Plan: | Monnickendam - Brede School Scholeneiland |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0852.BPKMObredescho014-va01 |
Aan de Pierebaan in Monnickendam stond voorheen de Kohnstammschool. Deze school was tot 1 januari 2013 in gebruik door de Gouwzeeschool. Vanaf 1 januari 2013 is de Gouwzeeschool op een andere locatie gevestigd. In de loop van 2013 is het voormalige schoolgebouw aan de Pierebaan gesloopt. In het Integraal Huisvestingsplan Scholenbouw (2008) is aangegeven dat deze locatie wordt herontwikkeld ten behoeve van een brede school; de Brede School Scholeneiland (BSS). Dit bestemmingsplan heeft betrekking op de ontwikkeling van de BSS. De ligging van het plangebied is weergegeven in figuur 1.
Figuur 1. De ligging van het plangebied
Het huidige bestemmingsplan is het bestemmingsplan Monnickendam Buiten de Vesting (vastgesteld op 13 december 2012). In dit bestemmingsplan heeft het de bestemming 'Maatschappelijk'. De huidige school is door middel van een strak bouwvlak vastgelegd. De nieuwe school gaat deze bouwgrenzen overschrijden. Om die reden is de ontwikkeling van de BSS binnen de kaders van het huidige bestemmingsplan niet mogelijk. Dit bestemmingsplan biedt de juridisch-planologische regeling om de gewenste ontwikkelingen mogelijk te maken.
In hoofdstuk 2 is een beschrijving gegeven van het plan. Hierbij wordt ingegaan op de ruimtelijke en functionele aspecten van het plan. Vervolgens is in hoofdstuk 3 een beschrijving gemaakt van het rijks-, provinciaal, water- en gemeentelijk beleid dat een relatie heeft met het plangebied en/of de ontwikkelingen. In hoofdstuk 4 wordt op de diverse omgevingsaspecten ingegaan. Een juridische beschrijving van het plan is gegeven in hoofdstuk 5. In dit hoofdstuk wordt onder andere ingegaan op de bestemmingen. Hoofdstuk 6 gaat in op de uitvoerbaarheid van het plan. Er wordt onderscheid gemaakt tussen de maatschappelijke en de economische uitvoerbaarheid. Ook wordt er in dit hoofdstuk aandacht besteed aan grondexploitatie. Tot slot gaat hoofdstuk 7 in op de ingediende vooroverleg- en inspraakreacties.
De huidige situatie en de gewenste ontwikkeling worden beschreven in dit hoofdstuk. Dit omdat de huidige situatie de basis is voor de inpassing van de ontwikkeling. De ontwikkeling zelf is het belangrijkste uitgangspunt voor dit bestemmingsplan.
Het plangebied ligt centraal in de uitbreidingswijken van Monnickendam. Ten oosten van het plangebied liggen woonwijken. Het gaat om twee woonwijken, die ter hoogte van het plangebied van elkaar zijn gescheiden door een brede watergang. Ten zuiden van het plangebied ligt winkelcentrum 't Spil. In dit winkelcentrum zijn diverse winkels en horeca en dienstverlenende bedrijven gevestigd. Aan de westzijde grenst het plangebied aan andere scholen. Deze scholen maken ook deel uit van het Scholeneiland in Monnickendam. Ten noorden van het plangebied ligt een park met een grote vijver. Het groen van het park loopt ook door in het Scholeneiland. Hierdoor heeft het Scholeneiland, en daarmee ook het plangebied, een groene uitstraling.
Het plangebied zelf betreft een voormalige schoollocatie met bijbehorend schoolplein. Langs de randen van het plangebied en op het schoolplein staan diverse bomen. Het totale plangebied is circa 6.500 m2 groot. Het schoolgebouw is ondertussen gesloopt. In figuur 2 is het voormalige schoolgebouw nog weergegeven.
Figuur 2. Een luchtfoto van de bestaande situatie van het plangebied
Ter plaatse van de voormalige school wordt een nieuwe brede school gebouwd/MFA gebouwd. De situering en de vorm van het gebouw worden nog nader uitgewerkt. Daarom is in het bestemmingsplan een zekere mate van flexibiliteit aangehouden (zie paragraaf 2.6).
In de nieuwe brede school worden diverse functies gehuisvest. Vooralsnog gaat het om de volgende functies :
Daarnaast zijn er een aantal beoogde medegebruikers. Vooralsnog gaat het om volgende functies:
Het plangebied van dit bestemmingsplan heeft een oppervlakte van 5509 m2. Buiten het plangebied zijn ook nog een aantal fysieke aanpassingen aan de orde, door het herinrichten van parkeerplaatsen aan de Pierebaan/Avegaar. Dit totale ontwikkelgebied heeft een oppervlakte van 6500 m2. Omdat voor deze parkeerplaatsen het aanpassen van de bestemming niet nodig is, is het plangebied voor het bestemmingsplan kleiner.
Met de beoogde gebruikers is een inventarisatie gemaakt van de benodigde ruimte. In het Ruimtelijk functioneel programma van eisen Brede School / MFA Scholeneiland is deze ruimteverdeling verder uitgewerkt. Het plangebied wordt op de volgende manier ingevuld:
Op dit moment wordt door een architect gewerkt aan de uitwerking van het bouwplan. Er wordt een evenwichtige verdeling gemaakt van nieuwe bebouwing en buitenruimte. De bestaande bomen worden daarbij zoveel mogelijk ingepast. Het gebouw krijgt een u-vorm, waardoor een binnenterrein ontstaat. De stedenbouwkundig opzet komt tot uitdrukking op de verbeelding van het bestemmingsplan (zie onderstaand figuur). Met de dikke zwarte lijn is het bouwvlak van het hoofdgebouw weergegeven.
Figuur 3 Overzicht van de verbeelding
Parkeerbehoefte
De functies die in de brede school gevestigd kunnen worden, hebben allemaal een eigen parkeerbehoefte. Enerzijds gaat dat om een parkeerbehoefte voor medewerkers. Anderzijds is er een voorziening nodig voor kort parkeren.
Voor het berekenen van de parkeerbehoefte is de nieuwe CROW publicatie 317 het uitgangspunt. Het plangebied wordt gekarakteriseerd als 'rest bebouwde kom' en 'matig stedelijk'. Op basis van die gegevens zijn de parkeerkencijfers berekend. Op basis van het gemiddeld autobezit in Waterland in relatie tot vergelijkbare gemeenten, mag uit worden gegaan van de minimale parkeerkencijfers. Veiligheidshalve is rekening gehouden met een gemiddelde parkeerbehoefte.
De berekening is uitgevoerd op het ruimtebeslag van de functies zoals die momenteel bekend zijn. Dit leidt tot een parkeerbehoefte van 41 parkeerplaatsen:
De parkeerplaatsen nemen gezamenlijk 1025 m2 in beslag (41 parkeerplaatsen met 25 m2 per plaats). In bovenstaande berekening is de parkeerbehoefte voor de leraren en personeel bij scholen bepaald. Voor het halen en brengen van leerlingen wordt een voorziening voor het kort parkeren aangelegd.
Verkeersafwikkeling
Om gevaarlijke situaties en overlast van parkeerbewegingen te voorkomen, is een routing gemaakt. Het verkeer naar de brede school wordt afgewikkeld via de Pierebaan. Aan de noordkant en oostkant van de Brede School zijn de parkeerplaatsen mogelijk gemaakt. Via de parkeerplaats van het winkelcentrum 't Spil, kan het verkeer weer de Pierebaan oprijden. Met deze rijroute zijn draai- en keerbewegingen niet aan de orde. De Pierebaan heeft overigens voldoende capaciteit op de toekomstige verkeersintensiteit af te wikkelen. Dergelijke wegen kunnen met gemak een capaciteit van 5.000 - 6.000 voertuigen afwikkelen, terwijl de verkeersintensiteit (inclusief de ontwikkeling) in geen geval hoger zal liggen dan 2.500 motorvoertuigen per etmaal.
Zoals in paragraaf 2.3 is aangegeven is in het bestemmingsplan een zekere mate van flexibiliteit aangehouden, zodat het bouwplan voor de Brede School verder kan worden uitgewerkt. In deze paragraaf worden enkele uitgangspunten ten aanzien van deze flexibiliteit benoemd. Dit is in de planregels als volgt vertaald:
Zoals hierboven is aangegeven worden diverse functies gehuisvest in de brede school. Het ruimtebeslag van de diverse functies binnen het pand is echter nog niet helemaal uitgekristalliseerd. Bovendien staat het bestemmingsplan ook andere maatschappelijke functies toe. De parkeerbehoefte van het uiteindelijke gebouw kan daardoor ook iets anders uitvallen dan op dit moment het geval is. Om juridisch te borgen dat wordt voorzien in voldoende parkeercapaciteit, is in de planregels opgenomen dat op het moment van de vergunningaanvraag nogmaals wordt getoetst aan de actuele parkeernorm van het CROW (artikel 3.2.1. planregels).
Dit hoofdstuk geeft een samenvatting van de relevante beleidskaders, waarmee bij het opstellen van dit bestemmingsplan rekening is gehouden. De beleidskaders kunnen bovendien leiden tot uitgangspunten en/of een toetsingskader voor de ontwikkelingen die in dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 in werking getreden. Met de Structuurvisie zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. De nieuwe Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vervangt verschillende bestaande nota's zoals de Nota Ruimte, de agenda Landschap en de agenda Vitaal Platteland.
Het Rijk laat de ruimtelijke ordening meer over aan gemeenten en provincies en kiest voor een selectieve inzet van rijksbeleid op 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk voor de resultaten. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
Deze 13 nationale belangen zijn:
Ladder voor duurzame verstedelijking
Om zorgvuldig ruimtegebruik te stimuleren hanteert het rijk een ladder voor duurzame verstedelijking:
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 30 december 2011 in werking getreden en de laatste wijziging is vastgesteld op 1 oktober 2012. Het Barro stelt niet alleen regels over de 13 aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte, maar stelt ook regels die in bestemmingsplannen moeten worden opgenomen.
Het plangebied raakt geen van de rijksbelangen. Er zijn dan ook geen rijksbelangen in het geding.
De ladder voor duurzame verstedelijking wordt in dit geval als volgt vertaald:
Herontwikkeling van een bestaande scholenlocatie sluit goed aan bij de ordeningsprincipes van de ladder voor duurzame verstedelijking (intensivering van het bestaand bebouwd gebied).
Het ruimtelijk beleid van de provincie Noord-Holland is vastgelegd in de Structuurvisie Noord-Holland 2040 (vastgesteld door Provinciale Staten op 21 juni 2010). In de structuurvisie geeft de provincie een toekomstbeeld, waaruit het provinciaal belang volgt. Het toekomstbeeld is als volgt gedefinieerd: 'De Provincie Noord-Holland zorgt dat Noord-Holland een mooie, veelzijdige en internationaal concurrerende provincie blijft door in te zetten op klimaatbestendigheid, ruimtelijke kwaliteit en duurzaam ruimtegebruik.'
Om het geschetste toekomstbeeld ruimtelijk te realiseren zijn provinciale belangen benoemd. De drie hoofdbelangen (klimaatbestendigheid, ruimtelijke kwaliteit en duurzaam ruimtegebruik) vormen gezamenlijk de ruimtelijke hoofddoelstelling van de Provincie. De hoofdbelangen zijn in de Structuurvisie uitgewerkt.
In de Provinciale Ruimtelijke Verordening (vastgesteld 3 februari 2014) zijn op grond van art. 4.1 Wro regels gesteld ter waarborging van de provinciale belangen. In onderstaande tabel wordt het bestemmingsplan getoetst aan de relevante artikelen van de provinciale verordening (PRVS).
Artikel PRV | Toetsingsscriterium | Conclusie |
Artikel 9 Aanwijzing Bestaand Bebouwd Gebied | De bestaande of de bij een -op het moment van inwer-kingtreden van de verorde-ning - geldend bestemmings-plan toegelaten woon- of be-drijfsbebouwing en kassen zijn aangewezen als bestaand bebouwd gebied. | Het gehele plangebied is aangewezen als bestaand bebouwd gebied. |
Tabel 2. Toetsing aan de Provinciale Ruimtelijke Verordening
Het waterbeleid is vastgelegd in verschillende beleidsdocumenten. Op Rijksniveau is het Nationaal Waterplan 2009 - 1015 (22 december 2009) vastgesteld. De provincie heeft op 16 november 2009 het Provinciaal Waterplan 2010 - 2015 vastgesteld. Het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier heeft haar waterbeleid vastgelegd in het Waterbeheersplan 4, 2010 - 2015, het Raamplan Bescherming tegen Wateroverlast (2004) en het Beheersplan Waterkering 2006 - 2010. Bovendien geldt voor de watergangen en waterkeringen in het plangebied de Keur van het Hoogheemraadschap. Voor diverse handelingen in en aan watergangen en waterkeringen is een zogenoemde watervergunning van het Hoogheemraadschap nodig.
Bij het opstellen van het bestemmingsplan is rekening gehouden met het waterbeleid. In paragraaf 4.6 is een beschrijving gemaakt van de waterrelevante zaken. Dit bestemmingsplan voldoet daarmee aan het waterbeleid.
Het beleid ten aanzien van antennes is vastgelegd in de 'Beleidsregel plaatsing antenne-installaties in de gemeente Waterland (vastgesteld op 26 juni 2008). Op basis van deze beleidsregel zijn bestaande antennes aangeduid.
De beleidsregel geldt als toetsingskader voor nieuwe aanvragen. Deze beleidsregel blijft daarom gelden naast het bestemmingsplan.
De Groenvisie 2016 (vastgesteld op 24 januari 2008) vormt de basis voor het groenbeleid in de gemeente. In de Groenvisie is beleid ontwikkeld ten aanzien van bomen, restgroen en nieuwbouw- en herstructureringslocaties.
Onderdeel van de Groenvisie is de Bomenverordening. Deze stelt dat voor het vellen van een aantal soorten bomen een omgevingsvergunning nodig is. Bij de verlening van een vergunning wordt zoveel mogelijk herplant opgelegd. Voor het vellen van de volgende bomen is een vergunning nodig:
Het groen in het plangebied is aangegeven op de Groenvisie. Het groen in het plangebied wordt zoveel mogelijk behouden. Bij het tekenen van het bouwvlak is rekening gehouden met de beeldbepalende beuken langs de Pierebaan.
In het Integraal Huisvestingsplan primair onderwijs (vastgesteld op 24 juni 2008) geeft de gemeente haar beleid ten aanzien van de huisvesting van primair onderwijs weer.
In het Huisvestingsplan wordt het plangebied benoemd als herontwikkelingslocatie. De vrijkomende locatie kan worden gebruikt voor een brede school voor de John F. Kennedy school, de Willem de Zwijger school en de basisschool De Fuut, omdat dat Gouwzeeschool is verhuist . In de brede school kunnen diverse andere functies worden gevestigd.
Dit bestemmingsplan geeft invulling aan de doelstelling uit het Huisvestingsplan.
De gemeente heeft al in 2004 aangegeven de ontwikkeling van de brede scholen in Waterland in gang te willen zetten. In het door de raad vastgestelde Integraal Huisvestingsplan 2008 wordt o.a. aangegeven dat bij vervanging van basisscholen een brede school zal worden ontwikkeld. In de unaniem aangenomen motie van 20 juni 2013 bevestigt de raad nogmaals haar wens om een brede school in Monnickendam te ontwikkelen, waarin naast de drie basisscholen van het Scholeneiland ook de maatschappelijke partners worden gehuisvest.
De gemeente Waterland heeft haar welstandsbeleid beschreven in de Welstandsnota Waterland 2013 (vastgesteld op 23 mei 2013). In de Welstandsnota worden algemene en gebiedsgerichte welstandscriteria onderscheiden. De algemene welstandscriteria gelden als uitgangspunt voor iedere welstandsbeoordeling. De gebiedsgerichte welstandscriteria worden gebruikt om te beoordelen hoe het bouwwerk past in zijn omgeving. (Ver)bouwplannen worden bij de vergunningaanvraag getoetst aan de Welstandsnota.
Het gemeentelijk beleid heeft zijn vertaling gekregen in dit bestemmingsplan. Het bestemmingsplan vormt een concrete uitwerking van de Integraal Huisvestingsplan primair onderwijs en de aangenomen motie over Brede Scholen. Wanneer het bouwplan voldoende is uitgewerkt, zal het worden getoetst aan de welstandsnota.
Voor het plangebied en omgeving kunnen (wettelijke) belemmeringen en/of voorwaarden een rol spelen. Het uitgangspunt voor dit bestemmingsplan is dat er een goede omgevingssituatie ontstaat. In de volgende paragrafen zijn de randvoorwaarden die voortvloeien uit de milieu- en omgevingsaspecten beschreven.
In bijlage C en D van het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het bestemmingsplan planmer-plichtig (bijlage C en D), projectmer-plichtig (bijlage C) of mer-beoordelingsplichtig (bijlage D) zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast moet het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, nagaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in
bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:
In bijlage D van het Besluit m.e.r. zijn stedelijke ontwikkelingsprojecten genoemd (D11). Voor een stedelijke ontwikkeling geldt een drempelwaarde van 100 hectare.
Gelet op de kenmerken van het plan (zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de plandrempels uit het Besluit m.e.r.), de plaats van het plan en de kenmerken van de potentiële effecten, treden geen belangrijke negatieve milieugevolgen op. Dit blijkt ook uit de onderzoeken van de verschillende milieuaspecten zoals deze in dit hoofdstuk zijn opgenomen.
Voor het bestemmingsplan is geen mer-procedure of mer-beoordelingsprocedure noodzakelijk volgens het Besluit m.e.r.
Bij elk ruimtelijk plan moet, met het oog op beschermenswaardige natuurwaarden, rekening worden gehouden met de regelgeving op het gebied van gebiedsbescherming en soortenbescherming.
Gebiedsbescherming
De bescherming van Natura 2000-gebieden en Beschermde Natuurmonumenten is geregeld in de Natuurbeschermingswet (Nbw). Als ontwikkelingen (mogelijk) leiden tot aantasting van de natuurwaarden binnen deze gebieden, moet een Nbw-vergunning worden aangevraagd. Als een Nbw-vergunning nodig is dan 'haakt' deze aan bij de omgevingsvergunning. Daarnaast moet rekening worden gehouden met het beleid ten aanzien van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Ten aanzien van ontwikkelingen binnen de EHS geldt het 'nee, tenzij-principe'.
Soortenbescherming
Op grond van de Flora- en faunawet geldt een algemeen verbod voor het verstoren en vernietigen van beschermde plantensoorten, beschermde diersoorten en hun vaste rust- of verblijfplaatsen. Onder voorwaarden is ontheffing van deze verbodsbepalingen mogelijk. Voor soorten die vermeld staan in Bijlage IV van de Habitatrichtlijn en een aantal Rode Lijst-soorten zijn deze voorwaarden zeer streng. Het bevoegd gezag voor de Flora- en faunawet is de provincie. In de gevallen dat een ontheffing van de Flora- en faunawet noodzakelijk is, dan 'haakt' de ontheffing aan bij de omgevingsvergunning.
Gebiedsbescherming
Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is het gebied 'Markermeer & IJmeer'. Dit gebied is ook onderdeel van de EHS. Dit gebied ligt op een afstand van ruim 650 meter vanaf het plangebied. Verder liggen in de omgeving van het plangebied geen gebieden die deel uitmaken van de EHS. Gezien de aard van de ingreep en de afstand ten opzichte van beschermde natuurgebieden, heeft de ingreep geen negatieve effecten op deze gebieden.
Conclusie gebiedsbescherming
Het aspect gebiedsbescherming belemmert de gewenste ontwikkeling niet.
Soortenbescherming
In het kader van de bestemmingsplanprocedure is een ecologische quickscan uitgevoerd (zie bijlage 1). Daartoe is de beoogde bouwlocatie bezocht op 18 september 2013. Uit de quickscan blijkt dat de bebouwing potentieel geschikt is voor vleermuizen. Ondertussen is de bebouwing gesloopt. Het gebied is daardoor niet meer geschikt voor vleermuizen. De plannen hebben geen gevolgen voor mogelijk aanwezige vlieg- en/of jachtroutes van vleermuizen.
In de groenstructuren in de omgeving kunnen broedvogels voorkomen. Verstoring van deze vogels kan worden voorkomen door werkzaamheden buiten het broedseizoen te starten en gefaseerd te werken.
Tot slot kunnen in het plangebied algemeen beschermde diersoorten voorkomen zoals de bosmuis en de huisspitsmuis. Vaste verblijfplaatsen van zwaar beschermde soorten zijn echter niet te verwachten.
Conclusie soortenbescherming
Het aspect soortenbescherming staat de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg.
Het aspect ecologie belemmert de gewenste ontwikkeling niet en geeft geen uitgangspunten voor dit bestemmingsplan.
De rol van cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening is de laatste jaren sterk toegenomen. Bij het opstellen van plannen moeten cultuurhistorische waarden tijdig in beeld worden gebracht. Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) stelt in dat verband specifieke eisen aan het opstellen van bestemmingsplannen. Waar mogelijk moeten cultuurhistorische waarden worden behouden of versterkt. Cultuurhistorie is daarmee veelal een sturend onderdeel geworden in de ruimtelijke ordening.
De provincie Noord-Holland heeft de Informatiekaart Landschap en Cultuurhistorie vastgesteld. De kaart is een geografische uitwerking van de Leidraad landschap en cultuurhistorie - die deel uitmaakt van de verordening - en een herziening van de Cultuurhistorische Waardenkaart (CHW). De Informatiekaart Landschap en Cultuurhistorie geeft onder andere informatie over cultuurhistorische objecten.
In het plangebied zijn geen cultuurhistorische objecten aanwezig. De ontwikkeling heeft ook geen invloed op in de omgeving liggende cultuurhistorische objecten.
Het aspect cultuurhistorie belemmert de gewenste ontwikkeling niet en geeft geen concrete uitgangspunten voor dit bestemmingsplan.
Voor de bescherming van archeologische waarden is de Monumentenwet van toepassing. De bedoeling is dat, wanneer de bodem wordt verstoord, archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ).
Voor rijksbeschermde archeologische monumenten geldt de bescherming op grond van de Monumentenwet en hoeft in het bestemmingsplan geen aanvullende regeling te worden getroffen.
Het archeologisch beleid van de gemeente Waterland is vastgelegd in de 'Archeologienota Waterland 2011'. In deze nota is verwoord hoe het behoud van archeologische waarden of het onderzoek daarnaar worden zeker gesteld. In de Archeologienota worden archeologische monumenten en vijf categorieën met archeologische verwachtingswaarden onderscheiden. Deze categorieën zijn weergegeven op een beleidskaart. Deze beleidskaart is opgesteld op basis van de kennis die de afgelopen jaren is verkregen bij diverse archeologische onderzoeken en op basis van de kennis over de ontstaansgeschiedenis van het gebied.
Volgens de gemeentelijke archeologische waardenkaart is in het plangebied onderzoek nodig bij plannen groter dan 2.500 m2 en dieper dan 40 centimeter. Het bestemmingsplan laat een gebouw toe met een maximale footprint van 3.000 m2. Zodoende is door middel van bureauonderzoek onderzocht welke archeologische waarden nog in het gebied kunnen worden aangetroffen zijn (zie bijlage 2). Op basis het bureauonderzoek wordt geadviseerd om een archeologisch veldonderzoek uit te voeren met ten minste 13 boringen.
Tijdens het aanvullend archeologisch onderzoek (zie bijlage 3) zijn geen archeologische indicatoren aangetroffen. Zodoende wordt aanbevolen om geen nader onderzoek uit te voeren en de locatie vrij te geven voor werkzaamheden.
Uit het archeologisch onderzoek vloeien geen belemmering voort voor de vaststelling van het bestemmingsplan.
Een belangrijke ontwikkeling in het waterbeleid is de Watertoets. Het doel van de Watertoets is waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen meer expliciet en op een evenwichtige manier in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundig relevante ruimtelijke plannen en besluiten. Het plangebied valt in het werkgebied van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier.
Ter invulling van de wettelijk verplichte watertoets is het voorgenomen plan aangemeld via de digitale watertoets (www.dewatertoets.nl). Uit deze toetsing komt naar voren dat voor het plan de normale watertoetsprocedure moet worden doorlopen (zie bijlage 4). Het Hoogheemraadschap heeft daarom in het kader van het wettelijk vooroverleg een wateradvies uitgebracht (zie bijlage 9). Dit advies is onderstaand verwerkt.
Op basis van het wateradvies wordt geconstateerd dat:
Figuur 4. Afvalwaterpersleiding in de omgeving van het plangebied
Het plan heeft vrijwel geen gevolgen voor de waterhuishouding in het gebied. In overleg met het Hoogheemraadschap worden verdere afspraken gemaakt over de compensatie van het verhard oppervlak.
Met het oog op een goede ruimtelijke ordening, moet in geval van ruimtelijke ontwikkelingen worden aangetoond dat de bodem geschikt is voor het beoogde functiegebruik. Ter plaatse van locaties die verdacht worden van bodemverontreiniging, moet tenminste verkennend bodemonderzoek worden uitgevoerd. In geval van verontreinigingen is de Wet bodembescherming van toepassing. In de wet is geregeld dat als ter plaatse van een plangebied ernstige verontreinigingen worden aangetroffen, er sprake is van een saneringsgeval.
Ten plaatse van het plangebied is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (zie bijlage 8). Vanwege het (voormalige) gebruik als school, wordt het plangebied aangemerkt als een onverdachte locatie. Uit dit onderzoek komt naar voren dat in het plangebied alleen lichte verhogingen van de achtergrondwaarden zijn gemeten. Op basis van deze onderzoeksresultaten wordt gesteld dat er geen milieuhygiënische belemmeringen zijn voor de vaststelling van het bestemmingsplan.
Het aspect bodemkwaliteit staat de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is ruimtelijke afstemming tussen bedrijfsactiviteiten, voorzieningen en gevoelige functies (waaronder woningen) noodzakelijk. Bij deze afstemming kan gebruik worden gemaakt van de richtafstanden uit de basiszoneringslijst van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' (2009). Een richtafstand wordt beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten redelijkerwijs kan worden uitgesloten. In geval van een gemengd gebied kan worden gewerkt met een verkleinde richtafstand.
Activiteitenbesluit
In het activiteitenbesluit zijn algemene regels opgenomen voor bedrijven die niet vergunningplichtig zijn. Het gaat onder andere om regels op het gebied van opslag, lichthinder, lozing op het oppervlaktewater. Daarnaast zijn er regels op het gebied van geluidhinder. Het besluit kent een norm voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau (LATR) en voor de maximale geluidsniveau (LAmax). Deze worden weergegeven in de onderstaande tabel.
Norm dB(A) | Periode (uur) | ||
07-19 | 19-23 | 23-07 | |
LAr,LT op de gevel van gevoelige gebouwen | 50 | 45 | 40 |
LAr,LT in in- en aanpandige gevoelige gebouwen | 35 | 30 | 25 |
LAmax op de gevel van gevoelige gebouwen | 70 | 65 | 60 |
LAmax in in- en aanpandige gevoelige gebouwen | 55 | 50 | 45 |
Tabel 3. Geluidsnormen activiteitenbesluit
In de omgeving van het plangebied liggen geen functies die hinder kunnen veroorzaken voor de brede school. De school zelf valt op basis van de VNG-brochure onder milieucategorie 2. Hiervoor adviseert de VNG een afstand van 30 meter ten opzichte van milieugevoelige functies. Daarbij is geluid het maatgevende aspect. Binnen deze afstand zijn woningen (geluidgevoelige objecten) aanwezig. Ten aanzien van deze woningen is daarom een akoestisch onderzoek uitgevoerd (zie bijlage 5).
Toetsing aan het Activiteitenbesluit
Door middel van een akoestisch onderzoek is de geluidsbelasting van de toekomstige Brede School en bijbehorende functies in beeld gebracht. Daarbij is getoetst aan de normstelling van het Activiteitenbesluit. Overeenkomstig artikel 2.18 van het besluit is het stemgeluid van spelende kinderen niet meegenomen bij deze toetsing. In het kader van een goede ruimtelijke ordening, is echter ook de geluidsbelasting inclusief stemgeluid in beeld gebracht.
Uit de berekeningen blijkt dat ter plaatse van de naastgelegen middelbare school lichte overschrijdingen van de normen voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau en het maximale geluidsniveau aan de orde zijn. Deze overschrijdingen kunnen op basis van maatwerkvoorschriften worden toegestaan, indihet bevoegd gezag (de gemeente) dat wenselijk vindt. Onderstaand wordt afgewogen waarom in dit geval sprake is van goede ruimtelijke ordening. Op basis van deze argumenten kunnen maatwerkvoorschriften worden vastgesteld.
Tabel 4. Toetsing aan het Activiteitenbesluit (bron: DGMR, Brede School Monnickendam, Akoestisch onderzoek ten behoeve van bestemmingsplan en toetsing aan het Activiteitenbesluit, Rapport M.2013.0964.00.R001)
Geluidsniveaus inclusief stemgeluid (ruimtelijke ordening)
Stemgeluid wordt niet meegenomen voor de toetsing in het kader van het Activiteitenbesluit. In het kader van een goede ruimtelijke ordening moet wel een afweging plaatsvinden ten aanzien van stemgeluid. Onderstaand wordt een aparte afweging gemaakt voor de woningen in de omgeving van het plangebied en de middelbare school direct naast het plangebied.
De geluidsbelasting inclusief stemgeluid ligt ter plaatse van de woningen in de omgeving iets hoger; in de dagperiode wordt niet op alle toetspunten voldaan aan de norm van 50 dB(A) voor het langtijdgemiddelde en de norm van 70 dB(A) voor het maximaal geluidsniveau. Het betreft hier echter geen wettelijke grenswaarden, maar streefwaarden waar gemotiveerd van kan worden afgeweken. Voor de omliggende woningen is sprake van een goede ruimtelijke ordening omdat:
Tabel 5. Geluidsbelasting in het kader van een goede ruimtelijke ordening (bron: DGMR, Brede School Monnickendam, Akoestisch onderzoek ten behoeve van bestemmingsplan en toetsing aan het Activiteitenbesluit, Rapport M.2013.0964.00.R001)
De geluidsbelasting inclusief stemgeluid ter plaatse van de naastgelegen school betreft 66 dB(A) voor het langtiidgemiddelde beoordelingniveau en 86 dB(A) voor het piekniveau.
Aanvullend akoestisch onderzoek (binnenwaarde)
Na de ontwerpfase is een vervolgonderzoek uitgevoerd, waarbij met is onderzocht welke binnenwaarde bij de middelbare school (het BNC) is te verwachten als gevolg van de nieuw te bouwen school (zieBijlage 6). Ook zijn een aantal geluidsreducerende maatregelen onderzocht die kunnen worden getroffen. Met betrekking tot de onderzochte maatregelen kan het volgende worden geconcludeerd:
Een definitieve keuze met betrekking tot de voorgestelde maatregelen moet nog worden gemaakt.
Afweging in het kader van goede ruimtelijke ordening
Er is in dit geval sprake is van een goede ruimtelijke ordening, omdat:
Figuur 5. Bouwvlak van de nieuwe school (vette zwarte lijn) met daaronder de contouren van de oude school
De beoogde nieuwbouw leidt tot een beperkte overschrijding van de normen uit het Activiteitenbesluit. Voor deze overschrijding worden maatwerkvoorschriften vastgesteld. Daarnaast is afgewogen dat sprake blijft van een goede ruimtelijke ordening.
Op grond van de Wet geluidhinder geldt rond wegen met een maximumsnelheid hoger dan 30 km/uur, spoorwegen en inrichtingen die 'in belangrijke mate geluidhinder veroorzaken', een geluidszone. Bij de ontwikkeling van nieuwe geluidsgevoelige objecten binnen deze geluidszones moet akoestisch onderzoek worden uitgevoerd om aan te tonen dat de ontwikkelingen voldoen aan de voorkeursgrenswaarden die in de wet zijn vastgelegd. Bij overschrijding van de voorkeursgrenswaarde, is het college van Burgemeester en wethouders bevoegd om een hogere grenswaarde vast te stellen.
Voor onderwijsfuncties gelden de geluidsnormen uit de Wet geluidhinder. Zodoende is een onderzoek uitgevoerd naar de geluidsbelasting van de Pierebaan.
Bij de berekeningen zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:
Uit berekeningen voor de verschillende bouwlagen, blijkt dat de geluidsbelasting ten hoogste 53 dB is. Daarmee wordt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB overschreden. De maximale ontheffingsnorm voor scholen (60 dB) wordt echter in geen geval overschreden. Voor de beoogde ontwikkeling kan dus een hogere grenswaarde worden vastgesteld.
Voor de realisatie van de brede school wordt een hogere grenswaarde vastgesteld. Het ontwerpbesluit hogere grenswaarden wordt gelijktijdig met het ontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegd.
In hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer zijn de grenswaarden op het gebied van de luchtkwaliteit vastgelegd. Daarbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10) van belang. Plannen die slechts in zeer beperkte mate bijdragen aan de luchtverontreiniging, zijn op grond van de algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate bijdragen' (Besluit NIBM) vrijgesteld van toetsing aan de grenswaarden. Op grond van de ministeriële regeling 'Niet in betekenende mate bijdragen' zijn (onder andere) de volgende plannen vrijgesteld van toetsing:
In het kader van het akoestisch onderzoek is in beeld gebracht wat de verkeersaantrekkende werking van het plan is. In totaal gaat het om 505 motorvoertuigbewegingen. Uitgesplitst naar functie gaat het om het volgende:
Wanneer deze verkeersaantrekkende werking wordt ingevuld in de NIBM-tool van Infomil, volgt daaruit dat het extra verkeer niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie luchtverontreinigende stoffen (zie onderstaand). Nader onderzoek naar dit aspect is dan ook niet aan de orde.
Tabel 1. Resultaat van de NIBM-tool (versie 1 mei 2014)
De brede school draagt niet in betekenende mate bij aan de concentratie luchtverontreinigende stoffen. Dit aspect staat de vaststelling van het bestemmingsplan dan ook niet in de weg.
Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die ontstaan voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals vuurwerk, LPG en munitie. De wetgeving over 'externe veiligheid' heeft tot doel de burger niet onnodig aan te hoge risico's bloot te stellen. De normen voor externe veiligheid zijn vastgelegd in onder andere het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), de Circulaire risiconormering vervoer van gevaarlijke stoffen en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).
Het externe veiligheidsbeleid heeft vorm gekregen in de risicobenadering. Er wordt getoetst aan twee verschillende normen: het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR).
Het plangebied ligt niet binnen het invloedsgebied van risicovolle inrichtingen en hoofdgasleidingen. Het plangebied valt ook buiten het invloedsgebied van de N247, waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd.
Het aspect externe veiligheid belemmert de gewenste ontwikkeling niet.
In (de omgeving van) het plangebied kunnen kabels en leidingen aanwezig zijn die beperkingen opleggen voor de bouwmogelijkheden in het plangebied. Hierbij valt te denken aan hoogspanningsverbindingen, waterleidingen en straalpaden. Bij leidingen, zoals gas-, water- en rioolpersleidingen, volgen deze belemmeringen uit het zakelijk recht. Bij hoogspanningsverbindingen gaat het om veiligheid en gezondheid. De beperkingen bij straalpaden zijn van belang voor het goed functioneren van de straalpaden.
Ten noorden van het plangebied ligt een rioolleiding. De leiding en de beschermingszone rondom de leiding liggen niet in het plangebied. Ook gelden er in het plangebied geen beperkingen vanuit de leiding.
Het aspect kabels en leidingen belemmert de gewenste ontwikkeling niet.
In de Wet ruimtelijke ordening en Besluit ruimtelijke ordening is bepaald dat alle bestemmingsplannen digitaal moeten worden ontsloten. Bij het teken van de digitale plankaart (verbeelding) is gebruik gemaakt van een actuele ondergrond van de Grootschalige Basiskaart Nederland (GBKN) van 3 juni 2014.
In dit hoofdstuk zijn de verschillende bestemmingen toegelicht. Alle bestemmingen starten met een toelichting waarin een bestemmingsomschrijving wordt weergegeven en waarin kort wordt ingegaan op de specifieke bouw- en gebruiksregels. Daarnaast wordt ingegaan op de afwijkingsregels en de wijzigingsregels. In de planregels zijn alle bestemmingen als volgt opgebouwd.
Bestemmingsomschrijving
Hierin staat beschreven voor welke functie(s) de gronden mogen worden ingericht, gebruikt en hoe de onderlinge rangorde van functies is. Met aanduidingen wordt op enkele specifieke locaties extra functiemogelijkheden geboden.
Bouwregels
Hierin is aangegeven welke gebouwen en andere bouwwerken zijn toegestaan en welke maatvoering daarbij aangehouden moet worden.
Specifieke gebruiksregels
Gronden en gebouwen worden gebruikt passend bij de bestemming. Wanneer nodig wor-den bepaalde gebruiksvormen uitgesloten. In enkele gevallen zijn objectieve grenzen op-genomen voor functies, zoals oppervlaktematen, hoogtes en dergelijke.
Afwijking van de bouw- en gebruiksregels
In het bestemmingsplan is voor een aantal omstandigheden de mogelijkheid opgenomen om af te wijken van de bouw- en gebruiksregels. Hierdoor krijgt het college de benodigde flexibiliteit af te wijken voor bepaalde, voorzienbare situaties. Van geval tot geval wordt daarvoor door het bevoegd gezag een afweging gemaakt. Indien van toepassing wordt advies ingewonnen van de waterbeheerder, leidingbeheerder, wegbeheerder en dergelijke.
Er zijn ook gebruiksvormen die beleidsmatig wel mogelijk zijn, maar die vanwege de benodigde afweging onder een afwijking zijn gebracht. Deze zogenoemde binnenplanse afwijkingen wordt (door middel van een omgevingsvergunning) slechts verleend na een zorgvuldige afweging van waarden en functies in de bestemmingen.
Vergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden
Voor een aantal werken en werkzaamheden geldt een vergunningplicht voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde. Het gaat daarbij om werken en werkzaamheden die structureel ingrijpen in de aard van de gegeven bestemming. Dat betekent dat deze pas mogen worden uitgevoerd, nadat een omgevingsvergunning is verkregen. Hierbij vindt een afweging van belangen naar evenredigheid plaats. Als het gaat om activiteiten die be-horen tot het normale onderhoud, normaal beheer of het normaal gebruik, is geen vergunning vereist. Bij de toelaatbaarheid van activiteiten wordt vanuit het evenredigheidsbeginsel een belangenafweging gemaakt tussen het belang van de functies van waaruit de vergunning wordt aangevraagd en de specifieke waarden die ter plaatse aanwezig zijn.
Het overgangsrecht is gericht op bouwwerken die met een vergunning of een melding zijn gebouwd, of een gebruik dat ooit is toegestaan, maar dat nu, vanwege een bestemmings- of beleidswijziging onder het overgangsrecht is gebracht. Ook tientallen jaren aanwezige bouwwerken, die niet met een vergunning zijn gebouwd, of langdurig aanwezig gebruik wordt met het overgangsrecht beschermd. Het overgangsrecht is gericht op het uiteindelijk verdwijnen van deze bouwwerken of de beëindiging van het gebruik ervan, zodat de situatie in overeenstemming raakt met de gegeven bestemming.
In beginsel mogen de bouwwerken die onder het overgangsrecht vallen, slechts in ondergeschikte mate gedeeltelijk worden vernieuwd en veranderd. Het is niet mogelijk om hiermee geheel of in stappen tot een nieuw bouwwerk te komen.
In de regels wordt verwezen naar algemene toetsingscriteria. Dit speelt ten aanzien van het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de verkeersveiligheid, de milieusituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden. Hieronder volgt een toelichting op deze criteria.
Het bebouwingsbeeld
Er moet worden gestreefd naar een in stedenbouwkundig opzicht samenhangend bebouwingsbeeld. Dit betekent dat bij bebouwing wordt gestreefd naar:
De woonsituatie
Er moet rekening worden gehouden met het in stand houden en garanderen van een redelijke lichttoetreding, een redelijk uitzicht, de aanwezigheid van voldoende privacy en een goed woon- en leefmilieu.
De verkeersveiligheid
Verkeersveiligheid staat onder druk door de toename van (zwaarder) verkeer op de kleinere wegen. Deze wegen worden ook gebruikt voor toeristisch verkeer. Bij functies waarbij het verkeer toeneemt, moet een zorgvuldige afweging plaatsvinden. In een verkeersveilige situatie worden vrije uitzichthoeken bij kruisingen van wegen en uitritten gegarandeerd.
De milieusituatie
Hinder voor omwonenden en een verkeersaantrekkende werking moet worden voorkomen. Bij de situering en omvang van milieubelastende functies moet erop worden gelet dat bestaande milieugevoelige functies niet in het functioneren worden beperkt. Omgekeerd moet er bij uitbreiding of nieuwvestiging van milieugevoelige functies op worden gelet dat bestaande milieubelastende functies niet in het functioneren worden beperkt. Voor de afweging worden de afstanden van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' (2009) gehanteerd.
De gebruiksmogelijkheden
In principe moeten gronden en gebouwen worden gebruikt in overeenstemming met de bestemming. Bij een nieuw gebruik moet altijd worden getoetst aan het huidige gebruik van de aangrenzende bestemmingen. Het aangrenzend gebruik mag niet onevenredig worden gehinderd door het nieuwe gebruik.
In deze paragraaf wordt een korte toelichting gegeven op de inhoud van de bestemmingen in dit bestemmingsplan.
De brede school heeft de bestemming 'Maatschappelijk' gekregen. Binnen deze bestemming zijn diverse soorten maatschappelijke voorzieningen mogelijk. Het gewenste programma kan hierdoor in de brede school worden gevestigd.
De school mag niet te groot worden, zodat voldoende ruimte beschikbaar blijft voor het schoolplein, het parkeren en de inpassing van de school. Het gebouw zelf moet binnen het bouwvlak worden gebouwd. Daarnaast is de u-vorm van het gebouw met het bouwvlak vastgelegd. Ook is de maximale oppervlakte horeca vastgelegd.
De ligging van het schoolplein is eveneens op de verbeedling vastgelegd.
Het gebouw heeft een maximale hoogte van 12,00 meter. Daarbij is aan de voorzijde van het gebouw nog een accent toegestaan.
Ter bescherming van (mogelijke) archeologische waarden in het plangebied wordt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' opgenomen. Op basis van deze dubbelbestemming geldt dat bij bodemingrepen groter dan 2500 m2 en dieper dan 0,40 meter onder het maaiveld een omgevingsvergunning moet worden aangevraagd. Voor dit bestemmingsplan is overigens al archeologisch onderzoek uitgevoerd (zie paragraaf 4.5).
Wettelijk bestaat de verplichting om inzicht te geven in de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan. Onderdeel hiervan is de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid. Ook wordt in dit hoofdstuk aandacht besteedt aan het aspect grondexploitatie.
Het bestemmingsplan doorloopt de in de Wro vastgelegde procedure. Tijdens deze procedure zijn verschillende momenten waarop burgers en belanghebbenden hun zienswijze op het plan kenbaar kunnen maken. Hieronder volgt een nadere toelichting.
Vanuit het oogpunt van maatschappelijke uitvoerbaarheid, geeft de gemeente belanghebbenden de gelegenheid om, via een inspraakprocedure, een inspraakreactie op het voorontwerpbestemmingsplan naar voren te brengen. Bovendien wordt het bestemmingsplan voorgelegd aan de betrokken diensten en instanties zoals bedoeld in het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening.
Ten aanzien van alle ingekomen inspraak- en overlegreacties wordt door het college een standpunt bepaald in de overleg- en inspraaknota. Het resultaat van de inspraak en het vooroverleg wordt verwerkt in het ontwerpbestemmingsplan.
Het ontwerpbestemmingsplan doorloopt de in de Wro opgenomen formele procedure. Dit betekent dat het ontwerpbestemmingsplan gedurende zes weken ter inzage wordt gelegd. Tijdens deze periode heeft een ieder de gelegenheid voor het indienen van zienswijzen.
Zienswijzen worden beoordeeld en al dan niet verwerkt in het bestemmingsplan. Het (mogelijk gewijzigde) bestemmingsplan wordt vervolgens door de gemeenteraad vastgesteld. De indieners van de zienswijzen worden hiervan op de hoogte gesteld. Tot slot is tegen de vaststelling van het bestemmingsplan beroep mogelijk bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.
De gemeente is in dit project de initiatiefnemer en heeft in haar begroting geld gereserveerd voor de sloop van de voormalige school en nieuwbouw van de brede school. Ook voor alle bijkomende kosten heeft de gemeente geld gereserveerd. De economische uitvoerbaarheid is daarmee voldoende aangetoond.
Met de grondexploitatieregeling in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) beschikken gemeenten over mogelijkheden voor het verhalen van kosten, indien sprake is van bouwplannen zoals bedoeld in artikel 6.2.1 Bro. Hierbij valt te denken aan kosten voor het bouw- en woonrijp maken en kosten voor het bestemmingsplan. Daarnaast hebben gemeenten sturingsmogelijkheden, omdat in het geval van grondexploitatie door derden diverse eisen en regels gesteld kunnen worden.
Het bestemmingsplan voorziet in de bouw van een brede school. Dit valt onder de bouwplannen zoals bedoeld in artikel 6.2.1 Bro. In de Wro is opgenomen dat voor dergelijke bouwplannen, in verband met het kostenverhaal van de gemeente, in beginsel een exploitatieplan vastgesteld moet worden. Van de vaststelling van een exploitatieplan kan worden afgezien als voornoemde kosten 'anderszins verzekerd' zijn. Dit kan bijvoorbeeld door overeenkomsten en als het stellen van eisen met betrekking tot kwaliteit en fasering niet noodzakelijk wordt geacht.
De gemeente ontwikkelt de brede school zelf. De gemeente krijgt (een deel van) de geïnvesteerde kosten terug via de huurinkomsten van de brede school.
In het kader van het bestuurlijk vooroverleg als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening, is het voorontwerpbestemmingsplan verzonden aan de overlegpartners. Er zijn overlegreacties ingediend door de volgende advies- en overleginstanties:
De ingediende reacties worden zijn in een reactienota samengevat en voorzien van een gemeentelijke reactie (zie bijlage 9). De reacties zijn opgenomen in bijlage 10.
Het voorontwerpbestemmingsplan is met ingang van 15 augustus 2014 zes weken ter inzage gelegd. Ook is de stadsraad van Monnickendam de mogelijkheid geboden een reactie in te dienen. De twee ingediende inspraakreacties zijn in een reactienota samengevat en voorzien van een gemeentelijke reactie (zie bijlage 9).
In het ontwerpbestemmingsplan zijn de volgende de volgende aanpassingen opgenomen ten opzichte van het voorontwerpbestemmingsplan:
Het ontwerpbestemmingsplan 'Monnickendam - Brede School Scholeneiland' heeft overeenkomstig artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) met ingang van 23 januari 2015 gedurende 6 weken voor een ieder ter visie gelegen. Het plan kon digitaal worden geraadpleegd op de landelijke voorziening www.ruimtelijkeplannen.nl en op de gemeentelijke website. Daarnaast lag het plan ter inzage op het gemeentehuis.
Tijdens de zienswijzenperiode is één zienswijze op het bestemmingsplan ingediend (zie Bijlage 12). Deze zienswijze is beantwoord in een reactienota zienswijzen. Deze reactienota is opgenomen in Bijlage 11 van deze toelichting. Mede naar aanleiding van de zienswijze is aanvullend akoestisch onderzoek uitgevoerd (Bijlage 6).
Ten opzichte van het ontwerpbestemmingsplan worden voor bij de vaststelling van het bestemmingsplan twee ambtshalve aanpassingen voorgesteld:
Op 4 juni 2015 staat de vaststelling van het bestemmingsplan door de gemeenteraad gepland. De gemeenteraad betrekt de ingediende zienswijze bij de vaststelling.