreinigingen is de Wet bodembescherming van toepassing. In de wet is geregeld dat als ter plaatse van een plangebied ernstige verontreinigingen worden aangetroffen, er sprake is van een saneringsgeval.
In de Bodemagenda 2011-2016 (vastgesteld op 13 maart 2012) heeft de gemeente doelstellingen geformuleerd met betrekking tot de wijze waarop de gemeente invulling kan geven aan de gewenste verbreding van het bodembeleid. Bij ontwikkelingen komt men in aanraking met verschillende aspecten van de bovengrond en ondergrond. De aanleg van nieuwe infrastructuur en voorzieningen zoals riolering, kabels en leidingen leidt tot grondverzet. Uit de bodemkwaliteitskaart blijkt dat de bovengrond in de gemeente Waterland heterogeen verontreinigd is. Vrijkomende grond is meestal niet vrij toepasbaar.
De bestemming van de te ontwikkelen locatie zal worden veranderd van 'Recreatie - Watersport' naar 'Wonen'. Wonen is een hindergevoelige functie als het gaat om de kwaliteit van de bodem. Er is bodemonderzoek uitgevoerd om aan te tonen dat de bodem geschikt is of geschikt kan worden gemaakt voor de beoogde functie van wonen (Nader bodemonderzoek Drs. J. van Disweg 4 te Broek in Waterland, Klijn Bodemonderzoek, 19 april 2017). Het onderzoek is opgenomen in Bijlage 4. Uit dit onderzoek is naar voren gekomen dat de bodem ernstig verontreinigd is. Om mogelijke risico's voor de nieuwe functie "wonen met tuin" te voorkomen dient de bodem gesaneerd te worden. Deze sanering dient te worden uitgevoerd voordat de locatie met de nieuwe bestemming in gebruik genomen wordt. Dit traject zal verder lopen via de aanvraag voor de omgevingsvergunning voor het bouwen.
De langs de locatie en buiten de bebouwde kom gelegen Drs. J. van Disweg kent een maximum snelheid van 60 km/uur en heeft op grond van de Wet geluidhinder een geluidszone van 250 meter aan weerszijden van de weg. Het plangebied ligt binnen de geluidszone van de Drs. J. van Disweg, waardoor akoestisch onderzoek dient plaats te vinden. Voor het bestemmingsplan "Broek in Waterland Drs. J. van Disweg" is akoestisch onderzoek uitgevoerd door BugelHajema Adviseurs en gerapporteerd in de "Notitie akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai", d.d. 10 mei2016.
In dit onderzoek is de 48 dB geluidscontour voor de Drs. J. van Disweg berekend. Op onderstaande afbeelding is te zien dat ook de te realiseren woningen aan de Drs. J. van Disweg 4-6 buiten deze contour liggen. De ten hoogst toelaatbare geluidbelasting van 48 dB wordt niet gehaald. De Wet geluidhinder verzet zich derhalve niet tegen de komst van de woningen.
Figuur 5. 48 dB geluidscontour Drs. J. van Disweg
Op 15 november 2007 is de Wet luchtkwaliteit in werking getreden. Hiermee wordt de wijziging van de Wet milieubeheer op het gebied van luchtkwaliteitseisen (hoofdstuk 5 titel 2) bedoeld. De wet- en regelgeving noemt “gevoelige bestemmingen” (zoals scholen en kinderdagverblijven) en maakt onderscheid tussen projecten die “in betekenende mate” (IBM) en “niet in betekenende mate” (NIBM) leiden tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. Tevens is voorzien in het zogenaamde Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Met de projecten “niet in betekenende mate” van de Wet luchtkwaliteit is in de NSL rekening gehouden. In de NSL is het begrip “niet in betekenende mate” gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor fijn stof en stikstofdioxide. Voor een aantal categorieën projecten in de regeling NIBM is de 3% grens omgezet in getalsmatige grenzen. Een van de categorieën is woningbouw tot 1500 woningen netto met één ontsluitingsweg. Voor deze categorie kan toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit achterwegen blijven. De ontwikkeling van zes woningen valt binnen de categorie “niet in betekenende mate”. Een onderzoek in het kader van de Wet luchtkwaliteit is dan ook niet noodzakelijk.
In het kader van ruimtelijke procedures conform de Wet ruimtelijke ordening (Wro) dient het aspect externe veiligheid in acht te worden genomen. Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's voor de woon- en leefomgeving bij gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals vuurwerk, aardgas of LPG. Het aandachtsveld van externe veiligheid richt zich op zowel inrichtingen (bedrijven) waar gevaarlijke stoffen aanwezig zijn als het transport van gevaarlijke stoffen. Dit vervoer kan plaatsvinden over weg, water en spoor en door buisleidingen. Het beleid is er op gericht te voorkomen dat te dicht bij gevoelige bestemmingen activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden. Dit is verankerd in diverse wet- en regelgeving, zoals het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb), Besluit externe veiligheid transportroutes en het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit).
Het plangebied ligt niet binnen het invloedsgebied van risicovolle inrichtingen en hoofdgasleidingen. In de omgeving van het plangebied ligt de N247. Over deze weg worden gevaarlijke stoffen vervoerd. De N247 is niet opgenomen in het Basisnet Weg. Dit houdt in dat er langs de route geen ruimte wordt gereserveerd voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Gevaar (externe veiligheid) vormt geen belemmering voor dit plan.
Voor een ruimtelijk plan geldt dat de verkeerseffecten die optreden als gevolg van een planvoornemen in het kader van een goede ruimtelijke ordening moeten worden onderbouwd. De nadruk ligt daarbij op de effecten van de ontwikkeling op de verkeersafwikkeling en parkeren (bereikbaarheid), de verkeersveiligheid en de verkeershinder (leefbaarheid).
Woningbouw leidt tot een toename van de verkeersgeneratie. Het gaat hierbij om een toename van het aantal motorvoertuigbewegingen van en naar het plangebied. Gemiddeld genomen kan worden uitgegaan van een toename van zeven motorvoertuigbewegingen per woning. In het plangebied worden zes woningen gerealiseerd. Dit leidt tot een toename van 42 verkeersbewegingen van en naar het plangebied. Het woongebied wordt ontsloten op de Drs. J. van Disweg. Uitgaande van een spitsuurintensiteit van 10% van de etmaalintensiteit leidt dit tot een toename van de spitsuurintensiteit van 5 (4,2) mvt bij een volledige uitvoering van het plan. De Drs. J. van Disweg kan de toename van het aantal verkeersbewegingen voortkomend uit dit woningbouwplan aan. Dit wordt acceptabel geacht; het plan heeft geen negatief effect op een goede leefomgeving. Daar kan nog aan toegevoegd worden, dat de bestaande verkeersaantrekkende werking van het recreatieve bedrijf buiten beschouwing is gelaten. De netto toename van het aantal verkeersbewegingen is in de praktijk lager.
Vanwege de woningbouw neemt ook de parkeerbehoefte in het plangebied toe. De bestaande functie wordt vervangen voor een woonfunctie met 6 extra woningen. Het parkeren wordt op eigen terrein gefaciliteerd. De nieuwe toegangsweg blijft in eigendom van de ontwikkelaar.
Om vast te stellen hoeveel parkeerplaatsen er nodig zijn, is gebruik gemaakt van de CROW-publicatie. Het plangebied valt in de categorie 'niet stedelijk/rest bebouwde kom'.
Bij het realiseren van parkeerplaatsen moet ook rekening gehouden worden met parkeerruimte voor bezoekers. In 2016 is langs de openbare weg een parkeerverbod ingesteld door de wegbeheerder in verband met overlast van het parkeren op de weg en in de bermen.
Tabel 1. Parkeerbehoefte op basis van de publicatie Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie van CROW (categorie 'niet stedelijk/rest bebouwde kom')
Functie | Parkeerbehoefte | Aantal st./m² bvo | Aantal | Totaal |
Sociale koopwoning | (1,6-2,4) 2,0 | Per woning | 2 | 4,0 |
Koop Vrije sector | (1,8-2,6) 2,2 | Per woning | 1 | 2,2 |
Koop woning, vrijstaand | (1,9-2,7) 2,3 | Per woning | 3 | 6,9 |
Totaal | 13,1 | |||
80% regeling | / 0,8 | |||
Totaal | 16,4 |
Bovenstaande tabel toont per type woning de verwachte parkeerbehoefte. Parkeren op eigen terrein wordt meegerekend in de parkeerbalans voor 80% in plaats van 100%. Hierdoor wordt er rekening gehouden met een marge van 3 parkeerplaatsen. Er moeten in totaal 16 extra parkeerplaatsen worden gerealiseerd. Dit is inclusief 3 a 4 parkeerplaatsen voor bezoekers die langs de nieuw te realiseren toegangsweg kunnen worden gerealiseerd.
De 16 nieuw te realiseren parkeerplaatsen zijn exclusief twee parkeerplaatsen die bij de bestaande (voormalige bedrijfs)woning horen.
Uit oogpunt van verkeerseffecten wordt voorliggend bestemmingsplan maatschappelijk aanvaardbaar geacht.
De m.e.r.-beoordeling houdt in dat nagegaan moet worden of er activiteiten plaatsvinden die negatieve effecten op het milieu kunnen hebben. De grondslag hiervoor is enerzijds het Besluit m.e.r. en anderzijds de hiervoor beschreven milieuonderzoeken. Op de beoogde woningbouw is de drempelwaarde voor stedelijke ontwikkeling uit bijlage D van het Besluit m.e.r. van toepassing.
D 11.2 De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen.
In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op:
Deze drempelwaarde wordt niet overschreden. Hierdoor kan worden aangenomen dat de milieueffecten van de voorgenomen ontwikkeling in de voorgaande paragrafen reeds voldoende zijn onderzocht. Op basis van de resultaten van deze onderzoeken worden geen onaanvaardbare milieueffecten verwacht. De uitvoerbaarheid van het voorliggende bestemmingsplan wordt niet door onaanvaardbare milieueffecten belemmerd.
In voorgaande hoofdstukken zijn de uitgangspunten voor de ruimtelijke situatie in het plangebied aangegeven. Deze uitgangspunten zijn getoetst aan de milieu- en omgevingsaspecten en het beleid. In dit hoofdstuk worden de opgenomen bestemmingen en de bijbehorende regels beschreven. Het bestemmingsplan voldoet aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. De SVBP maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op dezelfde manier worden verbeeld. De regels van dit bestemmingsplan zijn opgesteld conform deze standaarden. Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsbepalingen van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding zijn de verschillende bestemmingen vastgelegd, in de regels (per bestemming) de bouw- en gebruiksmogelijkheden. Het Bro bepaalt dat een bestemmingsplan vergezeld gaat van een toelichting. Deze toelichting heeft echter geen juridische status, maar is wel belangrijk als het gaat om de onderbouwing van hetgeen in het bestemmingsplan is geregeld en om de uitleg daarvan.
De kavels in het plangebied hebben de bestemming 'Wonen'. Hier zijn vrijstaande en aaneengebouwde woningen, met bijbehorende tuinen mogelijk. Deze woningen mogen uitsluitend gebouwd worden in een bouwvlak. Per bouwvlak is maximaal één woning toegestaan, dan wel het aangegeven aantal woningen ter plaatse van de aanduiding "maximum aantal wooneenheden" . De maximale goot- en bouwhoogte zijn ook op de verbeelding opgenomen. De gezamenlijke oppervlakte van de hoofdgebouwen mag maximaal 680 m2 bedragen. Binnen de bestemming woning dient ook te worden voorzien in de parkeerbehoefte, in aansluiting op de CROW publicatie 317. Daarnaast kunnen bij de woning behorende tuinen, erven en terreinen binnen deze bestemming worden gerealiseerd en zijn de gronden ook bestemd voor waterlopen en waterpartijen.
Kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten vallen niet van rechtswege binnen de bestemming, maar hiervan kan worden afgeweken met een omgevingsvergunning. Deze afwijkingsmogelijkheid is van toepassing op bedrijfsactiviteiten die zijn opgenomen op de lijst met kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten (Bijlage 1 bij de regels). Binnen de bestemming 'Wonen' is tevens kleinschalig toeristisch overnachten mogelijk.
In de verbeelding is met de aanduiding 'gevellijn' opgenomen waar de voorgevel gerealiseerd moet worden, als ter plaatse een hoofdgebouw gerealiseerd wordt. Bijgebouwen mogen alleen gerealiseerd worden achter deze voorgevel. Daar waar hiervoor een aanduiding 'bijgebouwen' is opgenomen, kunnen aangebouwde bijbehorende bouwwerken gerealiseerd worden voor de voorgevel.
Achtergrondinformatie
De ontsluitingsweg in het plangebied heeft naast een verkeersfunctie ook een duidelijke verblijfsfunctie. Daarom heeft het de bestemming 'Verkeer - Verblijf'. Hieronder vallen: (woon)straten en pleinen, voet-, rijwielpaden, parkeervoorzieningen, waterlopen en waterpartijen, en groenvoorzieningen, met daaraan ondergeschikt stallingsruimte voor fietsen, oplaadpunten en kleinschalige duurzame energiewinning. Tot slot zijn nutsvoorzieningen en andere bouwwerken, behorende bij de verkeers- en verblijfsfunctie, toegestaan.
In deze bestemming mogen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd, vergunningsvrije mogelijkheden daargelaten. Wel zijn er andere bouwwerken, zoals erf- en terreinafscheidingen toegestaan.
Achtergrondinformatie
Wettelijk bestaat de verplichting om inzicht te geven in de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan. Onderdeel hiervan is de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid. Ook wordt er in dit hoofdstuk aandacht besteed aan het aspect grondexploitatie.
Het bestemmingsplan doorloopt een uitgebreide procedure. Tijdens deze procedure zijn er verschillende momenten waarop burgers en belanghebbenden hun mening op het plan kenbaar kunnen maken. Hieronder volgt een nadere toelichting.
Voorbereidingsfase
Het bestemmingsplan is in de voorbereidingsfase voorgelegd aan de betrokken diensten en instanties als bedoeld in het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).
In dit kader is het voorontwerpbestemmingsplan op 16 februari 2017 toegezonen aan:
De op het plan ontvangen vooroverlegreacties zijn opgenomen in bijlage 5. Waar nodig is het ontwerpbestemmingsplan naar aanleiding van deze reacties aangepast.
Ontwerpfase
Het ontwerpbestemmingsplan doorloopt vervolgens de in de Wro opgenomen formele bestemmingsplanprocedure. Dit betekent dat het ontwerpbestemmingsplan gedurende zes weken ter inzage wordt gelegd. Tijdens deze periode wordt een ieder de gelegenheid geboden tot het indienen van zienswijzen.
Vaststellingsfase
Ten aanzien van de ingekomen zienswijzen wordt een standpunt bepaald in de zienswijzennotitie. Wanneer hier aanleiding toe is, wordt het resultaat van de zienswijzennotitie verwerkt in het vast te stellen bestemmingsplan. De indieners van de zienswijzen worden hiervan op de hoogte gesteld. Tot slot is tegen de vaststelling van het bestemmingsplan beroep mogelijk bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Het bestemmingsplan is een op ontwikkeling gericht plan. De kosten komen voor rekening van de particuliere ontwikkelaar. De economische uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan is daarmee gewaarborgd.
Met de grondexploitatieregeling in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) beschikken gemeenten over mogelijkheden voor het verhalen van kosten, indien sprake is van bouwplannen zoals bedoeld in artikel 6.2.1 Bro. Hierbij valt te denken aan kosten voor het bouw- en woonrijp maken van de gronden en kosten voor het bestemmingsplan. Daarnaast hebben gemeenten sturingsmogelijkheden, omdat in het geval van grondexploitatie door derden diverse eisen en regels gesteld kunnen worden.
Voorliggend bestemmingsplan biedt de mogelijkheid voor de realisatie van een bouwplan zoals bedoeld in artikel 6.2.1. Voor het plan dient op grond hiervan een exploitatieplan opgesteld te worden, tenzij het kostenverhaal anderszins is verzekerd. De gemeente heeft met de initiatiefnemer een exploitatieovereenkomst gesloten, waarin tevens het planschadeverhaal is geregeld. Het opstellen van een grondexploitatieplan is hierdoor niet langer noodzakelijk. Het kostenverhaal is anderszins verzekerd.
===