direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Monnickendam - Nieuwpoortslaan 49
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0852.BPKMOnieuwpoor022-va01

Toelichting

Hoofdstuk 1 INLEIDING

1.1 Aanleiding

Voor het perceel aan de Nieuwpoortslaan 49 te Monnickendam is een woningbouwplan opgesteld. Het behelst de sloop van de bestaande woning en nieuwbouw van 24 woningen, verdeeld over 15 grondgebonden woningen en 9 appartementen. Door initiatiefnemer is het plan voorgelegd aan de gemeente en deze wil medewerking verlenen aan het bouwplan.

Het initiatief is niet passend in het vigerende bestemmingsplan 'Monnickendam Buiten de Vesting' en daarom dient het bestemmingsplan herzien te worden om de beoogde ontwikkeling planologisch-juridisch mogelijk te maken. Voorliggend bestemmingsplan Monnickendam - Nieuwpoortslaan 49 voorziet hierin.

1.2 Plangebied

Het plangebied betreft de percelen die thans in gebruik zijn voor een bestaande woning en parkeerplaats' aan de Nieuwpoortslaan 49 in Monnickendam en als 'Wonen - 2', 'Groen' en 'Verkeer - Verblijf' bestemd zijn. De percelen staan kadastraal bekend als perceel 940 en (een klein deel van) 2887, sectie E, gemeente Monnickendam. Het plangebied is circa 4.570 m2 groot.

afbeelding "i_NL.IMRO.0852.BPKMOnieuwpoor022-va01_0001.jpg"

figuur 1 - Ligging en luchtfoto van het plangebied

1.3 Vigerend bestemmingsplan

1.3.1 Monnickendam Buiten de Vesting

Het plangebied maakt deel uit van het bestemmingsplan 'Monnickendam Buiten de Vesting' dat op 13 december 2012 is vastgesteld. Het heeft daarin de bestemmingen 'Groen' (artikel 6), 'Verkeer - Verblijf' (artikel 13) 'Water' (artikel 14) en 'Wonen - 2' (artikel 17) en de dubbelbestemmingen 'Leiding - Riool' (artikel 20) en 'Waarde-Archeologie 4' (artikel 24).

afbeelding "i_NL.IMRO.0852.BPKMOnieuwpoor022-va01_0002.jpg" figuur 2 - Uitsnede vigerend bestemmingsplan (plangebied rood omkaderd)

Volgens de bestemming 'Groen' zijn (onder meer) plantsoenen toegestaan met ondergeschikte wegen, paden en nutsvoorzieningen. Tevens zijn bijbehorende voorzieningen als parkeer- en groenvoorzieningen toegestaan.

Volgens de bestemming 'Wonen - 2' zijn (onder meer) woonhuizen toegestaan met ondergeschikte wegen, paden en nutsvoorzieningen. Tevens zijn bijbehorende voorzieningen als parkeer- en groenvoorzieningen toegestaan. Het bouwen van gebouwen is toegestaan binnen het op de verbeelding aangeduide bouwvlak en de goot- en bouwhoogte.

Volgens de bestemming 'Water zijn (onder meer) maatschappelijke voorzieningen toegestaan met ondergeschikte wegen, paden, parkeer-, groen -, nutsvoorzieningen en water. Tevens zijn bijbehorende tuinen en overige bouwwerken, geen gebouw zijnde toegestaan.

Volgens de bestemming 'Verkeer - Verblijf' zijn (onder meer) straten en pleinen toegestaan met ondergeschikte standplaatsen, gebouwen, bergingen, garageboxen en tuinen. Tevens zijn bijbehorende voorzieningen als nutsvoorzieningen en bouwwerken, geen gebouw zijnde toegestaan.

De dubbelbestemming 'Waarde-Archeologie 4' bepaalt dat het zonder omgevingsvergunning verboden is om bouw- of grondwerkzaamheden te verrichten. Wel geldt er een zogenaamde 'ondergrens' voor de vergunningplicht van 2.500 m2 en een diepte van 40 cm onder maaiveld. In paragraaf 4.9 van deze toelichting wordt hier nader op ingegaan.

1.3.2 Bestemmingsplan Waterland - Parapluplan 2018

Met het bestemmingsplan 'Waterland - Parapluplan 2018' zijn enkele ondergeschikte aanpassingen van diverse geldende bestemmingsplannen en wijzigingsplannen in de gemeente Waterland doorgevoerd. Dit zogeheten paraplubestemmingsplan (hierna: parapluplan) is een herstelbestemmingsplan dat een doorwerking heeft op alle onderliggende vastgestelde en van toepassing verklaarde bestemmingsplannen en wijzigingsplannen. De wijzigingen en toevoegingen zijn in zowel in bestemmingsregels als in algemene regels verwoord.

Het doel van het parapluplan is:

  • ter reparatie van omissies in de toelichting, regels en verbeelding van geldende bestemmingsplannen en wijzigingsplannen;
  • ter verwerking van beleidswijzigingen in geldende bestemmingsplannen en wijzigingsplannen;
  • om de geldende bestemmingsplannen en wijzigingsplannen van de gemeente Waterland in overeenstemming te brengen met de verplichting die volgt uit de Reparatiewet BZK 2014. De bouwverordening is voor het bestemmingsplan namelijk niet meer van toepassing en regelingen met betrekking tot parkeren dienen daarom in een bestemmingsplan te worden opgenomen. Daarom is in artikel 13 een eenduidige regeling opgenomen. De regeling voor parkeren in de gemeente Waterland vindt zijn grondslag in het 'Beleid Parkeerbehoefte, laad- en losruimte gemeente Waterland', zoals benoemd in paragraaf 4.11.

Tevens worden in het parapluplan enkele nieuwe begrippen toegevoegd, die in voorliggend bestemmingsplan zijn opgenomen.

1.4 Opbouw bestemmingsplan

Voorliggend (postzegel)bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsbepalingen van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding zijn de verschillende bestemmingen vastgelegd, in de regels (per bestemming) de bouw- en gebruiksmogelijkheden. Het Bro bepaalt dat een bestemmingsplan vergezeld gaat van een toelichting. Deze toelichting heeft geen juridische status, maar is wel belangrijk als het gaat om de onderbouwing van hetgeen in het bestemmingsplan is geregeld.

De toelichting van dit bestemmingsplan is objectgericht opgezet, hetgeen betekent dat verwijzingen vanuit de toelichting naar de planregels (en vice versa) zijn opgenomen. Dit komt de digitale raadpleegbaarheid van het plan ten goede. Het bestemmingsplan voldoet aan de eisen van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012.

Voor de verbeelding op papier wordt gebruik gemaakt van topografische en kadastrale ondergronden. Deze ondergronden zijn niet altijd actueel en tonen niet altijd alle bebouwing. Deze ondergronden dienen slechts ter oriëntatie. In het vaststellingsbesluit is opgenomen welke ondergrond is gebruikt bij het opstellen van het plan.

De ondergronden (waaronder luchtfoto's) die worden gebruikt op de landelijke website www.ruimtelijkeplannen.nl worden beschikbaar gesteld door de website zelf. Ook die ondergronden zijn niet altijd actueel en tonen niet altijd alle bebouwing. De gemeente heeft daar geen invloed op.

1.5 Leeswijzer

De toelichting is als volgt opgebouwd. In Hoofdstuk 2 is een beschrijving gegeven van het plan. Hierbij wordt ingegaan op de ruimtelijke en functionele aspecten van het plan. Vervolgens wordt in Hoofdstuk 3 een beschrijving gegeven van de relevante beleidskaders. In Hoofdstuk 4 wordt op de diverse omgevingsaspecten ingegaan. Een juridische beschrijving van het plan is gegeven in. In dit hoofdstuk wordt Hoofdstuk 5 onder andere ingegaan op de bestemming. Ten slotte gaat Hoofdstuk 6 in op de uitvoerbaarheid van het plan. Er wordt onderscheid gemaakt tussen de maatschappelijke en de economische uitvoerbaarheid. Ook wordt er in dit hoofdstuk aandacht besteed aan de grondexploitatie.

Hoofdstuk 2 PLANBESCHRIJVING

2.1 Huidige situatie

In de huidige situatie staat een voormalige (woon)boerderij uit 1957 die momenteel niet meer wordt bewoond. De voormalige woonboerderij heeft een oppervlakte van 539,4 m2 GBO met een goothoogte van 2,6 meter en een bouwhoogte van 11 meter. Daarnaast is er nog een vrijstaand bijgebouw van circa 80 m² op het erf aanwezig. In het zuidelijk deel van het plangebied is een parkeerplaats aanwezig die nog in de gebruik is. Volgend figuur geeft de huidige situatie weer.

De gronden rondom de woonboerderij en parkeerplaats zijn ingericht als erf en openbaar groen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0852.BPKMOnieuwpoor022-va01_0003.jpg"

figuur 3 - Luchtfoto bestaande situatie (plangebied rood gemarkeerd)

Langs de westgrens van het plangebied is een watergang gelegen met daarachter de Zesstedenvaart. Aan de oostgrens is de Lijnbaan/Nieuwpoortslaan gelegen.

Het woonperceel is toegankelijk via een inritconstructie oostelijk gelegen op de Nieuwpoortslaan. De parkeerplaats is via de Speet te bereiken. Voor voetgangers is een (doorgaande) toegangsweg aanwezig in richting de Lijnbaan.

2.2 Nieuwe situatie

De initiatiefnemer wil de voormalige (woon)boerderij slopen en de vrijgekomen gronden gebruiken voor herontwikkeling in de vorm van woningen. Het plan voorziet in realisatie van:

  • 15 grondgebonden eengezinswoningen (koop) met een oppervlakte van circa 115 m² GBO (60 % vrije sector)
  • 9 woonappartementen (huur/koop) met een oppervlakte van gemiddeld circa 44 m² GBO onderverdeeld in:
    • 1. 7 sociale woonappartementen (30% van de ontwikkeling)
    • 2. 2 sociaal plus woonappartementen (10 % van de ontwikkeling).

2.3 Situering en bebouwing

De nieuwe woningbouwontwikkeling op deze locatie bestaat uit een reeks van drie blokken bestaande uit éénmaal een blok van drie eengezinswoningen en tweemaal een blok van zes eengezinswoningen in twee bouwlagen plus een kap. Daarnaast voorziet de ontwikkeling in een woongebouw van drie bouwlagen met drie woningen per bouwlaag. In dit gebouw worden de zeven sociale woonappartementen en twee sociaal plus woonappartementen gerealiseerd.

Met de nieuwe ontwikkeling wordt aangesloten bij de bestaande ruimtelijke en stedenbouwkundige structuur van de naastgelegen woonwijk. Voorliggende ontwikkeling maakt de bestaande woonwijk stedenbouwkundig af.

afbeelding "i_NL.IMRO.0852.BPKMOnieuwpoor022-va01_0004.jpg"

figuur 4 - verkavelingstekening (bron: B&C raadgevend ingenieurs)

2.4 Ontsluiting en Parkeren

De toegang tot het plangebied zal ter hoogte van de bestaande parkeerplaats worden gerealiseerd. Zo wordt voldoende afstand gehouden van het naastgelegen kruispunt Julianalaan/Nieuwpoortslaan en is er gelegenheid om een verkeersveilige ontsluiting in combinatie met de parkeerkoffer te realiseren. De parkeerplaats zal daarbij niet meer met de auto toegankelijk worden vanaf de Speet, dit om te voorkomen dat de inrit gebruikt zal worden voor doorgaand verkeer naar het bestaande woongebied. Hiervoor komt een fietspad in de plaats met mogelijkheid voor calamiteitendiensten.

De beoogde parkeerbehoefte zal binnen het plangebied worden voorzien, deels op eigen terrein van de woningen en deels in openbaar gebied.

In paragraaf 4.11 wordt nader ingegaan op de parkeersituatie in relatie tot het gemeentelijk beleid.

2.5 Vertaling in het bestemmingsplan

In voorliggend bestemmingsplan wordt invulling gegeven aan de beoogde woningbouwontwikkeling van het plangebied. Op de verbeelding zijn de nieuwe bestemmingen, bouwvlakken en aanduidingen aangebracht conform de plansystematiek van het vigerende bestemmingsplan 'Monnickendam Buiten de Vesting'.

De gronden waar de grondgebonden woningen zijn voorzien, zijn bestemd als 'Wonen - 1'. Daar waar het hoofdgebouw is gesitueerd is een bouwvlak met bouw- en goothoogtes en aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' opgenomen.

Op gronden waar gestapelde woningen zijn gesitueerd, is de bestemming 'Wonen - Woongebouw' opgenomen met een bouwvlak met bouw- en goothoogtes en aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' ter hoogte van het te realiseren woongebouw en een aanduiding 'bijgebouwen' ter hoogte van de te realiseren bijgebouwen.

Daar waar voortuinen zonder bebouwing en/of hekwerken bij grondgebonden woningen zijn gesitueerd, zijn de gronden bestemd als 'Tuin - Onbebouwd'.

De gronden waarop watergangen of waterpartijen zijn gesitueerd is de bestemming 'Water' opgenomen.

De gronden waarop wegen, paden en openbare parkeerplaatsen zijn gesitueerd is de bestemming 'Verkeer - Verblijf' opgenomen. binnen deze bestemming is het bouwen van gebouwen verboden

Bij de overige gronden is bestemming 'Groen' opgenomen. hierbinnen zijn onder andere groenvoorzieningen, paden en andere openbare voorzieningen mogelijk.

Daarbij is de dubbelbestemming 'Leiding - Riool' één op één overgenomen uit het vigerende bestemmingsplan. De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' zal gehandhaafd blijven voor de gronden die niet zijn vrijgegeven van archeologisch waarde als gevolg van het archeologisch onderzoek. Dit betreft de gronden die in gemeentelijk eigendom blijven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0852.BPKMOnieuwpoor022-va01_0005.jpg"

figuur 5 - verbeelding bestemmingsplan

Hoofdstuk 3 BELEIDSKADER

3.1 Inleiding

Ruimtelijke plannen dienen te passen binnen wetten, regels en beleid van het Rijk, de provincie, eventueel regionaal gevoerd beleid op intergemeentelijk niveau en in lijn te zijn met het eigen gevoerde gemeentelijk beleid. De meest relevante beleidsaspecten die betrekking hebben op de beoogde woningbouwontwikkeling worden in dit hoofdstuk beschouwd.

Onderscheid is aangebracht in rijksbeleid (paragraaf 3.2), provinciaal beleid (paragraaf 3.3), regionaal beleid (paragraaf 3.4) en gemeentelijk beleid (paragraaf 3.5). Het beleid ten aanzien van water is in één separate paragraaf (3.6) opgenomen.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Nationale Omgevingsvisie

De kaders van het rijksbeleid op het gebied van de fysieke leefomgeving zijn opgenomen in de Nationale Omgevingsvisie (NOVI). De NOVI is op 11 september 2020 vastgesteld en is vanaf 12 februari 2021 bindend voor het Rijk als geldende visie onder Wet ruimtelijke ordening. De NOVI vervangt daarmee de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR, 2012).

Met de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) geeft het Rijk een langetermijnvisie op de toekomst en de ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. Nederland staat immers voor een aantal urgente opgaven, die zowel lokaal, nationaal als wereldwijd spelen. Het zijn grote en complexe opgaven op het gebied van klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw. Deze opgaven zullen Nederland flink veranderen.

De toenemende druk op de fysieke leefomgeving vraagt daarbij om een actiever Rijksoverheid. De NOVI stelt een integrale aanpak voor: integraal, samen met andere overheden en maatschappelijke organisatie, en met meer regie vanuit het Rijk. Regie vanuit het Rijk betekent echter niet het centraliseren van taken en verantwoordelijkheden; wel het geven van richting op grote opgaven en regie op goed samenspel, zowel publiek als publiek/privaat.

In de NOVI zijn deze maatschappelijke opgaven samengevat in vier prioriteiten:

  • ruimte voor klimaat adaptatie en energietransitie;
  • duurzaam economisch groeipotentieel;
  • sterke en gezonde steden en regio's;
  • toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Om dit te bereiken worden 21 nationale belangen benoemt in de NOVI waarop de nationale overheid zich richt. Deze hebben onder andere betrekking op het zorg dragen voor een woningvoorraad die aansluit op de woonbehoeften, het waarborgen en realiseren van een veilig, robuust en duurzaam mobiliteitssysteem, het beperken van klimaatverandering, het waarborgen van de hoofdinfrastructuur voor transport van stoffen via (buis)leidingen, het behouden en versterken van cultureel erfgoed en landschappelijke en natuurlijke kwaliteiten van (inter)nationaal belang en het verbeteren en beschermen van natuur en biodiversiteit.

3.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Ten behoeve van de bescherming en de verwezenlijking van de nationale belangen, worden in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) algemene regels voorgeschreven die bindend zijn voor de lagere overheden als provincie en gemeente. Hoewel in het Barro de kaderstellende uitspraken uit de voorheen geldende SVIR werden bevestigd, blijven deze ook onder de NOVI gelden. Het gaat hierbij onder meer om de volgende onderwerpen:

  • Rijksvaarwegen;
  • Hoofdwegen en hoofdspoorwegen;
  • Elektriciteitsvoorziening;
  • Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen;
  • Natuurnetwerk Nederland (voorheen Ecologische hoofdstructuur);
  • Primaire waterkeringen buiten het kustfundament;
  • IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte).
3.2.3 Besluit ruimtelijke ordening (Bro)

In het Bro zijn regels opgenomen die eisen stellen aan de inhoud van een toelichting op een bestemmingsplan. Een toelichting dient een verantwoording van de in het plan gemaakte keuzen te bevatten, net als een waterparagraaf, de uitkomsten van het vooroverleg als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro, de resultaten van verrichte onderzoeken, een beschrijving van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het plan zijn betrokken en de inzichten over de uitvoerbaarheid van het plan. Deze toelichting voldoet daaraan.

Verder dienen bestemmingsplannen die voorzien in nieuwe stedelijke ontwikkelingen een verantwoording te bevatten aan de hand van de zogenoemde 'Ladder voor duurzame verstedelijking' (hierna: de Ladder), die is vastgelegd in artikel 3.1.6, tweede lid Bro. Dit afwegingskader verplicht overheden tot het maken van een zorgvuldige ruimtelijke afweging bij het mogelijk maken van nieuwe stedelijke ontwikkelingen in een bestemmingsplan. Het doel is om te komen tot zorgvuldig ruimtegebruik. De Ladder is daarmee een belangrijk instrument voor een goede ruimtelijke ordening.

De Ladder ziet erop toe dat de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving bevat van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting vervolgens een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Alvorens te toetsen aan de Ladder dient te worden vastgesteld of sprake is van een stedelijke ontwikkeling. Dit begrip is in artikel 1.1.1 Bro gedefinieerd als een 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. Uit de tot dusver gevormde jurisprudentie ten aanzien van dit begrip blijkt dat de omvang van de ontwikkeling een rol speelt. Zo wordt een project vanaf 12 woningen of meer aangemerkt als een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de zin van het Bro.

In het voorliggende woningbouwplan wordt uitgegaan van de bouw van 24 nieuwe woningen in de bestaande kern Monnickendam. Daarmee is sprake van een 'ladderplichtige stedelijke ontwikkeling' als bedoeld in artikel 1.1.1 Bro. In dit kader wordt het volgende overwogen.

De gemeente Waterland gaat bij nieuwe woningbouwontwikkelingen uit van een geprogrammeerde woningbouwtaakstelling, zoals vastgelegd in het 'Woningbouwprogramma (WBP) Waterland'. Dit WBP wordt regelmatig geëvalueerd en jaarlijks geactualiseerd. Het plangebied wordt nog niet in het meest actuele woningbouwprogramma genoemd, evenwel voldoet kwalitatief en kwantitatief aan de voorwaarden. In dit kader wordt ook verwezen naar paragraaf 3.5.1 van deze plantoelichting.

Verder kan het plangebied aangemerkt worden als 'bestaand stedelijk gebied' in de zin van artikel 1.1.1, eerste lid, onder h van het Bro. Het perceel grenst immers aan de bestaande woonwijk in Monnickendam en maakt deel uit van het de bestaande woongebied. Er is geen sprake is van toename van ruimtebeslag en daarmee is er géén sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.

3.2.4 Conclusie Rijksbeleid

Voorliggend initiatief is in overeenstemming met het geldende rijksbeleid.

3.3 Provinciaal beleid

3.3.1 Omgevingsvisie NH2050

Op 19 november 2018 hebben Provinciale Staten van Noord-Holland de Omgevingsvisie NH2050 'Balans tussen economische groei en leefbaarheid' vastgesteld.
De Omgevingsvisie richt zich op langetermijn-ambities en -doelen, met oog voor kwaliteiten die de provincie wil koesteren. Tegelijkertijd wordt met de visie geprobeerd in te spelen op veranderingen en transities die (ook) tijd nodig hebben.

De visie geeft daarmee enerzijds richting en houvast naar een onbekende toekomst, en anderzijds voldoende ruimte en handelingsperspectief om te anticiperen op nieuwe ontwikkelingen. Met de visie wordt dus geen eindbeeld voor 2050 gegeven, maar laat in algemene zin wel zien wat de ontwikkelprincipes zijn voor de hele provincie om een hoge leefomgevingskwaliteit te bieden. De provincie streeft daarbij naar een evenwichtige balans tussen economische groei en leefbaarheid, wat in de omgevingsvisie de hoofdambitie wordt genoemd.

Ten opzichte van de voorgaande provinciale structuurvisie zijn er, gelet op voorliggend bestemmingsplan en deze ontwikkeling, geen wezenlijke veranderingen in het ruimtelijke beleid. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient namelijk nog steeds rekening gehouden te worden met de ruimtelijke kwaliteit, duurzaam ruimtegebruik en klimaatbestendigheid. De provincie wil steden optimaal benutten, landschappen open houden en ruimte bieden aan economie en woningbouw. Een en ander is nader uitgewerkt in de provinciale omgevingsverordening.

3.3.2 Omgevingsverordening NH2020

Op 16 november 2020 hebben Provinciale Staten van Noord-Holland de Omgevingsverordening NH2020 vastgesteld. Deze provinciale verordening is voorbereid en opgezet volgens de vereisten uit de nieuwe Omgevingswet.

De verordening is, met het oog op duurzame ontwikkeling, de bewoonbaarheid van de provincie en de bescherming en verbetering van het leefmilieu, gericht op het in onderlinge samenhang:

  • 1. bereiken en in stand houden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit;
  • 2. behoud en herstel van de biologische diversiteit; en
  • 3. doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de fysieke leefomgeving ter vervulling van maatschappelijke behoeften.

De Omgevingsverordening stelt regels waaraan ruimtelijke plannen, waarbij wordt afgeweken van het bestemmingsplan, dienen te voldoen. In tegenstelling tot de Omgevingsvisie NH2050 is de verordening bindend.

Het voorliggende plan ligt in de bebouwde kern van Monnickendam. Het plangebied is niet gelegen in het werkingsgebied Landelijk gebied, MRA-Landelijk gebied of Bijzonder provinciaal Landschap. Het is ook geen nieuwe stedelijke ontwikkeling.

Er is geen nadere toetsing aan het provinciaal beleid van toepassing. Voor de volledigheid wordt opgemerkt dat ten alle tijd eisen aan de klimaatbestendigheid van ontwikkelingen van toepassing zijn, zoals verwoord in artikel 6.62.

Artikel   Toetsingscriterium   Conclusie  
Artikel 6.3 Nieuwe stedelijke ontwikkelingen   1. Een ruimtelijk plan kan uitsluitend voorzien in een nieuwe stedelijke ontwikkeling als de ontwikkeling in overeenstemming is met de binnen de regio gemaakte schriftelijke afspraken.

2. Gedeputeerde Staten stellen nadere regels aan de afspraken bedoeld in het eerste lid.  
Voldoet
Uit paragraaf 3.2.3 blijkt dat het planvoornemen voldoet aan deze voorwaarde.

Er is geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.  
Artikel 6.22 Klimaatadaptatie   1. De toelichting van een ruimtelijk plan dat een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling mogelijk maakt bevat een beschrijving van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met de risico’s van klimaatverandering.

2.In de beschrijving wordt in ieder geval betrokken het risico op:
a. wateroverlast;
b. overstroming;
c. hitte; en
d. droogte.

3. De beschrijving omschrijft tevens de maatregelen en voorzieningen die worden getroffen om de in het tweede lid omschreven risico’s te voorkomen of te beperken en de afweging die daarbij is gemaakt.
4. De beschrijving wordt opgesteld na overleg met in ieder geval het waterschap in wiens beheergebied de ontwikkeling plaatsvindt.  
Het onderhavige plan houdt rekening met klimaatverandering. In hoofdstuk 4 wordt dieper ingegaan op verschillende milieuaspecten.

Het bestemmingsplan is voorgelegd aan het Hoogheemraadschap. In dit bestemmingsplan is rekening gehouden met de watergerelateerde aspecten. Om de effecten van verhardingen te beperken worden klimaatadaptieve maatregelen genomen.
Verwezen wordt naar paragraaf 4.7.  
Artikel 6.77 Regionale waterkeringen   1. Ter plaatse van het werkingsgebied Regionale waterkering voorziet het ruimtelijk plan in bescherming van de waterkerende functie door op deze functie toegesneden bestemmingen en regels.

2. Ter plaatse van het werkingsgebied beschermingszone regionale waterkering voorziet een ruimtelijk plan in een beschermingszone aan weerszijden van de waterkering waar geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen toegestaan zijn.

3. In afwijking van het tweede lid zijn nieuwe ontwikkelingen mogelijk indien hierover blijkens de toelichting bij het ruimtelijk plan overeenstemming is bereikt tussen betrokken gemeenten, waterbeheerder en provincie.  
Het onderhavige plan houdt rekening met de bescherming en instandhouding van de regionale waterkering. In hoofdstuk 4 wordt dieper ingegaan op verschillende milieuaspecten.

Het bestemmingsplan is voorgelegd aan het Hoogheemraadschap. In dit bestemmingsplan is rekening gehouden met de watergerelateerde aspecten. De binnen het plangebied aanwezige beschermingszone van de regionale waterkering is conform het beleid van het hoogheemraadschap gerespecteerd.
Verwezen wordt naar paragraaf 4.7.  

Tabel 1 - Afweging omgevingsverordening NH2020

3.3.3 Ontwerp Omgevingsverordening NH2022

De provincie Noord-Holland heeft op 26 april 2021 de ontwerp van de Omgevingsverordening NH2022 gepubliceerd. Deze is gekoppeld aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet. Artikel 2.6 van de Omgevingswet bepaalt, dat Provinciale Staten één omgevingsverordening vaststellen waarin de provinciale regels over de fysieke leefomgeving zijn opgenomen. Voor de omgevingsverordening geldt bij de invoering van de Omgevingswet geen overgangsrecht, zodat de omgevingsverordening gelijktijdig met de Omgevingswet in werking moet treden.

De regels en wetten die terugkomen in deze provinciale verordening komen grotendeels overeen met de Omgevingsverordening NH2020, maar zijn omgezet naar de nieuwe eisen die de Omgevingswet daar aan stelt.

Ten eerste worden de regels juridisch technisch omgezet. Dat betekent dat de regels uit de Omgevingsverordening NH2022 de juiste grondslagen en verwijzingen naar de nieuwe wetgeving hebben.
Ten tweede vraagt de Omgevingswet een inhoudelijk beoordeling van de regels. De provincie wordt bevoegd gezag over bepaalde taken en gemeenten worden verantwoordelijk voor andere taken (bijvoorbeeld voor bodem). Daarom worden er een aantal belangrijke keuzes gemaakt.

De 3 meest in het oog springende wijzigingen gaan over milieu, natuur en de Regionale Energiestrategieën.

De ontwerp Omgevingsverordening NH2022 heeft geen (aanvullende) gevolgen voor het plan.

3.3.4 Provinciale Woonagenda 2020-2025

De Woonagenda is de uitvoeringsagenda van het woonbeleid van de provincie Noord-Holland voor de komende vijf jaar. De Woonagenda volgt uit en past binnen de randvoorwaarden van het provinciaal ruimtelijk beleid, zoals beschreven in de provinciale Omgevingsvisie NH2050. Vanuit het provinciaal én regionaal belang dat de woningmarkt goed functioneert en het wonen optimaal bijdraagt aan het versterken van de kwaliteiten van Noord-Holland, maakt deze agenda de inzet en bijdrage van de provincie daaraan concreet.

De provincie wil ruimte bieden voor woningbouw, uitgaande van zorgvuldig ruimtegebruik. De speerpunten richten zich op een woning voor iedereen:

  • Adaptief en vraaggestuurd programmeren;
  • Productie op peil: aanjagen woningbouwproductie;
  • Kwalitatief, betaalbaar en divers woningaanbod.

Bovendien richt het zich op gezond, duurzaam en toekomstbestendig wonen in een aantrekkelijke provincie. Richtinggevende principes zijn o.a.:

  • 1. De vraag is leidend. De regionale programmeringen worden bepaald op basis van gegronde onderbouwing van vraag, aanbod en het kwalitatieve en kwantitatieve verschil daartussen voor nu en in de toekomst.
  • 2. Er zijn snel meer woningen nodig. De provincie zet in op het versnellen van de woningbouwproductie en helpt gemeenten hierbij door voortzetting van het Uitvoeringsprogramma Binnenstedelijk Bouwen en Versnellen Woningbouw.
  • 3. De woningmarkt heeft structureel meer flexibiliteit en betaalbare opties voor alle verschillende doelgroepen van woningzoekenden nodig.

Aan de hand van de in de provinciale Woonagenda omschreven ambities, uitgangspunten en acties, kunnen de verschillende regio's aan de slag en eigen afwegingen maken in regionale woonakkoorden.

Het woningbouwprogramma dat dit bestemmingsplan planologisch mogelijk maakt, beantwoordt aan de toenemende, en diverse, vraag naar woningen in een stedelijke omgeving. Het plan is ook in overeenstemming met de doelstellingen en afspraken die in het regionale 'Woonakkoord Zaanstreek-Waterland 2021-2025' zijn geformuleerd. In dit kader wordt ook verwezen naar paragraaf 3.4.4.

3.3.5 Conclusies provinciaal beleid

Er zijn geen strijdigheden met het provinciaal beleid geconstateerd.

3.4 Regionaal beleid

3.4.1 Bevolkingsprognose Noord-Holland 2017-2040

De Metropoolregio Amsterdam is een gewilde plek om te wonen en te werken. Het aantal inwoners en banen groeit sterker dan het landelijk gemiddelde. Als gevolg van de groeiende vraag stijgt het gemiddelde aantal mensen per woning. Hetzelfde geldt voor de prijzen van koopwoningen. Verder zorgen demografische veranderingen voor andere eisen aan het woningbestand. Tot 2040 zijn netto circa 250.000 woningen nodig in de MRA. Een onderbouwing van deze cijfers is opgenomen in het rapport Bevolkingsprognose Noord-Holland 2017-2040. Gezien de omvang van de opgave zet de metropoolregio reeds in op:

  • het versnellen van de productie;
  • het verharden van zachte plannen;
  • het zo veel mogelijk beperken van planuitval.

Onderstaande tabel geeft voor de periode 2017 - 2040 hiervoor de kwantitatieve basis zoals die voortkomt uit deze prognose. Regio's kunnen deze tabel gebruiken bij het opstellen van hun regionale actieprogramma's. Voor de provincie vormen ze, tot het uitkomen van de nieuwe prognose het uitgangspunt voor het beoordelen van nut en noodzaak van nieuwe woningbouwontwikkelingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0852.BPKMOnieuwpoor022-va01_0006.png"

Figuur 6. Tabel woningbehoefte  

Uit de tabel valt op te maken dat de woningbouwbehoefte in de gemeente Waterland in 2017 het grootst was. In de periode tot 2020 is deze woningbouwbehoefte minder groot, maar nog steeds aanwezig. in de periode 2025 tot 2040 is te zien dat de woningbouwbehoefte toeneemt. Tot 2040 zijn ten opzichte van het jaar 2017 nog circa 700 woningen nodig om te voorzien in de woningbehoefte. De voorgenomen ontwikkeling levert een kleine bijdrage aan deze opgave, door de realisatie van 24 woningen.

3.4.2 Regiovisie Waterland 2040

De regio Waterland heeft in 2009 de Regiovisie Waterland 2040 opgesteld. Het motto van de Regiovisie is: Vitaal met Karakter. De Regiovisie Waterland 2040 vormt de basis voor de gemeentelijke plannen die gemaakt gaan worden. Tevens wordt de visie gebruikt voor het inbrengen van de mening van de regio Waterland bij plannen van de Provincie Noord-Holland en die van de Metropoolregio Amsterdam.

Volgens de visie dient de sociaal-economische vitaliteit van de kernen te worden bewaakt. Hieraan dient het ruimtelijke beleid zoveel mogelijk bij te dragen, zonder het authentieke karakter van het landschap aan te tasten. Verder is er een 'plus' nodig op het gebied van woningbouw ter bevordering/instandhouding van de vitaliteit van de kernen.

De beoogde woningbouw op de voorziene locatie aan de Nieuwpoortslaan n Monnickendam draagt bij aan de versterking van de sociaal-economische vitaliteit van Monnickendam. Het plangebied maakt deel uit van de in de visie aangegeven 'bestaande kern' waar deze versterking door herstructurering en mogelijk intensivering met vergroting van de diversiteit van woonmilieus mogelijk is.

Met de bouw van de nieuwe woningen wordt de doorstroming en de kwaliteit van de woningvoorraad in Monnickendam vergroot.

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de kaders van de Regiovisie Waterland 2040.

3.4.3 Samenwerkingsagenda Regionale Woningmarkt 2016-2020

Op 30 juni 2016 is de Samenwerkingsagenda Regionale Woningmarkt 2016-2020 vastgesteld. Hierin is opgenomen op welke thema’s de gemeenten in de Stadsregio Amsterdam (waaronder ook de gemeente Waterland) op het gebied van de woningmarkt willen blijven samenwerken. De thema’s zijn:

  • woningbouwproductie;
  • betaalbare voorraad;
  • woonruimteverdeling.

De regionale samenwerkingsagenda is de ‘paraplu’ voor de diverse gemeentelijke woonvisies in de regio en geeft de gezamenlijke ambities en opgaven weer. De gemeenten werken dit verder uit in hun lokale woonvisie. Op regionaal niveau wordt afgestemd over de vraag in hoeverre de lokale plannen bijdragen aan de regionale ambities en opgaven. De opgaven en acties uit deze samenwerkingsagenda vormen een belangrijke basis voor het regionale 'Woonakkoord Zaanstreek-Waterland 2021-2025', dat als opvolger van het Regionaal Actieprogramma Wonen (RAP) van de Stadsregio Amsterdam is opgesteld. In paragraaf 3.4.4 wordt nader ingegaan op het regionale Woonakkoord.

3.4.4 Woonakkoord Zaanstreek-Waterland 2021-2025

De acht gemeenten in de deelregio Zaanstreek-Waterland, waaronder de gemeente Waterland, hebben afgesproken om in de periode tot en met 2025 samen te werken aan de woningbouw in de regio. Daarmee wordt invulling gegeven aan de doelstelling van het provinciale woonbeleid ('Woonagenda provincie Noord-Holland 2020-2025') om zorg te dragen voor voldoende betaalbare, duurzame en toekomstbestendige woningen voor alle doelgroepen. Dit heeft geresulteerd in het 'Woonakkoord Zaanstreek-Waterland 2021-2025' (per 29 juni 2021), als opvolger van het Regionaal Actieprogramma Wonen 2016-2020 (RAP), waarin samen met de provincie Zuid-Holland wordt ingezet op vier centrale thema's:

  • 1. Nieuwbouw/ woningbouwprogrammering;
  • 2. Betaalbare voorraad;
  • 3. Wonen en Zorg;
  • 4. Duurzaamheid, klimaatadaptatie, circulair bouwen.

Om deze ambities te realiseren is in het Woonakkoord aangegeven dat de regio Zaanstreek-Waterland momenteel een plancapaciteit heeft van 16.700 woningen tot en met 2024 en bijna 14.000 woningen in de periode 2025 tot en met 2029. Voor 6.200 woningen zijn al definitieve bestemmingsplannen (zogenaamde 'harde' plannen) . Voor de overige woningen willen de gemeenten de bouwplannen sneller omzetten van ‘zachte’ plannen (nog niet ruimtelijk vastgelegd) naar ‘harde’ plannen, zodat op tijd kan worden gestart met de bouw.

In bijlage 1 van het Woonakkoord is voor elke gemeente in de regio Zaanstreek-Waterland de plancapaciteit van het aantal woningen voor de periode 2020-2050 in tabelvorm weergegeven. Specifiek voor de gemeente Waterland bedraagt dit 1.189 woningen.

Hoewel de beoogde nieuwe woningbouwlocatie aan de Nieuwpoortslaan Monnickendam niet specifiek in het Woonakkoord is aangegeven, wordt deze locatie wel expliciet benoemd in de 'Monitor Plancapaciteit' van de provincie Noord-Holland. De betreffende locatie is daarbij aangeduid met categorie 4b 'potentiele locatie optie' en maakt zodoende indirect deel uit van het Woonakkoord. Zodoende is de regionale afstemming verankerd.

Bovendien is duidelijk dat deze ontwikkeling binnen de geschetste vraag in de regio past. Het plan bestaat namelijk uit verschillende woningtypen (grondgebonden en gestapeld), verdeeld in verschillende categorieën en prijsklassen, voor verschillende doelgroepen.

Verder is in het Woonakkoord afgesproken om het merendeel van de nieuwe woningen binnenstedelijk te bouwen, binnen de bestaande stadscentra en dorpskernen, en door transformatie van gebouwen, zoals ook overeengekomen is in de Regionale Woon-agenda Zaanstreek-Waterland Samen optrekken (2017). Dit met als doel het landschap en de belangrijke natuurwaarden in de regio zoveel mogelijk te sparen. Daarbij dient extra aandacht geschonken te worden aan de kwaliteit van de openbare ruimte en de stedenbouwkundige kwaliteit van de nieuwe wijken of buurten.

Ook hieraan wordt met het voorliggende woningbouwplan aan voldaan.

Op basis van voorgaande beschrijving kan worden geconcludeerd dat sprake is van een actuele lokale en ook regionale behoefte aan de woningen die met dit bestemmingsplan planologisch mogelijk worden gemaakt.

3.4.5 Basisveiligheid klimaatbestendigde nieuwbouw

In de Metropoolregio Amsterdam is een grote productie van nieuwbouwwoningen voorzien. De opgave is deze nieuwbouwlocaties zo te realiseren dat zij voorbereid zijn op de steeds extremere weersomstandigheden (het risico op hitte, droogte, wateroverlast en overstromingen) ten gevolge van de wereldwijde klimaatverandering. Natuurinclusief bouwen is hier nauw mee verbonden.

Om richting te geven aan deze opgave is het document 'Basisveiligheidsniveau voor klimaatbestendige nieuwbouw 3.0' opgesteld voor de Metropoolregio Amsterdam en de provincie Noord-Holland. Het basisveiligheidsniveau bestaat uit uitgangspunten en doelvoorschriften voor nieuwbouw (gebiedsontwikkeling) op de volgende thema’s:

  • wateroverlast;
  • droogte
  • hitte
  • overstromingen
  • natuurinclusief bouwen.

Het beschrijft een totaalpakket aan doelvoorschriften waar nieuwbouw binnen de Metropoolregio Amsterdam en provincie Noord-Holland aan zou moeten voldoen om klimaatbestendig te zijn, schade door het veranderende klimaat te verminderen en leefbaarheid te vergroten.

3.4.6 Conclusie regionaal beleid

Het plangebied ligt in het bestaand stedelijk gebied van Monnickendam. De woningbouw in het plangebied draagt bij aan de sociaal-economische vitaliteit van Monnickendam en levert een bijdrage aan de regionale woningbouwopgave. Het plan sluit goed aan bij het regionale beleid.

3.5 Gemeentelijk beleid

3.5.1 Woningbouwprogramma

Op 12 oktober 2006 heeft de gemeenteraad van Waterland het woningbouwprogramma 2006-2020 vastgesteld. Het programma geeft de verschillende woningbouwlocaties met een indicatie van het aantal woningen en het jaar van programmering weer. Het woningbouwprogramma is in de notitie 'Evaluatie Woningbouwprogramma (WBP) Waterland 2017', geactualiseerd voor de periode 2018 - 2022.

Het woningbouwplan aan de Nieuwpoortslaan te Monnickendam is hierin nog niet expliciet benoemd als woningbouwproject. Evenwel voldoet het plan aan het door de op verschillende bestuursniveau's opgestelde beleid.

Met het voorliggende plan wordt ingezet op een woningbouwplan dat uitgaat van verschillende woningtypen (rijen, twee-onder-één-kap en appartementen), verdeeld in verschillende categorieën en prijsklassen en voor verschillende doelgroepen. Het plan kan op die manier als passend in het gemeentelijke woningbouwprogramma worden beschouwd.

3.5.2 Woonvisie Waterland 2025

De gemeenteraad van Waterland heeft op 25 maart 2021 besloten tot het vaststellen van de Woonvisie Waterland 2025. De nieuwe Woonvisie geeft inzicht in de visie op de gemeente Waterland en bevat het gemeentelijk woonbeleid in de vorm van ambities, prioriteiten en de bijbehorende acties voor de periode tot en met 2025 om de visie te realiseren. Daarnaast geeft de Woningwet de procedure aan voor de samenwerking met de lokale corporaties (Woonvisie – bod – prestatieafspraken – evaluatie). De Woonvisie Waterland 2025 is opgesteld met de woningcorporaties, huurdersorganisaties, belanghebbenden en stakeholders.

In de Woonvisie staan drie speerpunten centraal:

  • 1. Aanpassen van de bestaande woningvoorraad;
  • 2. Toevoegen van nieuwe woningen;
  • 3. Bevorderen langer zelfstandig wonen.

Specifiek voor het tweede speerpunt is geconstateerd dat in alle segmenten sprake is van een groeiende woningbehoefte en dat de vraag groter is dan het aanbod, in alle segmenten van de woningmarkt. De woonvisie ziet op een forse uitbreiding van het woonaanbod in de gemeente.

Uitgesproken is onder meer dat:

  • er zoveel mogelijk tegemoet dient te worden gekomen aan de toenemende woningbehoefte zonder daarbij afbreuk te doen aan het groen;
  • Nieuwbouw in alle segmenten van de woningmarkt dient plaats te vinden: (30% sociaal, 10% sociaal plus, 60% vrije sector) én ten behoeve van de verschillende inkomensgroepen;
  • doorstroming bevorderd dient te worden en indirect en direct starters bedient moeten worden;
  • er aandacht dient te zijn voor het behoud van de leefbaarheid in wijken/kernen

De nieuwe woningbouwontwikkeling die in voorliggend bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, sluit aan bij het uitgangspunt van de gemeente om vooral in te zetten op betaalbare woningen (zie ook paragraaf 3.5.1).

3.5.3 Meerjarenprogramma Woningbouw 2023

Onlangs heeft de gemeente het Meerjarenprogramma Woningbouw 2023 (MWP) vastgesteld. Het programma geeft inzicht in recente en toekomstige ontwikkelingen op het gebied van woningbouw in de gemeente Waterland. Eén van de doelen van het MPW is een transparant en zo compleet mogelijk beeld schetsen van de lopende woningbouwontwikkelingen in de gemeente.

In het MPW wordt onderscheid gemaakt tussen verschillende ontwikkelingen:

  • gemeentelijke gronden die in al ontwikkeling zijn of worden gebracht;
  • woningbouwontwikkeling van commerciële partijen waarbij de gemeente een faciliterende rol heeft;
  • kansrijke initiatieven en locaties voor toekomstige woningbouwontwikkeling die nog in de verkennende fase zijn.

De woningbouwontwikkeling aan de Nieuwpoortslaan is daarin genoemd in de eerste categorie.

3.5.4 Omgevingsvisie Waterland 2030

De gemeente Waterland heeft de koers van het ruimtelijk beleid tot 2030 vastgelegd in een omgevingsvisie, zoals op 9 maart 2017 door de gemeenteraad is vastgesteld. De omgevingsvisie geeft niet alleen richting aan ruimtelijke ontwikkelingen in de komende jaren, maar ook een visie op de manier waarop wordt omgegaan met nieuwe ruimtelijke initiatieven. De omgevingsvisie is hierdoor onder meer belangrijk voor plannen die niet kunnen worden gerealiseerd op basis van een vigerend bestemmingsplan.

Bij nieuwe (ruimtelijke) ontwikkelen dienen de 'waarden van Waterland' in acht genomen te worden. Deze worden in de omgevingsvisie als 5 kernprincipes omschreven, te weten:

  • 1. vertrek vanuit historie, landschap en natuur;
  • 2. wees groot in kleinschaligheid;
  • 3. houd de stad op afstand maar versterk de verbindingen;
  • 4. ga voor duurzaam;
  • 5. beleef en respecteer het water.

Daarnaast zijn voor de (historische) kernen ook de volgend principes van belang:

  • sluit aan bij de identiteit en cultuur van de specifieke kern waarin de ontwikkeling plaatsvindt;
  • kies voor een waterrobuuste inrichting en bouw;
  • kies voor activiteiten die passen bij de schaal van het dorp/de stad en bedenk hoe overlast (hinder, verkeer, parkeren) kan worden voorkomen;
  • maak daarbij onderscheid tussen de vooroorlogse kern met een sterke menging van functies en de planmatige uitbreidingen met relatieve rust.

Het (stedenbouwkundig) plan dat ten grondslag ligt aan dit bestemmingsplan is opgesteld in aansluiting op de bestaande situatie. Om te komen tot een kwalitatief goede en locatiespecifieke inrichting is uitgegaan van de identiteit van de omliggende woonwijken. Met de nieuwe ontwikkeling wordt aangesloten bij de bestaande ruimtelijke en stedenbouwkundige structuur van de naastgelegen woonwijk en voorliggende ontwikkeling maakt de bestaande woonwijk stedenbouwkundig af. Daarmee is dit bestemmingsplan in overeenstemming met de kaders van de Omgevingsvisie Waterland 2030.

3.5.5 Nota Grondbeleid Gemeente Waterland 2022

In de Nota Grondbeleid Gemeente Waterland 2022 geeft de kaders waarbinnen het college van burgemeester en wethouders het grondbeleid uitvoert. In deze nota wordt beschreven welke beleidskeuzes Waterland maakt ten aanzien van grondbeleid en hoe de gemeente hieraan uitvoering geeft. Grondbeleid is voor gemeenten een belangrijk middel om doelstellingen en ambities op het gebied van ruimtelijke ontwikkeling en huisvesting te realiseren.

De gemeente Waterland formuleert de doelstelling van het grondbeleid als volgt: het bevorderen van het gewenste ruimtegebruik en de ruimtelijke kwaliteit en het bevorderen van een rechtvaardige verdeling van kosten en opbrengsten.

In de Woonvisie Waterland 2025 zijn de beleidskaders en de opgaven op het gebied van volkshuisvesting vastgelegd. De focus van het beleid ligt hier op het aanpassen van de bestaande woningvoorraad, het toevoegen van nieuwe woningen en het bevorderen van langer zelfstandig wonen.

Voorliggend bestemmingsplan maakt de ontwikkeling van woningbouw mogelijk; in paragraaf 6.3 wordt op deze aspecten nader ingegaan.

3.5.6 Nota uiterlijk van bouwwerken Waterland 2018

De eisen van de welstandscommissie staan opgeschreven in de 'Nota uiterlijk van bouwwerken Waterland 2018'. Voorgenomen locatie ligt binnen deelgebied 'woongebied' waarvoor het normale beoordelingsniveau van toepassing is. Voor de stadsuitbreidingen ten zuiden van Monnickendam is (onder meer) de herkenbaarheid van de meer planmatige stedenbouwkundige structuur benoemd.

Relevante kernkwaliteiten

  • Identiteit en uitstraling van grotere woonwijken zijn herkenbaar door het architectuurbeleid uit de periode dat ze gerealiseerd zijn. De stedenbouwkundige opzet en architectuur is bepalend voor de samenhang.
  • Grootschalige voorzieningen (o.a. scholen) zijn onderdeel van de structuur van de wijk, maar hebben veelal een eigen uitstraling in omvang of architectuur.
  • De dorpsuitbreidingen zijn meer geleidelijk gegroeid en gerelateerd aan de historische en/of landschappelijke structuur.

Relevante Ambities

  • Behouden van de aanwezige ritmiek, herhaling en samenhang op wijk-, buurt- of bouwblok niveau.
  • Respecteren van bouwstijl passend bij de betreffende periode. Bij (vervangende) nieuwbouw is een eigentijdse, moderne uitwerking mogelijk mits passend in de stedenbouwkundig context van de omgeving.
  • Behoud van bestaande verkavelingstructuur, korrelgrootte en schaal. Op stedenbouwkundig geëigende plekken (langs hoofdstructuren, hoeken etc.) kunnen verbijzonderingen in functie, vorm en omvang de stedenbouwkundige structuur versterken.
  • Voorkomen van verrommeling straatbeeld door oneigen individuele ruimtelijke inpassingen van kleine bouwplannen, reclametoepassingen, functies, e.d.
  • Stimuleren van ingrepen ten behoeve van duurzame energieopwekking en -besparing.

In een separate procedure wordt het plan voorgelegd en getoetst aan de Adviezen Monumenten- en Welstandscommissie van de gemeente Waterland.

3.5.7 Beleidsregels parkeerbehoefte, laad- en losruimte

Op 22 december 2020 is het 'Beleid Parkeerbehoefte, laad- en losruimte gemeente Waterland' vastgesteld. Dit beleid is vanaf 1 januari 2021 in werking getreden en functioneert als toetsingskader om vast te stellen of sprake is van voldoende parkeergelegenheid bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. In het 'Waterland - Parapluplan 2018' (op 7 juni 2018 door de gemeenteraad vastgesteld) is het gemeentelijk parkeerbeleid reeds vanuit planologisch oogpunt ook geborgd.

In dit beleid is aangegeven dat voor het bepalen van voldoende parkeergelegenheid gebruik wordt gemaakt van de cijfers van het CROW, het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte. Daarbij dient getoetst te worden aan CROW-publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren- Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' (of de opvolger daarvan).

Specifiek voor het plangebied geldt dat de parkeerbehoefte voor de woningbouwontwikkeling volledig binnen het plangebied opgelost dient te worden.

In paragraaf 4.11 zal nader op dit aspect en de toetsing worden ingegaan.

3.5.8 Duurzaamheidsagenda

De gemeente heeft de ambitie om in 2050 energieneutraal te zijn. Dit betekent dat in 2050 alleen energie van hernieuwbare bronnen (zon, wind, biomassa, aardwarmte) wordt gebruikt, voor alle gebouwen (woningen, kantoren, bedrijfspanden) en voor het verkeer en vervoer op het grondgebied van de gemeente Waterland. Om dit te bereiken zet de gemeente sterk in op duurzaamheid, echter, met oog voor de kenmerkende waarden binnen de gemeente. De gemeente streeft naar een duurzame ontwikkeling van het kenmerkende (water)landschap en de mooie stads- en dorpsgezichten.

Dit bestemmingsplan biedt de mogelijkheid voor de realisatie van maximaal 24 woningen. De definitieve uitwerking van deze woning(en) is (zijn) nog niet bekend. Randvoorwaarde voor de woningen is, dat deze gasloos worden uitgevoerd.

3.5.9 Nota integrale handhaving 2016-2020

Het handhavingsbeleid van de gemeente is vastgelegd in de Nota integrale handhaving 2016-2020. Deze nota heeft het kader en de strategie voor de uitvoering van toezicht en handhaving op het gebied van onder meer bouwen, ruimtelijke ordening, brandpreventie, openbare buitenruimte voor de jaren 2016-2020. De handhaving richt zich in brede zin op 'het doen naleven van regelgeving'. Het handhavingsbeleid is van toepassing op de planologische regelingen voortvloeiend uit dit bestemmingsplan.

3.5.10 Conclusie gemeentelijk beleid

De ontwikkelingen die in het voorliggende bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt, zijn in lijn met de uitgangspunten uit de omgevingsvisie en passen tevens binnen het overig relevante gemeentelijk beleid. Er is geen strijdigheid met de diverse beleidsmatige kaders.

3.6 Waterbeleid

3.6.1 Europese regelgeving
3.6.1.1 Europese Kaderrichtlijn Water

Op 22 december 2000 is de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) van kracht geworden. De KRW geeft een kader voor de bescherming van de ecologische en chemische kwaliteit van oppervlaktewater en grondwater. De doelstelling die in de KRW is opgenomen, is dat in 2027 in alle Europese landen het water voldoende schoon en gezond is. Uit deze KRW vloeien maatregelen voor waterbeheerders voort om aan voornoemde doelstelling te kunnen voldoen.

Dit bestemmingsplan voorziet niet in nieuwe ontwikkelingen die strijdig zijn met de in de KRW geformuleerde doelstelling.

3.6.1.2 Nationaal Waterplan 2016-2021

Het Nationaal Waterplan 2016-2021 is vastgesteld op 10 december 2015. Dit Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Hiermee wordt proactief ingespeeld op de verwachte klimaatveranderingen op lange termijn, om overstromingen te voorkomen. Binnen de planperiode gaan realistische maatregelen in uitvoering die een antwoord bieden op de opgaven voor de korte termijn en voldoende mogelijkheden openlaten om op langere termijn verdere stappen te zetten.

Met dit Nationaal Waterplan wordt een volgende ambitieuze stap in het robuust en toekomstgericht inrichten van ons watersysteem gezet, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart.

De ambitie is dat overheden, bedrijven en burgers zich in 2021 meer bewust zijn van de kansen en bedreigingen van het water in hun omgeving. Iedereen neemt zijn eigen verantwoordelijkheid om samen te komen tot een waterrobuuste ruimtelijke inrichting, het beperken van overlast en rampen en verstandig handelen in extreme situaties.

Dit bestemmingsplan voorziet niet in nieuwe ontwikkelingen die strijdig zijn met de in de Nationale Waterplan geformuleerde doelstellingen.

3.6.2 Rijksbeleid
3.6.2.1 Nationale Omgevingsvisie

Met de komst van de Nationale Omgevingsvisie (NOVI), dat op 1 januari 2021 in werking is getreden, is het Nationaal Waterplan 2016-2021 uit 2015 komen te vervallen. De hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid (zoals het robuust en toekomstgericht inrichten van het watersysteem, een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart) wijzigen echter niet. Sterker, deze worden nog belangrijker en breder ingezet in het beleid voor het inrichtingen van de fysieke leefomgeving.

In dit kader wordt ook verwezen naar paragraaf 3.2.1.

3.6.3 Beleid Hoogheemraadschap
3.6.3.1 Waterprogramma 2016-2021

Door het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier is op 3 november 2015 het Waterprogramma 2016-2021 vastgesteld. Met dit Waterprogramma geeft het HHNK richting aan het waterbeheer tussen 2016 en 2021. Dat is nodig, want de klimaatverandering en de veranderende maatschappij dwingen tot aanscherping en heroverweging van de keuzes van het waterschap. Door het veranderende klimaat wordt het waterbeheer steeds complexer. Veranderende patronen in communicatie en participatie in de maatschappij vragen grotere betrokkenheid en intensievere dialoog met partners en belanghebbenden.

Bovendien zijn er steeds meer partijen betrokken bij het waterbeheer. Alleen door slim samen te werken is integraal en doelmatig waterbeheer mogelijk. Bij de ontwikkeling van dit Waterprogramma is daar invulling aan gegeven door middel van een partnerproces en de ontwikkeling van gezamenlijke bouwstenen. De onderwerpen voor deze bouwstenen zijn verzameld via een intensieve dialoog met een groot aantal belanghebbenden.

3.6.3.2 Keur 2016

De Keur 2016 bevat regels voor het beheer, het gebruik en het onderhoud van waterstaatswerken, zoals waterkeringen en watergangen. De regels hebben tot doel watersystemen in stand te houden en waterstaatswerken goed te laten functioneren. Daarvoor zijn in de Keur verplichtingen en verbodsbepalingen opgenomen. Op grond van de Keur zijn binnen de begrenzing van het waterstaatswerk en de beschermingszones bepaalde handelingen verboden. Voor werkzaamheden die plaats binnen deze zones moet contact gezocht worden met het Hoogheemraadschap. Afhankelijk van de aard van de werkzaamheden moet een watervergunning worden aangevraagd of een melding worden gedaan.

3.6.3.3 Beleidsnota Waterkeringen

De Beleidsnota Waterkeringen beschrijft het beleid en de randvoorwaarden voor het dagelijks beheer van de primaire en regionale waterkeringen van Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier. Met deze nota geeft het Hoogheemraadschap eenduidige doelstellingen en richtlijnen. Het vormt een richtinggevend document voor de uitvoering van de waterkeringstaak.

Binnen een gedeelte van het plangebied is een persleiding gelegen inclusief beschermingszone. Conform de systematiek van het vigerende bestemmingsplan, is de beschermingszone van de persleiding opgenomen op de verbeelding en met een dubbelbestemming opgenomen in de regels van het bestemmingsplan. Ook tijdens de bouwfase blijft deze strook beschermd en mag niet belast worden met grondopslag of (tijdelijke) constructies in het kader van bereikbaarheid van het bouwterrein.

Tot slot is een gedeelte van het plangebied gelegen binnen de beschermingszone B van een regionale waterkering. Ter bescherming en instandhouding van de waterkerende functie van het waterstaatwerk zijn werken verbonden in de beschermingzone tenzij een watervergunning is verleend door het bestuur van het waterschap. In paragraaf 4.7 wordt nader ingegaan op de aan te vragen watervergunning.

3.6.4 Gemeentelijk beleid
3.6.4.1 Waterplan Waterland

Het doel van het waterplan is een overkoepelend visiedocument te presenteren van het huidige waterbeleid, ambities, kansen en knelpunten binnen het watersysteem van de gemeente Waterland. Binnen het waterplan worden gezamenlijke afspraken gemaakt tussen de gemeente en het Hoogheemraadschap ieder vanuit zijn eigen verantwoordelijkheid. Daarnaast vormt het waterplan een opmaat voor de overdracht van het onderhoud van het stedelijk oppervlaktewater vanuit de gemeente aan het Hoogheemraadschap.

De belangen van het watersysteem als ordenend principe worden betrokken bij ruimtelijke ontwikkelingen. Gemeente en Hoogheemraadschap (en eventueel de provincie en Rijkswaterstaat) dienen in een vroegtijdig stadium te zorgen voor afstemming zodat water optimaal in ruimtelijke plannen wordt meegenomen. Ook wordt ernaar gestreefd dat de waterparagraaf een integraal onderdeel is van alle ruimtelijke plannen en besluiten waarin water een aandachtspunt is. In het Waterplan Waterland is een standaard waterparagraaf opgenomen waarmee gemeente en Hoogheemraadschap invulling kunnen geven aan de watertoets. In paragraaf 4.7 wordt nader ingegaan op de waterparagraaf.

Voorliggend bestemmingsplan maakt de ontwikkeling van woningbouw mogelijk binnen het plangebied. Deze ontwikkeling is op voorhand niet in strijd met het gemeentelijke waterplan.

3.6.4.2 Gemeentelijk Rioleringsplan 2018-2023

In het Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) van de gemeente Waterland staat beschreven hoe de gemeente omgaat met afvalwater, hemelwater en grondwater. Het GRP Waterland 2018-2023 bestaat uit een regionaal deel, dat door alle gemeenten in Zaanstreek-Waterland samen met Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier is opgesteld, en een gemeente specifiek deel met een terugblik op de afgelopen vijf jaar en een raming van kosten en heffingen. Het GRP is een instrument om mee te kunnen bewegen met de veranderingen om ons heen. Zo is er sprake van verandering in wetgeving, meer extreme neerslag door klimaatverandering, een veranderende verhouding tussen overheid en burger en een grotere focus op doelmatig beheer.

De algemene doelen van de riolering (bescherming van de volksgezondheid, handhaving van een goede en een gezonde leefomgeving, beschermen van natuur en milieu) en de algemene doelen van het beheer van oppervlaktewater zijn vertaald in de volgende doelen:

  • Zorgen voor een doelmatige en duurzame inzameling en transport van stedelijk afvalwater;
  • Zorgen voor een doelmatige verwerking van overtollig hemelwater;
  • Zorgen dat (voor zover mogelijk) het grondwater de bestemming van een gebied niet structureel belemmert.

De algemene doelen zijn door vertaald naar watertaken en benodigde maatregelen. Door toekomstige ontwikkelingen af te zetten tegen de huidige situatie ontstaat een opgave. In het GRP is deze opgave voor de komende planperiode (tot 2023) in beeld gebracht.

3.6.5 Conclusie waterbeleid

Het rijks-, provinciaal-, regionaal en gemeentelijk beleid vormen geen belemmering voor de ontwikkeling van woningbouw aan de Nieuwpoortslaan 49 te Monnickendam.

Hoofdstuk 4 MILIEU- EN OMGEVINGSASPECTEN

4.1 Inleiding

Op grond van het bepaalde in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is het bij het opstellen van een ruimtelijk plan (waaronder een bestemmingsplan) verplicht om inzicht te bieden in de relevante planologische en milieuhygiënische aspecten. In dit hoofdstuk wordt hier nader op ingegaan.

4.2 Geluid

4.2.1 Beleid en regelgeving

Voor het aspect geluid is binnen het plangebied de Wet geluidhinder (Wgh) van toepassing. De Wgh kent voor weg- en railverkeer alsmede voor gezoneerde industrieterreinen voorkeursgrenswaarden op nieuwe bestemmingen. De Wgh gaat uit van zones langs (spoor)wegen en zones bij industrieterreinen. Het gebied binnen deze zone geldt als akoestisch aandachtsgebied waar, voor bouwplannen een akoestische toetsing uitgevoerd dient te worden.

In het kader van dit bestemmingsplan is alleen wegverkeerslawaai van belang. Er liggen in het plangebied of in de directe omgeving daarvan geen spoorwegen of gezoneerde bedrijventerreinen.

Wegverkeerslawaai

Geluidzones

In de Wgh is bepaald dat elke weg van rechtswege een geluidzone heeft (art. 74 lid 1). Een uitzondering hierop zijn wegen die zijn gelegen in een 30 km/uur-zone of in een woonerf. De breedte van de geluidzones is afhankelijk van het aantal rijstroken en de ligging van een weg.

Zie de onderstaande tabel:

Aantal rijstroken    
Stedelijk gebied   Buitenstedelijk gebied   Zonebreedte  
1 of 2   -   200 meter  
3 of meer   -   350 meter  
-   1 of 2   250 meter  
-   3 of 4   400 meter  
-   5 of meer   600 meter  

Tabel 2 - Geluidzones bij wegen volgens de wet geluidhinder

Geluidsgevoelige objecten die worden gerealiseerd binnen de geluidzones dienen te worden getoetst aan grenswaarden van de geluidsbelasting die zijn aangegeven in de Wgh. Hierbij geldt een voorkeursgrenswaarde voor nieuwe situaties. Deze waarde bedraagt in vrijwel alle gevallen 48 dB. Indien deze waarde wordt overschreden, kan het college van burgemeester en wethouders ontheffing verlenen voor een hogere waarde. De maximale ontheffingswaarde is afhankelijk van het soort geluidsgevoelig object en de geluidsbron. Bij de ontheffing dient het college te motiveren waarom bron- en overdrachtsmaatregelen niet mogelijk zijn en waarom het plan gewenst is. Ook dient het in de Wgh vastgelegd binnenniveau gewaarborgd te worden. Geluidsniveaus bij nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen die hoger zijn dan de wettelijke maximale ontheffingswaarden zijn niet toegestaan.

4.2.2 Relatie met het plangebied

Het voorliggende bestemmingsplan gaat uit van een nieuwe woningbouwontwikkeling op het perceel van een bestaande woonboerderij. Het perceel nabij de geluidgezoneerde wegen: de Nieuwpoortslaan en Lijnbaan (50km/uur) als wijkonsluitingsweg in het oosten en het N243 (80 km/uur), Bernhardlaan (50-80 km/uur) Overleek en Monnickenmeer (60km/uur) als regionale ontsluitingswegen in het westen. Daarmee ligt het plangebied binnen de geluidzones van deze wegen en dient een toetsing aan de normen uit de Wgh plaats te vinden. Voor het geluid vanwege wegverkeer geldt een voorkeurswaarde van 48 dB en een (wettelijke) maximale ontheffingswaarde van 63 dB. Er is geen beleid hogere waarden in de gemeente Waterland vastgesteld.

In dit kader is door onderzoeksbureau Geluidburo bv een akoestisch onderzoek uitgevoerd ('Akoestisch onderzoek Nieuwpoortslaan 49 1141 BT Monnickendam', 25 april 2022) dat als Bijlage 1 is opgenomen bij deze toelichting. De belangrijkste resultaten en conclusies worden hierna weergeven.

Resultaten akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai

Uit het onderzoek volgt dat de geluidbelasting van diverse bronnen hoger is dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Wel voldoet de geluidbelasting aan de maximale ontheffingswaarde. Voor de overschrijding van de voorkeursgrenswaarde vanwege de N247, Bernhardlaan, Nieuwpoortslaan en Lijnbaan is een aanvraag van hogere grenswaarde noodzakelijk.

De gecumuleerde geluidbelasting (excl. aftrek) bedraagt ten hoogste 61 dB. Op basis van de berekende gecumuleerde geluidbelasting is tevens onderzocht te worden of de karakteristieke geluidwering van de gevel Ga;k voldoende is om te voldoen aan de gestelde eis uit het Bouwbesluit en welke akoestische maatregelen alsnog nodig zijn. Uit het onderzoek volgt dat voor de woningen, afhankelijk van het type, zwaardere geluidisolerende beglazing en roosters nodig zijn om te voldoen aan het Bouwbesluit. Dit zal nader worden uitgewerkt bij de aanvraag omgevingsvergunning.

4.2.3 Conclusie

Gelet op de conclusies is het aspect geluid een aandachtspunt bij de nadere planuitwerkingen maar met het vaststellen van een hogere grenswaarde en het toepassen van zwaardere geluidisolerende beglazing en roosters voldoet het plan en vormt het geen belemmering. Voorstellen hiervoor zijn al reeds opgenomen in het geluidsrapport.

Er zijn geen belemmeringen vanuit het aspect geluid voor het plan.

4.3 Bedrijfs- en milieuzonering

4.3.1 Beleid en regelgeving

Om tot een ruimtelijk relevante toetsing van bedrijfsvestigingen op milieuhygiënische aspecten te komen wordt het begrip milieuzonering gehanteerd. De milieuzonering zorgt voor een voldoende afstand tussen milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en milieugevoelige functies (zoals woningen) in ruimtelijke plannen. Hiertoe zijn bedrijven voorzien van een zone waar mogelijke nadelige effecten zijn voor woningen. Maatgevend zijn de thema's geur, geluid, stof en gevaar. Vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening is het voorkomen van voorzienbare hinder door milieubelastende activiteiten van belang. Daarnaast mogen bedrijven niet worden beperkt in hun mogelijkheden.

Om mogelijke hinder van niet-agrarische bedrijven voor bewoners te voorkomen wordt de daarvoor algemeen aanvaarde VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' (2009) gebruikt. In deze uitgave is de potentiële milieubelasting voor een hele reeks van bedrijven bepaald aan de hand van een aantal milieuaspecten, zoals geur, stof, geluid en gevaar. De milieubelasting is voor die aspecten vertaald in richtlijnen voor aan te houden afstanden tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Deze afstanden kunnen als basis worden gehanteerd, maar zijn indicatief: er kan gemotiveerd van worden afgeweken. Bovendien zijn deze afstanden alleen van toepassing op nieuwe situaties en niet op bestaande situaties.

Hoe gevoelig een gebied is voor bedrijfsactiviteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De in de bedrijvenlijst geadviseerde afstanden zijn gericht op het omgevingstype 'rustige woonwijk' of een vergelijkbaar omgevingstype, zoals een 'rustig buitengebied'.

Op basis van de 'grootste afstand' tot woonbebouwing zijn de bedrijven ingedeeld in categorieën.
Naast het omgevingstype rustige woonwijk en rustig buitengebied wordt ook het omgevingstype 'gemengd gebied' onderscheiden. Bij een gemengd gebied kunnen de afstanden, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandsstap worden verlaagd. Een gemengd gebied is een gebied dat gezien de aanwezige functiemenging of ligging nabij drukke wegen al een hogere milieubelasting kent.

De aan te houden richtafstanden worden weergegeven in onderstaande tabel.

Milieu categorie   Richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk en rustig buitengebied   Richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied  
1   10 m.   0 m.  
2   30 m.   10 m.  
3.1   50 m.   30 m.  
3.2   100 m.   50 m.  
4.1   200 m.   100 m.  
4.2   300 m.   200 m.  
5.1   500 m.   300 m.  
5.2   700 m.   500 m.  
5.3   1.000 m.   700 m.  
6   1.500 m.   1.000 m  

Tabel 3 - Milieucategorieën en richtafstanden tot een rustige woonwijk en gemengd gebied (bron: Bedrijven en milieuzonering, VNG)

4.3.2 Relatie met het plangebied

Het voorliggende bestemmingsplan gaat uit van een nieuwe woningbouwontwikkeling op het perceel van een bestaande woonboerderij. Het plangebied is gelegen tussen twee woonwijken in Monnickendam. In de directe omgeving van het projectgebied zijn alleen woonfuncties gesitueerd. Er zijn in de nabijheid van het plangebied geen bedrijven gesitueerd die in het kader van bedrijven en milieuzonering milieuhinder veroorzaken of belemmeringen in de bedrijfsvoering kunnen ondervinden als gevolg van de toevoeging van het planvoornemen.

4.3.3 Conclusie

Er zijn geen belemmeringen vanuit het aspect milieuzonering voor het plan.

4.4 Bodem

4.4.1 Beleid en regelgeving

In het kader van een ruimtelijk plan moet aangetoond worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. Dit is geregeld in de Wet Bodembescherming. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Indien sprake is van een functiewijziging zal er in veel gevallen een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd op de planlocatie. Middels dit onderzoek (conform NEN 5740) kan in beeld worden gebracht of de bodemkwaliteit en de beoogde functie van het plangebied bij elkaar passen.

Wet bodembescherming (Wbb)

Als er sprake is van ernstige bodemverontreiniging dan gelden de regels van de Wbb. In de Wbb is een saneringsdoelstelling bepaald (het saneren naar de functie) en een saneringscriterium (wanneer moet er gesaneerd worden (bij zogenaamde 'spoed- of risicolocaties').

4.4.2 Relatie met het plangebied

Het plangebied is in de huidige situatie reeds in gebruik als woonperceel voor een woonboerderij. Met de beoogde woningbouw verandert de functie en gebruik van de gronden niet. Wel vinden er sloop- en bodemactiviteiten plaats die mogelijk aanwezige bodemverontreinigingen kunnen verspreiden. In het kader van goede ruimtelijke ordening dient een toetsing aan de normen uit de Wbb plaats te vinden

Hiertoe is door SGS Search Ingenieursbureau BV. een verkennend bodem- en asbestonderzoek ('Verkennen bodemonderzoek Nieuwpoortslaan 49 te Monnickendam', 12 augustus 2019) & ("Asbestonderzoek Nieuwpoortslaan 49 te Monnickendam', 16 juli 2019) dat als Bijlage 2 en Bijlage 3 is opgenomen bij deze toelichting.

Naderhand is het plangebied nog gewijzigd (uitgebreid) met de aankoop van gemeentegronden langs de Nieuwpoortslaan. Onderzoeksbureau Hamaland Advies Vof heeft het onderzoek geactualiseerd ('Verkennend bodemonderzoek Nieuwpoortslaan 49 te Monnickendam (deellocatie 1)', 2 juni 2022) en ('Verkennend bodemonderzoek Nieuwpoortslaan 49 te Monnickendam (deellocatie 2)', 2 juni 2022). Deze rapportages zijn als Bijlage 4 en Bijlage 5 opgenomen bij deze toelichting. De belangrijkste resultaten en conclusies worden hierna weergegeven.

Resultaten verkennend bodem- en asbestonderzoek

Uit het verkennend bodem- en asbestonderzoek is gebleken dat zowel in de boven- als ondergrond en in het grondwater lichte verontreinigingen zijn aangetroffen. Deze verontreinigingen overschrijden weliswaar de achtergrondwaarden, maar vormen vanuit milieu hygiënisch oogpunt géén beperking voor het huidige en toekomstige gebruik van de gronden met een woonfunctie.

Bij het uitvoeren van de asbestinventarisatie zijn er enkele asbesthoudende toepassingen aangetroffen in de woning, die een geringe kans op vezelemissie hebben. Geadviseerd wordt om deze voorafgaande aan renovatie of sloop te laten saneren.

4.4.3 Conclusie

Het aspect bodemmilieukwaliteit vormt geen belemmering bij de ontwikkeling van de plannen.

4.5 Luchtkwaliteit

4.5.1 Beleid en regelgeving

De hoofdlijnen van de regelgeving voor luchtkwaliteit zijn te vinden in hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer, ook wel de Wet luchtkwaliteit genoemd. De regelgeving is uitgewerkt in onderliggende Algemene Maatregelen van Bestuur (AMvB's) en Ministeriële Regelingen. In de Wet Luchtkwaliteit zijn luchtkwaliteitseisen opgenomen in de vorm van grenswaarden en richtwaarden voor een aantal luchtverontreinigende stoffen. De belangrijkste zijn fijn stof (PM10 en PM2,5) en stikstofdioxide (NO2) omdat deze in Nederland soms worden overschreden. De grenswaarden van de overige stoffen worden, op enkele uitzonderingen na, in de regel niet overschreden. De grenswaarde van PM10 of NO2 bedraagt 40 µg/³. De grenswaarde van PM2,5 ligt op 25 µg/³.

Besluit Niet In Betekenende Mate (NIBM)

In dit besluit is bepaald in welke gevallen een ruimtelijke ontwikkeling vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet hoeft te worden getoetst aan de grenswaarden. Een project draagt 'niet in betekende mate' bij aan de luchtverontreiniging als de zogenaamde 3% grens niet wordt overschreden. De 3% grens is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof of stikstofdioxide. Deze grenswaarde is gesteld op 40 µg/m³ . Dit komt overeen met 1,2 microgram/m³ voor zowel PM10 als NO2.

Als de 3% grens voor PM10 of NO2 niet wordt overschreden is het project NIBM, en hoeft geen verdere toetsing aan grenswaarden plaats te vinden.

In de Regeling NIBM is de bovengenoemde 3%-grens uitgewerkt in concrete getallen. Zo ligt voor woningbouw plannen de grens van 3% bij 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg.

Besluit gevoelige bestemmingen

Het besluit gevoelige bestemmingen is gericht op bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof en stikstofdioxide, met name kinderen, ouderen en zieken. Daartoe voorziet het besluit in zones waarbinnen luchtkwaliteitsonderzoek nodig is: 300 meter aan weerszijden van rijkswegen en 50 meter langs provinciale wegen, in beide gevallen gemeten vanaf de rand van de weg. Als in een onderzoekszone de grenswaarden voor fijnstof of stikstofdioxide (dreigen te) worden overschreden, mag het totaal aantal mensen dat hoort bij een 'gevoelige bestemming' niet toenemen.

4.5.2 Relatie met het plangebied

Het bestemmingsplan maakt een nieuwe woningbouwontwikkeling mogelijk met 24 woningen binnen het plangebied. Hiermee is de beoogde planontwikkeling aan te merken als een project dat binnen de getalsmatige grenzen uit de 'Regeling NIBM' valt en daarmee 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtkwaliteit. Dit betekent dat er geen nader onderzoek en toetsing aan de in de Wlk gestelde grenswaarden hoeft plaats te vinden. Met andere woorden, de beoogde ontwikkeling voldoet aan het wettelijk kader.

Voorts zijn woningen in het Besluit gevoelige bestemmingen niet aangemerkt als een gevoelige bestemming. Het plan voorziet derhalve niet in de realisatie van gevoelige bestemmingen als bedoeld in het Besluit.

4.5.3 Conclusie

Dit bestemmingsplan maakt geen ontwikkelingen mogelijk die in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Er zijn geen belemmeringen vanuit het aspect luchtkwaliteit voor het plan.

4.6 Ecologie

4.6.1 Beleid en regelgeving

Bij het opstellen van ruimtelijke plannen is het noodzakelijk te onderzoeken of en zo ja, in hoeverre de plannen ten koste gaan van de (aanwezige) flora en fauna. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in de 'gebiedsbescherming' en de 'soortenbescherming'.

Gebiedsbescherming

Wet natuurbescherming

Per 1 januari 2017 is de nieuwe Wet natuurbescherming (Wnb) in werking getreden. Deze wet vervangt de Natuurbeschermingswet 1998. De Wnb richt zich op de bescherming van Natura 2000-gebieden (Vogelrichtlijn- en Habitatrichtlijngebieden). Activiteiten en ontwikkelingen die kunnen leiden tot negatieve effecten op de instandhoudingsdoelen van Natura 2000-gebieden zijn in beginsel niet toegestaan, tenzij hiervoor een vergunning op grond van de Wnb is verkregen.

Natuurnetwerk Nederland

Naast de bescherming van de Wet Natuurbescherming kunnen waardevolle gebieden ook beleidsmatig beschermd zijn doordat zij behoren tot het Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen Ecologische Hoofdstructuur). Het NNN is een samenhangend netwerk van belangrijke natuurgebieden. Zij bestaat uit bestaande en nieuwe natuurgebieden. Uitgangspunt van het beleid is dat plannen, handelingen en projecten in het NNN niet toegestaan zijn indien zij de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN significant aantasten. De provincie Noord-Holland is verantwoordelijk voor de begrenzing en de ontwikkeling van het NNN en heeft dit in de Provinciale Ruimtelijke Verordening vastgelegd.

Soortenbescherming

De soortenbescherming is eveneens geregeld in de Wet natuurbescherming (Wnb). Op dit punt vervangt de Wnb per 1 januari 2017 de Flora- en faunawet. Het doel van de Wnb is het instandhouden en beschermen van in het wild voorkomende planten- en diersoorten. De Wnb kent zowel een zorgplicht als verbodsbepalingen. De zorgplicht geldt te allen tijde voor alle in het wild levende dieren en planten en hun leefomgeving. De verbodsbepalingen zijn gebaseerd op het 'nee, tenzij'-principe. Alle schadelijke handelingen ten aanzien van beschermde planten- en diersoorten zijn in principe verboden, maar er kunnen vrijstellingen en ontheffingen (door het bevoegd gezag) worden verleend van de verbodsbepalingen.

De Wnb kent een apart beschermingsregime voor Vogelrichtlijnsoorten (alle vogels), Habitatrichtlijnsoorten en nationaal beschermde soorten. Voor Vogel- en Habitatrichtlijnsoorten geldt een strikte bescherming. Voor de nationaal beschermde soorten hebben provincies de bevoegdheid om in het kader van ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden een vrijstelling te verlenen van de verbodsbepalingen. Dit moet worden geregeld in een provinciale verordening.

Bij nieuwe ontwikkelingen moet worden nagegaan, c.q. onderbouwd worden, of zich in het betreffende gebied beschermde soorten bevinden.

4.6.2 Relatie met het plangebied

Gebiedsbescherming

Natura 2000

Het plan is gelegen in bestaand stedelijk gebied. De dichtst bij gelegen beschermde natuurgebied betreffen de Natura 2000-gebieden 'Markermeer & IJmeer', op circa 1,2 km ten oosten van het plangebied en 'Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske' op circa 4 km ten westen van de locatie. De werkzaamheden in het plangebied resulteren niet in een oppervlakteverlies van Natura 2000-gebieden, evenmin veroorzaakt het een versnippering voor aangewezen soorten, verontreiniging en verdroging. Gezien de ligging van het plangebied zijn negatieve effecten van geluid, beweging, verlichting en mechanische effecten op de instandhoudingsdoelstellingen uit te sluiten door de significante afstand en tussenliggende bebouwing.

afbeelding "i_NL.IMRO.0852.BPKMOnieuwpoor022-va01_0007.jpg"

Figuur 7 - Ligging t.o.v. Natura 2000 (bron: AERIUS calculator)

Stikstofdepositie

In de Wet en het Besluit natuurbescherming (Wnb en Bnb) is sinds 1 juli 2021 een partiële vrijstelling van de Natura 2000-vergunningplicht opgenomen voor stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden als gevolg van het bouwen en slopen van bouwwerken en het aanleggen, veranderen of verwijderen van werken, inclusief daarmee samenhangende vervoersbewegingen. Deze vrijstelling betekent dat voor bestemmingsplannen die bouwactiviteiten en/of de aanleg of wijziging van werken mogelijk maken, zoals het onderhavige plan dat woningbouw mogelijk maakt, de effecten van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden in de aanlegfase niet in beschouwing hoeven te worden genomen.

Het voorliggende bestemmingsplan gaat uit van een nieuwe woningbouwontwikkeling op het perceel van een bestaande woonboerderij. Met het woningbouwplan neemt aantal wooneenheden toe met 24 woning en zal er een stijging van het aantal verkeersbewegingen optreden. De stikstofdepositie vanuit het plangebied kan tot negatieve effecten leiden bij de instandhouding van stikstofgevoelige habitattypen in Natura 2000-gebieden. Negatieve effecten door stikstofdepositie op het Natura 2000-gebied Markermeer & IJmeer zijn uitgesloten, aangezien er geen stikstofgevoelige habitattypen in het gebied aanwezig zijn.

Dit kan niet gesteld worden voor het Natura2000-gebied 'Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske'. Negatieve effecten kunnen niet op voorhand worden uitgesloten. Hierop is door SPAWNP ingenieurs een AERIUS-berekening opgesteld (Stikstofdepositie Nieuwpoortslaan 49 in Monnickendam, referentienummer 22200738.b01a, d.d. 31 januari 2023) waarin de resultaten van de AERIUS-berekening zijn verwoord. Deze notitie is als Bijlage 6 bij de plantoelichting toegevoegd.

Geconcludeerd wordt dat er in zowel de gebruiksfase alsook voor de aanlegfase van de beoogde woningbouwontwikkeling geen toename is van de stikstofdepositie >0,00 mol/ha/jaar in de omliggende Natura 2000-gebieden. Met dit scenario is het plan niet vergunningplichtig onder de Wet natuurbescherming.

Natuurnetwerk Nederland

Het dichtstbijzijnde NNN-gebied is op een afstand circa 550 meter ten zuiden van het plangebied gelegen. Dit betreft de weilanden en plas rondom de Ooster Ee ten zuiden van het plangebied. Het plangebied is niet binnen een NNN-gebied gelegen. Het NNN kent in de provincie Noord-Holland geen externe werking. Er is geen nader veldonderzoek en/of effectonderzoek noodzakelijk. Het is niet noodzakelijk om maatregelen te nemen om effecten te voorkomen. Ook is er geen nadere procedure noodzakelijk in de vorm van een 'nee, tenzij-toets'.

Soortenbescherming

Het voorliggende bestemmingsplan gaat uit van een nieuwe woningbouwontwikkeling op het perceel van een bestaande woonboerderij. Daarna wordt het bestaande woonboerderij gesloopt.

Het is niet uit te sluiten dat deze werkzaamheden geen negatieve effecten voor beschermde soorten veroorzaken, aangezien mogelijke paar- of verblijfplaatsen worden aangetast.

Quickscanwet natuurbescherming

In dat kader is een quickscan wet natuurbescherming uitgevoerd, waarvan de rapportage als Bijlage 7 van deze plantoelichting is gevoegd.

Er zijn geen beschermde plantsoorten aangetroffen in en rond het plangebied. Evenmin zijn beschermde soorten aangetroffen. Uitzondering daarop vormt de mogelijke aanwezigigheid van vleermuizen, huismussen en marterachtingen.

Nader onderzoek vleermuizen en huismus

Derhalve is nader onderzoek uitgevoerd naar de mogelijke aanwezigheid van vleermuizen en huismussen. De rapportage van dit onderzoek is als Bijlage 8 bij deze toelichting gevoegd. Uit het nader onderzoek blijkt dat de huismus geen enkele keer is waargenomen gedurende de onderzoeksrondes in de broedperiode en aanwezige nesten kunnen worden uitgesloten.

Met betrekking tot vleermuizen zijn er twee zomerverblijfplaatsen van de gewone dwergvleermuis (in beide gevallen 1 exemplaar) in combinatie met een essentieel foerageergebied vastgesteld. Tevens is een zomerverblijfplaats van de laatvlieger (2 exemplaren) aangetroffen. Uit het nader onderzoek blijkt dat paarverblijfplaatsen niet aanwezig zijn.

Voordat tot sloop van de bestaande bebouwing kan worden overgegaan, is een ontheffing van de Wet natuurbescherming vereist. In dit kader is het noodzakelijk om de verblijfplaatsen en het essentiële foerageergebied te gecompenseren.

Nader onderzoek marterachtigen

De rapportage van het nader onderzoek is als Bijlage 9 bij deze toelichting gevoegd. Binnen het onderzochte gebied zijn exemplaren van de bunzing en wezel niet waargenomen, waardoor met voldoende zekerheid kan worden gesteld dat het projectgebied voor bunzing en wezel momenteel geen functie heeft.

Er is één waarneming gedaan van de hermelijn. Vastgesteld is dat het projectgebied deel uitmaakt van het leefgebied van de hermelijn. De enige waarneming van de sporen van de hermelijn wordt geïnterpreteerd als aanwijzing dat het projectgebied onderdeel is van een migratieroute. Het is namelijk onwaarschijnlijk dat een verblijfplaats van hermelijn zich binnen het projectgebied bevindt, omdat er in dat geval meer waarnemingen (op camera) verwacht hadden mogen worden. Daarnaast zijn geen geschikte verblijfplaatsen aanwezig binnen het projectgebied.

De hermelijn heeft een leefgebied van 1 - 50 ha. Indien de geschikte biotopen voor de hermelijn met elkaar in verbinding worden gebracht, ontstaat een kaart met geschikte verbindingsroutes rondom het onderzochte gebied. Een belangrijke oversteekplaats van de Broekervaart naar het 'Groene Hart' in het centrum van Monnickendam is hoogstwaarschijnlijk de Nieuwpoortslaan en de verbinding in de vorm van een duiker. Deze duiker is ongeveer 15 meter lang. Er kan niet worden uitgesloten wordt dat de hermelijn de weg oversteekt ter plaatse van het plangebied.

Aan de noordzijde, langs de sloot waar de hermelijn is vastgelegd, dient binnen het projectgebied een migratieroute in takt te blijven om negatieve effecten te voorkomen. In verband met benodigde waterberging, blijft deze grenssloot behouden. Ook het groene gebied ten noorden van het projectgebied, dat in eigendom is van de gemeente, blijft behouden. Om de migratieroute langs de grenssloot functioneel te houden, is het nodig takkenrillen aan te leggen en de begroeiing op deze functie aan te passen.

Onthefiing Wet natuurbescherming

Vanwege de aanwezigheid van vleermuizen én marterachtingen is een ontheffing Wnb benodigd. Deze is op 26 mei 2021 aangevraagd en inmiddels verleend door de omgevingsdienst Noord-Holland Noord en schriftelijk bevestigd op 6 oktober 2021 met kenmerk OD.344596. Daarbij zijn aanvullende voorwaarden van kracht waar de te nemen maatregelen aan dienen te voldoen.

4.6.3 Conclusie

Met de verleende ontheffing staat het aspect ecologie de uitvoerbaarheid van het planvoornemen niet langer in de weg.

Voor de volledigheid wordt melding gemaakt van het feit dat te allen tijde algemene zorgplicht van toepassing. Dit betekent dat tijdens de uitvoering van eventueel toekomstige werkzaamheden, uitvoering dient te worden gegeven aan de algemene Zorgplicht uit de wet Natuurbescherming. Dit betekent dat ingrepen op zodanige wijze dienen plaats te vinden, dat de schade aan soorten beperkt wordt. Bij de uitvoering moet rekening gehouden worden met kwetsbare perioden van soorten (voortplantingstijd, overwintering). Daarbij dienen alle soorten die tijdens de ingreep aangetroffen worden, verplaatst of beschermd te worden, zodat zij behouden kunnen blijven.

4.7 Waterparagraaf

4.7.1 Beleid en regelgeving

In het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en Besluit ruimtelijke ordening is voor dit ruimtelijke plan een watertoetsproces doorlopen.

De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is niet een toets achteraf, maar een proces dat de gemeente en waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. De inzet daarbij is om in elk afzonderlijk plan met maatwerk het reeds bestaande waterhuishoudkundige en ruimtelijke beleid goed toe te passen en uit te voeren.

Relevant beleid

Bij de planvorming zijn er verschillende partijen betrokken met betrekking tot water.

  • Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier:
    belangrijkste beleidsnota's: Waterprogramma 2016-2021' , Keur 2016 en Legger)
  • Gemeente Waterland (Waterplan Waterland).
4.7.2 Relatie met het plangebied

Het watertoetsproces voor het voorgenomen initiatief op 18 december 2020 digitaal doorlopen via www.dewatertoets.nl. Het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (HHNK) is via deze weg door de initiatiefnemer van de ruimtelijke ontwikkeling op de hoogte gebracht van de plannen.

Hieruit is gebleken dat er geen onoverkomelijke belangen in relatie tot waterveiligheid en -beheer zijn. in de nabijheid van het plangebied liggen een regionale waterkering, een secundaire watergang en een riool-persdrukleiding, deze worden echter niet geraakt door de voorziene bouwwerkzaamheden.

Overige relevante aspecten zijn:

Waterveiligheid

Na raadpleging van de Legger van het waterschap is vastgesteld dat nabij het plangebied een regionale waterkering is gelegen ter hoogte van de provinciale weg N247 het plangebied ligt daarbij volledig buiten de beschermingszone A en profiel van vrije ruimte. Een deel van het plangebied is echter wel gelegen in de bescherminzone B van deze regionale waterkering, wat inhoud dat deze gronden mede zijn aangewezen voor het beschermen van het waterstaatwerk. In de Keur 2016 is daarvoor artikel 3.2 van toepassing:

Het is verboden zonder watervergunning van het bestuur gebruik te maken van een waterstaatswerk of bijbehorende beschermingszones door, anders dan in overeenstemming met de waterhuishoudkundige functie of functies, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder handelingen te verrichten, werken te behouden of vaste substanties of voorwerpen te laten staan of te laten liggen.

In dat kader kan worden gemeld dat tijdens de planvorming is overleg gevoerd met het Waterschap waarmee instemming is bereikt over de voorgenomen inrichting van het plangebied en zorg voor de waterveiligheid. Tevens is voorliggend bestemmingsplan in het kader van het verplichte Vooroverleg aan het waterschap beschikbaar gesteld.

Verhard oppervlak

Uit het planvoornemen blijkt dat er sprake is van een substantiële toename van bebouwing en/of verharding in het plangebied van 1.744,75 m2 (Bijlage 10). Door deze toename aan verharding zal neerslag versneld worden afgevoerd naar het oppervlaktewater, al dan niet via het rioolstelsel. Dit leidt tijdens extreme situaties tot pieken in de waterstand met mogelijke wateroverlast als gevolg. Om ervoor te zorgen dat de waterhuishoudkundige situatie niet verslechtert ten gevolge van de verhardingstoename zullen er in het desbetreffende peilgebied compenserende maatregelen getroffen moeten worden in de vorm van extra wateroppervlak.

Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier hanteert bij ontwikkelingen waarbij sprake is van een verhardingstoename tot 2.000 m2 de vuistregel dat 10% van de toename aan verhard oppervlak moet worden gecompenseerd door middel van het inrichten van nieuwe waterberging. Uitgangspunt is dat de compensatie wordt gerealiseerd binnen het plangebied. Wanneer compenserende maatregelen binnen het plangebied niet mogelijk zijn, adviseren wij contact op te nemen met het hoogheemraadschap om te bepalen wat de alternatieve mogelijkheden zijn.

Op basis van de toename aan verharding van 1.744,75 m2 zal 174,8 m2 aan compensatie moeten worden gerealiseerd. In overeenstemming met de HHNK is besloten om de compensatieopgave te realiseren in een ander peilvak nabij het plangebied. Hierover is overeenstemming bereikt tussen initiatiefnemer en het hoogheemraadschap.

Ruimtelijke adaptatie

Het hoogheemraadschap adviseert om in het ontwerp van het plan het principe van ruimtelijke adaptatie op te nemen. Zo zou kunnen worden gedacht aan het aanbrengen van 'groene daken' op nieuwe gebouwen, eventueel met meervoudig ruimtegebruik en waterberging capaciteit. Ook kan bij bijvoorbeeld de aanleg van nieuwe parkeerplaatsen gebruik worden gemaakt van waterdoorlatende verharding met bijbehorende afvoer vertragende onderlaag of waterberging op straat en in verlaagde groenstroken. Zoals hiervoor ook al is aangegeven is initiatiefnemer voornemens om de openbare parkeerplaatsen uit te voeren met waterdoorlatende verharding en de te realiseren bergingen (deels) te voorzien van een groendak.

Beheer en onderhoud waterlopen

Alle werkzaamheden binnen een zone van 5 meter van de insteek van waterlopen zijn vergunningplichtig, omdat deze invloed kunnen hebben op de water aan- en afvoer, waterberging of het onderhoud. Bij de aanleg van nieuw water in dit plangebied adviseren wij zoveel mogelijk aan te sluiten op de bestaande waterstructuur en onderhoudssituatie. Bij aanleg of aanpassing van waterlopen is het belangrijk om rekening te houden met de bereikbaarheid voor onderhoud van zowel de nieuwe als bestaande waterlopen. Dit geldt met name in het stedelijk gebied, waar het hoogheemraadschap de ambitie heeft om het onderhoud van gemeenten over te nemen. Hiertoe moeten de waterlopen wel aan de voorwaarden van het hoogheemraadschap voldoen. In stedelijk gebied is het uitgangspunt dat waterlopen varend onderhouden kunnen worden, en dus tenminste 6 meter breed en 0,8 meter diep ten opzichte van het laagst gevoerde waterpeil zijn. Indien geen varend onderhoud (kan) worden uitgevoerd, dient in elk geval te worden voorkomen dat waterlopen niet meer bereikbaar zijn voor zowel regulier als periodiek onderhoud (maaien en baggeren), doordat deze worden 'ingesloten' door bebouwing. Het HHNK adviseert om een obstakelvrije zone langs de waterloop van tenminste 5 meter aan te houden. Om water van voldoende waterkwaliteit te kunnen handhaven, is het zelfreinigend vermogen van het watersysteem van belang. het HHNK streeft ernaar om waterlopen te realiseren die in goede verbinding staan met het overige watersysteem. Om te voorkomen dat er locaties ontstaan waar kroos en drijfvuil zich zou kunnen ophopen, dienen doodlopende watergangen te worden voorkomen. Bij de nadere uitwerking van de plannen zal rekening worden met de gestelde uitgangspunten.

Waterkwaliteit en riolering

In het plan wordt een gescheiden riolering aangelegd, waarbij het hemelwater wordt afgekoppeld van de riolering. Dit komt overeen met de basisdoelstelling van het hoogheemraadschap om het hemelwater van nieuwe oppervlakken zoveel mogelijk te scheiden van het afvalwater. Voorwaarde is wel dat het hemelwater als schoon kan worden beschouwd. Bij voorkeur wordt afstromend hemelwater van verharde oppervlakken eerst voorgezuiverd door een berm, wadi of bodempassage. Binnen het plan is er geen sprake van activiteiten die als gevolg kunnen hebben dat vervuild hemelwater naar het oppervlaktewater afstroomt. Het hemelwater kan dus als schoon worden beschouwd. Het is daarom niet doelmatig om het af te voeren naar de rioolwaterzuiveringsinrichting (rwzi). Dit betekent dat voor de nieuwe ontwikkeling een gescheiden stelsel wordt geadviseerd. Het HHNK adviseert om met het oog op de waterkwaliteit het gebruik van uitloogbare materialen zoals koper, lood en zink zoveel mogelijk te voorkomen. Het planvoornemen voorziet in een gescheiden stelsel en zal bij de nadere uitwerking rekening houden met de gemaakte opmerkingen met betrekking tot te gebruiken materialen.

Persleiding

Het plangebied bevindt zich binnen de signaleringszone van een rioolpersleiding van het hoogheemraadschap. Dit houdt in dat beperkingen kunnen gelden ten aanzien van eventuele (bouw)werkzaamheden. Het is binnen deze zone niet zonder overleg toegestaan om objecten te plaatsen of werkzaamheden uit te voeren die een risico vormen voor het functioneren van de rioolpersleiding, zoals: het planten van bomen en/of diepwortelende beplanting het uitvoeren van zware transporten; het opstellen van materieel op het tracé van de leiding; de opslag van (zwaar) materiaal; het werken aan- en/of realiseren van werken boven het tracé van de leiding; het graven of heien nabij de leiding. Indien er wel sprake is van dergelijke werkzaamheden, of wanneer er andere activiteiten worden uitgevoerd die op enige wijze schade zouden kunnen toebrengen aan de rioolpersleiding, dient u vroegtijdig contact op te nemen met het hoogheemraadschap. Zoals hiervoor al is aangegeven heeft overleg met het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier plaatsgevonden en zijn er geen belemmeringen.

Grondwater

Er is sprake van een tijdelijke of permanente grondwateronttrekking en/of -lozing. Het onttrekken van grondwater korter dan zes maanden met een hoeveelheid van minder dan 15.000 m3/per maand in "niet kwetsbaar gebied" en 8.000 m3/per maand in "kwetsbaar gebied" valt onder de algemene regels van de Keur Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier 2016. In deze gevallen is geen vergunning voor de onttrekking benodigd, indien de grondwateronttrekking niet gelegen is binnen de waterkering en de bijbehorende beschermingszones. Het hoogheemraadschap is net als voor het onttrekken en eventueel in de bodem retourneren van grondwater ook aanspreekpunt als het gaat om het lozen van het onttrokken grondwater op het oppervlaktewater. Er is sprake van een tijdelijke situatie die vallen onder de algemene regels van de Keur. Een watervergunning is niet nodig.

4.7.3 Conclusie

Als onderdeel van dit plan dient ten tijde van de aanvraag omgevingsvergunning, tevens een watervergunning aan te worden gevraagd bij het Hoogheemraadschap in het kader van de waterveiligheid van waterstaatkundige werken. Dit is reeds gebeurt en de vergunning verleend.

Geconcludeerd wordt dat de waterbelangen de uitvoerbaarheid van het bestemminsplan niet in de weg staan.

4.8 Cultuurhistorie

4.8.1 Beleid en regelgeving

De rol van cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening is de laatste jaren sterk toegenomen. Bij het opstellen van plannen moeten cultuurhistorische waarden tijdig in beeld worden gebracht. Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) stelt in dat verband specifieke eisen aan het opstellen van bestemmingsplannen. Waar mogelijk moeten cultuurhistorische waarden worden behouden of versterkt. Cultuurhistorie is daarmee veelal een sturend onderdeel geworden in de ruimtelijke ordening.

De provincie Noord-Holland heeft de Informatiekaart Landschap en Cultuurhistorie vastgesteld. De kaart is een geografische uitwerking van de Leidraad landschap en cultuurhistorie - die deel uitmaakt van de verordening - en een herziening van de Cultuurhistorische Waardenkaart (CHW). De Informatiekaart Landschap en Cultuurhistorie geeft onder andere informatie over cultuurhistorische objecten.

4.8.2 Relatie met het plangebied

Het plangebied is niet gelegen in een zone die is aangewezen als beschermd stadsgezicht. Er zijn ook geen monumentale objecten of structuren in de omgeving aanwezig. Er hoeft derhalve niet nader getoetst te worden aan dit aspect.

4.8.3 Conclusie

Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor dit bestemmingsplan.

4.9 Archeologie

4.9.1 Beleid en regelgeving

Voor de bescherming van archeologische waarden is de Erfgoedwet van toepassing. De bedoeling is dat, wanneer de bodem wordt verstoord, archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ).

Voor Rijksbeschermde archeologische monumenten geldt de bescherming op grond van de Erfgoedwet en hoeft in het bestemmingsplan geen aanvullende regeling te worden getroffen.
Het archeologisch beleid van de gemeente Waterland is vastgelegd in de 'Archeologienota Waterland 2011'. In deze nota is verwoord hoe het behoud van archeologische waarden of het onderzoek daarnaar worden zeker gesteld. In de Archeologienota worden archeologische monumenten en vijf categorieën met archeologische verwachtingswaarden onderscheiden (zie tabel 1). Deze categorieën zijn weergegeven op een beleidskaart. Deze beleidskaart is opgesteld op basis van de kennis die de afgelopen jaren is verkregen bij diverse archeologische onderzoeken en op basis van de kennis over de ontstaansgeschiedenis van het gebied.

Categorie   Omschrijving  
Rijksbeschermd archeologisch monument   Bij alle bodemingrepen rekening houden met archeologie. Er is een monumentenvergunning vereist.  
1   Bij alle bodemingrepen rekening houden met archeologie.  
2   Rekening houden met archeologie bij een planomvang vanaf 100 m2 en diepte van grondroerende werkzaamheden vanaf 35 centimeter.  
3   Rekening houden met archeologie bij een planomvang vanaf 500 m2 en diepte van grondroerende werkzaamheden vanaf 40 centimeter.  
4   Rekening houden met archeologie bij een planomvang vanaf 2.500 m2 en diepte van grondroerende werkzaamheden vanaf 40 centimeter.  
5   Rekening houden met archeologie bij een planomvang vanaf 10.000 m2 en diepte van grondroerende werkzaamheden vanaf 40 centimeter.  

Tabel 4 - Archeologische categorieën met bijbehorend beleid in de gemeente Waterland

4.9.2 Relatie met het plangebied

Het plangebied ligt in z'n geheel binnen 'categorie 4' waarvoor in het geldende bestemmingsplan 'Monnickendam - Buiten de Vesting' de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' opgenomen.
In de bijbehorende regels is aangegeven dat voor bouwwerken waarbij grondroerende werkzaamheden over een oppervlakte groter dan 2.500 m² en dieper dan 0,40 meter onder het maaiveld een omgevingsvergunning nodig is. Voor werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die de bodem kunnen verstoren geldt dit ook.

Het voorliggende bestemmingsplan gaat uit van een nieuwe woningbouwontwikkeling op het perceel van een bestaande woonboerderij. Het plangebied heeft een oppervlak van circa 4.500 m2 waarbinnen verschillende bodemwerkzaamheden zullen plaatsvinden. Daarmee overschrijdt het plan de ondergrens.

In dit kader is door onderzoeksbureau Hamaland Advies Vof een archeologisch onderzoek uitgevoerd ('Verkennend Booronderzoek Archeologie Nieuwpoortslaan 49 te Monnickendam', 28 augustus 2019) dat als Bijlage 11 is opgenomen bij deze toelichting.

Naderhand is het plangebied gewijzigd in verband met de aankoop van gemeentegronden langs de Nieuwpoortslaan. Door onderzoeksbureau Hamaland Advies Vof is het archeologisch onderzoek geactualiseerd. De onderzoeksrapportage ('Verkennend Booronderzoek Archeologie Nieuwpoortslaan 49 te Monnickendam', 21 juni 2022) is als Bijlage 12 opgenomen bij deze toelichting. De belangrijkste resultaten en conclusies worden hierna weergeven.

Het verkennend booronderzoek heeft aangetoond dat het projectgebied in het verleden vermoedelijk ongeschikt is geweest voor menselijke bewoning. Het plangebied is in het verleden zeer nat geweest en is daardoor ongeschikt geweest voor permanente bewoning. In het veen heeft geen bodemvorming plaatsgevonden en antropogene ophooglagen (huisterpen) ontbreken eveneens. Tijdens het veldonderzoek zijn de afzonderlijke bodemlagen geïnspecteerd op archeologische indicatoren. Deze zijn niet aangetroffen.

Het archeologisch onderzoek is voorgelegd aan bevoegd gezag en die heeft besloten het onderzoeksgebied vrij te geven.

Vertaling in het bestemmingsplan

Gronden welke onderdeel uitmaakt van het archeologische onderzoek en welke zijn vrijgegeven van het archeologisch regime door bevoegd gezag. Op deze gronden is de dubbelbestemming archeologie niet meer in opgenomen. Voor gronden die buiten het onderzoeksgebied van het archeologisch onderzoek zijn gelegen, blijft de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie 4' van toepassing. Deze is één-op-één uit het vigerend bestemmingsplan 'Monnickendam - Buiten de Vesting' overgenomen. Daarmee is de bescherming van archeologische waarden bij eventuele toekomstige werkzaamheden gewaarborgd.

4.9.3 Conclusie

Er zijn geen belemmering op het gebied van archeologie ten aanzien van voorliggend bestemmingsplan.

Daarbij wordt opgemerkt dat bij de geplande werkzaamheden een zogenaamde toevalsvondst niet kan worden uitgesloten. In het algemeen geldt dat indien er bij de uitvoering van de werkzaamheden archeologische grondsporen worden aangetroffen en/of vondsten worden gedaan, deze conform de Erfgoedwet artikel 5.10 dienen te worden gemeld bij het bevoegd gezag.

4.10 Externe veiligheid

4.10.1 Beleid en regelgeving

Bij externe veiligheid gaat het om de gevaren die de directe omgeving loopt in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de productie, het behandelen of het vervoer van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's dienen binnen aanvaardbare grenzen te blijven. Binnen externe veiligheid worden twee normstellingen gehanteerd:

  • het plaatsgebonden risico (PR) richt zich vooral op de te realiseren basisveiligheid voor burgers. Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risico-contouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur.
  • het groepsrisico (GR) stelt beperkingen aan de maatschappelijke ontwrichting als gevolg van calamiteiten met gevaarlijke stoffen. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. Het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Wettelijk kader

De regelgeving voor het aspect Externe Veiligheid is opgenomen in het:

  • Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb);
  • Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt);
  • Regeling Basisnet (Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water).

Hierbij geldt dat bebouwing niet is toegestaan binnen de zogenaamde 10-6-contour van het PR rond bedrijven waarin opslag en/of verwerking gevaarlijke stoffen plaatsvindt, danwel langs transportroutes (weg, spoor, water, buisleiding) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Verder geldt dat voor iedere toename van het GR een verantwoordingsplicht geldt, ook als de verandering geen overschrijding van de norm veroorzaakt. Er dient een verantwoording GR opgesteld te worden indien een bestemming gepland is binnen het invloedsgebied.

4.10.2 Relatie met het plangebied

Voorliggend bestemmingsplan maakt een nieuwe woningbouwontwikkeling op het perceel van een bestaande woonboerderij mogelijk. In onderstaande afbeelding zijn risicovolle inrichtingen en transportleidingen in de omgeving weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0852.BPKMOnieuwpoor022-va01_0008.jpg"

Figuur 8 - Uitsnede risicokaart (plangebied blauw gemarkeerd )


Risicovolle inrichtingen

Aan de N247 ligt een lpg-tankstation. Dit is een inrichting die valt onder het Bevi. Het plangebied is gelegen buiten de plaatsgebonden risicocontour. Uit beschikbare informatie is gebleken dat de beoordelingsafstand voor het GR voor deze inrichting is gelegen op een afstand van 150 m. De planlocatie ligt op circa 500 m en valt daarmee ruim buiten deze zone.


Buisleidingen

Van en naar het gasdistrictsstation aan de Overlekergouw liggen twee hoofdgasleidingen. Beide leidingen hebben een werkdruk van 40 bar. De diameter van beide leidingen is verschillend. De ene leiding heeft een diameter van 5 inch en de andere leiding van 7 inch.

De plaatsgebonden risicocontour (PR 10-6) ligt bij beide leidingen op het hart van de leidingen. Het plangebied is gelegen buiten de plaatsgebonden risicocontour. De leiding van 5 inch heeft een invloedsgebied (1% letaliteit) van 45 meter. De leiding van 7 inch heeft een invloedsgebied van 70 meter. Binnen het invloedsgebied moet het groepsrisico worden verantwoord als deze toeneemt. De planlocatie ligt op circa 500 m. afstand van deze leidingen en liggen ruim buiten het invloedsgebied.


Transportroutes gevaarlijke stoffen

In het plangebied en de directe omgeving daarvan zijn geen transportroutes aanwezig die vallen onder de regeling Basisnet voor gevaarlijke stoffen over het (spoor)weg of water. Wel is bekend dat er transporten van gevaarlijke stoffen plaatsvinden over de N247. Deze weg is niet opgenomen in het Basisnet Weg. Dit houdt in dat er langs de route geen ruimte wordt gereserveerd voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.

Voor het vaststellen van de effecten van het transport van gevaarlijke stoffen over de N247 zijn voor andere bestemmingsplannen reeds onderzoeken uitgevoerd. Uit deze onderzoeken1 is gebleken dat de plaatsgebonden risiciocontour van deze transportbeweging niet buiten het wegprofiel van de N247 reiken. Het plangebied is gelegen buiten de plaatsgebonden risicocontour. Voor het vaststellen van de effecten van de N247 op het groepsrisico wordt geconcludeerd2 dat overschrijding van de orientatiewaarde plaatsvindt indien het aantal bewoners per hectare 300 personen bedraagt en alle verkeer zich op het baanvlak direct naast de bebouwde gebieden bevindt.

Het voorliggende plan maakt 24 woningen bestaande uit 9 appartementen en 15 rijtjeswoningen mogelijk op een plangebied van 4.500 m2. Een berekening van het aantal personen, gebaseerd op het gemiddelde aantal personen huishouden in Waterland 2021 van 2,4 personen per woning, kent het plangebied na de beoogde ontwikkeling een bewonersdichtheid van 125 personen per hectare. Tevens ligt het plangebied op circa 70 meter van de transportroute.

De toename van de personendichtheid, als gevolg van het plan, leidt derhalve niet tot overschrijding van de oriëntatiewaarde. Een nadere risicoanalyse is daarom niet noodzakelijk. Op grond van het Bevt dient een beperkte verantwoording van het groepsrisico onderdeel uit te maken van de ruimtelijke onderbouwing. Daar wordt hieronder invulling aan gegeven.


Beperkte verantwoording groepsrisico

Op grond van artikel 7 van het Bevt voor de verantwoording van het groepsrisico alleen ingegaan te worden op de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp alsmede de mogelijkheden voor personen om zich in veiligheid te brengen indien een ramp voordoet. De veiligheidsregio Zaanstreek-Waterland heeft tijdens het vooroverleg advies uitgebracht op het bestemmingsplan. De beperkte verantwoording is aangevuld met informatie uit het advies van de veiligheidsregio Zaanstreek-Waterland

De mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp

Bij een calamiteit zullen de hulpdiensten zich inzetten om effecten ten gevolge van het incident met gevaarlijke stoffen te beperken. Deze inzet zal voornamelijk plaatsvinden bij de bron en het effectgebied, in dit geval bij de provinciale weg en omliggend bebouwd gebied van Monnickendam. De hulpdiensten richten zich dan op het ontruimen en bestrijden in of nabij het plangebied.

Als het gevaar in of nabij het plangebied daar toeneemt is een goede bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid wel degelijk belangrijk. De mogelijkheden voor bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid worden daarom verder in beschouwing genomen.

Bereikbaarheid

Het is van belang dat de hulpdiensten tijdens een ramp of zwaar ongeval voldoende snel kunnen optreden. Een goede bereikbaarheid van het plangebied is hierbij van essentieel belang. De nieuwe wooneenheden worden in uitbreiding op een bestaande woonwijk gerealiseerd met een eigen ontsluiting op de Lijnbaan. De bereikbaarheid voor hulpdiensten is voldoende.

Bluswatervoorziening

De brandweer dient snel te kunnen beschikken over voldoende bluswater, zowel primaire alsook secundair of tertiair (open water) om een incident adequaat te kunnen bestrijden. Tussen de veiligheidsregio en initiatiefnemer heeft overleg plaatsgevonden over de bereikbaarheid en bluswatervoorziening. Tijdens de uitwerkingsfase van dit plan zal hier invulling aan worden gegeven.

Zelfredzaamheid (mogelijkheden voor personen om zich in veiligheid te brengen)

Bij een calamiteit met gevaarlijke stoffen is het belangrijk dat de aanwezigen in het plangebied worden geïnformeerd hoe te handelen bij een incident. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde waarschuwings- en alarmeringspalen (WAS-palen) of NL-alert. Voor de mogelijkheden voor personen om zich in veiligheid te brengen bij een ramp is van belang dat in het plangebied aanwezige personen over het algemeen zelfredzaam zullen zijn. Er is geen sprake van een functie voor minder zelfredzame personen. Daarnaast is hiervoor van belang dat er vanuit het plangebied in oostelijke richting, dus van de bron af, kan worden gevlucht.

De inrichting van het beoogde plan biedt voldoende mogelijkheden voor bewoners om zichzelf, aslook met hulp van gezinsleden, in veiligheid te brengen ten tijden van een rampscenario. Bij een toxische wolk is het advies om binnen te blijven. Het is belangrijk om de toekomstige bewoners te informeren over eventuele risico's en hoe te handelen bij een toxische wolk.


Advies Veiligheidsregio

De Veiligheidsregio Zaanstreek-Waterland heeft een advies uitgebracht ten aanzien van externe veiligheid. Uit het advies blijkt dat in het plangebied sprake kan zijn van de volgende ongevallenscenario's op een routetype weg buiten de bebouwde kom (80km/h):

  • Bleve of fakkelbrand van een LPG-tankwagen;
  • Plasbrand bij een lekkende tankwagen met benzine;
  • Toxische wolk uit een tankwagen met giftige stoffen;

Omdat de risicobronnen (N247) buiten het plangebied liggen vallen maatregelen bij de bron buiten de reikwijdte van dit bestemmingsplan. Wel zijn er effectbeperkende maatregelen en maatregelen ter bevordering van de zelfredzaamheid mogelijk. Ook deze maatregelen kunnen niet worden verankerd in het bestemmingsplan maar wel worden overwogen bij de uitvoering van het bestemmingsplan ten tijde van de vergunningverlening:

  • Constructies van de gebouwen zodanig uitvoeren dat zij bestand zijn tegen de overdrukeffecten en hittestraling;
  • Een voorziening treffen in het gebouw waardoor snel de toevoer van buitenlucht kan worden gestopt;
  • De woningen voorzien van (nood)uitgangen die van de risicobron af zijn gericht;
  • Gerichte risicocommunicatie en het bieden van handelingsperspectieven;
  • Een grotere afstand tussen risicobron en gebouwen;
  • Infrastructuur voor goede bereikbaarheid en vluchtwegen;
  • Zorgdragen voor blusvoorzieningen ter voorkoming/bestrijding (secundaire) effecten bij de woningen.
4.10.3 Conclusie

Vanuit het aspect externe veiligheid zijn er geen belemmeringen voor dit bestemmingsplan.

4.11 Parkeren en verkeer

4.11.1 Algemeen

Nieuwe functies betekenen meestal ook dat er sprake is of zal zijn van een toename van verkeersbewegingen, alsmede ontstaat er een parkeerbehoefte. Uitgangspunt is dat nieuwe functies geen onevenredige extra hinder veroorzaken voor reeds aanwezige functies in de omgeving.

Gemeentelijk parkeerbeleid

Conform het gemeentelijk parkeerbeleid 'Beleid Parkeerbehoefte, laad- en losruimte gemeente Waterland' worden de volgende uitgangspunten in acht genomen:

  • 1. De parkeerbehoefte wordt vastgesteld aan de hand van de CROW;
  • 2. In aanvulling op de CROW wordt voor het bepalen van de stedelijkheidsgraad en de stedelijke zone gebruik gemaakt van de tabel en kaarten in bijlage 2 van het beleid.
  • 3. In aanvulling op de CROW wordt de gemiddelde parkeernorm gehanteerd.
  • 4. Voor het bepalen van het type woning wordt, in aanvulling op de CROW, gebruik gemaakt van de tabel in bijlage 3 in het beleid;
  • 5. Voor het bepalen van de parkeereis bij kleinschalig toeristisch overnachten wordt bij de berekening de CROW-parkeerkencijfers voor ‘kamerverhuur, zelfstandig (niet studenten)’ toegepast.
  • 6. In aanvulling op de CROW wordt voor parkeren op eigen terrein de omrekenfactor gebruikt als opgenomen in de tabel van bijlage 4 van het beleid;
  • 7. De parkeerbehoefte van bestaande gebouwen en/of voorzieningen wordt in mindering gebracht op de nieuwe parkeerbehoefte, mits het aantal aanwezige parkeerplaatsen in de openbare ruimte niet afneemt door het gebouw en/of de voorziening.
4.11.2 Relatie met het plangebied

Voor iedere ruimtelijke ontwikkeling geldt dat de verkeerseffecten die optreden als gevolg van een planvoornemen in het kader van een goede ruimtelijke ordening moet worden onderbouwd. De nadruk ligt daarbij op de effecten van de ontwikkeling op de verkeersafwikkeling en parkeren (bereikbaarheid), de verkeersveiligheid en de verkeershinder (leefbaarheid). Voor de berekening van de verkeersgeneratie en het parkeren is gebruik gemaakt CROW publicatie 381, Toekomstbestendig parkeren – Van parkeercijfers naar parkeernormen, december 2018. Daarnaast dient het plan qua parkeren aan te sluiten bij het parkeerbeleid van de gemeente Waterland. Voor het bepalen van de verkeersgeneratie en de parkeerbehoefte van een bouwplan moet aangegeven worden wat voor een gemeente (zeer sterk, sterk, matig, weinig, niet stedelijk) het betreft en in welk gebied (centrum, schil centrum, rest bebouwde kom, buitengebied) het bouwplan gerealiseerd wordt. Voor de locatie moet worden uitgegaan van een matig stedelijk gebied in schil centrum CROW). In het 'Beleid Parkeerbehoefte, laad- en losruimte gemeente Waterland' is bepaald dat in aanvulling op de CROW de gemiddelde parkeernorm wordt gehanteerd.

Parkeren

Het bouwplan bestaat uit 15 eengezinswoningen met een oppervlakte van circa 115 m² GBO en 9 woonappartementen met een oppervlakte van circa 44 m² GBO. Op basis van de CROW publicatie moet uitgegaan worden van de categorie 'Koop, huis, tussen/hoek' in schil centrum en matig stedelijk.

Categorie   Aantal   Minimaal   Maximaal   Gemiddeld   Totaal  
Koop, huis, tussen/hoek   15   1,3   2,1   1,7   25,2  
Huur appartement midden/goedkoop (incl. sociale huur)   9   0,8   1,6   1,2   10,8  
saldering ivm sloop stolp           -1,9  
  24       Totaal   34,4  
        Afgerond   35  

Tabel 5 - Aantal benodigde parkeerplaatsen

In onderstaande tabel is weergegeven hoeveel parkeerplaatsen er in en nabij het plangebied worden gerealiseerd. De nummers in de tabel corresponderen met het programma zoals hierboven weergegeven. Onder de noemer 'categorie' is aangegeven met welke parkeerkencijfers van het CROW is gerekend.

Categorie   Aantal   Factor   Totaal  
Openbare parkeerplaatsen   23   1   23  
Woning met oprit zonder garage   15   0,8   12  
Totaal   24     35  

Tabel 6 - Te realiseren parkeerplaatsen

Met toepassing van de gemiddelde parkeerkencijfers moet voor het planvoornemen uitgegaan worden van afgerond 35 benodigde parkeerplaatsen. De te realiseren 35 parkeerplaatsen zijn daarmee voldoende om te voldoen aan de volledige parkeerbehoefte. Bovenstaande is afgestemd met de gemeente Waterland en akkoord bevonden.

Verkeersgeneratie

De realisatie van het planvoornemen leidt tot de volgende toename van de verkeersaantrekkende werking van en naar het plangebied.

Categorie   Aantal   Minimaal   Maximaal   Gemiddeld   Totaal  
Koop, huis, tussen/hoek   15   6,5   7,3   6,9   103,5  
Huur appartement midden/goedkoop (incl .sociale huur)   9   3,0   3,8   3,4   31  
Totaal (naar boven afgerond)   24         134,5  

Tabel 7 - Verkeersgeneratie

Uit bovenstaande blijkt dat de ontwikkeling tot een verkeersgeneratie van 134,5 ritten/etmaal leidt. De locatie ontsluit direct op het hoofdwegennet de Lijnbaan/Nieuwpoortslaan. De verkeersgeneratie voor de Lijnbaan/Nieuwpoortslaan bedraag in de huidige situatie 4.169 (mvt) per etmaal. Gelet hierop is het omliggende wegennet voldoende in staat om de toevoeging 134,5 (mvt) per etmaal aan verkeer te kunnen verwerken. Er geen sprake van een verhoudingsgewijs forse toename van het aantal voertuigbewegingen per etmaal en het voorliggende plan leidt niet tot capaciteitsproblemen voor het omliggende wegennet.

4.11.3 Conclusie

De aspecten verkeer en parkeren leveren geen bezwaar op voor dit bestemmingsplan.

4.12 Kabels en leidingen

4.12.1 Beleid en regelgeving

Voor planologisch relevante kabels en leidingen gelden verschillende beschermings- en veiligheidsafstanden waar bij de bestemmingslegging van onder andere nieuwe functies rekening mee moet worden gehouden.

4.12.2 Relatie met het plangebied

Langs het plangebied ligt een rioolpersleiding. Rondom deze leiding geldt een zone waarbinnen geen bebouwing is toegestaan. De beschermingszone van deze leiding is op de verbeelding opgenomen. Het bestemmingsplan maakt geen bouwmogelijkheden mogelijk binnen deze zone. Daarnaast heeft er overleg plaatsgevonden met het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier en hieruit blijkt ook dat er geen beperkingen zijn. (zie hiervoor ook paragraaf 4.7).

4.12.3 Conclusie

Vanuit het aspect kabels en leidingen zijn er geen belemmeringen voor dit bestemmingsplan,

4.13 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

4.13.1 Beleid en regelgeving

De procedure van een milieueffectrapportage (m.e.r.) is volgens de Wet milieubeheer verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. Welke activiteiten dat betreft is aangegeven in het Besluit mer en de daarbij behorende bijlage. In de bijlage is onderscheid gemaakt tussen een:

  • C-lijst met m.e.r.-plichtige activiteiten en daarbij behorende drempelwaarden;
  • D-lijst met m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten en de daarbij behorende drempelwaarden.

Het doel van de m.e.r. is het milieubelang volwaardig mee te laten wegen bij de vaststelling van deze plannen en besluiten. Een belangrijk product van de m.e.r.-procedure is het milieueffectrapport (MER). Bij sommige besluiten is niet meteen duidelijk of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. In deze grensgevallen moet eerst worden beoordeeld of sprake is van een m.e.r.- plicht. Dit gebeurt door middel van een aparte procedure, de zogenoemde m.e.r.- beoordeling.

Deze m.e.r.-beoordeling is ook vereist voor activiteiten die onder de drempelwaarden van het Besluit m.e.r. liggen. In dat geval gelden er geen vormvoorschriften en is sprake van een vormvrije m.e.r.-beoordeling.

Bij de vormvrije m.e.r.-beoordeling moet er volgens bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling worden getoetst aan de 3 volgende hoofdcriteria:

  • 1. de kenmerken van het project;
  • 2. 2. de plaats van het project;
  • 3. 3. de kenmerken van de potentiële effecten.
4.13.2 Beoordeling plan

In het Besluit m.e.r. is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject (onderdeel D11.2) mer-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op de volgende gevallen (indicatieve drempelwaarden):

  • een oppervlakte van 100 hectare of meer;
  • een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat;
  • of een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.

Met voorliggend bestemmingsplan worden 24 nieuwe woningen gerealiseerd. Hiermee blijft de beoogde ontwikkeling ver onder de genoemde drempelwaarden.

Omdat de ontwikkeling in onderdeel D van het Besluit m.e.r. voorkomt (stedelijke ontwikkeling), dient wel te worden nagegaan of sprake kan zijn van belangrijke negatieve gevolgen voor het milieu die de uitvoering van een m.e.r. noodzakelijk maken. Daarom zijn alle mogelijke milieugevolgen van de beoogde ontwikkeling onderzocht en beschreven in een zogenaamde ‘Aanmeldnotitie Vormvrije m.e.r.- beoordeling’. Deze notitie is opgenomen als Bijlage 13 

4.13.3 Conclusie

Het plan leidt niet tot bijzondere omstandigheden die het opstellen van een MER of m.e.r.-beoordeling noodzakelijk maken.

Hoofdstuk 5 JURIDISCHE ASPECTEN

5.1 Algemeen

5.1.1 Inleiding

Dit hoofdstuk geeft inzicht hoe de nieuwe situatie is vertaald in juridisch bindende regels, met hieraan gekoppeld een verbeelding. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor de gebruiksmogelijkheden en bouwmogelijkheden. De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor de toepassing van deze regels evenals de functie van visualisering van de bestemmingen. De toelichting heeft geen juridisch bindende werking, maar heeft wel een belangrijke functie bij de onderbouwing van het plan en soms voor de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels.

Het belangrijkste onderdeel van een bestemmingsplan is de bestemming. Aan alle in het plan begrepen gronden worden ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening bestemmingen toegewezen. Zo nodig worden aan deze bestemmingen regels gekoppeld omtrent het gebruik van de in het plan begrepen gronden en van de zich daarop bevindende opstallen. Naast de bestemmingen kunnen ook dubbelbestemmingen voorkomen. Deze overlappen de 'gewone' bestemmingen en geven eigen regels, waarbij er sprake is van een rangorde tussen de bestemmingen en de dubbelbestemmingen.

Bij bestemmingen kunnen aanduidingen voorkomen met als doel bepaalde zaken nader of specifieker te regelen. Aanduidingen zijn terug te vinden op de (analoge) verbeelding en hebben een juridische betekenis in het bestemmingsplan. Alle overige op de (analoge) verbeelding voorkomende zaken worden verklaringen genoemd. Verklaringen hebben geen juridische betekenis, maar zijn op de (analoge) verbeelding opgenomen om deze beter leesbaar te maken (bijvoorbeeld topografische ondergrond). Verklaringen worden in de digitale verbeelding niet uitgewisseld, waardoor die informatie de burger via de digitale weg niet zal bereiken.

5.1.2 Digitaliseringsvereisten

Met de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) zijn ook digitaliserings- verplichtingen aan een bestemmingsplan gesteld. De regels en de verbeelding dienen daarom te zijn opgesteld volgens IMRO en SVBP, onderdeel van de zogenaamde RO Standaarden.

IMRO staat voor Informatie Model Ruimtelijke Ordening en heeft betrekking op de inrichting van de ruimtelijke instrumenten van de Wro. Het is het informatiemodel voor het opstellen en het uitwisselen van visies, plannen, besluiten, verordeningen en algemene regels op alle bestuurlijke niveaus. Het model is geschikt voor uitwisseling van informatie tussen de organisaties op het gebied van de ruimtelijke ordening en aanverwante werkterreinen.

SVBP staat voor Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen. Doel van deze standaard is het op vergelijkbare wijze inrichten, vormgeven en verbeelden van bestemmingsplannen en de daarbij behorende uitwerkings- en wijzigingsbesluiten.

Vanaf 1 juli 2013 zijn de RO Standaarden 2012 verplicht. Concreet betekent dit dat nieuwe bestemmingsplannen vanaf die datum volgens deze nieuwe standaard opgesteld en gepubliceerd moeten worden.

Het voorliggende bestemmingsplan is overeenkomstig deze vereisten opgesteld en is hiermee gereed om digitaal beschikbaar te stellen voor eenieder.

5.2 Opbouw regels en verbeelding

5.2.1 De planregels

Zoals gezegd is voor de planregels de gestandaardiseerde opbouw uit de SVBP2012 aangehouden. Daarbij is een standaard hoofdstukindeling aangehouden die begint met Inleidende regels (begrippen en wijze van meten), vervolgens met de bestemmingsregels, de algemene regels (de regels die voor alle bestemmingen gelden) en de overgangs- en slotregels. Daarbij staan de verschillende bestemmingen op alfabetische volgorde.

Ook de regels van een bestemming kennen een standaardopbouw en worden als volgt benoemd:

  • Bestemmingsomschrijving;
  • Bouwregels;
  • Nadere eisen;
  • Afwijking van de bouwregels;
  • Specifieke gebruiksregels;
  • Afwijking van de gebruiksregels;
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden;
  • Wijzigingsbevoegdheid.

Opgemerkt wordt dat een bestemmingsregel niet alle elementen hoeft te bevatten, dit verschilt per bestemming.

De systematiek van de regels sluit zoveel mogelijk aan op de regels van het bestemmingsplan 'Monnickendam Binnen de Vesting 2013' van de gemeente Waterland.

5.2.2 Analoge verbeelding (plankaart)

Uit de landelijke standaarden volgen diverse verplichtingen voor wat betreft de verbeelding, zoals de kleur van de ondergrond (grijs) en minimaal weer te geven aspecten op de ondergrond. Ook de diverse kleuren van de bestemmingen, alsmede de verhouding van de op de verbeelding voorkomende lijndiktes zijn verplicht voorgeschreven.

Voor wat betreft de ondergrond van de verbeelding is gebruik gemaakt van de Basisregistratie Grootschalige Topografie (BGT), aangevuld met de Basisregistratie Kadaster (BRK) van 28 juli 2020.

5.3 Toelichting op de artikelen

In deze paragraaf wordt slechts waar dat noodzakelijk en nuttig wordt geacht een nadere toelichting gegeven op specifieke onderdelen van de planregels. Sommige regelingen zijn daarom hierna niet opgenomen: deze worden geacht voor zich te spreken.

5.3.1 Artikel 1 en 2 Begrippen en wijze van meten

Voor de begripsomschrijvingen en wijze van meten is er zoveel mogelijk aangesloten op het SVBP2012 en het bestemmingsplan 'Monnickendam - Binnen de Vesting'.

5.3.2 Artikel 3 Groen

De visuele groenelementen in het plangebied zijn conform het gemeentelijke groenbeleid bestemd binnen de bestemming ‘Groen’, met inachtneming van de beoogde- en eigendomssituatie. Ter behoud en versterking van het groen mogen hier geen gebouwen worden gebouwd. Wel biedt de bestemming de mogelijkheid tot het realiseren van speel- en parkeervoorzieningen, waardoor de relatie tussen de groengebieden en de omringende verkeers- en verblijfsfunctie, alsmede de bebouwing versterkt wordt.

5.3.3 Artikel 4 Tuin - Onbebouwd

De bestemming ‘Tuin - Onbebouwd’ is van toepassing op voor- en zijtuinen grenzend aan de woonbestemmingen waar in principe niet of beperkt mag worden gebouwd. In de bestemming ‘Tuin - Onbebouwd’ mogen geen gebouwen worden gebouwd.

5.3.4 Artikel 5 Verkeer - Verblijf

De wegen met een duidelijke verblijfsfunctie hebben de bestemming ‘Verkeer - Verblijf’ gekregen. Onder deze bestemming vallen onder andere woonstraten, de paden en ondergeschikte parkeer- en groenvoorzieningen. Binnen deze bestemming mogen geen gebouwen gebouwd worden.

5.3.5 Artikel 6 Water

Beeldbepalend water en hoofdwatergangen van het waterschap zijn bestemd als ‘Water’. Bermsloten en andere ondergeschikte wateren zijn binnen de overige bestemmingen gebracht.

Voor zover de aangrenzende gronden de bestemming ‘Wonen - 1’ hebben, zijn binnen deze bestemming planologisch steigers mogelijk gemaakt. Voor de daadwerkelijke realisering van steigers moet overigens nog wel privaatrechtelijk toestemming worden verkregen.

Als er een doorvaarbreedte van 6 meter gehandhaafd kan blijven, zijn steigers toegestaan. De diepte van een steiger mag maximaal 1 meter zijn.

5.3.6 Artikel 7 Wonen - 1

De in het plangebied beoogde grondgebonden rijwoningen zijn bestemd als ‘Wonen - 1’.

De hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd. De goot- en bouwhoogte van hoofdgebouwen is op de verbeelding aangegeven.

Bijbehorende bouwwerken mogen ook buiten het bouwvlak worden gebouwd. In zijn algemeenheid geldt dat op het achtererf (het erf naast en achter de woning gelegen) bij halfvrijstaande woningen (twee-onder-éénkapwoningen en hoekwoningen) maximaal 60 m2 aan bijbehorende bouwwerken mag worden gebouwd en bij rijenwoningen maximaal 50 m2. In beide situaties mag maximaal 40% van het achtererf bebouwd worden. Om het onderscheid tussen hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken te garanderen, gelden in principe beperkte bouwmogelijkheden qua goot- en bouwhoogtes voor bijbehorende bouwwerken. De bouwhoogte van balkon- en dakterrasafscheidingen ten hoogste 1 meter bedragen.

Daar waar in de voortuin geen tuinbestemming geldt, mag ook op het voorerf in beperkte mate worden gebouwd. Vóór de hoofdgebouwen mogen bijbehorende bouwwerken met een oppervlakte tot 28 m2 worden gerealiseerd met een maximum van 50% van het voorerf.

De woonfunctie mag bij recht worden gecombineerd met de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep dan wel een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit. Mantelzorg is niet toegestaan in bijbehorende bouwwerken. Hiervan kan overigens wel van afgeweken worden met een omgevingsvergunning.

Alle bouw- en gebruiksbepalingen zijn één op één overgenomen uit het vigerende bestemmingplan. Deze bepalingen zijn consoliderend opgesteld, om de woningbouwontwikkeling mogelijk te maken zijn regels verwijdert of aangepast welek volgende elementen bevatten:

  • uitzondering behorende bij in dit bestemmingsplan ongebruikte aanduidingen en
  • verwijzen naar bestaande maten van gebouwen en bouwwerken.
5.3.7 Artikel 8 Wonen - Woongebouw

In het plangebied wordt één appartementengebouw beoogd. De gronden waarop het woongebouw wordt gesitueerd zijn als ‘Wonen - Woongebouw’ bestemd. De bouwmogelijkheden zijn afgestemd op de situering en maatvoering zoals opgenomen in het stedenbouwkundig plan.

Het woongebouw dient, met uitzondering van ondergeschikte bouwdelen, binnen het bouwvlak te worden gebouwd. Bijbehorende bouwwerken worden in principe binnen bouwvlak gebouwd of anders binnen de aanduiding 'bijgebouwen'. Daarbuiten zijn geen bijbehorende bouwwerken toegestaan.

Alle bouw- en gebruiksbepalingen zijn één op één overgenomen uit het vigerende bestemmingplan. Deze bepalingen zijn consoliderend opgesteld, om de woningbouwontwikkeling mogelijk te maken zijn regels verwijdert of aangepast welke de volgende elementen bevatten:

  • uitzondering behorende bij in dit bestemmingsplan ongebruikte aanduidingen en
  • verwijzen naar bestaande maten van gebouwen en bouwwerken.
5.3.8 Artikel 9 Leiding-Riool

De rioolpersleiding die in het plangebied ligt is onder deze dubbelbestemming gebracht. De gronden binnen deze dubbelbestemmingen zijn naast de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor een strook ten behoeve van een rioolpersleiding, alsmede het onderhoud en beheer daarvan.

Binnen deze bestemming mogen geen bouwwerken worden gebouwd. Ter bescherming van de persleiding is voor diverse werkzaamheden een omgevingsvergunning benodigd.

5.3.9 Artikel 10 Waarde - Archeologie 4

Ter bescherming van archeologische waarden is de dubbelbestemmingen Waarde - Archeologie 4' opgenomen. De gronden binnen deze dubbelbestemmingen zijn mede bestemd ter behoud van de aanwezige archeologische waarden.

In de Archeologienota Waterland 2011 zijn verschillende zones opgenomen. Per zone is aangegeven vanaf welke oppervlakte en diepte een omgevingsvergunning nodig is voor werkzaamheden die de bodem kunnen verstoren. Bij ingrepen kleiner dan de genoemde oppervlakte en diepte is geen omgevingsvergunning noodzakelijk. in de beleidsnota worden vijf categorieën onderscheiden; in paragraaf 4.9 zijn deze toegelicht.

Archeologisch onderzoek moet uitgevoerd worden door een gecertificeerd archeologisch onderzoeksbedrijf. Daarmee wordt gewaarborgd dat het onderzoek volgens de KNA-richtlijnen (Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie) wordt uitgevoerd.

Wijzigingsregels

Als met archeologisch onderzoek is aangetoond dat er geen archeologisch waarden aanwezig zijn, kan met een wijzigingsprocedure de aanduiding worden verwijderd.

5.3.10 Artikel 11 Anti-dubbeltelregel

In het Besluit ruimtelijke ordening is hiervoor een standaard bepaling opgenomen. Het besluit verplicht om deze bepaling in het bestemmingsplan op te nemen.

5.3.11 Artikel 12 Algemene gebruiksregels

In dit artikel zijn bepalingen opgenomen over strijdig- en niet-strijdig gebruik van de gronden binnen het plan. Daarnaast is ook de in het parapluplan Waterland 2018 opgenomen bepaling over generatiewonen toegevoegd aan dit artikel.

5.3.12 Artikel 13 Algemene afwijkingsregels

In de algemene afwijkingsregels zijn mogelijkheid opgenomen om af te wijken van de voorgeschreven maatvoeringen en begrenzingen. Dit is met name bedoeld om tegemoet te kunnen komen aan tussentijdse wijzigingen van het Bouwbesluit, zodat hiervoor het bestemmingsplan niet hoeft te worden herzien.

5.3.13 Artikel 14 Overige regels

Beleid Parkeerbehoefte en laad- en losruimte

Door de inwerkingtreding van de 'Reparatiewet BZK 2014' (Staatsblad 2014, 458) per 29 november 2014 is de bouwverordening voor ruimtelijke plannen (bestemmingsplannen, beheersverordeningen, uitwerkingsplannen en wijzigingsplannen) niet meer van toepassing. Regelingen met betrekking tot stedenbouwkundige bepalingen, waaronder de parkeerbepalingen, dienen daarom in ruimtelijke plannen te worden opgenomen.

Om die reden is in de een parkeerregeling opgenomen. Bij het toepassen van de bevoegdheid om een omgevingsvergunning te verlenen, of bij de bevoegdheid om te beoordelen of het gebruik in overeenstemming is met het bestemmingsplan, past de gemeente het geldende parkeerbeleid toe. Als dat beleid na de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan verandert, dan wordt het nieuwe geactualiseerde beleid toegepast zoals dat geldt ten tijde van de toepassing van de bevoegdheid.

De parkeerplaatsen moeten niet alleen worden gerealiseerd, maar ook in stand worden gehouden.

Hoofdstuk 6 UITVOERBAARHEID

6.1 Inleiding

Wettelijk bestaat de verplichting om inzicht te geven in de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan. Onderdeel hiervan is de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid. Ook wordt er in dit hoofdstuk aandacht besteedt aan het aspect grondexploitatie.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het bestemmingsplan doorloopt een uitgebreide procedure. Tijdens deze procedure zijn er verschillende momenten waarop burgers en belanghebbenden hun mening op het plan kenbaar kunnen maken. Hieronder volgt een nadere toelichting.

Voorbereidingsfase

Voor het verkrijgen van maatschappelijk draagvlak heeft de initiatiefnemer omwonenden geinformeerd over de planvorming.

In het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening, wordt het (concept) bestemmingsplan voorgelegd aan de betrokken diensten en instanties. Eventuele opmerkingen uit deze overlegronde zullen in het bestemmingsplan worden verwerkt.

Ontwerpfase

Het ontwerpbestemmingsplan doorloopt vervolgens de in de Wro opgenomen formele bestemmingsplanprocedure. Dit betekent dat het ontwerpbestemmingsplan gedurende zes weken ter inzage wordt gelegd. Tijdens deze periode wordt een ieder de gelegenheid geboden tot het indienen van zienswijzen.

In dit kader heeft het ontwerp bestemmingsplan vanaf 26 januari 2023 voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. Tijdens de inzage periode is er één zienswijze ingediend namens meerdere bewoners uit de omgeving van het plan. De belangrijkste zorgen die de omgeving ervaart zien op de stedenbouwkundige invulling van het plan. Maar ook de verkeerskundige uitwerking van het plan baart zorgen. Naar aanleiding van deze zienswijze is er gesproken met de advocaat en afgevaardigden namens de indieners van de zienswijze. Uit het gesprek zijn een aantal voorwaarde naar voren gekomen op basis waarvan de bereid er is om de zienswijze in te trekken wat inmiddels ook heeft plaatsgevonden.

Een en ander heeft geleid tot ambtshalve aanpassingen in het plan: De verbeelding is aangepast op de nieuwe situering, in de regels is een bepaling in de algemene afwijkingsregels geschrapt en in de toelichting zijn wijzigingen verwerkt. Dit leidt tot een gewijzigde vaststelling van het bestemmingsplan.

6.3 Economische uitvoerbaarheid

Tegelijkertijd met de vaststelling van een bestemmingsplan moet een exploitatieplan (ex. art. 6.12 Wro) worden vastgesteld. Op basis van het exploitatieplan kunnen (plan)kosten worden verhaald.

Een exploitatieplan hoeft niet opgesteld te worden als het kostenverhaal 'anderszins verzekerd' is, door middel van bijvoorbeeld anterieure overeenkomsten of als de gemeente eigenaar is van de gronden. Eveneens hoeft geen exploitatieplan te worden opgesteld als:

  • er geen sprake is van een bouwplan als bedoeld in artikel 6.12, lid 1 van de Wro;
  • het totaal der exploitatiebijdragen dat met toepassing van artikel 6.19 van de Wro kan worden verhaald, minder bedraagt dan € 10.000,-;
  • er geen verhaalbare kosten zijn als bedoeld in artikel 6.2.4, onderdelen b tot en met f, van het Bro;
  • de verhaalbare kosten, bedoeld in artikel 6.2.4, onderdelen b tot en met f, van het Bro, uitsluitend de aansluiting van een bouwperceel op de openbare ruimte of de aansluiting op nutsvoorzieningen betreffen.

Het voorliggende bestemmingsplan maakt een woningbouwontwikkeling mogelijk op bestaand woonperceel aan de Nieuwpoortslaan 49 te Monnickendam.

De initiatiefnemer draagt de kosten voor de ontwikkeling en realisatie van de woningbouw. Voor deze ontwikkeling heeft de gemeente een anterieure overeenkomst afgesloten met de initiatiefnemer. Daarmee wordt voldaan aan de verantwoording van de financiële uitvoerbaarheid. Dat betekent volgens artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan worden afgezien van het opstellen van een grondexploitatieplan, daar het verhaal van kosten voor de gemeente anderszins is verzekerd.