direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Monnickendam - Verwondering
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0852.BPKMOverwonder021-va01

Toelichting

Hoofdstuk 1 INLEIDING

1.1 Aanleiding

Het schoolgebouw 'De Verwondering' gelegen op het scholeneiland aan de Avegaar te Monnickendam, is aan vervanging toe. Door de basisschool is een bouwplan voorbereid dat de herbouw van het bestaande schoolgebouw beoogt, op een andere positie op het perceel.

Het initiatief is niet passend in het vigerende bestemmingsplan 'Monnickendam Buiten de Vesting' en daarom dient het bestemmingsplan herzien te worden om de beoogde ontwikkeling planologisch-juridisch mogelijk te maken. Voorliggend bestemmingsplan Monnickendam - Verwondering voorziet hierin.

1.2 Plangebied

Het plangebied betreft de percelen die thans reeds in gebruik zijn voor de basisscholen 'De Verwondering ' en 'de Blauwe Ster' aan de Avegaar 85 en 96 in Monnickendam en als 'Maatschappelijk' bestemd zijn. De percelen staan kadastraal bekend als perceel 1082 en 1083 en (een klein deel van) 3012, sectie E, gemeente Monnickendam. Het plangebied is 12.592 m2 groot.

afbeelding "i_NL.IMRO.0852.BPKMOverwonder021-va01_0001.jpg"
figuur 1 - Ligging en luchtfoto van het plangebied

1.3 Vigerend bestemmingsplan

1.3.1 Monnickendam Buiten de Vesting

Het plangebied maakt deel uit van het bestemmingsplan 'Monnickendam Buiten de Vesting' dat op 13 december 2012 is vastgesteld. Het heeft daarin de bestemming 'Maatschappelijk' (artikel 8) en de dubbelbestemming 'Waarde-Archeologie 4' (artikel 24).

afbeelding "i_NL.IMRO.0852.BPKMOverwonder021-va01_0002.jpg"
figuur 2 - Uitsnede vigerend bestemmingsplan (plangebied rood omkaderd)

Volgens de bestemming 'Maatschappelijk' zijn (onder meer) maatschappelijke voorzieningen toegestaan met ondergeschikte wegen, paden en nutsvoorzieningen. Tevens zijn bijbehorende voorzieningen als parkeer- en groenvoorzieningen toegestaan. Het bouwen van gebouwen is toegestaan binnen het op de verbeelding aangeduide bouwvlak en de bouwhoogte.

De dubbelbestemming 'Waarde-Archeologie 4' bepaalt dat het zonder omgevingsvergunning verboden is om bouw- of grondwerkzaamheden te verrichten. Wel geldt er een zogenaamde 'ondergrens' voor de vergunningplicht van 2.500 m2 en een diepte van 40 cm onder maaiveld. In paragraaf 5.9 van deze toelichting wordt hier nader op ingegaan.

1.3.2 Bestemmingsplan Waterland - Parapluplan 2018

Met het bestemmingsplan 'Waterland - Parapluplan 2018' zijn enkele ondergeschikte aanpassingen van diverse geldende bestemmingsplannen en wijzigingsplannen in de gemeente Waterland doorgevoerd. Dit zogeheten paraplubestemmingsplan (hierna: parapluplan) is een herstelbestemmingsplan dat een doorwerking heeft op alle onderliggende vastgestelde en van toepassing verklaarde bestemmingsplannen en wijzigingsplannen. De wijzigingen en toevoegingen zijn in zowel in bestemmingsregels als in algemene regels verwoord.

Het doel van het parapluplan is:

  • ter reparatie van omissies in de toelichting, regels en verbeelding van geldende bestemmingsplannen en wijzigingsplannen;
  • ter verwerking van beleidswijzigingen in geldende bestemmingsplannen en wijzigingsplannen;
  • om de geldende bestemmingsplannen en wijzigingsplannen van de gemeente Waterland in overeenstemming te brengen met de verplichting die volgt uit de Reparatiewet BZK 2014. De bouwverordening is voor het bestemmingsplan namelijk niet meer van toepassing en regelingen met betrekking tot parkeren dienen daarom in een bestemmingsplan te worden opgenomen. Daarom is in artikel 13 een eenduidige regeling opgenomen. De regeling voor parkeren in de gemeente Waterland vindt zijn grondslag in het 'Beleid Parkeerbehoefte, laad- en losruimte gemeente Waterland', zoals benoemd in paragraaf 5.11.

Tevens worden in het parapluplan enkele nieuwe begrippen toegevoegd, die in voorliggend bestemmingsplan zijn opgenomen.

1.4 Opbouw bestemmingsplan

Het (postzegel)bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsbepalingen van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding zijn de verschillende bestemmingen vastgelegd, in de regels (per bestemming) de bouw- en gebruiksmogelijkheden. Het Bro bepaalt dat een bestemmingsplan vergezeld gaat van een toelichting. Deze toelichting heeft geen juridische status, maar is wel belangrijk als het gaat om de onderbouwing van hetgeen in het bestemmingsplan is geregeld.

De toelichting van dit bestemmingsplan is objectgericht opgezet, hetgeen betekent dat verwijzingen vanuit de toelichting naar de planregels (en vice versa) zijn opgenomen. Dit komt de digitale raadpleegbaarheid van het plan ten goede. Het bestemmingsplan voldoet aan de eisen van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012.

Voor de verbeelding op papier wordt gebruik gemaakt van topografische en kadastrale ondergronden. Deze ondergronden zijn niet altijd actueel en tonen niet altijd alle bebouwing. Deze ondergronden dienen slechts ter oriëntatie. In het vaststellingsbesluit is opgenomen welke ondergrond is gebruikt bij het opstellen van het plan.

De ondergronden (waaronder luchtfoto's) die worden gebruikt op de landelijke website www.ruimtelijkeplannen.nl worden beschikbaar gesteld door de website zelf. Ook die ondergronden zijn niet altijd actueel en tonen niet altijd alle bebouwing. De gemeente heeft daar geen invloed op.

1.5 Leeswijzer

De toelichting is als volgt opgebouwd. Hoofdstuk 2 beschrijft de bestemmingen en geeft weer waarom de hierin opgenomen keuzes zijn gemaakt. Hoofdstuk 3 geeft in hoofdlijnen de uitgangspunten voor het bestemmingsplan weer. Hoofdstuk 4 geeft inzicht in de huidige ruimtelijke en functionele situatie. Het achterliggende beleid, dat is gebruikt bij de keuze voor de bestemmingen, staat beschreven in hoofdstuk 5. De milieu- en omgevingsaspecten zijn uitgewerkt in hoofdstuk 6. Hoofdstuk 7 gaat in op de economische en de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 HUIDIGE SITUATIE

2.1 Huidige situatie

In de huidige situatie staan er reeds twee basisscholen op het de gronden binnen het plangebied die ook als zodanig worden gebruikt. Het is onderdeel van het scholeneiland in de zuidelijke gedeelte van de kom van Monnickendam, waar nog een basisschool (De Fuut, ten westen gelegen) en het Bernard Nieuwentijt College ten oosten van de watergang gevestigd zijn.

De gronden rondom de scholen zijn ingericht als groenzone en schoolplein, waarbij onder meer voorzieningen voor sport en spel (in de vorm van schoolpleinen) aanwezig zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.0852.BPKMOverwonder021-va01_0003.jpg"
figuur 3 - Luchtfoto bestaande situatie (plangebied rood gemarkeerd)

Langs de oostgrens van het plangebied is een waterpartij gelegen met een strook bomen. Deze watergang verbindt de waterpartijen die in de zuidelijke kom Monnickendam met verschillende watergangen en partijen buiten de kom, waaronder de Oosteree.

2.2 Omgeving en bereikbaarheid

De directe omgeving wordt gekenmerkt door woningen, waarbij met name de fijnmazigheid en kleinschaligheid van het stedelijk weefsel in dit zuidelijk deel van de kom van Monnickendam opvalt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0852.BPKMOverwonder021-va01_0004.png"
figuur 4 - Zicht op bestaande gebouw van basisschool De Verwondering vanaf noordelijk gelegen Avegaar (bron: Google Streetview)

afbeelding "i_NL.IMRO.0852.BPKMOverwonder021-va01_0005.png"
figuur 4 - Zicht vanaf zuidwestelijk gelegen Karn op groenzone langs het scholeneiland (bron: Google Streetview)

De scholen zijn toegankelijk via de noordelijke gelegen Avegaar en zuidelijk gelegen Karn. Dit zijn voor auto's doodlopende wegen, die ter plaatse van de scholen afgesloten zijn en (beperkt) voorzien van parkeerfaciliteiten. Voor fiets- en voetgangers zijn meerdere (doorgaande) toegangswegen aanwezig in het fijnmazige netwerk in de directe omgeving.

Hoofdstuk 3 PLANBESCHRIJVING

3.1 Situering en bebouwing

Het nieuwe schoolgebouw wordt oostelijk van het bestaande schoolgebouw geplaatst. Daarnaast is de situering en inrichting van het schoolplein zo voorzien, dat deze op grotere afstand van de omringende woningen ligt dan de huidige situatie. De toegang tot het schoolplein blijft onveranderd op de noord-westelijke hoek aan de Avegaar, zodat er geen veranderingen ten opzichte van de huidige situatie zal zijn op dat vlak.

afbeelding "i_NL.IMRO.0852.BPKMOverwonder021-va01_0006.png"
figuur 5 - situatietekening (bron: BRT Architecten)

In paragraaf 5.2 (Geluid) van deze toelichting wordt nader ingegaan op het aspect geluid ten opzichte van de omgeving.

3.2 Bebouwing

Het oppervlak van het nieuwe schoolgebouw is 796 m2 en is daarmee kleiner dan het huidige schoolgebouw van 1176 m2 (incl patio binnen het bouwvlak). Dit oppervlakte betreft het oppervlak van het nieuwe schoolgebouw binnen de buitenmuren.

Daarmee blijft een bebouwd oppervlak 380 m2 ten opzichte van het huidige bouwmogelijkheden 'over'. Dit oppervlak wordt in deze fase niet aangewend voor het nieuwe schoolgebouw en zal voor een eventueel toekomstige uitbreiding van één van twee basisscholen in het plangebied aangewend kunnen worden. Deze mogelijke toekomstige uitbreiding is niet bij recht mogelijk, maar kan met een omgevingsvergunning via een (binnenplanse) afwijking volgens artikel 3.3 mogelijk gemaakt worden. Deze uitbreiding kan alleen binnen een daartoe op de verbeelding aangeduide zone (specfieke bouwaanduiding - uitbreiding schoolgebouwen) gerealiseerd worden. Daarmee is zeker gesteld dat ook de uitbreiding van het schoolgebouw van De Verwondering of De Blauwe Ster, op een grotere afstand tot de bebouwing aan de Avegaar en Karn wordt gerealiseerd dan de huidige bebouwing.

Het nieuwe schoolgebouw bestaat uit één bouwlaag, waarbij de daklijst verloopt van bouwhoogte en aan sommige geveldelen uitsteekt en daarmee een luifel vormt. Dit is toegestaan in een zone van 3 meter aan de buitenzijde van het bouwvlak.

Aanvullend is buiten het bouwvlak een gebouw voor berging en opslag mogelijk van maximaal 50 m2 en 3 meter hoog. Deze opslagruimte is met name bedoeld voor opslag van bijvoorbeeld speel-, sport- en onderwijsmateriaal dat buiten gebruikt wordt. Ook deze gebouwen zijn enkel toegestaan binnen de op de verbeelding aangeduide 'specifieke bouwaanduiding - uitbreiding schoolgebouwen'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0852.BPKMOverwonder021-va01_0007.jpg"
figuur 6 en 7 - gevels bouwplan

3.3 Architectuur

Het nieuwe gebouw zal een moderne uitstraling krijgen waarbij met natuurlijke materialen gewerkt wordt. Het past daarmee in de groene setting op het scholeneiland

afbeelding "i_NL.IMRO.0852.BPKMOverwonder021-va01_0008.jpg"
figuur 8 - visualisatie nieuwe schoolgebouw (Bron: BRT Architecten)

3.4 Verkeer

De toegang tot het schoolplein zal op dezelfde manier en plek georganiseerd zijn als in de bestaande situatie. Gezien de kleinere omvang van het schoolgebouw (met minder leerlingen) zal de invloed op de omgeving, zoals parkeer- en geluidsoverlast, daardoor afnemen.

De bestaande parkeerplaatsen langs de Avegoor, tegenover de woningen 20 b en c, worden gehandhaaft.

In paragraaf 5.11 wordt nader ingegaan op de parkeersituatie in relatie tot het gemeentelijk beleid.

3.5 Vertaling in het bestemmingsplan

Het plangebied blijft in voorliggend bestemmingsplan bestemd als 'Maatschappelijk'. Binnen deze bestemming is voor de locatie en bouwmogelijkheden van het nieuwe schoolgebouw De Verwondering een bouwvlak op de verbeelding aangeduid. Het bouwvlak voor het bestaande schoolgebouw van De Verwondering is verwijderd.

De bouw van schoolgebouw is toegestaan binnen het bouwvlak volgens de bouwhoogte zoals op de verbeelding weergegeven. Daarbuiten zijn ondergeschikte bouwdelen, zoals luifels en dakoversteken, toegestaan binnen een zone van 3 meter aan de buitenzijde van het bouwvlak.

Als gevolg van het geluid zijn twee nieuwe aangebracht. Ten eerste is het te realiseren geluidscherm langs de noordelijke plangrens aangeduid 'specifieke bouwaanduiding - geluidscherm'. In de regels is hierover bepaald dat binnen deze aandiding , over de gehele lengte, een geluidscherm van 2,0 m. dient te worden gerealiseerd én in stand gehouden. Ten tweede is de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk uitgesloten - schoolplein' aangebracht teneinde het gebruik van deze gronden als schoolplein uit te sluiten.

Het nieuwe schoolgebouw De Verwondering heeft met 796 m2 een kleiner oppervlak dan het huidige gebouw. Voor een eventuele toekomstige uitbreiding van De Verwondering en/of De Blauwe Ster is een afwijkingsmogelijkheid opgenomen dat in een later stadium, het overgebleven oppervlak (380 m2) als aanbouw kan worden gerealiseerd buiten het bouwvlak, binnen een daartoe op de verbeelding opgenomen 'specifieke bouwaanduiding - uitbreiding schoolgebouwen', mits dit geen overlast voor de omgeving oplevert én passend is in het stedenbouwkundige beeld. De situering van deze aanduiding is zodanig gekozen zodat is gegarandeerd dat de bebouwing nooit dichter bij de omringende woningen aan de Avegaar en Karn kan komen te liggen dan de huidige schoolgebouwen. In combinatie met het maximale bouwoppervlak binnen deze aanduiding, wordt zeker gesteld dat de overlast op de omgeving niet zal toenemen.

De bestaande parkeerplaatsen langs de Avegaar, tegenover de woningen op de Avegaar 20c en 20d, zullen blijven behouden als openbare parkeerplaatsen. Om dit te verduidelijken, zullen deze worden bestemd met als 'Verkeer-Verblijf' in overeenstemming met het openbaar gebied in de omgeving.

Als laatste zijn de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' en 'Leiding - Riool' overgenomen. De archeologische dubbelbestemming is overgenomen uit de actuele, door de gemeente gehanteerde systematiek en afgestemd op het bestemmingsplan 'Buitengebied Waterland 2013', de beschermingszone voor de rioolpersleiding is één op één uit het vigerende bestemmingsplan 'Monnickendam Buiten de Vesting' overgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0852.BPKMOverwonder021-va01_0009.jpg"
figuur 9 - verbeelding bestemmingsplan

Hoofdstuk 4 BELEIDSKADER

4.1 Inleiding

Ruimtelijke plannen dienen te passen binnen wetten, regels en beleid van het Rijk, de provincie, eventueel regionaal gevoerd beleid op intergemeentelijk niveau en in lijn te zijn met het eigen gevoerde gemeentelijk beleid. De meest relevante beleidsaspecten die betrekking hebben op de beoogde woningbouwontwikkeling worden in dit hoofdstuk beschouwd.

Onderscheid is aangebracht in rijksbeleid (paragraaf 4.2), provinciaal beleid (paragraaf 4.3), regionaal beleid (paragraaf 4.4) en gemeentelijk beleid (paragraaf 4.5). Het beleid ten aanzien van water is in één separate paragraaf (4.6) opgenomen.

4.2 Rijksbeleid

4.2.1 Nationale Omgevingsvisie

De kaders van het rijksbeleid op het gebied van de fysieke leefomgeving zijn opgenomen in de Nationale Omgevingsvisie (NOVI). De NOVI is op 11 september 2020 vastgesteld en is vanaf 12 februari 2021 bindend voor het Rijk als geldende visie onder Wet ruimtelijke ordening. De NOVI vervangt daarmee de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR, 2012).

Met de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) geeft het Rijk een langetermijnvisie op de toekomst en de ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. Nederland staat immers voor een aantal urgente opgaven, die zowel lokaal, nationaal als wereldwijd spelen. Het zijn grote en complexe opgaven op het gebied van klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw. Deze opgaven zullen Nederland flink veranderen.

De toenemende druk op de fysieke leefomgeving vraagt daarbij om een actiever Rijksoverheid. De NOVI stelt een integrale aanpak voor: integraal, samen met andere overheden en maatschappelijke organisatie, en met meer regie vanuit het Rijk. Regie vanuit het Rijk betekent echter niet het centraliseren van taken en verantwoordelijkheden; wel het geven van richting op grote opgaven en regie op goed samenspel, zowel publiek als publiek/privaat.

In de NOVI zijn deze maatschappelijke opgaven samengevat in vier prioriteiten:

  • ruimte voor klimaat adaptatie en energietransitie;
  • duurzaam economisch groeipotentieel;
  • sterke en gezonde steden en regio's;
  • toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Om dit te bereiken worden 21 nationale belangen benoemt in de NOVI waarop de nationale overheid zich richt. Deze hebben onder andere betrekking op het zorg dragen voor een woningvoorraad die aansluit op de woonbehoeften, het waarborgen en realiseren van een veilig, robuust en duurzaam mobiliteitssysteem, het beperken van klimaatverandering, het waarborgen van de hoofdinfrastructuur voor transport van stoffen via (buis)leidingen, het behouden en versterken van cultureel erfgoed en landschappelijke en natuurlijke kwaliteiten van (inter)nationaal belang en het verbeteren en beschermen van natuur en biodiversiteit.

4.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Ten behoeve van de bescherming en de verwezenlijking van de nationale belangen, worden in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) algemene regels voorgeschreven die bindend zijn voor de lagere overheden als provincie en gemeente. Hoewel in het Barro de kaderstellende uitspraken uit de voorheen geldende SVIR werden bevestigd, blijven deze ook onder de NOVI gelden. Het gaat hierbij onder meer om de volgende onderwerpen:

  • Rijksvaarwegen;
  • Hoofdwegen en hoofdspoorwegen;
  • Elektriciteitsvoorziening;
  • Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen;
  • Natuurnetwerk Nederland (voorheen Ecologische hoofdstructuur);
  • Primaire waterkeringen buiten het kustfundament;
  • IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte).
4.2.3 Besluit ruimtelijke ordening (Bro)

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) zijn regels opgenomen die eisen stellen aan de inhoud van een toelichting op een bestemmingsplan. Een toelichting dient een verantwoording van de in het plan gemaakte keuzen te bevatten, net als een waterparagraaf, de uitkomsten van het vooroverleg, resultaten van verrichte onderzoeken, inzichten over de uitvoerbaarheid van het plan, etc. Deze toelichting voldoet daaraan.

Verder dienen bestemmingsplannen die voorzien in nieuwe stedelijke ontwikkelingen een verantwoording te bevatten aan de hand van de zogenoemde 'Ladder voor duurzame verstedelijking' (hierna: de Ladder), die is vastgelegd in artikel 3.1.6, tweede lid Bro. Dit afwegingskader verplicht overheden tot het maken van een zorgvuldige ruimtelijke afweging bij het mogelijk maken van nieuwe stedelijke ontwikkelingen in een bestemmingsplan. Het doel is om te komen tot zorgvuldig ruimtegebruik. De Ladder is daarmee een belangrijk instrument voor een goede ruimtelijke ordening.

De Ladder ziet erop toe dat de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving bevat van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting vervolgens een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Alvorens te toetsen aan de Ladder dient te worden vastgesteld of sprake is van een stedelijke ontwikkeling. Dit begrip is in artikel 1.1.1 Bro gedefinieerd als een 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. Uit de tot dusver gevormde jurisprudentie ten aanzien van dit begrip blijkt dat de omvang van de ontwikkeling een rol speelt.

Voorliggend bestemmingsplan maakt de vervangende nieuwbouw van een schoolgebouw mogelijk waarbij en is daarom niet als stedelijke ontwikkeling aan te merken. Bovendien is er sprake van een ontwikkeling in het bestaand stedelijk gebied.

Nadere toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking kan daarom achterwege blijven.

4.2.4 Conclusie Rijksbeleid

Voorliggend initiatief is in overeenstemming met het geldende rijksbeleid.

4.3 Provinciaal beleid

4.3.1 Omgevingsvisie NH2050

Op 19 november 2018 hebben Provinciale Staten van Noord-Holland de Omgevingsvisie NH2050 'Balans tussen economische groei en leefbaarheid' vastgesteld.
De Omgevingsvisie richt zich op langetermijn-ambities en -doelen, met oog voor kwaliteiten die de provincie wil koesteren. Tegelijkertijd wordt met de visie geprobeerd in te spelen op veranderingen en transities die (ook) tijd nodig hebben.

De visie geeft daarmee enerzijds richting en houvast naar een onbekende toekomst, en anderzijds voldoende ruimte en handelingsperspectief om te anticiperen op nieuwe ontwikkelingen. Met de visie wordt dus geen eindbeeld voor 2050 gegeven, maar laat in algemene zin wel zien wat de ontwikkelprincipes zijn voor de hele provincie om een hoge leefomgevingskwaliteit te bieden. De provincie streeft daarbij naar een evenwichtige balans tussen economische groei en leefbaarheid, wat in de omgevingsvisie de hoofdambitie wordt genoemd.

Ten opzichte van de voorgaande provinciale structuurvisie zijn er, gelet op voorliggend bestemmingsplan en deze ontwikkeling, geen wezenlijke veranderingen in het ruimtelijke beleid. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient namelijk nog steeds rekening gehouden te worden met de ruimtelijke kwaliteit, duurzaam ruimtegebruik en klimaatbestendigheid. De provincie wil steden optimaal benutten, landschappen open houden en ruimte bieden aan economie en woningbouw. Een en ander is nader uitgewerkt in de provinciale omgevingsverordening.

4.3.2 Omgevingsverordening NH2020

Op 16 november 2020 hebben Provinciale Staten van Noord-Holland de Omgevingsverordening NH2020 vastgesteld. Deze provinciale verordening is voorbereid en opgezet volgens de vereisten uit de nieuwe Omgevingswet.

De verordening is, met het oog op duurzame ontwikkeling, de bewoonbaarheid van de provincie en de bescherming en verbetering van het leefmilieu, gericht op het in onderlinge samenhang:

  • 1. bereiken en in stand houden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit;
  • 2. behoud en herstel van de biologische diversiteit; en
  • 3. doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de fysieke leefomgeving ter vervulling van maatschappelijke behoeften.

De Omgevingsverordening stelt regels waaraan ruimtelijke plannen, waarbij wordt afgeweken van het bestemmingsplan, dienen te voldoen. In tegenstelling tot de Omgevingsvisie NH2050 is de verordening bindend.

Het voorliggende plan ligt in de bebouwde kern van Monnickendam. Het plangebied is niet gelegen in het werkingsgebied Landelijk gebied, MRA-Landelijk gebied of Bijzonder provinciaal Landschap. Het is ook geen nieuwe stedelijke ontwikkeling.

Er is geen nadere toetsing aan het provinciaal beleid van toepassing. Voor de volledigheid wordt opgemerkt dat ten alle tijd eisen aan de klimaatbestendigheid van ontwikkelingen van toepassing zijn, zoals verwoord in artikel 6.62.

Artikel   Toetsingscriterium   Conclusie  
Artikel 6.62 Klimaatadaptatie   1. De toelichting van een ruimtelijk plan dat een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling mogelijk maakt bevat een
beschrijving van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met de risico’s van klimaatverandering.
2. In de beschrijving wordt in ieder geval betrokken het risico op:
a. wateroverlast;
b. overstroming;
c. hitte; en
d. droogte.
3. De beschrijving omschrijft tevens de maatregelen en voorzieningen die worden getroffen om de in het tweede
lid omschreven risico’s te voorkomen of te beperken en de afweging die daarbij is gemaakt.
4. De beschrijving wordt opgesteld na overleg met in ieder geval het waterschap in wiens beheergebied de
ontwikkeling plaatsvindt.  
Het onderhavige plan houdt rekening met de mogelijke risico's van klimaatverandering. In hoofdstuk 5 wordt dieper ingegaan op verschillende milieuaspecten.

Het bestemmingsplan is voorgelegd aan het Hoogheemraadschap. In dit bestemmingsplan is rekening gehouden met de watergerelateerde aspecten. De binnen het plangebied aanwezige beschermingszone van de rioolleiding is als zodanig bestemd, conform de huidige plansystematiek. Tevens is de strook langs de oostelijk gelegen watergang, waarop niet gebouwd kan worden conform het beleid van het hoogheemraadschap gerespecteerd.
Verwezen wordt naar paragraaf 4.6.2.  

Tabel 1 - Afweging omgevingsverordening NH2020

4.3.3 Ontwerp Omgevingsverordening NH2022

De provincie Noord-Holland heeft op 26 april 2021 de ontwerp van de Omgevingsverordening NH2022 gepubliceerd. Deze is gekoppeld aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet. Artikel 2.6 van de Omgevingswet bepaalt, dat Provinciale Staten één omgevingsverordening vaststellen waarin de provinciale regels over de fysieke leefomgeving zijn opgenomen. Voor de omgevingsverordening geldt bij de invoering van de Omgevingswet geen overgangsrecht, zodat de omgevingsverordening gelijktijdig met de Omgevingswet in werking moet treden.

De regels en wetten die terugkomen in deze provinciale verordening komen grotendeels overeen met de Omgevingsverordening NH2020, maar zijn omgezet naar de nieuwe eisen die de Omgevingswet daar aan stelt.
Ten eerste worden de regels juridisch technisch omgezet. Dat betekent dat de regels uit de Omgevingsverordening NH2022 de juiste grondslagen en verwijzingen naar de nieuwe wetgeving hebben.
Ten tweede vraagt de Omgevingswet een inhoudelijk beoordeling van de regels. De provincie wordt bevoegd gezag over bepaalde taken en gemeenten worden verantwoordelijk voor andere taken (bijvoorbeeld voor bodem). Daarom worden er een aantal belangrijke keuzes gemaakt.

De 3 meest in het oog springende wijzigingen gaan over milieu, natuur en de Regionale Energiestrategieën.

De ontwerp Omgevingsverordening NH2022 heeft geen (aanvullende) gevolgen voor het plan.

4.3.4 Conclusies provinciaal beleid

Er zijn geen strijdigheden met het provinciaal beleid geconstateerd.

4.4 Regionaal beleid

4.4.1 Regiovisie Waterland 2040

In de Regiovisie Waterland 2040 (januari 2009) hebben de zeven gemeenten in de regio Waterland hun koers bepaald voor het ruimtelijk beleid op lange termijn. Het centrale motto van de visie is 'Vitaal met Karakter'. In de visie staat behoud en zo mogelijk versterking van het kenmerkende authentieke karakter van de regio voorop, maar wel met de noodzakelijke sociaal-economische en infrastructurele impulsen om de kernen vitaal te houden en de regio binnen de Metropoolregio Amsterdam bereikbaar te maken.

4.4.2 Conclusie regionaal beleid

Het plangebied ligt in het bestaand stedelijk gebied van Monnickendam. Het realiseren van de vervangende nieuwbouw va het bestaande schoolgebouw sluit goed aan bij het regionale beleid.

4.5 Gemeentelijk beleid

4.5.1 Omgevingsvisie Waterland 2030

De gemeente Waterland heeft de koers van het ruimtelijk beleid tot 2030 vastgelegd in een omgevingsvisie, zoals op 9 maart 2017 door de gemeenteraad is vastgesteld. De omgevingsvisie geeft niet alleen richting aan ruimtelijke ontwikkelingen in de komende jaren, maar ook een visie op de manier waarop wordt omgegaan met nieuwe ruimtelijke initiatieven. De omgevingsvisie is hierdoor onder meer belangrijk voor plannen die niet kunnen worden gerealiseerd op basis van een vigerend bestemmingsplan.

Bij nieuwe (ruimtelijke) ontwikkelen dienen de 'waarden van Waterland' in acht genomen te worden. Deze worden in de omgevingsvisie als 5 kernprincipes omschreven, te weten:

  • 1. vertrek vanuit historie, landschap en natuur;
  • 2. wees groot in kleinschaligheid;
  • 3. houd de stad op afstand maar versterk de verbindingen;
  • 4. ga voor duurzaam;
  • 5. beleef en respecteer het water.

Daarnaast zijn voor de (historische) kernen ook de volgend principes van belang:

  • sluit aan bij de identiteit en cultuur van de specifieke kern waarin de ontwikkeling plaatsvindt;
  • kies voor een waterrobuuste inrichting en bouw;
  • kies voor activiteiten die passen bij de schaal van het dorp/de stad en bedenk hoe overlast (hinder, verkeer, parkeren) kan worden voorkomen;
  • maak daarbij onderscheid tussen de vooroorlogse kern met een sterke menging van functies en de planmatige uitbreidingen met relatieve rust.

Het (stedenbouwkundig) plan dat ten grondslag ligt aan dit bestemmingsplan is opgesteld in aansluiting op de bestaande situatie.

De nieuwe ontwikkeling bouwt voort op de bestaande bebouwingstructuur op het scholeneiland. Het initiatief sluit derhalve aan op de kernprincipes en voldoet aan de uitgangspunten van de omgevingsvisie.

Daarmee is dit bestemmingsplan in overeenstemming met de kaders van de Omgevingsvisie Waterland 2030.

4.5.2 Onderwijsvisie gemeente Waterland 2020-2025

In de scholenvisie zijn de doelstelling van de gemeente Waterland op het gebied van onderwijs beschreven. De gemeente zet zich in voor een goede basis met kansen waarin kinderen en jeugdigen zich veilig, gezond en in een rijke leeromgeving kunnen ontwikkelen. Deze visie vraagt samenwerking en een integrale benadering van onderwijs en jeugdigen.

Daarbij bepreken de taken van de gemeente zich voornamelijk tot het bieden van voorzieningen op het gebied van huisvesting, leerlingenvervoer en het toezien op de naleving van de Leerplichtwet. In de scholenvisie worden de thema's in beeld gebracht waaraan de gemeente met de ketenpartners (willen) werken, waarbij ook in regionaal samengewerkt wordt verschillende terreinen:

  • 1. samenwerking;
  • 2. huisvesting;
  • 3. aansluiting onderwijs en zorg;
  • 4. een rijke leeromgeving.

Aan deze hand van deze thema's zijn activiteiten opgenomen die samen de uitvoeringsagenda vormen.

Onderdeel van het thema 'huisvesting' is opgenomen dat de komende jaren in (ver)nieuwbouwprojecten op stapel staan, waarvan één in Monnickendam. In dat kader is de huisvesting van De Verwondering in een nieuw, vervangend schoolgebouw passend in de gemeentelijke scholenvisie.

4.5.3 Nota Grondbeleid Gemeente Waterland 2018

In de Nota Grondbeleid Gemeente Waterland 2018 geeft de kaders waarbinnen het college van burgemeester en wethouders het grondbeleid uitvoert. Het doel van het te voeren grondbeleid van de gemeente Waterland is het bevorderen van het gewenste ruimtegebruik en de ruimtelijke kwaliteit en het bevorderen van een rechtvaardige verdeling van kosten en opbrengsten. Dit doel kan (mede) worden bereikt door het meewerken aan ruimtelijke plannen van derden. Bij ruimtelijke plannen van derden waarbij een planologische maatregel moet worden genomen en vanuit de Wro de verplichting bestaat om de kosten van gemeentelijke grondexploitatie te verhalen, wordt gewerkt met exploitatieovereenkomsten en -plannen.

Voorliggend bestemmingsplan maakt de bouw van een schoolgebouw mogelijk; in paragraaf 7.3 wordt op deze aspecten nader ingegaan.

4.5.4 Duurzaamheidsagenda

De gemeente heeft de ambitie om in 2050 energieneutraal te zijn. Dit betekent dat in 2050 alleen energie van hernieuwbare bronnen (zon, wind, biomassa, aardwarmte) wordt gebruikt, voor alle gebouwen (woningen, kantoren, bedrijfspanden) en voor het verkeer en vervoer op het grondgebied van de gemeente Waterland. Om dit te bereiken zet de gemeente sterk in op duurzaamheid, echter, met oog voor de kenmerkende waarden binnen de gemeente. De gemeente streeft naar een duurzame ontwikkeling van het kenmerkende (water)landschap en de mooie stads- en dorpsgezichten.

Het nieuwe schoolgebouw zal voldoen aan wettelijke eisen m.b.t. duurzaamheid. Hierover wordt aan de hand van de verder uit te werken bouwplannen in overleg getreden met het schoolbestuur.

4.5.5 Nota integrale handhaving 2016-2020

Het handhavingsbeleid van de gemeente is vastgelegd in de Nota integrale handhaving 2016-2020. Deze nota heeft het kader en de strategie voor de uitvoering van toezicht en handhaving op het gebied van onder meer bouwen, ruimtelijke ordening, brandpreventie, openbare buitenruimte voor de jaren 2016-2020. De handhaving richt zich in brede zin op 'het doen naleven van regelgeving'. Het handhavingsbeleid is van toepassing op de planologische regelingen voortvloeiend uit dit bestemmingsplan.

4.5.6 Beleid Parkeerbehoefte, laad- en losruimte gemeente Waterland

Op 21 december 2017 is het 'Beleid Parkeerbehoefte, laad- en losruimte gemeente Waterland' vastgesteld. Dit beleid functioneert als toetsingskader om vast te stellen of sprake is van voldoende parkeergelegenheid. In dit beleid wordt aangegeven dat voor het bepalen van voldoende parkeergelegenheid gebruik wordt gemaakt van de CROW-publicatie. Het parkeren dient in beginsel plaats te vinden op eigen erf.

Conform de wettelijke bepalingen dient het gemeentelijk parkeerbeleid ook planologisch verankerd te zijn en onderdeel uit te maken van het bestemmingsplan. Om die reden zijn in de regels van het bestemmingsplan bepalingen opgenomen waarin wordt verwezen naar het gemeentelijk parkeerbeleid. In paragraaf 5.11 zal nader op dit aspect en de toetsing worden ingegaan.

4.5.7 Nota uiterlijk van bouwwerken Waterland 2018

De eisen van de welstandscommissie staan opgeschreven in de 'Nota uiterlijk van bouwwerken Waterland 2018'. Voorgenomen locatie ligt binnen deelgebied 'woongebied' waarvoor het normale beoordelingsniveau van toepassing is. Voor de stadsuitbreidingen ten zuiden van Monnickendam is (onder meer) de herkenbaarheid van de meer planmatige stedenbouwkundige structuur benoemd.

Relevante kernkwaliteiten

  • Identiteit en uitstraling van grotere woonwijken zijn herkenbaar door het architectuurbeleid uit de periode dat ze gerealiseerd zijn. De stedenbouwkundige opzet en architectuur is bepalend voor de samenhang.
  • Grootschalige voorzieningen (o.a. scholen) zijn onderdeel van de structuur van de wijk, maar hebben veelal een eigen uitstraling in omvang of architectuur.
  • De dorpsuitbreidingen zijn meer geleidelijk gegroeid en gerelateerd aan de historische en/of landschappelijke structuur.

Relevante Ambities

  • Behouden van de aanwezige ritmiek, herhaling en samenhang op wijk-, buurt- of bouwblok niveau.
  • Respecteren van bouwstijl passend bij de betreffende periode. Bij (vervangende) nieuwbouw is een eigentijdse, moderne uitwerking mogelijk mits passend in de stedenbouwkundig context van de omgeving.
  • Behoud van bestaande verkavelingstructuur, korrelgrootte en schaal. Op stedenbouwkundig geëigende plekken (langs hoofdstructuren, hoeken etc.) kunnen verbijzonderingen in functie, vorm en omvang de stedenbouwkundige structuur versterken.
  • Voorkomen van verrommeling straatbeeld door oneigen individuele ruimtelijke inpassingen van kleine bouwplannen, reclametoepassingen, functies, e.d.
  • Stimuleren van ingrepen ten behoeve van duurzame energieopwekking en -besparing.

In een separate procedure wordt het plan voorgelegd en getoetst aan de Adviezen Monumenten- en Welstandscommissie van de gemeente Waterland.

4.5.8 Conclusie gemeentelijk beleid

De ontwikkelingen die in het voorliggende bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt, zijn in lijn met de uitgangspunten uit de omgevingsvisie en past tevens binnen het overig relevante gemeentelijk beleid. Er is geen strijdigheid met de diverse beleidsmatige kaders.

4.6 Waterbeleid

4.6.1 (Inter)nationaal beleid
4.6.1.1 Europese Kaderrichtlijn Water

Op 22 december 2000 is de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) van kracht geworden. De KRW geeft een kader voor de bescherming van de ecologische en chemische kwaliteit van oppervlaktewater en grondwater. De doelstelling die in de KRW is opgenomen, is dat in 2027 in alle Europese landen het water voldoende schoon en gezond is. Uit deze KRW vloeien maatregelen voor waterbeheerders voort om aan voornoemde doelstelling te kunnen voldoen.

Dit bestemmingsplan voorziet niet in nieuwe ontwikkelingen die strijdig zijn met de in de KRW geformuleerde doelstelling .

4.6.1.2 Nationaal Waterplan 2016-2021

Het Nationaal Waterplan 2016-2021 is vastgesteld op 10 december 2015. Dit Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Hiermee wordt proactief ingespeeld op de verwachte klimaatveranderingen op lange termijn, om overstromingen te voorkomen. Binnen de planperiode gaan realistische maatregelen in uitvoering die een antwoord bieden op de opgaven voor de korte termijn en voldoende mogelijkheden openlaten om op langere termijn verdere stappen te zetten.

Met dit Nationaal Waterplan wordt een volgende ambitieuze stap in het robuust en toekomstgericht inrichten van ons watersysteem gezet, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart.

De ambitie is dat overheden, bedrijven en burgers zich in 2021 meer bewust zijn van de kansen en bedreigingen van het water in hun omgeving. Iedereen neemt zijn eigen verantwoordelijkheid om samen te komen tot een waterrobuuste ruimtelijke inrichting, het beperken van overlast en rampen en verstandig handelen in extreme situaties.

Dit bestemmingsplan voorziet niet in nieuwe ontwikkelingen die strijdig zijn met de in de Nationale Waterplan geformuleerde doelstellingen.

4.6.2 Beleid Hoogheemraadschap
4.6.2.1 Waterprogramma 2016-2021

Door het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier is op 3 november 2015 het Waterprogramma 2016-2021 vastgesteld. Met dit Waterprogramma geeft het HHNK richting aan het waterbeheer tussen 2016 en 2021. Dat is nodig, want de klimaatverandering en de veranderende maatschappij dwingen tot aanscherping en heroverweging van de keuzes van het waterschap. Door het veranderende klimaat wordt het waterbeheer steeds complexer. Veranderende patronen in communicatie en participatie in de maatschappij vragen grotere betrokkenheid en intensievere dialoog met partners en belanghebbenden. Bovendien zijn er steeds meer partijen betrokken bij het waterbeheer. Alleen door slim samen te werken is integraal en doelmatig waterbeheer mogelijk. Bij de ontwikkeling van dit Waterprogramma is daar invulling aan gegeven door middel van een partnerproces en de ontwikkeling van gezamenlijke bouwstenen. De onderwerpen voor deze bouwstenen zijn verzameld via een intensieve dialoog met een groot aantal belanghebbenden.

4.6.2.2 Keur 2016

De Keur 2016 bevat regels voor het beheer, het gebruik en het onderhoud van waterstaatswerken, zoals waterkeringen en watergangen. De regels hebben tot doel watersystemen in stand te houden en waterstaatswerken goed te laten functioneren. Daarvoor zijn in de Keur verplichtingen en verbodsbepalingen opgenomen. Op grond van de Keur zijn binnen de begrenzing van het waterstaatswerk en de beschermingszones bepaalde handelingen verboden. Voor werkzaamheden die plaats binnen deze zones moet contact gezocht worden met het Hoogheemraadschap. Afhankelijk van de aard van de werkzaamheden moet een watervergunning worden aangevraagd of een melding worden gedaan.

4.6.2.3 Beleidsnota Waterkeringen

De Beleidsnota Waterkeringen beschrijft het beleid en de randvoorwaarden voor het dagelijks beheer van de primaire en regionale waterkeringen van Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier. Met deze nota geeft het Hoogheemraadschap eenduidige doelstellingen en richtlijnen. Het vormt een richtinggevend document voor de uitvoering van de waterkeringstaak.

Binnen een gedeelte van het plangebied is persleiding gelegen inclusief beschermingszone. Tevens is het grenzend aan een primaire waterloop waarvoor een beschermingszone van 5 meter geldt. Conform de systematiek van het vigerende bestemmingsplan, is de beschermingszone van de persleiding opgenomen op de verbeelding en met een dubbelbestemming opgenomen in de regels van het bestemmingsplan. Ook tijdens de bouwfase dient deze blijft deze strook beschermd en mag niet belast worden met grondopslag of (tijdelijke) constructies in het kader van bereikbaarheid van het bouwterrein.
Voor wat betreft de primaire waterloop (ten oosten van het plangebied) geldt dat in een stook van 5 meter buiten deze waterloop geen bouwwerken zijn toegestaan. Het bouwplan, inclusief mogelijke uitbreiding, voldoet hier aan.

4.6.3 Gemeentelijk beleid
4.6.3.1 Waterplan Waterland

Het doel van het waterplan is een overkoepelend visiedocument te presenteren van het huidige waterbeleid, ambities, kansen en knelpunten binnen het watersysteem van de gemeente Waterland. Binnen het waterplan worden gezamenlijke afspraken gemaakt tussen de gemeente en het Hoogheemraadschap ieder vanuit zijn eigen verantwoordelijkheid. Daarnaast vormt het waterplan een opmaat voor de overdracht van het onderhoud van het stedelijk oppervlaktewater vanuit de gemeente aan het Hoogheemraadschap.

De belangen van het watersysteem als ordenend principe worden betrokken bij ruimtelijke ontwikkelingen. Gemeente en Hoogheemraadschap (en eventueel de provincie en Rijkswaterstaat) dienen in een vroegtijdig stadium te zorgen voor afstemming zodat water optimaal in ruimtelijke plannen wordt meegenomen. Ook wordt ernaar gestreefd dat de waterparagraaf een integraal onderdeel is van alle ruimtelijke plannen en besluiten waarin water een aandachtspunt is. In het Waterplan Waterland is een standaard waterparagraaf opgenomen waarmee gemeente en Hoogheemraadschap invulling kunnen geven aan de watertoets. In paragraaf 5.7 wordt nader ingegaan op de waterparagraaf.

Voorliggend bestemmingsplan maakt de herbouw van een bestaand (school)gebouw mogelijk binnen het plangebied. Deze ontwikkeling is op voorhand niet in strijd met het gemeentelijke waterplan.

4.6.4 Conclusie waterbeleid

Het rijks-, provinciaal-, regionaal en gemeentelijk beleid vormt geen belemmering voor de vervangende nieuwbouw van een nieuw schoolgebouw voor De Verwondering aan de Avegaar te Monnickendam.

Hoofdstuk 5 MILIEU- EN OMGEVINGSASPECTEN

5.1 Inleiding

Op grond van het bepaalde in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is het bij het opstellen van een ruimtelijk plan (waaronder een bestemmingsplan) verplicht om inzicht te bieden in de relevante planologische en milieuhygiënische aspecten. In dit hoofdstuk wordt hier nader op ingegaan.

5.2 Geluid

5.2.1 Beleid en regelgeving

Voor het aspect geluid is binnen het plangebied de Wet geluidhinder (Wgh) van toepassing. De Wgh kent voor weg- en railverkeer alsmede voor gezoneerde industrieterreinen voorkeursgrenswaarden op nieuwe bestemmingen. De Wgh gaat uit van zones langs (spoor)wegen en zones bij industrieterreinen. Het gebied binnen deze zone geldt als akoestisch aandachtsgebied waar, voor bouwplannen een akoestische toetsing uitgevoerd dient te worden.

In het kader van dit bestemmingsplan is alleen wegverkeerslawaai van belang. Er liggen in het plangebied of in de directe omgeving daarvan geen spoorwegen of gezoneerde bedrijventerreinen.

Wegverkeerslawaai

Geluidzones

In de Wgh is bepaald dat elke weg van rechtswege een geluidszone heeft (art. 74 lid 1). Een uitzondering hierop zijn wegen die zijn gelegen in een 30 km/uur-zone of in een woonerf. De breedte van de geluidszones is afhankelijk van het aantal rijstroken en de ligging van een weg.

Zie de onderstaande tabel:

Aantal rijstroken    
Stedelijk gebied   Buitenstedelijk gebied   Zonebreedte  
1 of 2   -   200 meter  
3 of meer   -   350 meter  
-   1 of 2   250 meter  
-   3 of 4   400 meter  
-   5 of meer   600 meter  

Tabel 2 - Geluidzones bij wegen volgens de wet geluidhinder

Geluidsgevoelige objecten die worden gerealiseerd binnen de geluidszones dienen te worden getoetst aan grenswaarden van de geluidsbelasting die zijn aangegeven in de Wgh. Hierbij geldt een voorkeursgrenswaarde voor nieuwe situaties. Deze waarde bedraagt in vrijwel alle gevallen 48 dB. Indien deze waarde wordt overschreden, kan het college van burgemeester en wethouders ontheffing verlenen voor een hogere waarde. De maximale ontheffingswaarde is afhankelijk van het soort geluidsgevoelig object en de geluidsbron. Bij de ontheffing dient het college te motiveren waarom bron- en overdrachtsmaatregelen niet mogelijk zijn en waarom het plan gewenst is. Ook dient het in de Wgh vastgelegd binnenniveau gewaarborgd te worden. Geluidsniveaus bij nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen die hoger zijn dan de wettelijke maximale ontheffingswaarden zijn niet toegestaan.

5.2.2 Relatie met het plangebied

Binnen het plangebied wordt de vervangende nieuwbouw van een schoolgebouw mogelijk gemaakt, waarbij het oppervlak (en het aantal leerlingen en leerkrachten) niet toeneemt. Er is daarbij geen sprake van een nieuwe geluidsgevoelige functie (of uitbreiding daarvan), maar wel van verplaatsing van de bestaande (gevoelige) functie waarbij ook de inrichting van het schoolplein veranderd.

Er zijn daarbij drie geluidsaspecten van belang die afgewogen dienen te worden:

  • 1. Wordt ter plaatse van het nieuwe schoolgebouw voldaan aan de eisen uit de Wet geluidhinder voor wegverkeerslawaai?
  • 2. Wordt ter plaatse van de omliggende woningen voldaan aan de eisen uit de Wet geluidhinder voor wegverkeerslawaai als gevolg van de wijziging in de verkeersstromen als gevolg van de nieuwe situering van het schoolgebouw?
  • 3. Vormt de verplaatsing van het schoolgebouw een belemmering voor het woon- en leefklimaat in de omgeving, door het geluid dat geproduceerd wordt door installaties, spelende kinderen op het schoolplein en voertuigbewegingen voor het brengen en halen van kinderen?
5.2.2.1 Schoolgebouw en de Wgh

De dichtstbijzijnde gezoneerde weg (met een 50 km/uurs-regime) betreft de Lijnbaan, op circa 170 m afstand ten zuiden van het nieuwe bouwvlak voor de bouw van het nieuwe schoolgebouw. Het betreft een ontsluitingsweg met twee rijstroken binnen stedelijk gebied. Het nieuwe schoolgebouw ligt daarmee formeel binnen de toetsafstand van deze gezoneerde weg, maar het nieuwe schoolgebouw bevindt zich op ruime afstand van deze weg en komt niet significant dichter bij deze weg dan het bestaande schoolgebouw. Tevens bevinden zich op kortere afstand van het nieuwe schoolgebouw al andere geluidsgevoelige bestemmingen, zoals het bestaande schoolgebouw van De Blauwe Ster.

Overige wegen in de directe omgeving betreffen 30 km/uurs wegen (o.a. de Avegaar en Karn) waar in het kader van de Wgh niet aan getoetst hoeft te worden. In het kader van goede ruimtelijke ordening moet echter de geluidbelasting van deze wegen meegewogen worden.

Het nieuwe schoolgebouw komt daarbij op grotere afstand van deze wegen dan het bestaande schoolgebouw en er zijn geen veranderingen in de verkeerssituatie te verwachten als gevolg van de herbouw.

Om deze reden wordt geen geluidsoverlast als gevolg wegverkeerslawaai verwacht op het nieuwe schoolgebouw.

5.2.2.2 Woningen en de Wgh

Het nieuwe schoolgebouw betreft een kleiner schoolgebouw gericht op minder leerlingen dan het huidige schoolgebouw De Verwondering. De inrichting van het terrein, met specifiek de toegang tot het schoolgebouw aan de noordwestelijke hoek van het perceel, en de verkeerssituatie rondom de school blijft daarbij onveranderd.

Als gevolg hiervan zullen de verkeersbewegingen voor het halen en brengen van kinderen afnemen en zal de geluidsoverlast op omringende woningen eveneens afnemen. Er is daarbij geen sprake van een overtreding van de voorkeursgrenswaarden uit de Wgh op de woningen in de omgeving, als gevolg van de herbouw van het schoolgebouw.

5.2.2.3 Geluidsimpact op de omgeving

Het schoolgebouw wordt herbouwd op een andere plek dan het bestaande schoolgebouw en met een kleiner oppervlak, voor hetzelfde leerlingen dan het bestaande schoolgebouw. De afstand van het schoolplein tot woningen in de omgeving, en specifiek de woningen aan de Avegaar ten noorden van de school, neemt daarbij niet af. Ook de toegang tot het schoolplein, aan de noord-westelijke hoek van het perceel, blijft onveranderd ten opzichten van de huidige inrichting.

afbeelding "i_NL.IMRO.0852.BPKMOverwonder021-va01_0010.jpg"
figuur 10 - inrichtingsschets De Verwondering (bron: BRT architecten)

In het inrichtingsplan is ook het schoolplein aangeduid waar tijdens de schooluren gespeeld zal worden. Dat bevindt zich met name westelijk en noordelijk van het nieuwe schoolgebouw.

Omdat de situering van het schoolgebouw en het schoolplein ten opzichte van de omgeving veranderd, is een akoestisch onderzoek uitgevoerd om de geluidsbelasting op omringende woningen te bepalen. De bijbehorende rapportage is als bijlage 1 bij deze toelichting opgenomen. De onderzoeksopzet en resultaten zijn samengevat weergegeven.

In het onderzoek is het geluid van (spelende) kinderen op het schoolplein en installaties op het schoolgebouw in de huidige en nieuwe situatie vergeleken. Daarbij is de geluidsbelasting in de huidige situatie als aanvaardbaar geacht, aangezien in de huidige situatie al sprake is van een passend gebruik van de school als sociaal-maatschappelijke fucntie in de woonwijk met een beperkt gebruik (tijdens speeltijden) van het schoolplein. De veranderingen in de nieuwe situatie worden daarbij getoetst of nog sprake is van goede ruimtelijke ordening.

De basisschool is meldingsplichtig conform het 'Besluit van 19 oktober 2007, houdende algemene regels voor inrichtingen', ook wel het Activiteitenbesluit genoemd. De geluidsvoorschriften zijn daarin opgenomen in afdeling 2.8 "Geluidhinder", artikel 2.17 tot en met 2.22 van het Activiteitenbesluit.

De geluidsvoorschriften voor de langtijdg emiddelde beoordelingsniveaus en de maximale geluidsniveaus zijn in dat geval:

  geluidsvoorschrift in dB(A)  
  dagperiode
(07.00 - 19.00)  
avondperiode
(19.00-23.00)  
nachtperiode
(23.00-07.00)  
Langtijdgemiddelde beoordelingsnivuau's op de gevel van gevoelige gebouwen   50   45   40  
Maximale geluidsniveaus (LAmax) op de gevel van gevoelige gebouwen   70 (1)   65   60  

(1) De maximale geluidsniveaus zijn niet van toepassing op het komen en gaan van bezoekers. Dit geldt ook voor de dichtslaande autoportieren.
Tabel 3 - Geluidsvoorschriften conform het Activiteitenbesluit

In het onderzoek zijn van de bestaande en de nieuwe situatie bepaald van zowel het langtijdgemiddelde als maximale niveau. Daarbij is steeds de dagperiode als maatgevend beschouwd.

Als gevolg van de nieuwe situatie, is niet uit te sluiten dat de geluidsbelasting op de gevels van sommige woningen toe zal nemen boven de geluidsvoorschriften. Daarbij worden met name de woningen ten noorden van het plangebied aan de Avegaar 20 a t/m 20d geraakt.

Om dat te voorkomen, is een geluidscherm in het geluidmodel opgenomen langs de noordelijke plangrens (langs de Avegaar ). Uit de berekeningen blijkt dat indien dit scherm met een hoogte van ten minste 2,0 m. wordt gerealiseerd, er geen sprake is van overtreding van het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau en het maximale geluidsniveau op de woningen in de omgeving.
Alhoewel bij sommige woningen in de omgeving nog steeds sprake is van een toename van de geluidsbelasting, is deze zodanig beperkt dat deze als niet-significant wordt aangemerkt. Daarnmee wordt bedoeld dat deze toename voor het menselijk oor niet waarneembaar is. Voor de volledigheid wordt gemeld dat deze niet-significante toename niet tot overschrijding van de geluidsvoorschriften leidt.

Daarmee wordt geconcludeerd dat ook in de nieuwe situatie sprake is van een goede ruimtelijke ordening . De herbouw van de school en situering van het schoolplein leiden niet tot onaanvaardbaar woon- en leefklimaat in de omgeving van de school.

5.2.2.4 Uitbreiding conform afwijkingsbevoegdheid

Tevens bevat het plan een afwijkingsbevoegdheid, waarvoor een omgevingsvergunning kan worden verleend om een uitbreiding van het schoolgebouw mogelijk te maken. Daarbij kan het oppervlak worden uitgebreid tot maximaal 1176 m2, gelijk het oppervlak van het huidige schoolgebouw. Daarbij zal het leerlingenaantal weer kunnen toenemen tot nagenoeg hetzelfde aantal leerlingen als in de huidige situatie.

Op voorhand worden er geen problemen verwacht, omdat de afwijkingsmogelijkheid enkel toeziet op een uitbreiding tot hoogstens het oppervlakte van het bestaande schoolgebouw en daarmee de gevolgen op de omgeving niet significant zullen toenemen.

Voor de volledigheid wordt vermeld dat deze toekomstige ontwikkeling alleen mogelijk is indien een omgevingsvergunning wordt verleend, waarbij toetsing aan de wettelijke regels vereist is. Aanvullend is in voorliggend bestemmingsplan bepaald dat er sprake dient te zijn van een aanvaardbare stedebouwkundige situatie en een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Daarmee zijn de belangen voor de omgeving voldoende geborgd.

5.2.3 Conclusie

De herbouw van het schoolgebouw is niet strijdig met de Wgh en er kan worden voldaan aan de voorschriften volgens het Activiteitenbesluit. Voorwaarde is dat er een geluidscherm van ten minsten 2,0 m hoogte langs de noordelijke plangrens wordt gerealiseerd. Dit is als voorwaardelijke bepaling opgenomen in onderhavig bestmmingsplan.
Daarmee wordt voldaan aan goede ruimtelijke ordening; er is geen sprake is van een onacceptabele woon- en leefklimaatin de omgeving.

Ook worden op voorhand geen negatieve gevolgen verwacht als gevolg van de uitbreiding die met de afwijkingsbevoegdheid mogelijk kan worden gemaakt.

Er zijn geen belemmeringen vanuit het aspect geluid voor het plan.

5.3 Bedrijfs- en milieuzonering

5.3.1 Beleid en regelgeving

Om tot een ruimtelijk relevante toetsing van bedrijfsvestigingen op milieuhygiënische aspecten te komen wordt het begrip milieuzonering gehanteerd. De milieuzonering zorgt voor een voldoende afstand tussen milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en milieugevoelige functies (zoals woningen) in ruimtelijke plannen. Hiertoe zijn bedrijven voorzien van een zone waar mogelijke nadelige effecten zijn voor woningen. Maatgevend zijn de thema's geur, geluid, stof en gevaar. Vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening is het voorkomen van voorzienbare hinder door milieubelastende activiteiten van belang. Daarnaast mogen bedrijven niet worden beperkt in hun mogelijkheden.

Om mogelijke hinder van niet-agrarische bedrijven voor bewoners te voorkomen wordt de daarvoor algemeen aanvaarde VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' (2009) gebruikt. In deze uitgave is de potentiële milieubelasting voor een hele reeks van bedrijven bepaald aan de hand van een aantal milieuaspecten, zoals geur, stof, geluid en gevaar. De milieubelasting is voor die aspecten vertaald in richtlijnen voor aan te houden afstanden tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Deze afstanden kunnen als basis worden gehanteerd, maar zijn indicatief: er kan gemotiveerd van worden afgeweken. Bovendien zijn deze afstanden alleen van toepassing op nieuwe situaties en niet op bestaande situaties.

Hoe gevoelig een gebied is voor bedrijfsactiviteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De in de bedrijvenlijst geadviseerde afstanden zijn gericht op het omgevingstype 'rustige woonwijk' of een vergelijkbaar omgevingstype, zoals een 'rustig buitengebied'.

Op basis van de 'grootste afstand' tot woonbebouwing zijn de bedrijven ingedeeld in categorieën.
Naast het omgevingstype rustige woonwijk en rustig buitengebied wordt ook het omgevingstype 'gemengd gebied' onderscheiden. Bij een gemengd gebied kunnen de afstanden, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandsstap worden verlaagd. Een gemengd gebied is een gebied dat gezien de aanwezige functiemenging of ligging nabij drukke wegen al een hogere milieubelasting kent.

De aan te houden richtafstanden worden weergegeven in onderstaande tabel.

Milieu categorie   Richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk en rustig buitengebied   Richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied  
1   10 m.   0 m.  
2   30 m.   10 m.  
3.1   50 m.   30 m.  
3.2   100 m.   50 m.  
4.1   200 m.   100 m.  
4.2   300 m.   200 m.  
5.1   500 m.   300 m.  
5.2   700 m.   500 m.  
5.3   1.000 m.   700 m.  
6   1.500 m.   1.000 m  

Tabel 3 - Milieucategorieën en richtafstanden tot een rustige woonwijk en gemengd gebied (bron: Bedrijven en milieuzonering, VNG)

5.3.2 Relatie met het plangebied

Het voorliggende bestemmingsplan maakt de vervangende herbouw van een schoolgebouw voor De Verwondering aan de Avegaar te Monnickendam mogelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0852.BPKMOverwonder021-va01_0011.jpg"
figuur 10 - Ligging ten opzichte van omgeving

Invloed omgeving op plangebied

Er liggen geen bedrijven of inrichtingen in de directe omgeving die mogelijk hinder opleveren voor de school.

Invloed plangebied op de omgeving

De school behoort op grond van de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' tot categorie 2 met een richtafstand van 30 meter tot gevoelige functies in de omgeving. Deze richtafstand wordt gemeten tussen de bestemmingsgrens en de gevel van woningen. In het voorliggende bestemmingsplan verandert deze situatie niet.

Voor de volledigheid wordt gemeld dat de afstand van de bestemming 'Maatschappelijk' tot de gevel van de dichtstbijzijnde woning minder dan 30 meter bedraagt. Voor een basisschool wordt de richtafstand bepaald door het aspect geluid. De overige aspecten, te weten geur, stof en gevaar, kennen namelijk een richtafstand van 0 meter.
In paragraaf 5.2 Geluid is dit aspect reeds beschreven en is gemotiveerd dat de herbouw van het school naar verwachting niet tot een toename van geluidsoverlast op de omgeving zal leiden.

Dientengevolge zijn er geen negatieve effecten als gevolg van het plan op de omgeving te verwachten.

5.3.3 Conclusie

Er zijn geen belemmeringen vanuit het aspect milieuzonering voor het plan.

5.4 Bodem

5.4.1 Beleid en regelgeving

In het kader van een ruimtelijk plan moet aangetoond worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. Dit is geregeld in de Wet Bodembescherming. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Indien sprake is van een functiewijziging zal er in veel gevallen een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd op de planlocatie. Middels dit onderzoek (conform NEN 5740) kan in beeld worden gebracht of de bodemkwaliteit en de beoogde functie van het plangebied bij elkaar passen.

Wet bodembescherming (Wbb)

Als er sprake is van ernstige bodemverontreiniging dan gelden de regels van de Wbb. In de Wbb is een saneringsdoelstelling bepaald (het saneren naar de functie) en een saneringscriterium (wanneer moet er gesaneerd worden (bij zogenaamde 'spoed- of risicolocaties').

5.4.2 Relatie met het plangebied

Het plangebied is in de huidige situatie reeds in gebruik als scholeneiland waar twee basisscholen, inclusief sport- en spelvoorzieningen in de vorm van schoolpleinen, gerealiseerd zijn. Met de beoogde vervangende nieuwbouw verandert de functie en gebruik van de gronden niet.

Tevens zijn er geen bronnen bekend die wijzen op een (historische) verontreiniging van de gronden.

5.4.3 Conclusie

Er zijn geen belemmeringen voor het gebruik van de gronden op basis van de bodemkwaliteit. Daarmee zijn er voor het voorliggend bestemmingsplan geen belemmeringen.

5.5 Luchtkwaliteit

5.5.1 Beleid en regelgeving

De hoofdlijnen van de regelgeving voor luchtkwaliteit zijn te vinden in hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer, ook wel de Wet luchtkwaliteit genoemd. De regelgeving is uitgewerkt in onderliggende Algemene Maatregelen van Bestuur (AMvB's) en Ministeriële Regelingen. In de Wet Luchtkwaliteit zijn luchtkwaliteitseisen opgenomen in de vorm van grenswaarden en richtwaarden voor een aantal luchtverontreinigende stoffen. De belangrijkste zijn fijn stof (PM10 en PM2,5) en stikstofdioxide (NO2) omdat deze in Nederland soms worden overschreden. De grenswaarden van de overige stoffen worden, op enkele uitzonderingen na, in de regel niet overschreden. De grenswaarde van PM10 of NO2 bedraagt 40 µg/³. De grenswaarde van PM2,5 ligt op 25 µg/³.

Besluit Niet In Betekenende Mate (NIBM)

In dit besluit is bepaald in welke gevallen een ruimtelijke ontwikkeling vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet hoeft te worden getoetst aan de grenswaarden. Een project draagt 'niet in betekende mate' bij aan de luchtverontreiniging als de zogenaamde 3% grens niet wordt overschreden. De 3% grens is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof of stikstofdioxide. Deze grenswaarde is gesteld op 40 µg/m³ . Dit komt overeen met 1,2 microgram/m³ voor zowel PM10 als NO2.

Als de 3% grens voor PM10 of NO2 niet wordt overschreden is het project NIBM, en hoeft geen verdere toetsing aan grenswaarden plaats te vinden.

In de Regeling NIBM is de bovengenoemde 3%-grens uitgewerkt in concrete getallen. Zo ligt voor woningbouw plannen de grens van 3% bij 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg.

Besluit gevoelige bestemmingen

Het besluit gevoelige bestemmingen is gericht op bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof en stikstofdioxide, met name kinderen, ouderen en zieken. Daartoe voorziet het besluit in zones waarbinnen luchtkwaliteitsonderzoek nodig is: 300 meter aan weerszijden van rijkswegen en 50 meter langs provinciale wegen, in beide gevallen gemeten vanaf de rand van de weg. Als in een onderzoekszone de grenswaarden voor fijn stof of stikstofdioxide (dreigen te) worden overschreden, mag het totaal aantal mensen dat hoort bij een 'gevoelige bestemming' niet toenemen.

5.5.2 Relatie met het plangebied

Het bestemmingsplan maakt de vervangende nieuwbouw het schoolgebouw De Verwondering mogelijk Hiermee draagt het plan 'niet in betekende mate' bij aan de luchtverontreiniging. Dit betekent dat er geen nader onderzoek en toetsing aan de in de Wlk gestelde grenswaarden hoeft plaats te vinden. Met andere woorden, de beoogde ontwikkeling voldoet aan het wettelijk kader.

Een schoolgebouw is in het Besluit gevoelige bestemmingen aangemerkt als een gevoelige bestemming. Het plan voorziet echter niet in de realisatie van een (nieuwe) gevoelige bestemming op een afstand korter dan in het besluit gevoelige bestemmingen gehanteerde zones van een rijks- of provinciale weg.

5.5.3 Conclusie

Er zijn geen belemmeringen vanuit het aspect luchtkwaliteit voor het plan.

5.6 Ecologie

5.6.1 Beleid en regelgeving

Bij het opstellen van ruimtelijke plannen is het noodzakelijk te onderzoeken of en zo ja, in hoeverre de plannen ten koste gaan van de (aanwezige) flora en fauna. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in de 'gebiedsbescherming' en de 'soortenbescherming'.

5.6.1.1 Gebiedsbescherming

Wet natuurbescherming

Per 1 januari 2017 is de nieuwe Wet natuurbescherming (Wnb) in werking getreden. Deze wet vervangt de Natuurbeschermingswet 1998. De Wnb richt zich op de bescherming van Natura 2000-gebieden (Vogelrichtlijn- en Habitatrichtlijngebieden). Activiteiten en ontwikkelingen die kunnen leiden tot negatieve effecten op de instandhoudingsdoelen van Natura 2000-gebieden zijn in beginsel niet toegestaan, tenzij hiervoor een vergunning op grond van de Wnb is verkregen.

Natuurnetwerk Nederland

Naast de bescherming van de Wet Natuurbescherming kunnen waardevolle gebieden ook beleidsmatig beschermd zijn doordat zij behoren tot het Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen Ecologische Hoofdstructuur). Het NNN is een samenhangend netwerk van belangrijke natuurgebieden. Zij bestaat uit bestaande en nieuwe natuurgebieden. Uitgangspunt van het beleid is dat plannen, handelingen en projecten in het NNN niet toegestaan zijn indien zij de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN significant aantasten. De provincie Noord-Holland is verantwoordelijk voor de begrenzing en de ontwikkeling van het NNN en heeft dit in de Provinciale Ruimtelijke Verordening vastgelegd.

5.6.1.2 Soortenbescherming

De soortenbescherming is eveneens geregeld in de Wet natuurbescherming (Wnb). Op dit punt vervangt de Wnb per 1 januari 2017 de Flora- en faunawet. Het doel van de Wnb is het instandhouden en beschermen van in het wild voorkomende planten- en diersoorten. De Wnb kent zowel een zorgplicht als verbodsbepalingen. De zorgplicht geldt te allen tijde voor alle in het wild levende dieren en planten en hun leefomgeving. De verbodsbepalingen zijn gebaseerd op het 'nee, tenzij'-principe. Alle schadelijke handelingen ten aanzien van beschermde planten- en diersoorten zijn in principe verboden, maar er kunnen vrijstellingen en ontheffingen (door het bevoegd gezag) worden verleend van de verbodsbepalingen.

De Wnb kent een apart beschermingsregime voor Vogelrichtlijnsoorten (alle vogels), Habitatrichtlijnsoorten en nationaal beschermde soorten. Voor Vogel- en Habitatrichtlijnsoorten geldt een strikte bescherming. Voor de nationaal beschermde soorten hebben provincies de bevoegdheid om in het kader van ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden een vrijstelling te verlenen van de verbodsbepalingen. Dit moet worden geregeld in een provinciale verordening.

Bij nieuwe ontwikkelingen moet worden nagegaan, c.q. onderbouwd worden, of zich in het betreffende gebied beschermde soorten bevinden.

5.6.2 Relatie met het plangebied
5.6.2.1 Gebiedsbescherming

Het plan is gelegen in bestaand stedelijk gebied. De dichtst bij gelegen beschermde natuurgebied betreffen de natura2000 gebieden 'Markermeer & IJmeer', op circa 1 km ten oosten van het plangebied en 'Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske' op circa 4,5 km ten westen van de locatie. Alleen het laatste gebied bevat stikstofgevoelige habitattypen waar een mogelijk negatief effect van de nieuwe functies te verwachten zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.0852.BPKMOverwonder021-va01_0012.png"
figuur 11 - Ligging t.o.v. natura2000 (bron: AERIUS calculator)

Het bestemmingsplan maakt de vervangende nieuwbouw van het schoolgebouw De Verwondering mogelijk. Daarbij wordt een nieuw, modern en duurzaam gebouw gerealiseerd en het bestaande, verouderde schoolgebouw gesloopt. Daarbij is het nieuwe schoolgebouw niet groter dan het bestaande gebouw en zal er ook geen stijging van het aantal verkeersbewegingen optreden.

Op voorhand is er tijdens de gebruiksfase geen negatief effect op het (stikstofgevoelige) Natura2000 gebied te verwachten. Om evenwel een toename van de stikstofdepositie in de aanlegfase, als gevolg van uitstoot van bouwmaterieel, uit te sluiten is een stikstof berekening gemaakt.

Rapportage Stikstof

In de Wet en het Besluit natuurbescherming (Wnb en Bnb) is sinds 1 juli 2021 een partiële vrijstelling van de Natura 2000-vergunningplicht opgenomen voor stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden als gevolg van het bouwen en slopen van bouwwerken en het aanleggen, veranderen of verwijderen van werken, inclusief daarmee samenhangende vervoersbewegingen. Deze vrijstelling betekent dat voor bestemmingsplannen die bouwactiviteiten en/of de aanleg of wijziging van werken mogelijk maken, zoals het onderhavige plan dat de herbouw van een schoolgebouw mogelijk maakt, de effecten van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden in de aanlegfase niet in beschouwing hoeven te worden genomen. Er heeft immers al een beoordeling door de wetgever plaatsgevonden die een vrijstelling voor stikstofdepositie in de aanlegfase van een project heeft vastgesteld. Voor een beschouwing/onderbouwing van stikstofdepositie in de aanlegfase, wordt derhalve verwezen naar de toelichting van de Bnb.

Er is echter voor zowel de aanleg- als gebruiksfase een berekening gemaakt van de mogelijke stikstofdepositie. Deze berekening is opgesteld voordat het genoemde besluit op 1 juli 2021 in werking is getreden, waarmee de berekening is opgesteld voor een zwaarder scenario dan strikt noodzakelijk.
Er is gebruik gemaakt van de daartoe beschikbaar gestelde AERIUS calculator. De rapportage, inclusief de rekenresultaten voor beide fases, zijn als bijlage 3 bij deze toelichting gevoegd. Voor de volledigheid wordt naar deze bijlage verwezen. De resultaten zijn samengevat weergegeven.

Voor de eerste fase is de verkeersaantrekkende werking van de bouw, bestaande aan- en afvoer van personeel, materieel en bouwmaterialen, en de inzet van mobiele werktuigen berekend. Voor het gebruik van het schoolgebouw is het gebruik van het gebouw en de verkeersaantrekkende werking berekend.

Conclusie stikstof

De rekenresultaten wijzen uit dat de projectbijdrage van zowel de aanleg- als de gebruiksfase 0,00 mol/ha/jaar is. Deze bijdrage is verwaarloosbaar en leidt niet tot overschrijding van de gestelde waarden in de Wnb.

5.6.2.2 Soortenbescherming

Het voorliggende plan maakt de vervangende nieuwbouw van het schoolgebouw De Verwondering mogelijk, op een locatie naast het bestaande schoolgebouw. Daarna wordt het bestaande schoolgebouw gesloopt.

Het is niet uit te sluiten dat deze werkzaamheden geen negatieve effecten voor beschermde soorten veroorzaken, aangezien mogelijke paar- of verblijfplaatsen worden aangetast.

In dat kader is een quickscan flora&fauna uitgevoerd, waarvan de rapportage als bijlage Quickscan ecologie in bijlage 2 van deze toelichting bij dit plan is gevoegd. De resultaten worden hieronder samengevat weergegeven.

Quickscan flora en fauna

In november 2020 is het plangebied bezocht en geïnspecteerd. Tevens zijn gegevens opgevraagd uit de Nationale Databank Flora en Fauna, waarbij gegevens zijn opgevraagd voor voorkomend soorten binnen 1 km. van het plangebied (soortenhok).

Er is nabij het plangebied een vogelsoorten met niet-jaarrond beschermde aangetroffen. In potentie is het gebied voor meerdere soorten geschikt. Tijdens het veldbezoek zijn geen vogels met jaarrond beschermde nesten aangetroffen, maar deze zijn in het verleden wel gemeld. Het gebied is echter niet geschikt voor deze soorten.

Tevens zijn er vijf beschermde soorten vleermuizen aangetroffen die het gebied gebruiken als foerageergebied of vliegroute. Op relatief korte afstand is een kraamkolonie van de Gewone Dwergvleermuis aangetroffen.

Holtes, spleten en gaten in de bestaande bebouwing en bomen zijn in potentie geschikt als verblijfplaats voor beschermde soorten. Tevens is het gebied geschikt als foerageergebied voor vleermuizen. Als vliegroute is het niet geschikt.

Op 1200 meter (buiten het soortenhok conform NDFF) is in het verleden een ringslang waargenomen. Het plangebied is evenwel niet geschikt als habitat voor deze soort.

Naar aanleiding van de resultaten van de quickscan, dient in het kader van de soortenbescherming een aanvullend (jaarrond) onderzoek te worden opgesteld of er bij de werkzaamheden als gevolg van het initiatief, negatieve effecten ten aanzien van vleermuizen te verwachten zijn. Als gevolg daarvan zijn mogelijk mitigerende maatregelen en/of ene ontheffing in het kader van Wnb noodzakelijk.

Aanvullend onderzoek

Naar aanleiding van de bevindingen in de quickscan is een aanvullend onderzoek uitgebvoerd, waarbij een inventarisatie van beschermde soorten is opgesteld. De rapportage Inventarisatie beschermde soorten is als bijlage 3 bij deze toelichting gevoegd.

Uit het onderzoek blijkt dat er geen nesten en verblijfplaatsen van beschermde soorten zijn aangetroffen. Tevens maakt het plangebied geen onderdeel uit van een essentieel foerageergebied van vleermuizen. Er is derhave geen ontheffing in het kader van de Wnb nodig voor de bouwplannen.

5.6.3 Conclusie

Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor het bestemmingsplan.

Op voorhand worden tevens geen negatieve gevolgen verwacht als gevolg van de uitbreiding die met de afwijkingsbevoegdheid mogelijk kan worden gemaakt. De aard en omvang van deze uitbreiding is dermate beperkt, dat negatieve gevolgen niet worden verwacht. Voordat een omgevingsvergunning kan worden verleend voor de afwijking, dient evenwel te worden gemotiveerd dat er geen sprake is van negatieve gevolgen voor wat betreft ecologische waarden.

Voor de volledigheid wordt melding gemaakt van het feit dat te allen tijde algemene zorgplicht van toepassing. Dit betekent dat tijdens de uitvoering van eventueel toekomstige werkzaamheden, uitvoering dient te worden gegeven aan de algemene Zorgplicht uit de wet Natuurbescherming. Dit betekent dat ingrepen op zodanige wijze dienen plaats te vinden, dat de schade aan soorten beperkt wordt. Bij de uitvoering moet rekening gehouden worden met kwetsbare perioden van soorten (voortplantingstijd, overwintering). Daarbij dienen alle soorten die tijdens de ingreep aangetroffen worden, verplaatst of beschermd te worden, zodat zij behouden kunnen blijven.

5.7 Waterparagraaf

5.7.1 Beleid en regelgeving

In het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en Besluit ruimtelijke ordening is voor dit ruimtelijke plan een watertoetsproces doorlopen.

De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is niet een toets achteraf, maar een proces dat de gemeente en waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. De inzet daarbij is om in elk afzonderlijk plan met maatwerk het reeds bestaande waterhuishoudkundige en ruimtelijke beleid goed toe te passen en uit te voeren.

Relevant beleid

Bij de planvorming zijn er verschillende partijen betrokken met betrekking tot water.

  • Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier:
    belangrijkste beleidsnota's: Waterprogramma 2016-2021' , Keur 2016 en Legger)
  • Gemeente Waterland (Waterplan Waterland).
5.7.2 Relatie met het plangebied

Het watertoetsproces voor het voorgenomen initiatief op 16 juni 2021 digitaal doorlopen via www.dewatertoets.nl. Het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (HHNK) is via deze weg door de initiatiefnemer van de ruimtelijke ontwikkeling op de hoogte gebracht van de plannen.

Hieruit is gebleken dat er geen onoverkomelijke belangen in relatie tot waterveiligheid en -beheer zijn. in de nabijheid van het plangebied liggen een primaire watergang en een riool-persdrukleiding, deze worden echter niet geraakt door de voorziene bouwwerkzaamheden.

Er hoeft geen kader nader overleg met het Hoogheemraadschap gevoerd te worden.

Overige relevante aspecten zijn:

Afkoppeling riolering

Bij nieuwbouw projecten is doorgaans sprake van een gescheiden rioleringsstelsel, waarbij het hemelwater wordt afgekoppeld van de riolering. Op deze manier is het mogelijk om het hemelwater gescheiden te houden van het afvalwater.

Verhard oppervlak

Het plangebied is in de bestaande situatie gedeeltelijk verhard en in de nieuwe situatie zal sprake zijn van een kleiner oppervlak dat bebouwd of verhard zal zijn. Er behoeft dus geen compensatie in de vorm van oppervlaktewater te worden gerealiseerd.

5.7.3 Conclusie

Er zijn geen bezwaren vanuit het aspect water voor het bestemmingsplan.

5.8 Cultuurhistorie

5.8.1 Beleid en regelgeving

De rol van cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening is de laatste jaren sterk toegenomen. Bij het opstellen van plannen moeten cultuurhistorische waarden tijdig in beeld worden gebracht. Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) stelt in dat verband specifieke eisen aan het opstellen van bestemmingsplannen. Waar mogelijk moeten cultuurhistorische waarden worden behouden of versterkt. Cultuurhistorie is daarmee veelal een sturend onderdeel geworden in de ruimtelijke ordening.

De provincie Noord-Holland heeft de Informatiekaart Landschap en Cultuurhistorie vastgesteld. De kaart is een geografische uitwerking van de Leidraad landschap en cultuurhistorie - die deel uitmaakt van de verordening - en een herziening van de Cultuurhistorische Waardenkaart (CHW). De Informatiekaart Landschap en Cultuurhistorie geeft onder andere informatie over cultuurhistorische objecten.

5.8.2 Relatie met het plangebied

Het plangebied is niet gelegen in een zone die is aangewezen als beschermd stadsgezicht. Er zijn ook geen monumentale objecten of structuren in de omgeving aanwezig. Er hoeft derhalve niet nader getoetst te worden aan dit aspect.

5.8.3 Conclusie

Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor dit bestemmingsplan.

5.9 Archeologie

5.9.1 Beleid en regelgeving

Voor de bescherming van archeologische waarden is de Erfgoedwet van toepassing. De bedoeling is dat, wanneer de bodem wordt verstoord, archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ).

Voor Rijksbeschermde archeologische monumenten geldt de bescherming op grond van de Erfgoedwet en hoeft in het bestemmingsplan geen aanvullende regeling te worden getroffen.
Het archeologisch beleid van de gemeente Waterland is vastgelegd in de 'Archeologienota Waterland 2011'. In deze nota is verwoord hoe het behoud van archeologische waarden of het onderzoek daarnaar worden zeker gesteld. In de Archeologienota worden archeologische monumenten en vijf categorieën met archeologische verwachtingswaarden onderscheiden (zie tabel 1). Deze categorieën zijn weergegeven op een beleidskaart. Deze beleidskaart is opgesteld op basis van de kennis die de afgelopen jaren is verkregen bij diverse archeologische onderzoeken en op basis van de kennis over de ontstaansgeschiedenis van het gebied.

Categorie   Omschrijving  
Rijksbeschermd archeologisch monument   Bij alle bodemingrepen rekening houden met archeologie. Er is een monumentenvergunning vereist.  
1   Bij alle bodemingrepen rekening houden met archeologie.  
2   Rekening houden met archeologie bij een planomvang vanaf 100 m2 en diepte van grondroerende werkzaamheden vanaf 35 centimeter.  
3   Rekening houden met archeologie bij een planomvang vanaf 500 m2 en diepte van grondroerende werkzaamheden vanaf 40 centimeter.  
4   Rekening houden met archeologie bij een planomvang vanaf 2.500 m2 en diepte van grondroerende werkzaamheden vanaf 40 centimeter.  
5   Rekening houden met archeologie bij een planomvang vanaf 10.000 m2 en diepte van grondroerende werkzaamheden vanaf 40 centimeter.  

Tabel 4 - Archeologische categorieën met bijbehorend beleid in de gemeente Waterland

5.9.2 Relatie met het plangebied

Het plangebied ligt in z'n geheel binnen 'categorie 4' waarvoor in het geldende bestemmingsplan 'Monnickendam - Buiten de Vesting' de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' opgenomen.
In de bijbehorende regels is aangegeven dat voor bouwwerken waarbij grondroerende werkzaamheden over een oppervlakte groter dan 2.500 m² en dieper dan 0,40 meter onder het maaiveld een omgevingsvergunning nodig is. Voor werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die de bodem kunnen verstoren geldt dit ook.

Voorliggend bestemmingsplan maakt de herbouw van het schoolgebouw mogelijk met een oppervlak van circa 800 m2. Tevens is via afwijking mogelijk het bebouwd oppervlak uit te breiden naar 1176 m2. Daarmee blijft het ruim onder de ondergrens. Er hoeft derhalve geen archeologisch onderzoek verricht te worden.

Daarbij wordt opgemerkt dat bij de geplande werkzaamheden een zogenaamde toevalsvondst niet kan worden uitgesloten. In het algemeen geldt dat indien er bij de uitvoering van de werkzaamheden archeologische grondsporen worden aangetroffen en/of vondsten worden gedaan, deze conform de Erfgoedwet artikel 5.10 dienen te worden gemeld bij het bevoegd gezag.

Vertaling in het bestemmingsplan

Ter bescherming van de archeologische waarden bij werkzaamheden in de toekomst, is op de verbeelding van voorliggend bestemmingsplan de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie 4' uit het vigerend bestemmingsplan 'Monnickendam - Buiten de Vesting' gehandhaafd. De bepalingen zijn daarbij één-op-één overgenomen. Daarmee is de bescherming van archeologische waarden in de toekomst gewaarborgd.

5.9.3 Conclusie

Er geen belemmering op het gebied van archeologie ten aanzien van voorliggend bestemmingsplan.

5.10 Externe veiligheid

5.10.1 Beleid en regelgeving

Bij externe veiligheid gaat het om de gevaren die de directe omgeving loopt in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de productie, het behandelen of het vervoer van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's dienen binnen aanvaardbare grenzen te blijven. Binnen externe veiligheid worden twee normstellingen gehanteerd:

  • het plaatsgebonden risico (PR) richt zich vooral op de te realiseren basisveiligheid voor burgers. Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risico-contouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur.
  • het groepsrisico (GR) stelt beperkingen aan de maatschappelijke ontwrichting als gevolg van calamiteiten met gevaarlijke stoffen. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. Het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Wettelijk kader

De regelgeving voor het aspect Externe Veiligheid is opgenomen in het:

  • Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb);
  • Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt);
  • Regeling Basisnet (Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water).

Hierbij geldt dat bebouwing niet is toegestaan binnen de zogenaamde 10-6-contour van het PR rond bedrijven waarin opslag en/of verwerking gevaarlijke stoffen plaatsvindt, danwel langs transportroutes (weg, spoor, water, buisleiding) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Verder geldt dat voor iedere toename van het GR een verantwoordingsplicht geldt, ook als de verandering geen overschrijding van de norm veroorzaakt. Er dient een verantwoording GR opgesteld te worden indien een bestemming gepland is binnen het invloedsgebied.

5.10.2 Relatie met het plangebied

Voorliggend bestemmingsplan maakt de vervangende nieuwbouw van het schoolgebouw 'De Verwondering' mogelijk. In onderstaande afbeelding zijn risicovolle inrichtingen en transportleidingen in de omgeving weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0852.BPKMOverwonder021-va01_0013.jpg"
figuur 12 - Uitsnede risicokaart (plangebied oranje gemarkeerd )

Transportroutes gevaarlijke stoffen

In het plangebied en de directe omgeving daarvan zijn geen transportroutes voor gevaarlijke stoffen over het spoor of water aanwezig.

Risicovolle inrichtingen

Aan de N247 ligt een lpg-tankstation. Dit is een inrichting die valt onder het Bevi. Uit beschikbare informatie is echter dat het de beoordelingsafstand voor het GR voor deze inrichting is gesteld op 150 m. De planlocatie lig op circa 780 m. en valt daarmee ruim buiten deze zone.

Buisleidingen

Van en naar het gas districtsstation aan de Overlekergouw liggen twee hoofdgasleidingen. Beide leidingen hebben een werkdruk van 40 bar. De diameter van beide leidingen is verschillend. De ene leiding heeft een diameter van 5 inch en de andere leiding van 7 inch.

De plaatsgebonden risicocontour (PR 10-6) ligt bij beide leidingen op het hart van de leidingen. De leiding van 5 inch heeft een invloedsgebied (1% letaliteit) van 45 meter. De leiding van 7 inch heeft een invloedsgebied van 70 meter. Binnen het invloedsgebied moet het groepsrisico worden verantwoord als deze toeneemt. De planlocatie ligt op circa 850 m. afstand van deze leidingen en liggen ruim buiten het invloedsgebied.

5.10.3 Conclusie

Vanuit het aspect externe veiligheid zijn er geen belemmeringen voor dit bestemmingsplan.

5.11 Parkeren en verkeer

5.11.1 Algemeen

Nieuwe functies betekenen meestal ook dat er sprake is of zal zijn van een toename van verkeersbewegingen, alsmede ontstaat er een parkeerbehoefte. Uitgangspunt is dat nieuwe functies geen onevenredige extra hinder veroorzaken voor reeds aanwezige functies in de omgeving.

Gemeentelijk parkeerbeleid

Conform het gemeentelijk parkeerbeleid 'Beleid Parkeerbehoefte, laad- en losruimte gemeente Waterland)' worden de volgende uitgangspunten in acht genomen:

  • 1. De parkeerbehoefte wordt vastgesteld aan de hand van de CROW;
  • 2. In aanvulling op de CROW wordt voor het bepalen van de stedelijkheidsgraad en de stedelijke zone gebruik gemaakt van de tabel en kaarten in bijlage 2 van het beleid.
  • 3. In aanvulling op de CROW wordt de gemiddelde parkeernorm gehanteerd.
  • 4. Voor het bepalen van het type woning wordt, in aanvulling op de CROW, gebruik gemaakt van de tabel in bijlage 3 in het beleid;
  • 5. Voor het bepalen van de parkeereis bij kleinschalig toeristisch overnachten wordt bij de berekening de CROW-parkeerkencijfers voor ‘kamerverhuur, zelfstandig (niet studenten)’ toegepast.
  • 6. In aanvulling op de CROW wordt voor parkeren op eigen terrein de omrekenfactor gebruikt als opgenomen in de tabel van bijlage 4 van het beleid;
  • 7. De parkeerbehoefte van bestaande gebouwen en/of voorzieningen wordt in mindering gebracht op de nieuwe parkeerbehoefte, mits het aantal aanwezige parkeerplaatsen in de openbare ruimte niet afneemt door het gebouw en/of de voorziening.
5.11.2 Relatie met het plangebied

Het initiatief ziet toe op de vervangende nieuwbouw van het bestaande schoolgebouw. Daarbij zal het nieuwe schoolgebouw met een kleiner oppervlak worden gerealiseerd, gericht op minder leerlingen (en leerkrachten). De vraag naar parkeerplaatsen zal daarbij niet toenemen ten opzichte van de huidige situatie, waarmee ook de vraag naar parkeerplaatsen niet zal stijgen ten opzichte van de huidige bestaande situatie.
Nadere toetsing aan het parkeerbeleid is daarom niet nodig.

Ook de verkeersaantrekkende werking van het nieuwe schoolgebouw zal kleiner zijn dan het huidige schoolgebouw. Tevens blijft de verkeerssituatie gehandhaafd, waarbij nadrukkelijk vermeld wordt dat de situering van de toegang tot het schoolplein onveranderd blijft op de noordwestelijke hoek van het perceel, gelijk de bestaande situatie.

Gezien bovenstaande worden geen problemen verwacht op het gebied van de verkeerssituatie als gevolg van de herbouw van de school.

Gevolgen van uitbreiding conform de afwijkingsbevoegdheid

Tevens bevat het plan een afwijkingsbevoegdheid, waarvoor een omgevingsvergunning kan worden verleend om een uitbreiding van het schoolgebouw mogelijk te maken. Daarbij kan het oppervlak worden uitgebreid tot maximaal 1196 m2, gelijk het oppervlak van het huidige schoolgebouw. Daarbij zal het leerlingenaantal weer kunnen toenemen tot nagenoeg hetzelfde aantal leerlingen als in de huidige situatie.

Op voorhand worden er geen problemen verwacht, omdat de afwijkingsmogelijkheid enkel toeziet op een uitbreiding tot hoogstens het oppervlakte van het bestaande schoolgebouw en daarmee de gevolgen op de omgeving niet significant zullen toenemen.

Voor de volledigheid wordt vermeld dat de uitbreiding van het schoolgebouw middels de afwijkingsbevoegdheid, waarbij een omgevingsvergunning dient te worden verleend voor de afwijking, separaat zal worden getoetst. Daarbij is in voorliggend bestemmingsplan als voorwaarde bepaald dat deze uitbreiding beperkt is tot het huidige oppervlak van het bestaande schoolgebouw en er sprake dient te zijn van een aanvaardbare stedebouwkundige situatie én aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Daarmee zijn de belangen van de omgeving voldoende geborgd.

5.11.3 Conclusie

De aspecten verkeer en parkeren leveren geen bezwaar op voor dit bestemmingsplan.

Ook worden op voorhand geen negatieve gevolgen verwacht als gevolg van de uitbreiding die met de afwijkingsbevoegdheid mogelijk kan worden gemaakt.

5.12 Kabels en leidingen

5.12.1 Beleid en regelgeving

Voor planologisch relevante kabels en leidingen gelden verschillende beschermings- en veiligheidsafstanden waar bij de bestemmingslegging van onder andere nieuwe functies rekening mee moet worden gehouden.

5.12.2 Relatie met het plangebied

Binnen het projectgebied voor de nieuwe woningbouw op het scholeneiland zijn geen planologisch relevante kabels en leidingen aanwezig. Ook in de nabijheid van het plangebied zijn geen leidingen met gevaarlijke stoffen aanwezig (zie hiervoor ook paragraaf 5.10).

5.12.3 Conclusie

Vanuit het aspect kabels en leidingen zijn er geen belemmeringen voor dit bestemmingsplan,

5.13 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

5.13.1 Beleid en regelgeving

In het Besluit milieueffectrapportage wordt onderscheid gemaakt in MER-beoordelingsplichtige activiteiten en MER-plichtige activiteiten. Voor stedelijke ontwikkelingsprojecten waar op grond van het besluit niet direct een MER-beoordelingsplicht of MER-plicht geldt, moet een toets worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten.

Of sprake is van een stedelijke ontwikkeling, hangt af van de concrete omstandigheden van het geval. Daarbij spelen onder meer aspecten als de aard en de omvang van de voorziene wijziging van de stedelijke ontwikkeling een rol. Uit die rechtspraak volgt voorts dat of per saldo aanzienlijke gevolgen voor het milieu kunnen ontstaan, daarbij niet van belang is (volgens de uitspraak van de Afdeling van 7 september 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BR6907).

De wetgeving en jurisprudentie zijn voor interpretatie vatbaar en laten daarom beoordelingsruimte aan het bevoegd gezag.

5.13.2 Beoordeling plan

De voorliggende ontwikkeling betreft de vervangende nieuwbouw van een schoolgebouw binnen het bestaande stedelijk gebied. Hiermee is geen sprake van een stedelijk ontwikkelingsproject en is het Besluit m.e.r. niet van toepassing. Er geldt derhalve geen m.e.r.-plicht of (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsplicht.

Hoofdstuk 6 JURIDISCHE ASPECTEN

6.1 Algemeen

6.1.1 Inleiding

Dit hoofdstuk geeft inzicht hoe de nieuwe situatie is vertaald in juridisch bindende regels, met hieraan gekoppeld een verbeelding. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor de gebruiksmogelijkheden en bouwmogelijkheden. De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor de toepassing van deze regels evenals de functie van visualisering van de bestemmingen. De toelichting heeft geen juridisch bindende werking, maar heeft wel een belangrijke functie bij de onderbouwing van het plan en soms voor de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels.

Het belangrijkste onderdeel van een bestemmingsplan is de bestemming. Aan alle in het plan begrepen gronden worden ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening bestemmingen toegewezen. Zo nodig worden aan deze bestemmingen regels gekoppeld omtrent het gebruik van de in het plan begrepen gronden en van de zich daarop bevindende opstallen. Naast de bestemmingen kunnen ook dubbelbestemmingen voorkomen. Deze overlappen de 'gewone' bestemmingen en geven eigen regels, waarbij er sprake is van een rangorde tussen de bestemmingen en de dubbelbestemmingen.

Bij bestemmingen kunnen aanduidingen voorkomen met als doel bepaalde zaken nader of specifieker te regelen. Aanduidingen zijn terug te vinden op de (analoge) verbeelding en hebben een juridische betekenis in het bestemmingsplan. Alle overige op de (analoge) verbeelding voorkomende zaken worden verklaringen genoemd. Verklaringen hebben geen juridische betekenis, maar zijn op de (analoge) verbeelding opgenomen om deze beter leesbaar te maken (bijvoorbeeld topografische ondergrond). Verklaringen worden in de digitale verbeelding niet uitgewisseld, waardoor die informatie de burger via de digitale weg niet zal bereiken.

6.1.2 Digitaliseringsvereisten

Met de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) zijn ook digitaliserings- verplichtingen aan een bestemmingsplan gesteld. De regels en de verbeelding dienen daarom te zijn opgesteld volgens IMRO en SVBP, onderdeel van de zogenaamde RO Standaarden.

IMRO staat voor Informatie Model Ruimtelijke Ordening en heeft betrekking op de inrichting van de ruimtelijke instrumenten van de Wro. Het is het informatiemodel voor het opstellen en het uitwisselen van visies, plannen, besluiten, verordeningen en algemene regels op alle bestuurlijke niveaus. Het model is geschikt voor uitwisseling van informatie tussen de organisaties op het gebied van de ruimtelijke ordening en aanverwante werkterreinen.

SVBP staat voor Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen. Doel van deze standaard is het op vergelijkbare wijze inrichten, vormgeven en verbeelden van bestemmingsplannen en de daarbij behorende uitwerkings- en wijzigingsbesluiten.

Vanaf 1 juli 2013 zijn de RO Standaarden 2012 verplicht. Concreet betekent dit dat nieuwe bestemmingsplannen vanaf die datum volgens deze nieuwe standaard opgesteld en gepubliceerd moeten worden.

Het voorliggende bestemmingsplan is overeenkomstig deze vereisten opgesteld en is hiermee gereed om digitaal beschikbaar te stellen voor eenieder

6.2 Opbouw regels en verbeelding

6.2.1 De planregels

Zoals gezegd is voor de planregels de gestandaardiseerde opbouw uit de SVBP2012 aangehouden. Daarbij is een standaard hoofdstukindeling aangehouden die begint met Inleidende regels (begrippen en wijze van meten), vervolgens met de bestemmingsregels, de algemene regels (de regels die voor alle bestemmingen gelden) en de overgangs- en slotregels. Daarbij staan de verschillende bestemmingen op alfabetische volgorde.

Ook de regels van een bestemming kennen een standaardopbouw en worden als volgt benoemd:

  • Bestemmingsomschrijving;
  • Bouwregels;
  • Nadere eisen;
  • Afwijking van de bouwregels;
  • Specifieke gebruiksregels;
  • Afwijking van de gebruiksregels;
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden;
  • Wijzigingsbevoegdheid.

Opgemerkt wordt dat een bestemmingsregel niet alle elementen hoeft te bevatten, dit verschilt per bestemming.

De systematiek van de regels sluit zoveel mogelijk aan op de regels van het bestemmingsplan 'Monnickendam Binnen de Vesting 2013' van de gemeente Waterland.

6.2.2 Analoge verbeelding (plankaart)

Uit de landelijke standaarden volgen diverse verplichtingen voor wat betreft de verbeelding, zoals de kleur van de ondergrond (grijs) en minimaal weer te geven aspecten op de ondergrond. Ook de diverse kleuren van de bestemmingen, alsmede de verhouding van de op de verbeelding voorkomende lijndiktes zijn verplicht voorgeschreven.

Voor wat betreft de ondergrond van de verbeelding is gebruik gemaakt van de Basisregistratie Grootschalige Topografie (BGT), aangevuld met de Basisregistratie Kadaster (BRK) van 28 juli 2020.

6.3 Toelichting op de artikelen

In deze paragraaf wordt slechts waar dat noodzakelijk en nuttig wordt geacht een nadere toelichting gegeven op specifieke onderdelen van de planregels. Sommige regelingen zijn daarom hierna niet opgenomen: deze worden geacht voor zich te spreken.

6.3.1 Artikel 1 en 2 Begrippen en wijze van meten

Voor de begripsomschrijvingen en wijze van meten is er zoveel mogelijk aangesloten op het SVBP2012 en het bestemmingsplan 'Monnickendam - Binnen de Vesting 2013'.

6.3.2 Artikel 3 Maatschappelijk

Binnen deze bestemming zijn de gronden bestemd voor maatschappelijke voorzieningen, zoals scholen, met daaraan ingeschikte en bijbehorende voorzieningen, zoals een schoolplein en bergingen.

Gebouwen (de schoolgebouwen) zijn toegestaan binnen het op de verbeelding aangeduide bouwvlak met inachtneming van de aangeduide bouwhoogte.

Ondergeschikte bouwdelen, zoals luifels en daken, zijn in een zone van ten hoogste 3 meter aan de buitenzijde van het bouwvlak toegestaan. Tevens zijn buiten het bouwvlak gebouwen voor opslag en berging toegestaan, tot een (gezamenlijk) oppervlak van 50 m2.

Bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn buiten het bouwvlak toegestaan.

Omdat het nieuwe schoolgebouw kleiner is dan het bestaande gebouw van De Verwondering, is in artikel 3.3 een afwijkingsbevoegdheid opgenomen die mogelijk maakt om, middels een omgevingsvergunning, een toekomstige uitbreiding van de schoolgebouwen te realiseren. Dit is mogelijk met een bebouwd oppervlak van ten hoogste 380 m2 binnen de daartoe op de verbeelding aangeduide gronden, waarmee het bebouwd oppervlak op het plangebied nooit groter wordt dan in de bestaande situatie ten tijde van vaststelling van voorliggend bestemmingsplan.
Alvorens een omgevingsvergunning voor deze uitbreiding kan worden verleend, dient gemotiveerd te worden dat voldaan kan worden aan alle milieu- en omgevingsaspecten. Om de gevolgen voor de omgeving verder te borgen, is in de regels aanvullend bepaald dat er sprake dient te zijn van een aanvaardbare stedebouwkundige situatie en een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Daarmee zijn de belangen dan de omgeving voldoende geborgd.

6.3.3 Artikel 4 Leiding-Riool

De rioolpersleiding die in het plangebied ligt is onder deze dubbelbestemming gebracht. De gronden binnen deze dubbelbestemmingen zijn naast de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor een strook ten behoeve van een rioolpersleiding, alsmede het onderhoud en beheer daarvan.

Binnen deze bestemming mogen geen bouwwerken worden gebouwd. Ter bescherming van de persleiding is voor diverse werkzaamheden een omgevingsvergunning benodigd.

6.3.4 Artikel 5 Waarde - Archeologie 4

Ter bescherming van archeologische waarden is de dubbelbestemmingen Waarde - Archeologie 4' opgenomen. De gronden binnen deze dubbelbestemmingen zijn mede bestemd ter behoud van de aanwezige archeologische waarden.

In de Archeologienota Waterland 2011 zijn verschillende zones opgenomen. Per zone is aangegeven vanaf welke oppervlakte en diepte een omgevingsvergunning nodig is voor werkzaamheden die de bodem kunnen verstoren. Bij ingrepen kleiner dan de genoemde oppervlakte en diepte is geen omgevingsvergunning noodzakelijk. in de beleidsnota worden vijf categorieën onderscheiden; in paragraaf 5.9 zijn deze toegelicht.

Archeologisch onderzoek moet uitgevoerd worden door een gecertificeerd archeologisch onderzoeksbedrijf. Daarmee wordt gewaarborgd dat het onderzoek volgens de KNA-richtlijnen (Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie) wordt uitgevoerd.

Wijzigingsregels

Als met archeologisch onderzoek is aangetoond dat er geen archeologisch waarden aanwezig zijn, kan met een wijzigingsprocedure de aanduiding worden verwijderd.

6.3.5 Artikel 6 Anti-dubbeltelregel

In het Besluit ruimtelijke ordening is hiervoor een standaard bepaling opgenomen. Het besluit verplicht om deze bepaling in het bestemmingsplan op te nemen.

6.3.6 Artikel 7 Algemene gebruiksregels

In dit artikel zijn bepalingen opgenomen over strijdig- en niet-strijdig gebruik van de gronden binnen het plan.

6.3.7 Artikel 8 Algemene afwijkingsregels

In de algemene afwijkingsregels zijn mogelijkheid opgenomen om af te wijken van de voorgeschreven maatvoeringen en begrenzingen. Dit is met name bedoeld om tegemoet te kunnen komen aan tussentijdse wijzigingen van het Bouwbesluit, zodat hiervoor het bestemmingsplan niet hoeft te worden herzien.

6.3.8 Artikel 9 Overige regels

Beleid Parkeerbehoefte en laad- en losruimte

Door de inwerkingtreding van de 'Reparatiewet BZK 2014' (Staatsblad 2014, 458) per 29 november 2014 is de bouwverordening voor ruimtelijke plannen (bestemmingsplannen, beheersverordeningen, uitwerkingsplannen en wijzigingsplannen) niet meer van toepassing. Regelingen met betrekking tot stedenbouwkundige bepalingen, waaronder de parkeerbepalingen, dienen daarom in ruimtelijke plannen te worden opgenomen.

Om die reden is in de een parkeerregeling opgenomen. Bij het toepassen van de bevoegdheid om een omgevingsvergunning te verlenen, of bij de bevoegdheid om te beoordelen of het gebruik in overeenstemming is met het bestemmingsplan, past de gemeente het geldende parkeerbeleid toe. Als dat beleid na de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan verandert, dan wordt het nieuwe geactualiseerde beleid toegepast zoals dat geldt ten tijde van de toepassing van de bevoegdheid.

De parkeerplaatsen moeten niet alleen worden gerealiseerd, maar ook in stand worden gehouden.

Hoofdstuk 7 UITVOERBAARHEID

7.1 Inleiding

Wettelijk bestaat de verplichting om inzicht te geven in de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan. Onderdeel hiervan is de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid. Ook wordt er in dit hoofdstuk aandacht besteedt aan het aspect grondexploitatie.

7.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Op 30 juli 2020 is de openbare kennisgeving ex artikel 1.3.1 van het Besluit ruimtelijke ordening gedaan van het voornemen van het opstellen van voorliggend bestemmingsplan. De stand van zaken van dit bestemmingsplan is uitvoerig bijgehouden op de website van de gemeente Waterland. Kennisgevingen zijn gedaan in het huis-aan-huisblad, het elektronisch nieuwsblad en, vanaf de ontwerpfase, in de Staatscourant.

Het bestemmingsplan doorloopt een uitgebreide procedure. Tijdens deze procedure zijn er verschillende momenten waarop burgers en belanghebbenden hun mening op het plan kenbaar kunnen maken. Hieronder volgt een nadere toelichting.

Voorbereidingsfase

Voor het verkrijgen van maatschappelijk draagvlak hebben in de fase vooroverleg meerdere informatierondes plaatsgevonden met omwonenden. Hieruit is naar voren gekomen dat met name de ontsluiting van de school en schoolplein een punt van aandacht is voor omwonenden. Om die reden is gekozen om de toegang tot het schoolplein niet te veranderen en op dezelfde plek op de Noordwestelijke hoek van het plangebied op de Avegaar te laten aansluiten.

In het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening, is het (concept) bestemmingsplan voorgelegd aan de betrokken diensten en instanties. Eventuele gevolgen uit deze overlegronde zijn in het bestemmingsplan verwerkt.

Ontwerpfase

Het ontwerpbestemmingsplan doorloopt vervolgens de in de Wro opgenomen formele bestemmingsplanprocedure. Dit betekent dat het ontwerpbestemmingsplan gedurende zes weken ter inzage wordt gelegd. Tijdens deze periode wordt een ieder de gelegenheid geboden tot het indienen van zienswijzen.

Vaststellingsfase

Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van 10 december 2021 voor de duur van zes weken ter inzage gelegen. In die periode is één zienswijze ontvangen. In de separate Nota van Zienswijzen is deze samengevat en van een reactie voorzien. De indieners van de zienswijzen zijn hiervan op de hoogte gesteld. Als gevolg van de zienswijze en ambtshalve wijzigingen, is het bestemmingsplan gewijzigd vastgesteld.

Tot slot is tegen de vaststelling van het bestemmingsplan beroep mogelijk bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.

7.3 Economische uitvoerbaarheid

Tegelijkertijd met de vaststelling van een bestemmingsplan moet een exploitatieplan (ex. art. 6.12 Wro) worden vastgesteld. Op basis van het exploitatieplan kunnen (plan)kosten worden verhaald.

Een exploitatieplan hoeft niet opgesteld te worden als het kostenverhaal 'anderszins verzekerd' is, door middel van bijvoorbeeld anterieure overeenkomsten of als de gemeente eigenaar is van de gronden. Eveneens hoeft geen exploitatieplan te worden opgesteld als:

  • Er geen sprake is van een bouwplan als bedoeld in artikel 6.12, lid 1 van de Wro;
  • Het totaal der exploitatiebijdragen dat met toepassing van artikel 6.19 van de Wro kan worden verhaald, minder bedraagt dan € 10.000,-;
  • Er geen verhaalbare kosten zijn als bedoeld in artikel 6.2.4, onderdelen b tot en met f, van het Bro;
  • De verhaalbare kosten, bedoeld in artikel 6.2.4, onderdelen b tot en met f, van het Bro, uitsluitend de aansluiting van een bouwperceel op de openbare ruimte of de aansluiting op nutsvoorzieningen betreffen.

Het voorliggende bestemmingsplan maakt de bouw van een nieuw schoolgebouw op het perceel Avegaar 86 te Monnickendam.

De gemeente draagt de kosten voor de ontwikkeling en realisatie van het schoolgebouw. Hiervoor is een budget ter beschikking gesteld. Het opstellen van een overeenkomst of een exploitatieplan is dan ook niet aan de orde.