Plan: | Broek in Waterland - Zuideinde 20-20A |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0852.BPKBRzuide20a017-va01 |
Voorliggend bestemmingsplan is opgesteld ten behoeve van een woningbouwplan aan het Zuideinde te Broek in Waterland. Het planvoornemen omvat de realisatie van 3 woningen op deze locatie. In het geldende bestemmingsplan 'Broek in Waterland' zijn de gronden bestemd voor 'Bedrijfsdoeleinden', met de subbestemming 'Transportbedrijf'. De eigenaren van het transportbedrijf zijn zich aan het oriënteren om het bedrijf naar een andere locatie te verplaatsen. Om deze reden zijn er plannen voor het slopen van de bedrijfsgebouwen en de bouw van 3 nieuwe woningen op deze locatie. De bestemming 'Bedrijfsdoeleinden' staat geen woningbouw toe. Om de ontwikkeling toch mogelijk te maken is besloten een nieuw bestemmingsplan op te stellen.
Het plangebied ligt binnen de bebouwde kom van de kern Broek in Waterland. In figuur 1 is het perceel aangegeven.
Figuur 1. De ligging van het plangebied
De huidige planologische regeling voor het plangebied is het bestemmingsplan 'Broek in Waterland 2008' (vastgesteld door gemeenteraad op 24 april 2008 en goedgekeurd door Gedeputeerde Staten op 9 december 2008). In dit bestemmingsplan is het plangebied bestemd voor 'Bedrijfsdoeleinden'. Onderstaand geeft figuur 2 de planologische situatie weer.
Figuur 2. Uitsnede plankaart geldend bestemmingsplan (het plangebied met rood aangegeven)
Het initiatief voor de bouw van woningen past niet binnen de bestemming 'Bedrijfsdoeleinden'. Deze bestemming bevat weliswaar bebouwingsmogelijkheden, maar niet voor woningen. Hierdoor is het voornemen niet passend in het planologisch-juridisch kader van het geldend bestemmingsplan. Om deze reden is een nieuw bestemmingsplan voor dit gebied nodig. Voorliggend bestemmingsplan voorziet hierin.
In hoofdstuk 2 is een beschrijving gegeven van het plan. Hierbij wordt ingegaan op de ruimtelijke en functionele aspecten van het plan. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 een beschrijving gegeven van de relevante beleidskaders. In hoofdstuk 4 wordt op de diverse omgevingsaspecten ingegaan. Een juridische beschrijving van het plan is gegeven in hoofdstuk 5. In dit hoofdstuk wordt onder andere ingegaan op de bestemmingen. Ten slotte gaat hoofdstuk 6 in op de uitvoerbaarheid van het plan. Er wordt onderscheid gemaakt tussen de maatschappelijke en de economische uitvoerbaarheid. Ook wordt er in dit hoofdstuk aandacht besteed aan de grondexploitatie.
Het percelen Zuideinde 20 en Zuideinde 20A liggen in de kern Broek in Waterland. Het dorp Broek in Waterland bestaat overwegend uit woningen en wordt omgeven en doorkruist door diverse waterpartijen. Het dorp kent een zeer mooie, kenmerkende historische kern met veel houten huizen die zijn geschilderd in pasteltinten. Mede hierdoor is de historische kern van het dorp sinds 1971 door het Rijk aangewezen als beschermd dorpsgezicht.
Het plangebied ligt aan de westzijde van de straat Zuideinde en ten oosten van de watergang de Molengouw. Het plangebied is volledig verhard en omvat een stolpschuur en een daaraan geschakelde schuur. Dit terrein met opstallen wordt gebruikt voor een transportbedrijf. Naast de schuur is een woning aanwezig. Deze woning heeft een puntgevel waarbij opzij een dakkapel met gotiserende versiering is aangebracht. Het huis is geverfd in de voor Broek in Waterland kenmerkende lichtblauwe pastelkleuren. Dit huis is daarom al geruime tijd aangemerkt als rijksmonument. Beide schuren zijn in gebruik als werkplaats en als opslag van goederen en materieel.
Het terrein van het transportbedrijf wordt her-ontwikkeld, door het slopen van de bedrijfsgebouwen en de bouw van drie nieuwe burgerwoningen. Het rijksmonument, dat al tijden als burgerwoning wordt gebruikt, wordt met dit bestemmingsplan positief bestemd. Deze transformatie van het perceel levert een bebouwingsoppervlak op van in totaal 262 m² waarvan 118,5 m² reeds aanwezig is. Onderstaande afbeelding geeft een weergave van de nieuwe inrichting.
Figuur 3. voorgenomen inrichting van het plangebied. Op de kaart is eveneens perceel Zuideinde 18 weergegeven. Dit maakt geen deel uit van het plangebied.
Dit hoofdstuk geeft een samenvatting van de beleidskaders waarmee bij het opstellen van dit bestemmingsplan rekening is gehouden.
De structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 vastgesteld. Met deze structuurvisie laat het Rijk de ruimtelijke ordening meer dan eerder het geval was over aan de provincies en gemeenten. Het Rijk heeft gekozen voor een selectieve inzet van rijksbeleid op 13 nationale belangen. Uitsluitend voor deze belangen is het Rijk direct verantwoordelijk en wil hier resultaten op boeken. Buiten de hieronder genoemde 13 belangen hebben de decentrale overheden beleidsruimte voor het faciliteren van ontwikkelingen:
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is de 'ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd. Per 1 oktober 2012 is deze ladder als motiveringseis in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen. De ladder is een instrument waarmee vraag en aanbod van stedelijke functies goed op elkaar afgestemd worden. Per 1 juli 2017 is een vereenvoudigde ladder van toepassing. Relevante wijzigingen zijn de volgende:
De ladder voor duurzame verstedelijking is van toepassing op ruimtelijke plannen die een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' mogelijk maken. Er is in de wetgeving geen ondergrens bepaald voor wat een ‘stedelijke ontwikkeling’ is. In een onlangs gepubliceerde uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State wordt de juridische lijn ten aanzien van de toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking uiteengezet. Hierin wordt duidelijk gemaakt dat een bestemmingsplan dat voorziet in minder dan 11 woningen niet voorziet in een 'stedelijke ontwikkeling' als bedoeld in artikel 1.1.1 Bro (ABRvS 28 juni 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1724).
Op basis hiervan kan worden geconcludeerd dat de bouw van drie woningen niet wordt gezien als een stedelijke ontwikkeling. Toetsing aan de ladder is in zoverre niet aan de orde voor het onderhavige plan.
Nabij het plangebied liggen gebieden die zijn aangewezen als Natura 2000 gebied (1800 meter), dan wel behoren tot het Natuurnetwerk Nederland oftewel NNN (200 meter). Hierop wordt nader ingegaan in Hoofdstuk 4.
Het Rijksmonument in het plangebied (Zuideinde 20) valt onder de Erfgoedwet. Deze wet heeft de Monumentenwet 1988 vervangen als het gaat om gebouwde monumenten en archeologie. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.
Alle rijksmonumenten staan in het monumentenregister. De Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed beheert dit register. In het voorliggende bestemmingsplan is ook het betreffende Rijksmonument opgenomen. Er verandert echter niets aan de verschijningsvorm of het feitelijke gebruik van het monument. Alleen de bestemming wijzigt van 'Bedrijfsdoeleinden' naar 'Wonen'.
Nu er is aangetoond dat de ladder voor duurzame verstedelijking niet van toepassing is (zie paragraaf 3.2.2), en uit het uitgevoerde ecologisch onderzoek (zie bijlage 1) blijkt dat er geen natuurwaarden in het geding zijn, wordt geconcludeerd dat de onderhavige ontwikkeling in overeenstemming is met het rijksbeleid.
Het ruimtelijk beleid van de provincie Noord-Holland is vastgelegd in de Structuurvisie Noord-Holland 2040, vastgesteld op 21 juni 2010 en in werking getreden op 1 november 2010. In de structuurvisie geeft de provincie een toekomstbeeld, waaruit het provinciaal belang volgt. Het toekomstbeeld is als volgt gedefinieerd: "De provincie Noord-Holland zorgt dat Noord-Holland een mooie, veelzijdige en internationaal concurrerende provincie blijft door in te zetten op klimaatbestendigheid, ruimtelijke kwaliteit en duurzaam ruimtegebruik".
Om het geschetste toekomstbeeld ruimtelijk te realiseren zijn provinciale belangen genoemd. De drie hoofdbelangen (klimaatbestendigheid, ruimtelijke kwaliteit en duurzaam ruimtegebruik) vormen gezamenlijk de ruimtelijke hoofddoelstelling van de provincie. De provincie wil steden optimaal benutten, landschappen openhouden en ruimte bieden aan economie en woningbouw. Zij streeft naar verdere stedelijke verdichting en helpt gemeenten bij het optimaliseren van het gebruik van Bestaand Bebouwd Gebied (in de PRV d.d. 1 maart 2017 bestaand stedelijk gebied in plaats van Bestaand Bebouwd Gebied). Het plan is passend binnen de hiervoor genoemde hoofdlijnen.
Het plangebied ligt in het Nationaal Landschap Laag Holland. Het Rijk heeft de provincies gevraagd hierop regie te voeren volgens het principe 'behoud door ontwikkeling'. In de Structuurvisie Noord-Holland 2040 staat dat de provincie regie voert over het behoud, duurzaam beheer en, waar mogelijk, de versterking van de landschappelijke, cultuurhistorische en natuurlijke kernkwaliteiten van dit gebied.
De kernkwaliteiten van het Nationaal Landschap Laag Holland zijn:
Om deze kernkwaliteiten te kunnen behouden en ontwikkelen, voert de provincie regie op de volgende doelen:
De ontwikkeling van het woningbouwplan vindt plaats binnen de kern van Broek in Waterland. Hiermee gaat het om een inbreidingslocatie waardoor er geen sprake is van landschap dat ten koste gaat van de ontwikkeling. Doordat geen landschap wordt opgeofferd voor het planvoornemen past deze goed bij de doelstellingen voor het behoud van het Nationaal Landschap.
In de Provinciale Ruimtelijke Verordening (zoals deze op 1 maart 2017 in werking is getreden) zijn op grond van art. 4.1 Wro regels gesteld om de provinciale belangen te waarborgen. In onderstaande tabel wordt het bestemmingsplan getoetst aan de relevante artikelen van de PRV.
Artikel PRV | Toetsingscriterium | Conclusie |
Artikel 5c. Kleinschalige ontwikkeling |
Een bestemmingsplan staat geen kleinschalige ontwikkelingen buiten bestaand stedelijk gebied toe, tenzij deze ontwikkeling binnen een bestaand bouwblok dat al voorziet in een stedelijke functie plaatsvindt, of in geval dat het bestaand bebouwd oppervlak niet wordt vergroot. De gedachte achter artikel 5c is dat voor kleinschalige ontwikkelingen, zoals enkele woningen, altijd ruimte is binnen BSG of binnen bestemmingsvlakken in het landelijk gebied waar al wordt voorzien in stedelijk functies. |
In aansluiting op de landelijke jurisprudentie wordt de voorgenomen ontwikkeling niet gezien als stedelijke ontwikkeling als bedoeld in art. 1.1.1 van het Bro. De PRV sluit qua terminologie aan bij de Bro. Er is sprake van een kleinschalige ontwikkeling. Het plangebied ligt binnen de bebouwde kom van de kern Broek in Waterland. Het perceel kent in het geldend bestemmingsplan de bestemming 'Bedrijfsdoeleinden', met de subbestemming 'Transportbedrijf'. Het perceel is wat betreft deze bestemmingen onderdeel van het bestaande stedenbouwkundige samenstel van bebouwing ten behoeve van bedrijvigheid. Om die reden wordt het gebied gerekend tot het bestaand stedelijk gebied waardoor ruimte bestaat voor kleinschalige ontwikkelingen. |
Artikel 8a. Meerlaagse veiligheid |
1. De toelichting van een bestemmingsplan bevat een beschrijving van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met: a. de risico's van en bij overstroming, en; b. de maatregelen en voorzieningen die worden getroffen om deze risico's te voorkomen of te beperken. 2. Gedeputeerde staten kunnen nadere regels stellen over de inhoud van de beschrijving als bedoeld in het eerste lid. |
Ten behoeve van het planvoornemen heeft een gesprek plaatsgevonden met het Hoogheemraadschap. Hierbij zijn diverse afspraken gemaakt zodat voldoende rekening wordt gehouden met diverse watergerelateerde aspecten en waar nodig verwerkt in dit bestemmingsplan. Hierbij wordt verwezen naar het waterbeleid (paragraaf 3.5,en 4.4) en wateradvies van het HHNK (Bijlage 3). |
Artikel 33. Energie en duurzaam bouwen | 1. Bestemmingsplannen voor woningbouw, renovatie, (herstructurering) bedrijventerreinen, kantoorlocaties en glastuinbouw dienen te beschrijven op welke wijze invulling wordt gegeven aan energiebesparing en inzet van duurzame energiebesparing en inzet van duurzame energie, waaronder mede wordt verstaan het gebruik van restwarmte, Warmte Koude Opslag en aardwarmte, zonne-energie, biomassa. 2. Een nieuwe stedelijke ontwikkeling dient aan eisen van duurzaam bouwen te voldoen. |
Nieuwe ontwikkelingen bieden kansen voor duurzaamheid. Er bestaat echter geen wettelijke verplichting om duurzaamheid in bestemmingsplannen vast te leggen. Wie tegenwoordig een nieuwbouwwoning bouwt, doet dit op basis van het Bouwbesluit 2012 vrijwel energieneutraal (EPC 0,4) en bij voorkeur ook met duurzame materialen. Voor vragen op het gebied van duurzaam (ver)bouwen, energiebesparing of energie opwekken kunnen inwoners en ondernemers uit Waterland bij het Duurzaam Bouwloket terecht. De gemeente participeert hierin. Het duurzaamheidsbeleid van de gemeente is vastgelegd in de Duurzaamheidsagenda 2015-2018, zoals wordt besproken in paragraaf 3.6.6. Deze agenda bevat plannen die de gemeente duurzamer kunnen maken. Bij dit bestemmingsplan wordt rekening gehouden hiermee. |
Op 27 september 2010 hebben Provinciale Staten van Noord-Holland een woonvisie vastgesteld voor de periode 2010-2020. In deze visie verschuift de nadruk van kwantitatieve woningvraag naar kwalitatieve woningvraag. Speerpunten in het beleid zijn:
De uitwerking hiervan vindt plaats in Regionale Actieprogramma's (RAP's). Het woningbouwprogramma dat dit bestemmingsplan planologisch mogelijk maakt, is in overeenstemming met de doelstellingen en afspraken van het RAP van de voormalige stadsregio Amsterdam. De afspraken van het RAP worden nader besproken in paragraaf 3.4.1.
Onderhavig bestemmingsplan betreft een ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied. Het woningbouwprogramma is door regionale afstemming in overeenstemming met het RAP en daarmee ook de woonvisie van de provincie. Ook voldoet het bestemmingsplan voldoet aan de PRV die op 1 maart 2017 jl. in werking is getreden. Het bestemmingsplan is daarmee in overeenstemming met het provinciaal beleid.
Eind 2016 is door de afzonderlijke colleges van de gemeenten behorende bij de voormalige stadsregio Amsterdam het Regionaal Actieprogramma Wonen 2016-2019 (RAP) vastgesteld. De gemeenten behorende tot de voormalige stadsregio Amsterdam hebben vervolgens aanvullend op deze RAP een oplegger gemaakt, welke in elke gemeente afzonderlijk nog door de colleges van burgemeester en wethouders zijn vastgesteld. Voor de gemeente Waterland geldt de vaststellingsdatum van deze oplegger van 18 juli 2017. De RAP met oplegger is toegestuurd naar de provincie Noord-Holland en die heeft op 7 september 2017 hiermee ingestemd. Op deze wijze zijn de woningen regionaal afgestemd.
In het RAP wordt onder andere een beschrijving gegeven van de regionale woningbouw opgaven en acties die per deelregio zijn uitgewerkt, de regionale woningmarkt en de vooruitblik op ontwikkelingen op de woningmarkt.
Kwantitatieve woningbehoefte
In bijlage 6 van het RAP is voor de regio Zaanstreek-Waterland (waarvan de gemeente Waterland deel uitmaakt) het basisscenario woningbehoefte 2015-2025 in tabelvorm weergegeven. Hieruit blijkt dat er voor alle categorieën koopwoningen behoefte is aan extra woningen en voor huurwoningen behoefte is aan huurwoningen tot een huur van € 971,-- per maand.
Kwalitatieve woningbehoefte
Bijlage 8 van het RAP geeft de woningbehoefte 2015-2025 en plancapaciteit 2016 weer. Dit betreft de productiecapaciteit voor de gehele beschouwde periode zoals deze bekend is per 2016. Er is daarbij een onderscheid gemaakt tussen eengezins- en meergezinswoningen, tussen stedelijk en suburbaan en tussen koop- en huurwoningen.
De behoefte aan eengezinswoningen in suburbaan gebied bedraagt 14.000, terwijl de plancapaciteit anno 2016 slechts 2.277 woningen betreft. Hieruit blijkt dat er in de regio een grote vraag is naar extra eengezinswoningen. Deze vraag doet zich voor in alle segmenten.
Voor meergezinswoningen gelden de getallen 9.800 versus 760. Hieruit blijkt een grote behoefte aan extra meergezinswoningen. Vooral de behoefte aan betaalbare koopwoningen is groot (6.780), terwijl de plancapaciteit anno 2016 slechts 276 woningen bedraagt. Ook is er voor zowel de middelduur als de dure categorie woningen nog ruimte voor extra woningen. De woningbehoefte van middel dure meergezinswoningen bedraagt 11.910, terwijl de plancapaciteit 5.934 bedraagt en bij dure meergezinswoningen betreft de behoefte 15.930 woningen, terwijl de plancapaciteit anno 2016 13.510 woningen bedraagt.
De drie koopwoningen die in het plangebied worden gerealiseerd, zijn eengezinswoningen in de vrije sector. Dit past binnen de kwantitatieve en kwalitatieve woningbehoefte die in de RAP is opgenomen. Op basis van vorenstaande informatie kan worden geconcludeerd dat sprake is van een actuele regionale behoefte aan de woningen die met dit bestemmingsplan planologisch mogelijk worden gemaakt.
In de Regiovisie Waterland 2040 (januari 2009) hebben de Waterlandse gemeenten hun koers bepaald voor het ruimtelijk beleid op lange termijn. Het centrale motto van de visie is 'Vitaal met Karakter'. In de visie staat behoud en zo mogelijk versterking van het kenmerkende authentieke karakter van de regio Waterland voorop, maar wel met de noodzakelijke sociaal-economische en infrastructurele impulsen om de kernen vitaal te houden en de regio binnen de Metropoolregio Amsterdam bereikbaar te maken. Ten aanzien van wonen is de realisering van de afspraken uit het Convenant Binnenstedelijke opgave (ICT) Waterlands Wonen een hard uitgangspunt.
Het plangebied is gelegen binnen het bestaand stedelijk gebied behorende bij de kern Broek in Waterland. De realisatie van de drie koopwoningen, die dit bestemmingsplan mogelijk maakt, sluit goed aan bij het regionale beleid zoals dat hierboven is beschreven. Het planvoornemen betreft eveneens een woningbouwplan dat aansluit op bovengenoemd uitgangspunt uit de Regiovisie Waterland. Het voornemen is daarmee in overeenstemming met het regionaal beleid.
Door het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (HHNK) is op 3 november 2015 het Waterprogramma 2016-2021 vastgesteld. Met dit waterprogramma geeft het HHNK richting aan het waterbeheer tussen 2016 en 2021. Dat is nodig, want de klimaatverandering en de veranderende maatschappij dwingen tot aanscherping en heroverweging van de keuzes van het waterschap. Door het veranderende klimaat wordt het waterbeheer steeds complexer. Veranderende patronen in communicatie en participatie in de maatschappij vragen grotere betrokkenheid en intensievere dialoog met partners en belanghebbenden. Bovendien zijn er steeds meer partijen betrokken bij het waterbeheer. Alleen door slim samen te werken is integraal waterbeheer mogelijk. Bij de ontwikkeling van dit waterprogramma is daar invulling aan gegeven door middel van een partnerproces en de ontwikkeling van gezamenlijke bouwstenen. De onderwerpen voor deze bouwstenen zijn verzameld via een intensieve dialoog met een groot aantal belanghebbenden.
De Keur 2016 bevat regels voor het beheer, het gebruik en het onderhoud van waterstaatswerken, zoals waterkeringen en watergangen. De regels hebben tot doel watersystemen in stand te houden en waterstaatswerken goed te laten functioneren. Daarvoor zijn in de Keur verplichtingen en verbodsbepalingen opgenomen. Op grond van de Keur zijn binnen de begrenzing van het waterstaatswerk en de beschermingszones bepaalde handelingen verboden. Voor werkzaamheden die plaatsvinden binnen deze zones moet contact gezocht worden met het HHNK. Afhankelijk van de aard van de werkzaamheden moet een watervergunning worden aangevraagd of een melding worden gedaan.
Bij het opstellen van het bestemmingsplan is rekening gehouden met het genoemde waterbeleid. Met HHNK is informeel overleg gevoerd. Zie tevens paragraaf 4.4.
De gemeente Waterland heeft haar welstandsbeleid beschreven in de Welstandsnota Waterland 2013. In de Welstandsnota worden algemene en gebiedsgerichte welstandscriteria onderscheiden. De algemene welstandscriteria gelden als uitgangspunt voor iedere welstandsbeoordeling. De gebiedsgerichte welstandscriteria worden gebruikt om te beoordelen hoe het bouwwerk past in zijn omgeving. (Ver)bouwplannen worden getoetst aan de Welstandsnota.
Het plangebied valt in de Welstandsnota onder de historische kern van Broek in Waterland. De historische kern van Broek in Waterland wordt gekenmerkt door rijkelijk gedetailleerde houtbouw. Enkele later gebouwde uit steen opgetrokken panden worden verspreid in de dorpsbebouwing aangetroffen. De opvallende ruimtelijke structuur, de lintbebouwing en de kenmerkende grotendeels rond het Havenrak geconcentreerde houtbouw zijn van grote waarde.
In dit gebied worden geen grootschalige ontwikkelingen verwacht. Behoud van het bebouwings- en verkavelingspatroon is van groot belang aangezien deze patronen de dragers vormen van de landschappelijke hoofdstructuur en een belangrijke karakteristiek van het gebied zijn. Nieuwe ruimtevormende elementen (o.a. bebouwing) dienen in de landschappelijke hoofdstructuur te worden ingepast. Het karakter van het gebouw dient te passen bij de regionale en cultuurhistorische betekenis van het gebied.
Het welstandsniveau dat moet worden toegepast, is die van het beschermd dorpsgezicht en bijzonder welstandsgebied. Dit betekent dat het welstandstoezicht een bijdrage moet leveren aan het maximaal behouden en versterken van de stedenbouwkundige, architectonische en culturele kwaliteiten. De opvallende ruimtelijke structuur en kenmerkende houtbouw moeten voor de toekomst behouden blijven. In dit gebied is het welstandstoezicht gericht op het handhaven, herstellen en versterken van de ruimtelijke karakteristiek en de samenhang van het gebied.
Het gemeentelijk welstandsbeleid heeft zijn vertaling gekregen in dit bestemmingsplan. Het monument in het plangebied dat deel uitmaakt van het lint, blijft behouden en als zodanig beschermd. Voor het overige is de ontwikkeling perceelsgebonden waardoor geen verandering in het verkavelingspatroon wordt aangebracht. De Monumenten- en welstandscommissie Waterland is vroegtijdig betrokken bij de planontwikkeling. Het advies is betrokken bij de opzet en vormgeving van de drie nieuwe woningen.
Op 23 december 2015 is de Woonvisie Waterland 2020 vastgesteld. Het gaat om een brede visie op het wonen met beleidskaders en een uitvoeringsagenda. Het is een visie voor de middellange termijn, die rekening houdt met actuele regelgeving en gebaseerd is op feitelijke en toekomstige ontwikkelingen op de woningmarkt. De gemeente wil prestatieafspraken maken met de corporaties. Woonbeleid, zoals deze woonvisie, is daarvoor een voorwaarde. Deze woonvisie vormt dan ook de basis voor een bod van de corporaties en is daarmee het startpunt voor het maken van afspraken met de in de gemeente werkzame corporaties en de huurdersorganisaties. Opgaven waar de gemeente onder meer voor staat zijn de groeiende woningbehoefte, de veranderende vraag naar woningen en het vergroten van de doorstroming en de kwaliteit van de woningvoorraad in het kader van duurzaamheid.
De gemeente geeft aan tegemoet te willen komen aan de natuurlijke groei van de gemeente en kernen, door het selectief toevoegen van nieuwe woningen. De verwachte groei van de woningbehoefte zou idealiter leiden tot een uitbreiding van de woningvoorraad met circa 50-80 woningen per jaar. Waterland wil echter groeien met behoud van kwaliteit. Hierin speelt het groene karakter van de gemeente een hoofdrol. Dit stelt grenzen aan de groei. In de woonvisie wordt uitgegaan van een plancapaciteit van 500 woningen tot 2040, hoofdzakelijk uitbreidingen. Toekomstige locaties moeten bij voorkeur binnen bestaand stedelijk gebied worden gezocht. Onderhavig plangebied betreft bestaand stedelijk gebied.
De gemeente Waterland beschikt over een prachtig en waardevol gebied met kleine historische kernen. Het is belangrijk dat veranderingen hieraan bijdragen. De gemeente Waterland heeft daarom de koers van het ruimtelijk beleid tot 2030 vastgelegd in een omgevingsvisie, zoals op 9 maart 2017 door de gemeenteraad is vastgesteld. De omgevingsvisie geeft niet alleen richting aan ruimtelijke ontwikkelingen in de komende jaren, maar ook een visie op de manier waarop wordt omgegaan met nieuwe ruimtelijke initiatieven. De omgevingsvisie is hierdoor onder meer belangrijk voor plannen die niet kunnen worden gerealiseerd op basis van een bestemmingsplan.
De gemeente stelt zich bij nieuwe ruimtelijke initiatieven steeds de vraag “Hoe kan deze ontwikkeling de kernprincipes van de gemeente versterken?” en “Hoe kan deze ontwikkeling worden gecombineerd met initiatieven van andere partijen zodat meerwaarde ontstaat?”.
De kernprincipes zijn:
De Omgevingsvisie Waterland 2030 is op 9 maart 2017 vastgesteld. Op 24 maart 2017 is de omgevingsvisie in werking getreden. Onderhavige ontwikkeling zorgt ervoor dat in onbruik geraakte bedrijfsbebouwing wordt verwijderd. Bij de realisatie van de woningen wordt zorgvuldig rekening gehouden met de beschikbare ruimte, de aanwezige historie en wordt Broek in Waterland versterkt als woonkern. Het planvoornemen sluit om die reden aan bij de kernprincipes van de omgevingsvisie Waterland 2030.
Het doel van het waterplan is een overkoepelend visiedocument te presenteren van het huidige waterbeleid, ambities, kansen en knelpunten binnen het watersysteem van de gemeente Waterland. Binnen het waterplan worden gezamenlijke afspraken gemaakt tussen de gemeente en het Hoogheemraadschap, ieder vanuit zijn eigen verantwoordelijkheid. Daarnaast vormt het waterplan een opmaat voor de overdracht van het onderhoud van het stedelijk oppervlaktewater vanuit de gemeente aan het Hoogheemraadschap.
De belangen van het watersysteem als ordenend principe worden betrokken bij ruimtelijke ontwikkelingen. Gemeente en Hoogheemraadschap (en eventueel de provincie en Rijkswaterstaat) dienen in een vroegtijdig stadium te zorgen voor afstemming zodat water optimaal in ruimtelijke plannen wordt meegenomen. Ook wordt ernaar gestreefd de waterparagraaf een integraal onderdeel te laten zijn van alle ruimtelijke plannen en besluiten waarin water een aandachtspunt is. In het Waterplan Waterland is een standaard waterparagraaf opgenomen waarmee gemeente en Hoogheemraadschap invulling kunnen geven aan de watertoets. In paragraaf 4.4 wordt nader ingegaan op de waterparagraaf.
De Nota Grondbeleid Gemeente Waterland 2016 geeft de kaders waarbinnen het college van burgemeester en wethouders het grondbeleid uitvoert. Het doel van het te voeren grondbeleid van de gemeente Waterland is het bevorderen van het gewenste ruimtegebruik en de ruimtelijke kwaliteit en het bevorderen van een rechtvaardige verdeling van kosten en opbrengsten. Dit doel kan (mede) worden bereikt door het meewerken aan ruimtelijke plannen van derden. Bij ruimtelijke plannen van derden waarbij een planologische maatregel moet worden genomen en vanuit de Wro de verplichting bestaat om de kosten van gemeentelijke grondexploitatie te verhalen, wordt gewerkt met exploitatieovereenkomsten en -plannen. In paragraaf 6.4 wordt hier nader op ingegaan.
De gemeente heeft de ambitie om in 2050 energieneutraal te zijn. Dit betekent dat in 2050 alleen energie van hernieuwbare bronnen (zon, wind, biomassa, aardwarmte) wordt gebruikt voor alle gebouwen (woningen, kantoren, bedrijfspanden) en voor het verkeer en vervoer op het grondgebied van de gemeente Waterland. Om dit te bereiken zet de gemeente sterk in op duurzaamheid, echter, met oog voor de kenmerkende waarden binnen de gemeente. De gemeente streeft naar een duurzame ontwikkeling van het kenmerkende (water)landschap en de mooie stads- en dorpsgezichten. De ontwikkelende partij beoogt duurzame woningen te realiseren of te laten realiseren.
Het handhavingsbeleid van de gemeente is vastgelegd in de Nota integrale handhaving 2016-2020. Deze nota vormt het kader en de strategie voor de uitvoering van toezicht en handhaving op het gebied van onder meer bouwen, ruimtelijke ordening, brandpreventie, openbare buitenruimte voor de jaren 2016-2020. De handhaving richt zich in brede zin op 'het doen naleven van regelgeving'. Het handhavingsbeleid is van toepassing op de planologische regelingen voortvloeiend uit dit bestemmingsplan.
Het planvoornemen geeft invulling aan het woningbouwbeleid van de gemeente. Het plan is in lijn met de uitgangspunten uit de omgevingsvisie en past tevens binnen het overig relevante gemeentelijk beleid.
Uit bovenstaande blijkt dat het rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid geen belemmering vormen voor de ontwikkeling aan het Zuideinde 20A te Broek in Waterland.
Voor het plangebied en de omgeving kunnen (wettelijke) belemmeringen en/of voorwaarden een rol spelen. Het uitgangspunt voor het bestemmingsplan is dat er een goede omgevingssituatie ontstaat. In de volgende paragrafen zijn de randvoorwaarden die voortvloeien uit de milieu- en omgevingsaspecten beschreven.
In het kader van de uitvoerbaarheid van ruimtelijke plannen is het van belang om aandacht te besteden aan beschermde natuurwaarden. De effecten op natuurwaarden dienen te worden beoordeeld in relatie tot bestaande wet- en regelgeving op het gebied van soortenbescherming en gebiedsbescherming. De wettelijke grondslag hiervan ligt per 1 januari 2017 verankerd in de Wet natuurbescherming.
Uit de ecologische inventarisatie is naar voren gekomen dat aanvullend onderzoek in het kader van de Wnb of het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid niet noodzakelijk is. Plaatsing van straat- en buitenverlichting die lichtuitstraling veroorzaakt richting de watergang Molengouw dient achterwege te blijven. Met inachtneming van het broedseizoen van vogels is een ontheffing van de Wnb in dat geval op voorhand niet nodig.
Het plan heeft geen negatieve gevolgen voor de instandhoudingsdoelstellingen van natuurlijke habitats en soorten. Voor deze activiteit is daarom geen vergunning op grond van de Wnb voor gebieden nodig. Het plan is daarnaast op het punt van provinciaal natuurbeleid niet in strijd met de Provinciale Omgevingsverordening.
Archeologie
In de Structuurvisie Noord-Holland is Waterland aangewezen als een van de gebieden die waardevolle archeologische vindplaatsen kennen. Het archeologische beleid van de gemeente Waterland is vastgelegd in de ‘Archeologienota Waterland 2011’. In deze nota wordt verwoord hoe het behoud van archeologische waarden of het onderzoek daarnaar zeker worden gesteld. Volgens de archeologienota ligt het plangebied in een gebied, waar archeologisch onderzoek is vereist bij plangebieden vanaf 100 m2 en een bodemverstoring dieper dan 0,35 meter. Omdat het in dit geval gaat om een ontwikkeling met een oppervlakte van circa 830 m² waarbij de bodem wordt verstoord, is een verkennend archeologisch onderzoek verricht. Uit dit onderzoek blijkt dat geen archeologische waarden worden verstoord door het verrichten van (bouw)werkzaamheden ter plaatse. Het onderzoeksrapport adviseert dan ook niet om nader archeologisch onderzoek te verrichten. Het onderzoeksrapport is bijgevoegd in bijlage 2 bij deze toelichting. Op grond van het verrichte onderzoek wordt geconcludeerd dat er zich vanuit archeologisch perspectief geen belemmeringen voordoen.
Cultuurhistorie
Het Zuideinde is een historisch bebouwingslint in het zuidelijk deel van Broek in Waterland. Dit wordt met onderhavige planontwikkeling gerespecteerd door geen nieuwe bebouwing direct aan het Zuideinde te projecteren. Het bestaande Rijksmonument komt, door de sloop van de bedrijfsgebouwen, vrijer in de ruimte te staan en komt daardoor beter tot z'n recht. Met de bouw van de drie nieuwe woningen is rekening gehouden met het Rijksmonument door de hoogste nieuwe woning in de tweede lijn van dit monument te plaatsen. Tevens zijn de geschakelde woningen niet op één lijn geprojecteerd en is de vormgeving van de woningen niet uniform. Dit sluit aan op de diversiteit van de woningen aan het Zuideinde.
Ruimtelijke ontwikkelingen mogen geen negatieve invloed hebben op het watersysteem in een peilgebied. Hiervoor is de uitvoering een watertoets verplicht. Het is van belang om in een vroeg stadium met het waterschap te overleggen over de precieze invulling van de watertoets. Het plangebied ligt in het beheersgebied van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier.
Om aan deze verplichting te voldoen is in een vroeg stadium advies gevraagd van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier. Dit advies is bijgevoegd in Bijlage 3 bij deze toelichting. De HHNK constateert in dit geval dat het plan mogelijk is binnen de waterhuishoudkundige aandachtspunten. Er is geen waterkering in de nabijheid van het plangebied aanwezig, de verharding neemt af en het regenwater wordt direct naar de Molengouw afgevoerd. Wel wordt geadviseerd geen uitlogend bouwmateriaal toe te passen, het huishoudelijk afvalwater aan te sluiten op het gemeentelijk rioleringssysteem. Tot slot wordt meegegeven dat voor werken aan de meest westelijke rand van de percelen (aan de waterkant) een watervergunning moet worden aangevraagd bij eventuele werkzaamheden. Gelet op het advies van de HHNK wordt geconcludeerd dat er zich geen waterkundige belemmeringen voordoen bij de uitvoering van dit plan.
Het onderhavig plangebied ligt nabij het bedrijventerrein Hellingweg. Hier zijn bedrijven mogelijk tot milieucategorie 2, waarvoor in de VNG-uitgave ‘Bedrijven en milieuzonering’ (2009) een richtafstand van 30 meter tot milieugevoelige functies wordt geadviseerd. De bebouwing die het plan mogelijk maakt, bevindt zich op kortere afstand tot dit bedrijventerrein. De minimale afstand tussen het plangebied en dit bedrijventerrein bedraagt ca. 10 meter. Daarmee voldoet het plan niet aan de richtafstand conform de VNG uitgaven Bedrijven en milieuzonering.
Van de geadviseerde richtafstanden kan gemotiveerd worden afgeweken. Aangezien het plangebied gelegen is in de dorpskern van Broek in Waterland, wat als gemengd gebied gezien kan worden beschouwd, kan een afstandstap terug gedaan worden. Dit betekent een richtafstand van 10 meter tot hinder gevoelige functies. Hieraan wordt in principe voldaan.
De toelaatbaarheid van de woningen wordt verder onderbouwd doordat voor het bedrijventerrein het plan is gemaakt tot transformatie naar een meer gemengd gebied met woningen. Hiervoor is in het nieuwe bestemmingsplan voor Broek in Waterland een wijzigingsbevoegdheid opgenomen.
Daarbij wordt het bedrijventerrein Hellingweg ook in de huidige situatie al aan diverse zijden omsloten door burgerwoningen. Dat geldt ook voor het onderdeel van het bedrijventerrein Hellingweg dat nabij onderhavig plangebied ligt. Dat betekent dat gevoelige functies, zoals woningen, reeds op een kortere afstand (minder dan 10 meter) zijn gelegen van de bestaande bedrijven, dan de afstand van het bedrijventerrein ten opzichte van de nieuwe geplande woningen. Daarmee kan de milieu-uitstraling van de zittende bedrijven niet groter dan maximaal toelaatbaar op de meest nabij gelegen gevoelige bestemming (woning). In de praktijk zal dit betekenen dat de maximale milieubelasting niet verder gaat dan de erfgrens van de aanwezige bedrijvigheid.
Om deze reden zijn de beoogde drie woningen binnen dit plangebied in de nabijheid van het bedrijventerrein Hellingweg toch ruimtelijk aanvaardbaar. Tevens kunnen deze 3 nieuwe woningen in de vorm van gevoelige bestemmingen geen belemmering vormen voor de bedrijfsvoering van de op dit bedrijventerrein aanwezige bedrijven. Om dezelfde reden, namelijk dat andere woningen reeds op een kortere afstand van de bedrijven aanwezig zijn en bepalend zijn voor de bedrijfsvoering van de zittende bedrijven.
Ten noorden van het plangebied bevindt zich op het perceel aan Zuideinde 16 een klein winkeltje dat ondergeschikt is aan de woonfunctie. Een supermarkt wordt in de VNG-uitgave ‘Bedrijven en milieuzonering’ (2009) gezien als categorie 1-bedrijf. Voor dergelijke bedrijven adviseert de VNG afstanden van 10 meter ten opzichte van milieugevoelige functies. De planlocatie bevindt zich buiten de invloedssfeer van deze zonering.
Met het plan worden geen bedrijfsactiviteiten mogelijk gemaakt. De bestaande bedrijfsactiviteiten zullen uit het plangebied verdwijnen. Bedrijfshinder vanuit het plangebied op de omgeving zal hierdoor, voor zover aan de orde, verdwijnen. Vanuit het aspect milieuzonering zijn er geen belemmeringen voor dit plan.
Met het oog op een goede ruimtelijke ordening, moet in geval van ruimtelijke ontwikkelingen worden aangetoond dat de bodem geschikt is voor het beoogde functiegebruik. Ter plaatse van locaties die verdacht worden van bodemverontreiniging, moet ten minste verkennend bodemonderzoek worden uitgevoerd. In geval van verontreinigingen is de Wet bodembescherming van toepassing. In de wet is geregeld dat er sprake is van een saneringsgeval als ter plaatse van een plangebied ernstige verontreinigingen worden aangetroffen.
Ten behoeve van het planvoornemen is bodemonderzoek uitgevoerd. Het verslag hiervan is bijgevoegd in Bijlage 4 bij deze toelichting. In het onderzoek wordt geconcludeerd dat sprake is van ernstige verontreiniging. Om die reden wordt een saneringsplan opgesteld in overleg met de Omgevingsdienst IJmond, om de gronden te saneren en geschikt te maken voor de voorgenomen ontwikkeling. Dit traject wordt verder doorlopen in het kader van de omgevingsvergunning voor het bouwen.
Het plangebied ligt binnen de geluidszone van de provinciale weg N247. Omdat met voorliggend bestemmingsplan een gevoelige bestemming (wonen) mogelijk wordt gemaakt, is akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai vanwege de N247 uitgevoerd. Het eveneens in de nabijheid van het plangebied gelegen Zuideinde kent een maximum snelheid van 30 km/uur. Deze weg kent formeel gezien geen zone en in het kader van de Wet geluidhinder hoeft hiernaar geen onderzoek te worden gedaan. In het kader van een goede ruimtelijke ordening en op basis van jurisprudentie wordt deze weg toch betrokken in het akoestisch onderzoek. Het onderzoeksrapport is opgenomen in Bijlage 5 bij deze toelichting.
Uit het onderzoek blijkt dat de nieuwbouwlocatie voldoet aan de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van 48 dB vanwege zowel de N247 als het Zuideinde. Zowel de Wet geluidhinder als de goede ruimtelijke ordening verzetten zich hierdoor niet tegen de komst van de woningen.
Op grond van de Wet milieubeheer is geen onderzoek naar de luchtkwaliteit noodzakelijk, omdat het planvoornemen 'niet in betekenende mate' (NIBM) van invloed is. Projecten die op grond van de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) zijn onder meer projecten die minder dan 3% van de (toekomstige) grenswaarde voor NO2 of PM10 bijdragen wat overeenkomt met 1,2 µg/m3, vrijgesteld van toetsing. PM10 en PM2,5 zijn sterk gerelateerd, aangezien PM2,5 onderdeel uitmaakt van de emissie van PM10. Als aan PM10 wordt voldaan, mag daarom worden aangenomen dat ook de grenswaarde van PM2,5 niet wordt overschreden. Voor een aantal categorieën projecten in de regeling NIBM is de 3% grens omgezet in getalsmatige grenzen. Een van de categorieën is woningbouw tot 1500 woningen netto met 1 ontsluitingsweg. Voor deze categorie kan toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit achterwege blijven De ontwikkeling van drie woningen valt binnen de categorie “niet in betekende mate”. Toetsing aan de grenswaarden is voor dit plan dan ook niet noodzakelijk.
In het kader van ruimtelijke procedures conform de Wet ruimtelijke ordening (Wro) dient het aspect externe veiligheid in acht te worden genomen. Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's voor de woon- en leefomgeving bij gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals vuurwerk, aardgas of LPG. Het aandachtsveld van externe veiligheid richt zich op zowel inrichtingen (bedrijven) waar gevaarlijke stoffen aanwezig zijn als het transport van gevaarlijke stoffen. Dit vervoer kan plaatsvinden over weg, water en spoor en door buisleidingen. Het beleid is erop gericht te voorkomen dat te dicht bij gevoelige bestemmingen activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden. Dit is verankerd in diverse wet- en regelgeving, zoals het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb), Besluit externe veiligheid transportroutes en het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit).
Binnen het plangebied zijn geen risicovolle inrichtingen en buisleidingen aanwezig. Wel worden over de N247 gevaarlijke stoffen vervoerd. Deze weg is niet opgenomen in het Basisnet Weg. Dit houdt in dat er langs de route geen ruimte wordt gereserveerd voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. In een vooroverlegreactie geeft de veiligheidsregio Zaanstreek - Waterland advies over de gevaren en risico's die betrekking hebben op het vervoer van gevaarlijke stoffen. Hierin worden geen belemmeringen aangegeven met betrekking tot de uitvoerbaarheid van het onderhavige bestemmingsplan. Daarom wordt geconcludeerd dat externe veiligheid geen belemmering vormt voor dit plan.
Voor een ruimtelijk plan geldt dat de verkeerseffecten die optreden als gevolg van een planvoornemen in het kader van een goede ruimtelijke ordening moeten worden onderbouwd. De nadruk ligt daarbij op de effecten op de verkeersafwikkeling en parkeren (bereikbaarheid), de verkeersveiligheid en de verkeershinder (leefbaarheid).
Woningbouw leidt tot een toename van het aantal verkeersbewegingen. Het gaat hierbij om een toename van het aantal motorvoertuigbewegingen van en naar het plangebied. Gemiddeld genomen kan worden uitgegaan van een toename van 7 motorvoertuigbewegingen per woning per etmaal. In het plangebied worden 3 woningen gerealiseerd. Dit leidt tot een toename van 21 verkeersbewegingen per etmaal van en naar het plangebied. Uitgaande van een spitsuurintensiteit van 10% van de etmaalintensiteit leidt dit tot een toename van de spitsuurintensiteit van 2 mvt bij ontwikkeling van het plan. Het is in dit verband ook van belang dat er in de huidige situatie reeds bedrijfsbebouwing in het plangebied aanwezig is die uit het plangebied verdwijnt. De feitelijke verkeerstoename zal hierdoor minder toenemen dan bij een geheel nieuwe ontwikkeling. Aangenomen kan worden dat het Zuideinde op de geringe toename van het aantal verkeersbewegingen is berust.
Vanwege de woningbouw neemt ook de parkeerbehoefte in het plangebied toe. In aansluiting op het 'Beleid Parkeerbehoefte, laad- en losruimte gemeente Waterland' is de parkeerbehoefte bepaald op basis van de CROW. De locatie is volgens de CROW/CBS niet stedelijk (rest bebouwde kom). De gemiddelde parkeernorm voor vrijstaande woningen bedraagt hier 2,3 parkeerplaatsen per woning, wat afgerond resulteert in een parkeerbehoefte van 7 parkeerplaatsen voor he planvoornemen. Parkeren dient plaats te vinden op eigen erf. Om de realisatie van voldoende parkeergelegenheid te waarborgen, is hiervoor in de planregels een bepaling opgenomen.
Uit oogpunt van verkeerseffecten wordt voorliggend bestemmingsplan maatschappelijk aanvaardbaar geacht.
De m.e.r.-beoordeling houdt in dat nagegaan moet worden of er activiteiten plaatsvinden die negatieve effecten op het milieu kunnen hebben. De grondslag hiervoor is enerzijds het Besluit m.e.r. en anderzijds de hiervoor beschreven milieuonderzoeken. Op de beoogde woningbouw is drempelwaarde voor stedelijke ontwikkeling uit bijlage D van het Besluit m.e.r. van toepassing.
D 11.2 De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen.
In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op:
Deze drempelwaarde wordt niet overschreden. Voor het planvoornemen geldt daarom de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Op grond van artikel 2, lid 5 besluit m.e.r. dient de initiatiefnemer in het kader van de vormvrije m.e.r.-beoordeling een aanmeldnotitie op te stellen en in te dienen bij het bevoegd gezag. Hierin wordt ingegaan op de vraag of de activiteit mogelijk tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan leiden. Hierdoor kan worden aangenomen dat de milieueffecten van de voorgenomen ontwikkeling in de voorgaande paragrafen reeds voldoende zijn onderzocht. Op basis van de resultaten van deze onderzoeken worden geen onaanvaardbare milieueffecten verwacht. De uitvoerbaarheid van het voorliggende bestemmingsplan wordt niet door onaanvaardbare milieueffecten belemmerd.
In (de omgeving van) het plangebied kunnen kabels en leidingen aanwezig zijn die beperkingen opleggen voor de bouwmogelijkheden in het plangebied. Hierbij valt te denken aan hoogspanningsverbindingen, waterleidingen en straalpaden. Bij leidingen, zoals gas-, water- en rioolpersleidingen, volgen deze belemmeringen uit het zakelijk recht. Bij hoogspanningsverbindingen gaat het om veiligheid en gezondheid. De beperkingen bij straalpaden zijn van belang voor het goed functioneren van de straalpaden. In het plangebied zijn geen kabels, leidingen of straalpaden aanwezig. Vanuit dit perspectief doen zich dan ook geen belemmeringen voor met betrekking tot de uitvoerbaarheid van het plan.
In voorgaande hoofdstukken zijn de uitgangspunten voor de ruimtelijke situatie in het plangebied aangegeven. Deze uitgangspunten zijn getoetst aan de milieu- en omgevingsaspecten en het beleid. In dit hoofdstuk worden de bestemmingen en de bijbehorende regels beschreven. Het bestemmingsplan voldoet aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (hierna: SVBP). De SVBP maakt het mogelijk bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op dezelfde manier worden verbeeld. De regels van dit bestemmingsplan zijn opgesteld conform deze standaarden. Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsbepalingen van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding zijn de verschillende bestemmingen vastgelegd, in de regels (per bestemming) de bouw- en gebruiksmogelijkheden. Het Bro bepaalt dat een bestemmingsplan vergezeld gaat van een toelichting. Deze toelichting heeft echter geen juridische status, maar is wel belangrijk als het gaat om de onderbouwing van hetgeen in het bestemmingsplan is geregeld en om de uitleg daarvan.
Het is vanuit stedenbouwkundig oogpunt en vanwege het beschermd dorpsgezicht niet gewenst dat overal in de tuinen gebouwen en/of overkappingen worden gebouwd. Daarom is de bestemming 'Tuin - Onbebouwd' gelegd op delen van percelen die open moeten blijven. Op of in deze gronden mogen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd. Erf- en terreinafscheidingen zijn onder voorwaarden toegestaan.
Achtergrondinformatie
In dit plan ligt de bestemming 'Tuin - Voortuin' aan de wegzijde van het monumentale pand. Ter plaatse van deze bestemming mogen enkel erfafscheidingen worden gebouwd met een maximale hoogte van ten hoogte 1,00 m. Verder is een omgevingsvergunning nodig van het aanbrengen van oppervlakteverhardingen van meer dan 20 m² per perceel, om zodoende de te waarborgen dat geen onevenredige schade wordt toegebracht aan het straat- en bebouwingsbeeld.
Achtergrondinformatie
De ontsluitingsweg in het plangebied heeft naast een verkeersfunctie ook een duidelijke verblijfsfunctie. Daarom heeft het de bestemming 'Verkeer - Verblijf'. Hieronder vallen: wegen, paden, pleinen, voet-, rijwielpaden, stoepen, bermen, parkeervoorzieningen, groen- speel-, en nutsvoorzieningen.
In deze bestemming mogen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd. Wel zijn er andere bouwwerken, zoals erf- en terreinafscheidingen toegestaan.
De woningen in het plangebied zijn bestemd als bestemming 'Wonen - 1'. Hier zijn vrijstaande en twee aaneen gebouwde woningen mogelijk. De woonfunctie mag bij recht worden gecombineerd met de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep dan wel een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit. Dit is bedrijvigheid die in een woonhuis (met behoud van de woonfunctie) kan worden uitgeoefend en die is gericht op het verlenen van diensten. Deze beroepen/kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten worden aanvaardbaar geacht in woongebieden. Bij de regels is een lijst opgenomen met daarin de beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten die zijn toegestaan bij het wonen. Voor deze beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten mag maximaal 30% van de totale gezamenlijke bruto vloeroppervlakte gebruikt worden. Ook is zijn er mogelijkheden voor kleinschalig toeristisch overnachten. In de bestemming is een aanduiding 'karakteristiek' opgenomen om zo het rijksmonument aan te duiden. Aan deze aanduiding is een beschermingsregeling gekoppeld die ervoor zorgt dat de instandhouding van de bestaande karakteristieke hoofdvorm wordt nagestreefd.
Achtergrondinformatie
Wettelijk bestaat de verplichting om inzicht te geven in de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan. Onderdeel hiervan is de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid. Ook wordt er in dit hoofdstuk aandacht besteed aan het aspect grondexploitatie.
Het bestemmingsplan doorloopt een uitgebreide procedure. Tijdens deze procedure zijn er verschillende momenten waarop burgers en belanghebbenden hun mening op het plan kenbaar kunnen maken. Hieronder volgt een nadere toelichting.
Voorbereidingsfase
De initiatiefnemers hebben de direct omwonenden over deze ontwikkeling geïnformeerd, alsmede de dorpsraad van Broek in Waterland. De dorpsraad heeft aangegeven niet negatief tegenover dit plan te staan.
In het kader van het bestuurlijk vooroverleg als bedoeld in artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening, is het plan ook verzonden aan een aantal vaste advies- en overlegpartners. Er zijn, in alfabetische volgorde, overlegreacties ingediend door de volgende instanties:
De binnengekomen reacties zijn opgenomen in Bijlage 6 en zijn waar nodig in het ontwerpbestemmingsplan verwerkt.
Ontwerpfase
Het ontwerpbestemmingsplan doorloopt vervolgens de in de Wro opgenomen formele bestemmingsplanprocedure. Dit betekent dat het ontwerpbestemmingsplan gedurende zes weken ter inzage wordt gelegd. Tijdens deze periode wordt eenieder de gelegenheid geboden tot het indienen van zienswijzen.
Vaststellingsfase
Ten aanzien van de ingekomen zienswijzen wordt een standpunt bepaald in de zienswijzennotitie. Wanneer hier aanleiding toe is, wordt het resultaat van de zienswijzennotitie verwerkt in het vast te stellen bestemmingsplan. De indieners van de zienswijzen worden hiervan op de hoogte gesteld. Tot slot is tegen de vaststelling van het bestemmingsplan beroep mogelijk bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Het bestemmingsplan is een op ontwikkeling gericht plan. De kosten komen voor rekening van de particuliere ontwikkelaar. De economische uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan is daarmee gewaarborgd.
Met de grondexploitatieregeling in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) beschikken gemeenten over mogelijkheden voor het verhalen van kosten, indien sprake is van bouwplannen zoals bedoeld in artikel 6.2.1 Bro. Hierbij valt te denken aan kosten voor het bouw- en woonrijp maken van de gronden en kosten voor het bestemmingsplan. Daarnaast hebben gemeenten sturingsmogelijkheden, omdat in het geval van grondexploitatie door derden diverse eisen en regels gesteld kunnen worden.
Voorliggend bestemmingsplan biedt de mogelijkheid voor de realisatie van een bouwplan zoals bedoeld in artikel 6.2.1. Voor het plan dient op grond hiervan een exploitatieplan opgesteld te worden, tenzij het kostenverhaal anderszins is verzekerd. De gemeente heeft met de initiatiefnemer een exploitatieovereenkomst gesloten, waarin tevens het planschadeverhaal is geregeld. Het opstellen van een grondexploitatieplan is hierdoor niet langer noodzakelijk. Het kostenverhaal is anderszins verzekerd.