Plan: | Uitdam - Zeedijk 1 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0852.BPKUIzeedijk1016-va01 |
Voorliggend bestemmingsplan is opgesteld voor het woningbouwplan aan de Zeedijk 1 te Uitdam. Het planvoornemen omvat de realisatie van drie woningen op deze locatie. In het geldende bestemmingsplan 'Kernen Waterland 2013' zijn de gronden bestemd voor 'Wonen - 2' en 'Bedrijf'. Deze bestemmingen staan de beoogde woningbouw niet toe. Om de ontwikkeling toch mogelijk te maken is besloten een nieuw bestemmingsplan op te stellen.
Het plangebied ligt binnen de bebouwde kom van de kern Uitdam. Het vormt het meest noordelijke perceel van dit lintdorp. De ontwikkeling van de locatie is vanuit het open landschap beeldbepalend. In figuur 1 is het perceel globaal aangegeven.
Figuur 1. De ligging van het plangebied
De huidige planologische regeling voor het plangebied is het bestemmingsplan 'Kernen Waterland 2013', (vastgesteld op 11 april 2013). In dit bestemmingsplan is het plangebied bestemd voor 'Wonen - 2' en 'Bedrijf'. Daarnaast geldt in het gehele plangebied zowel de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' als de dubbelbestemming 'Aardkundig'. Het oostelijk deel van het plangebied heeft vanwege de naastgelegen dijk ook de dubbelbestemming "Waterstaat - Waterkering". Bijna het gehele plangebied ligt in de vrijwaringszone van deze dijk, aangeduid met de gebiedsaanduiding "vrijwaringszone - dijk".
Figuur 2. Uitsnede verbeelding geldend bestemmingsplan
Het initiatief voor de bouw van woningen past niet binnen de bestemmingen en is deels buiten het bouwvlak beoogd. Hierdoor is het voornemen niet passend in het planologisch-juridisch kader uit het geldend bestemmingsplan. Om deze reden is een nieuw bestemmingsplan voor dit gebied nodig. Voorliggend bestemmingsplan voorziet hierin.
In hoofdstuk 2 is een beschrijving gegeven van het plan. Hierbij wordt ingegaan op de ruimtelijke en functionele aspecten van het plan. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 een beschrijving gegeven van de relevante beleidskaders. In hoofdstuk 4 wordt op de diverse omgevingsaspecten ingegaan. Een juridische beschrijving van het plan is gegeven in hoofdstuk 5. In dit hoofdstuk wordt onder andere ingegaan op de bestemming. Ten slotte gaat hoofdstuk 6 in op de uitvoerbaarheid van het plan. Er wordt onderscheid gemaakt tussen de maatschappelijke en de economische uitvoerbaarheid. Ook wordt er in dit hoofdstuk aandacht besteed aan de grondexploitatie.
Het perceel Zeedijk 1 vormt het meest noordelijk gelegen perceel binnen de bebouwde kom van het lintdorp Uitdam. Het landschap rondom Uitdam wordt gekarakteriseerd als veenweidegebied. Het veenweidegebied is zeer open met brede watergangen. Verspreid in het landschap liggen dorpen en boerderijen als eilanden in dit open landschap. Het dorp zelf bestaat overwegend uit woningen en heeft een groene uitstraling, die wordt veroorzaakt door het groen in de tuinen en overtuinen. Ook de dijk aan het Markermeer vormt een groen element in het dorp.
Het plangebied is in de huidige situatie ingericht met een woning, bedrijfsbebouwing en bijbehorend erf. Het wordt niet meer als zodanig gebruikt.
Het planvoornemen omvat de realisatie van drie woningen op het perceel aan de Zeedijk 1 te Uitdam. Voor de planlocatie is eerder een bestemmingsplan opgesteld, waarin de bouw van 7 woningen was beoogd. Dit plan is indertijd door de Raad van State vernietigd. Het woningaantal is in voorliggend bestemmingsplan teruggebracht naar 3.
De nieuwe bebouwing volgt de lintstructuur die kenmerkend is voor Uitdam. De nieuwe woningen worden aan de weg gerealiseerd, met per woning een ontsluiting op de Zeedijk. De te realiseren bebouwing vormt een passend agrarisch ensemble afgesloten met een iets hogere bebouwing.
De bebouwing zal gerealiseerd worden buiten het bestaand stedelijk gebied (zie paragraaf 3.3.2). Wel is het plangebied reeds bebouwd, de bestaande bebouwing is gelegen in een bouwvlak. De nieuwe situatie zal qua bebouwde oppervlakte nauwelijks een toename creëren. De drie woningen worden op enige afstand van de weg gerealiseerd, passend in het lint van Uitdam. Om het weidevogelleefgebied, grenzend aan het plangebied, te beschermen, worden de omliggende gronden bestemd als 'Tuinen - Onbebouwd'. Hier kunnen geen schuren en dergelijke worden gebouwd. Het weidevogelleefgebied ligt buiten het plangebied. Hier vinden geen veranderingen plaats.
Dit hoofdstuk geeft een samenvatting van de beleidskaders waarmee bij het opstellen van dit bestemmingsplan rekening is gehouden.
De structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 vastgesteld. Met deze structuurvisie laat het Rijk de ruimtelijke ordening meer dan eerder het geval was over aan de provincies en gemeenten. Het Rijk heeft gekozen voor een selectieve inzet van rijksbeleid op 13 nationale belangen. Uitsluitend voor deze belangen is het Rijk direct verantwoordelijk en wil hier resultaten op boeken. Buiten de hieronder genoemde 13 belangen hebben de decentrale overheden beleidsruimte voor het faciliteren van ontwikkelingen:
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) voorziet in de juridische borging van het nationaal ruimtelijk beleid zoals dat in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is vastgelegd. Het bevat regels die de beleidsruimte van andere overheden ten aanzien van de inhoud van ruimtelijke plannen inperken, daar waar nationale belangen dat noodzakelijk maken.
Het plangebied ligt aan de dijk van het Markermeer en maakt daarmee gedeeltelijk deel uit van een primaire waterkering zoals aangeduid in het Barro. Een groter deel van het plangebied ligt binnen de beschermingszone.
In het Barro is in artikel 2.11.3 regels primaire waterkering en gronden in de beschermingszone opgenomen dat voor gronden waarop een primaire waterkering ligt of die de functie van primaire waterkering hebben, of een beschermingszone, een bestemmingsplan kan worden vastgesteld dat een wijziging inhoudt ten opzichte van het ten tijde van inwerkingtreding van deze titel geldende bestemmingsplan, voor zover bij de verwezenlijking daarvan geen belemmeringen kunnen ontstaan voor het onderhoud, de instandhouding of de versterking van de primaire waterkering. Hierover zijn afspraken gemaakt met het Hoogheemraadschap als beherende instantie (zoals besproken in paragraaf 4.4). Tevens zijn de verschillende beschermingsregimes vastgelegd in de regels van dit bestemmingsplan.
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is de 'ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd. Per 1 oktober 2012 is deze ladder als motiveringseis in artikel 3.1.6, tweede en derde lid van het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen. De ladder is een instrument waarmee vraag en aanbod van stedelijke functies goed op elkaar afgestemd worden.
De ladder voor duurzame verstedelijking is van toepassing op ruimtelijke plannen die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maken. Er is geen ondergrens bepaald voor wat een ‘stedelijke ontwikkeling’ is. Op basis van jurisprudentie blijkt echter dat de bouw van drie woningen niet wordt gezien als een stedelijke ontwikkeling. Toetsing aan de ladder is in zoverre niet van toepassing op voorliggend plan.
Nabij het plangebied liggen gebieden die zijn aangewezen als Natura 2000 gebied, dan wel behoren tot het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Hierop wordt nader ingegaan in Hoofdstuk 4.
De primaire waterkering en beschermingszones worden in het bestemmingsplan geborgd. Er is uitgebreid ecologisch onderzoek uitgevoerd naar het planvoornemen. Hieruit blijkt dat het plan geen significant negatief effect op het Natura 2000-gebied heeft. Het plan is daarmee in overeenstemming met het Rijksbeleid. Het ecologisch onderzoek wordt besproken in paragraaf 4.2.
Het ruimtelijk beleid van de provincie Noord-Holland is vastgelegd in de Structuurvisie Noord-Holland 2040, vastgesteld op 21 juni 2010 en in werking getreden op 1 november 2010. In de structuurvisie geeft de provincie een toekomstbeeld, waaruit het provinciaal belang volgt. Het toekomstbeeld is als volgt gedefinieerd: 'De Provincie Noord-Holland zorgt dat Noord-Holland een mooie, veelzijdige en internationaal concurrerende provincie blijft door in te zetten op klimaatbestendigheid, ruimtelijke kwaliteit en duurzaam ruimtegebruik'.
Om het geschetste toekomstbeeld ruimtelijk te realiseren zijn provinciale belangen genoemd. De drie hoofdbelangen (klimaatbestendigheid, ruimtelijke kwaliteit en duurzaam ruimtegebruik) vormen gezamenlijk de ruimtelijke hoofddoelstelling van de provincie. De provincie wil steden optimaal benutten, landschappen open houden en ruimte bieden aan economie en woningbouw. Zij streeft naar verdere stedelijke verdichting en helpt gemeenten bij het optimaliseren van het gebruik van Bestaand Bebouwd Gebied. Het plan is passend binnen de hiervoor genoemde hoofdlijnen.
Het plangebied ligt in het Nationaal Landschap Laag Holland. Het Rijk heeft de provincies gevraagd hierop regie te voeren volgens het principe “behoud door ontwikkeling”. In de Structuurvisie Noord-Holland 2040 staat dat de provincie regie voert over het behoud, duurzaam beheer en waar mogelijk versterking van de landschappelijke, cultuurhistorische en natuurlijke kernkwaliteiten van dit gebied.
De kernkwaliteiten van het Nationaal Landschap Laag Holland zijn:
Om deze kernkwaliteiten te kunnen behouden en ontwikkelen, voert de provincie regie op de volgende doelen:
Bij de ontwikkeling van het bouwplan wordt rekening gehouden met de doelstellingen voor het behoud van het nationaal landschap.
In deze verordening, de versie die op 1 maart 2017 in werking is getreden, zijn op grond van art. 4.1 Wro regels gesteld om de provinciale belangen te waarborgen. In onderstaande tabel wordt het bestemmingsplan getoetst aan de relevante artikelen van de provinciale verordening (PRV).
Artikel PRV | Toetsingscriterium | Conclusie |
Artikel 5c. Kleinschalige ontwikkeling |
Een bestemmingsplan staat geen kleinschalige ontwikkelingen buiten bestaand stedelijk gebied toe, tenzij deze ontwikkeling binnen een bestaand bouwblok dat al voorziet in een stedelijke functie plaatsvindt, of in geval dat het bestaand bebouwd oppervlak niet wordt vergroot. De gedachte achter artikel 5c is dat voor kleinschalige ontwikkelingen, zoals enkele woningen, altijd ruimte is binnen BSG of binnen bestemmingsvlakken in het landelijk gebied waar al wordt voorzien in stedelijk functies. |
In aansluiting op de landelijke jurisprudentie wordt de voorgenomen ontwikkeling niet gezien als stedelijke ontwikkeling als bedoeld in art. 1.1.1 van het Bro. De PRV sluit hier qua terminologie aan bij de Bro. Er is sprake van een kleinschalige ontwikkeling van drie woningen. Het plangebied ligt aan de rand van de bebouwde kom van de kern Uitdam. Uit overleg met de provincie blijkt dat het plangebied wordt gezien als gelegen buiten het BSG. Het perceel heeft in het geldend bestemmingsplan de bestemmingen 'Wonen' en 'Bedrijf'. Het perceel is bebouwd, de bestaande bebouwing is gelegen in bouwvlakken. De oppervlakte van de bestaande bebouwing bedraagt circa 570 m². het perceel is vrijwel volledig verhard. Voor de drie nieuwe woningen worden de bestemmingen en de bouwvlakken gewijzigd. de oppervlakte van de nieuwe bebouwing neemt evenwel nauwelijks toe ten opzichte van de bestaande bebouwing. Het bestaande bebouwde perceel (incl. verharding) wordt verkleind, waarbij de grens van Tuin-Onbebouwd ligt op de achtergevel van de bestaande schuur. De kleinschalige ontwikkeling is daarmee in lijn met artikel 5c toelaatbaar. |
Artikel 8. Aardkundig waardevolle gebieden |
In de toelichting wordt aangegeven in hoeverre rekening wordt gehouden met de voorkomende bijzondere aardkundige waarden. | De planlocatie ligt in een aardkundig waardevol gebied. In dit bestemmingsplan zijn de aardkundige waarden beschermd met een dubbelbestemming met passende planregel. |
Artikel 8a Meerlaagse veiligheid |
1 De toelichting van een bestemmingsplan bevat een beschrijving van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met: a. de risico's van en bij overstroming, en; b. de maatregelen en voorzieningen die worden getroffen om deze risico's te voorkomen of te beperken. 2 Gedeputeerde staten kunnen nadere regels stellen over de inhoud van de beschrijving als bedoeld in het eerste lid. |
Over het planvoornemen heeft een gesprek plaatsgevonden met het Hoogheemraadschap. Hierbij zijn diverse afspraken gemaakt zodat voldoende rekening wordt gehouden met diverse water gerelateerde aspecten en waar nodig verwerkt in dit bestemmingsplan. Hierbij wordt verwezen naar het waterbeleid (paragraaf 3.5), de watertoets (paragraaf 4.4) en de vooroverlegreactie van het HHNK (Bijlage 4). |
Artikel 24 Bufferzones |
De nieuwe bebouwing ligt buiten de bufferzone Amsterdam - Purmerend. De verordening bepaalt dat voor gebieden die vallen binnen de begrenzing van bufferzones verdere verstedelijking in de vorm van nieuwe bebouwing niet mogelijk is. Hier wordt aan voldaan. Een klein deel van het plangebied is gelegen binnen de bufferzone, hier is geen nieuwe bebouwing toegestaan door de opgenomen bestemming Tuinen- Onbebouwd. |
Het plangebied en de nieuw te bouwen woningen liggen buiten de bufferzone. Er is geen sprake van verstedelijking van de bufferzone. |
Artikel 25 Weidevogelleefgebieden |
De nieuw te bouwen woningen liggen buiten het weidevogelleefgebied. In het weidevogelleefgebied is het van belang de openheid te behouden. Daarom is op basis van de verordening nieuwe bebouwing, anders dan binnen een bestaand bouwblok of een uitbreiding daarvan, nieuwe weginfrastructuur, nieuwe bebossing, verstorende activiteiten buiten de huidige agrarische activiteiten en waterpeilverlaging niet toegestaan. De gronden die in het plangebied direct grenzen aan het weidevogelleefgebied hebben de bestemming Tuinen- Onbebouwd. hiermee wordt de openheid van de gronden direct grenzend aan het weidevogelleefgebied gewaarborgd. |
Het nieuwbouwplan voldoet aan de eisen van het weidevogelleefgebied. Het plangebied en de woningen liggen buiten het weidevogelleefgebied. De drie nieuwe woningen worden gebouwd in plaats van de bestaande bebouwing, die nagenoeg op dezelfde plek liggen. |
Onderhavig woningbouwplan betreft een nieuwe stedelijke ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied, maar grenst direct aan het landelijke gebied. Om deze reden is bij de planontwikkeling rekening gehouden met de kernkwaliteiten van het Nationaal landschap zoals omschreven in de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie. De Leidraad Landschap en Cultuurhistorie richt zich op het behouden, versterken en ontwikkelen van de ruimtelijke kwaliteit van de te onderscheiden landschapstypen. Uitgangspunt bij ruimtelijke ontwikkelingen is “ontwikkelen met behoud van identiteit en kwaliteit”. De ruimtelijke kwaliteit is omschreven aan de hand van de kernkwaliteiten van het landschap. De voornaamste kernkwaliteiten zijn: aardkundige waarden, archeologische waarden en tijdsdiepte (tezamen ‘ondergrond’), historische structuurlijnen, cultuurhistorische objecten, openheid (tezamen ‘Landschaps-DNA’) en ‘Dorps-DNA’. Per landschapstype wordt een ruimtelijk beleidsprofiel uitgezet.
Uitdam ligt in het veenpolderlandschap en wordt als dijkdorp/lintdorp aangeduid in provinciale Leidraad Landschap en Cultuurhistorie.
Karakteristiek voor een dijkdorp/lintdorp in de veenpolders is:
Bij de ontwikkeling dient rekening gehouden te worden met de watergangen, verkavelingen en het open landschap. In het plan wordt door middel van lintbebouwing voortborduurt op de karakteristieken en ruimtelijke waarde van de bebouwingstypologie van Uitdam. Het omliggende landschap en waterrijke omgeving worden gerespecteerd en waar mogelijk wordt de identiteit van het gebied versterkt. Het bestemmingsplan is daarmee in lijn met de uitgangspunten zoals opgenomen in de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie.
Door toepassing van de bestemming 'Tuin-Onbebouwd' kan er geen verrommeling plaatsvinden op het achter- en zijerf van de woningen. Hiermee wordt de karakteristiek van een lintdorp in stand gehouden.
Onderhavige bestemmingsplan betreft een ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied. Het bestemmingsplan voldoet aan de PRV die op 1 maart 2017 jl. in werking is getreden.
In de Regiovisie Waterland 2040 (januari 2009) hebben de zeven Waterlandse gemeenten hun koers bepaald voor het ruimtelijk beleid op lange termijn. Het centrale motto van de visie is 'Vitaal met Karakter'. In de visie staat behoud en zo mogelijk versterking van het kenmerkende authentieke karakter van de regio Waterland voorop, maar wel met de noodzakelijke sociaal-economische en infrastructurele impulsen om de kernen vitaal te houden en de regio binnen de Metropoolregio Amsterdam bereikbaar te maken. Ten aanzien van wonen is de realisering van de afspraken uit het Convenant Binnenstedelijke opgave (ICT) Waterlands Wonen een hard uitgangspunt.
Het plangebied is grotendeels gelegen buiten het bestaand stedelijk gebied behorende bij de kern Uitdam en betreft daarmee een woningbouwplan dat aansluit op bovengenoemd uitgangspunt.
Door het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier is op 3 november 2015 het Waterprogramma 2016-2021 vastgesteld. Met dit Waterprogramma geeft het HHNK richting aan het waterbeheer tussen 2016 en 2021. Dat is nodig, want de klimaatverandering en de veranderende maatschappij dwingen tot aanscherping en heroverweging van de keuzes van het waterschap. Door het veranderende klimaat wordt het waterbeheer steeds complexer. Veranderende patronen in communicatie en participatie in de maatschappij vragen grotere betrokkenheid en intensievere dialoog met partners en belanghebbenden. Bovendien zijn er steeds meer partijen betrokken bij het waterbeheer. Alleen door slim samen te werken is integraal en waterbeheer mogelijk. Bij de ontwikkeling van dit Waterprogramma is daar invulling aan gegeven door middel van een partnerproces en de ontwikkeling van gezamenlijke bouwstenen. De onderwerpen voor deze bouwstenen zijn verzameld via een intensieve dialoog met een groot aantal belanghebbenden.
De Keur 2016 bevat regels voor het beheer, het gebruik en het onderhoud van waterstaatswerken, zoals waterkeringen en watergangen. De regels hebben tot doel watersystemen in stand te houden en waterstaatswerken goed te laten functioneren. Daarvoor zijn in de Keur verplichtingen en verbodsbepalingen opgenomen. Op grond van de Keur zijn binnen de begrenzing van het waterstaatswerk en de beschermingszones bepaalde handelingen verboden. Voor werkzaamheden die plaats binnen deze zones moet contact gezocht worden met het Hoogheemraadschap. Afhankelijk van de aard van de werkzaamheden moet een watervergunning worden aangevraagd of een melding worden gedaan.
De beleidsnota Waterkeringen beschrijft het beleid en de randvoorwaarden voor het dagelijks beheer van de primaire en regionale waterkeringen van het HHNK. Met deze nota geeft het Hoogheemraadschap eenduidige doelstellingen en richtlijnen. Het vormt een richtinggevend document voor de uitvoering van de waterkeringstaak.
Bij het opstellen van het bestemmingsplan is rekening gehouden met het genoemde waterbeleid. De in het plangebied gelegen beschermingszones zijn apart bestemd. Tussen de ontwikkelaar en het HHNK zijn duidelijke afspraken gemaakt en waar nodig zal een vergunning worden aangevraagd. Zie tevens onder paragraaf 4.4.
Op 12 oktober 2006 heeft de gemeenteraad van Waterland het woningbouwprogramma 2006-2020 vastgesteld. Het programma geeft de verschillende woningbouwlocaties met een indicatie van het aantal woningen en het jaar van programmering weer. Per 12 juli 2016 is dit woningbouwprogramma geactualiseerd. De plannen aan de Zeedijk 1 zijn hierin opgenomen.
De gemeente Waterland heeft haar welstandsbeleid beschreven in de Nota Uiterlijk van bouwwerken uit 2018. Hierin zijn de belangrijkste ambities, aandachtspunten en criteria opgenomen. Er wordt aandacht besteed aan duurzaamheid en aan de specifieke karakteristieken en structuren van de kernen. De gemeente wil hiermee bij bouwplannen verschuiven van een 'nee, tenzij..' naar en 'ja, mits..'-houding.
De nota benoemt een aantal algemene principes van redelijke eisen van welstand. Van bouwwerk wordt verwacht dat:
Het voorliggende plangebied ligt in de kern Uitdam. Het welstandsniveau van het perceel is 'Landelijk gebied', met een bijzonder niveau. Het grenst aan het gebied 'Dorpslint', wat ook een bijzonder niveau heeft.
De criteria voor dorpslinten zijn de volgende:
Kernkwaliteiten (voor zover van toepassing):
Ambities (voor zover van toepassing):
Het plan voor de drie woningen is reeds beoordeeld door Welstand. Het plan is op dit aspect uitvoerbaar.
Op 23 december 2015 is de Woonvisie Waterland 2020 vastgesteld. Het gaat om een brede visie op het wonen met beleidskaders en een uitvoeringsagenda. Het is een visie voor de middellange termijn, die rekening houdt met actuele regelgeving en gebaseerd is op feitelijke en toekomstige ontwikkelingen op de woningmarkt. De gemeente wil prestatieafspraken maken met de corporaties. Woonbeleid, zoals deze woonvisie, is daarvoor een voorwaarde. Deze woonvisie vormt dan ook de basis voor een bod van de corporaties en is daarmee het startpunt voor het maken van afspraken met de in de gemeente werkzame corporaties en de huurdersorganisaties. Opgaven waar de gemeente onder meer voor staat zijn de groeiende woningbehoefte, de veranderende vraag naar woningen en het vergroten van de doorstroming en de kwaliteit van de woningvoorraad in het kader van duurzaamheid.
De gemeente geeft aan tegemoet te willen komen aan de natuurlijke groei van de gemeente en kernen, door het selectief toevoegen van nieuwe woningen. De verwacht groei van de woningbehoefte zou idealiter leiden tot een uitbreiding van de woningvoorraad met circa 50-80 woningen per jaar. Waterland wil echter groeien met behoud van kwaliteit. Hierin speelt het groene karakter van de gemeente een hoofdrol. Dit stelt grenzen aan de groei. In de woonvisie wordt uitgegaan van een plancapaciteit van 500 woningen tot 2040, hoofdzakelijk uitbreidingen. Toekomstige locaties moeten bij voorkeur binnen bestaand stedelijk gebied worden gezocht. Onderhavig plangebied ligt buiten het bestaand stedelijk gebied. Hier is nader op ingegaan in paragraaf 3.3.2.
De gemeente Waterland beschikt over een prachtig en waardevol gebied met kleine historische kernen. Het is belangrijk dat veranderingen hieraan bijdragen. De gemeente Waterland heeft daarom de koers van het ruimtelijk beleid tot 2030 vastgelegd in een omgevingsvisie, zoals op 9 maart 2017 door de gemeenteraad is vastgesteld. De omgevingsvisie geeft niet alleen richting aan ruimtelijke ontwikkelingen in de komende jaren, maar ook een visie op de manier waarop wordt omgegaan met nieuwe ruimtelijke initiatieven. De omgevingsvisie is hierdoor onder meer belangrijk voor plannen die niet kunnen worden gerealiseerd op basis van een bestemmingsplan.
De gemeente stelt zich bij nieuwe ruimtelijke initiatieven steeds de vraag “Hoe kan deze ontwikkeling de kernprincipes van de gemeente versterken?” en “Hoe kan deze ontwikkeling worden gecombineerd met initiatieven van andere partijen zodat meerwaarde ontstaat?”.
De kernprincipes zijn:
De initiatiefnemer van voorliggende ontwikkeling is in goed overleg met de omgeving. Om te komen tot een kwalitatief goede en locatiespecifieke inrichting is uitgegaan van de identiteit van de plek. De nieuwe ontwikkeling borduurt door middel van lintbebouwing en kleinschaligheid voort op de karakteristieken en ruimtelijke waarde van de bebouwingstypologie van Uitdam. Het omliggende landschap en waterrijke omgeving worden gerespecteerd. Het perceel wordt zorgvuldig ingepast in de omgeving.
Bij de verdere uitwerking van het plan zal voldaan moeten gaan worden aan de omgevingsvisie, dit zal worden getoetst bij de aanvraag omgevingsvergunning en de daarbij behorende welstandsbeoordeling.
Het doel van het waterplan is een overkoepelend visiedocument te presenteren van het huidige waterbeleid, ambities, kansen en knelpunten binnen het watersysteem van de gemeente Waterland. Binnen het waterplan worden gezamenlijke afspraken gemaakt tussen de gemeente en het Hoogheemraadschap, ieder vanuit zijn eigen verantwoordelijkheid. Daarnaast vormt het waterplan een opmaat voor de overdracht van het onderhoud van het stedelijk oppervlaktewater vanuit de gemeente aan het Hoogheemraadschap.
De belangen van het watersysteem als ordenend principe worden betrokken bij ruimtelijke ontwikkelingen. Gemeente en Hoogheemraadschap (en eventueel de provincie en Rijkswaterstaat) dienen in een vroegtijdig stadium te zorgen voor afstemming zodat water optimaal in ruimtelijke plannen wordt meegenomen. Ook wordt ernaar gestreefd dat de waterparagraaf een integraal onderdeel is van alle ruimtelijke plannen en besluiten waarin water een aandachtspunt is. In het Waterplan Waterland is een standaard waterparagraaf opgenomen waarmee gemeente en Hoogheemraadschap invulling kunnen geven aan de watertoets. In paragraaf 4.4 wordt nader ingegaan op de waterparagraaf.
In de Nota Grondbeleid Gemeente Waterland 2016 geeft de kaders waarbinnen het college van burgemeester en wethouders het grondbeleid uitvoert. Het doel van het te voeren grondbeleid van de gemeente Waterland is het bevorderen van het gewenste ruimtegebruik en de ruimtelijke kwaliteit en het bevorderen van een rechtvaardige verdeling van kosten en opbrengsten. Dit doel kan (mede) worden bereikt door het meewerken aan ruimtelijke plannen van derden. Bij ruimtelijke plannen van derden waarbij een planologische maatregel moet worden genomen en vanuit de Wro de verplichting bestaat om de kosten van gemeentelijke grondexploitatie te verhalen, wordt gewerkt met exploitatieovereenkomsten en -plannen. In paragraaf 6.4 wordt hier nader op ingegaan.
De gemeente heeft de ambitie om in 2050 energieneutraal te zijn. Dit betekent dat in 2050 alleen energie van hernieuwbare bronnen (zon, wind, biomassa, aardwarmte) wordt gebruikt, voor alle gebouwen (woningen, kantoren, bedrijfspanden) en voor het verkeer en vervoer op het grondgebied van de gemeente Waterland. Om dit te bereiken zet de gemeente sterk in op duurzaamheid, echter, met oog voor de kenmerkende waarden binnen de gemeente. De gemeente streeft naar een duurzame ontwikkeling van het kenmerkende (water)landschap en de mooie stads- en dorpsgezichten. De ontwikkelende partij beoogt duurzame woningen te realiseren of te laten realiseren.
Het handhavingsbeleid van de gemeente is vastgelegd in de Nota integrale handhaving 2016-2020. Deze nota heeft het kader en de strategie voor de uitvoering van toezicht en handhaving op het gebied van onder meer bouwen, ruimtelijke ordening, brandpreventie, openbare buitenruimte voor de jaren 2016-2020. De handhaving richt zich in brede zin op 'het doen naleven van regelgeving'. Het handhavingsbeleid is van toepassing op de planologische regelingen voortvloeiend uit dit bestemmingsplan.
Het planvoornemen geeft invulling aan het woningbouwbeleid van de gemeente. Het plan is in lijn met de uitgangspunten uit de omgevingsvisie en past tevens binnen het overig relevante gemeentelijk beleid.
Uit bovenstaand blijkt dat het rijksbeleid, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid geen belemmering vormen voor de ontwikkeling aan de Zeedijk 1 te Uitdam.
Voor het plangebied en omgeving kunnen (wettelijke) belemmeringen en/of voorwaarden een rol spelen. Het uitgangspunt voor het bestemmingsplan is dat er een goede omgevingssituatie ontstaat. In de volgende paragrafen zijn de randvoorwaarden die voortvloeien uit de milieu- en omgevingsaspecten beschreven.
In het kader van de uitvoerbaarheid van ruimtelijke plannen is het van belang om aandacht te besteden aan beschermde natuurwaarden. De effecten op natuurwaarden dienen te worden beoordeeld in relatie tot bestaande wet- en regelgeving op het gebied van soortenbescherming en gebiedsbescherming. De wettelijke grondslag hiervan ligt per 1 januari 2017 in de Wet natuurbescherming.
In september 2017 is het plangebied onderzocht door een ecoloog in het kader van een onderzoek natuurwaarden. Dit onderzoek is opgenomen in de bijlagen als Bijlage 1. Het plan veroorzaakt zowel tijdens de aanlegfase als in de gebruiksfase geen (significant) negatieve effecten op de instandhoudingsdoelen van Natura 2000-gebied Markermeer & IJmeer. Het plan is daarmee niet in strijd met de gebiedenbescherming van de Wnb.
Tevens zorgt het plan niet voor een belemmering van de omzetting van de gronden van het NNN naar een natuurfunctie en leidt niet tot negatieve effecten op de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN. Het plan maakt geen ontwikkelingen mogelijk die een negatief effect hebben op het aangrenzende weidevogelleefgebied. De activiteit is op het punt van natuur niet in strijd met de Provinciale omgevingsverordening.
Het onderzoek resulteerde wel in een vervolgonderzoek naar vogels met jaarrond beschermde nestplaatsen en grondgebonden zoogdieren.
Dit vervolgonderzoek, opgenomen in Bijlage 2, is afgerond in november 2018. Geconcludeerd is dat. als gevolg van de beoogde werkzaamheden, er geen sprake is van overtreding van verbodsartikelen uit de Wet natuurbescherming. Zo gaan er geen verblijfplaatsen van vleermuizen en jaarrond beschermde nest- en verblijfplaatsen van huismus of gierzwaluw verloren. Ook wordt geen essentieel foerageergebied van vleermuizen aangetast en leidt het plan niet tot onderbreking van een essentiele vliegroute van vleermuizen.
In voorliggende situatie is het aanvragen van een ontheffing van de Wet natuurbescherming niet noodzakelijk, mits rekening gehouden wordt met het broedseizoen van vogels.
Voor het project is in maart 2020 een AERIUS-berekening uitgevoerd om te bepalen of de plannen een negatief effect hebben op de stikstofdepositie. De memo en de berekeningen zijn terug te vinden in Bijlage 3 van deze toelichting.
Er is geen sprake van verhoging van de depositie. Er is geen vergunning van de Wet natuurbescherming nodig.
In de Structuurvisie Noord-Holland is Waterland aangewezen als een van de gebieden die waardevolle archeologische vindplaatsen kennen. Het archeologische beleid van de gemeente Waterland is vastgelegd in de ‘Archeologienota Waterland 2011’. In deze nota wordt verwoord hoe het behoud van archeologische waarden of het onderzoek daarnaar zeker worden gesteld. Volgens de archeologienota ligt het plangebied in een gebied, waar archeologisch onderzoek is vereist bij plangebieden vanaf 500 m2 en een bodemverstoring dieper dan 0,40 meter. De nieuwe bebouwing bedraagt minder dan 500 m2. In 2012 is wel archeologisch onderzoek gedaan. Voorafgaand aan de vaststelling van het bestemmingsplan hoeft dan ook geen archeologisch onderzoek uitgevoerd te worden. Om het behoud van archeologische waarden ook bij toekomstige ontwikkelingen te borgen, is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' in het bestemmingsplan opgenomen. Ook blijf onverminderd de archeologische meldingsplicht van kracht. Dit betekent dat wanneer bij graafwerkzaamheden vondsten worden aangetroffen waarvan redelijkerwijs kan worden aangenomen dat het archeologie betreft, dit gemeld moet worden bij het bevoegd gezag, zijnde de gemeente Waterland.
Voor het behoud van cultuurhistorische waarden in het plangebied is de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie van de Provincie Noord-Holland gevolgd. In paragraaf 3.3.3 is opgenomen dat het voorliggende bestemmingsplan in lijn is met de uitgangspunten uit de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie. In het plangebied zelf zijn geen cultuurhistorisch waardevolle elementen aanwezig. Met de realisatie van het planvoornemen worden geen belangrijke cultuurhistorische waarden verstoord.
Volgens de provinciale cultuurhistorische waardenkaart zijn er op de locatie geen bouwkundige en archeologische waardevolle punten, lijnen of gebieden aanwezig. Wel is er een historisch geografisch vlak van zeer grote waarde aanwezig. Het gaat om de in het gebied voorkomende onregelmatige opstrekkende strokenverkaveling. De bebouwing blijft binnen het huidige perceel. Er wordt dus geen afbreuk gedaan aan de strokenverkaveling.
Ruimtelijke ontwikkelingen mogen geen negatieve invloed hebben op het watersysteem in een peilgebied. Hiervoor is de uitvoering een watertoets verplicht. Het is van belang om in een vroeg stadium met het waterschap te overleggen over de precieze invulling van de watertoets. Het plangebied ligt in het beheersgebied van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier.
In de periode 2012-2014 is deze bouwlocatie ook al bij het hoogheemraadschap langs geweest voor advies. In hun vooroverlegreactie geeft het hoogheemraadschap aan dat in het aangepaste plan het aantal nieuwe woningen weliswaar is verminderd, maar dat het advies van het hoogheemraadschap nog grotendeels vergelijkbaar is met het eerder uitgebrachte wateradvies. In hun reactie benoemen ze puntsgewijs de onderdelen die raken aan de belangen van het hoogheemraadschap. De vooroverlegreactie is opgenomen in Bijlage 4. Onderstaand worden de voor dit bestemmingsplan belangrijkste punten benoemd.
Het bouwplan grenst aan de primaire waterkering en ligt deels binnen de beschermingszone van deze kering. De locatie wordt door de bestaande bebouwing van Uitdam beschouwd als bebouwde dijkstrekking. Hierbij is het uitgangspunt dat de bestaande overheersende gevellijn (ter hoogte van het Pen-huisje) wordt aangehouden. Met deze gevellijn is in de planvorming en positionering van de bouwvlakken in dit bestemmingsplan rekening gehouden. In het bestemmingsplan zijn de kering en beschermingszone vastgelegd middels de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' en de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - dijk'.
Het verhard oppervlak neemt niet of nauwelijks toe ten opzichte van de bestaande situatie. Hiervoor zijn geen compenserende maatregelen nodig.
In de dijksloot worden twee nieuwe ontsluitingen op de Zeedijk aangelegd. Om doorstroming te borgen dient in de toegangsdammen minimaal een duiker van 800 mm te worden aangelegd. Dit is binnen de geldende bestemmingen van het bestemmingsplan 'Kernen Waterland 2013' mogelijk.
Daarnaast adviseert het hoogheemraadschap om met oog op de meerlaagse veiligheid (zie ook paragraaf 3.3.2), het vloerpeil van de nieuwe woningen voldoende hoog aan te leggen om schade bij eventuele wateroverlast te voorkomen. De woningen moeten bovendien zonder kelder en met grondverdringende heipalen worden gebouwd. Hiermee dient tijdens de bouwfase rekening te worden gehouden.
In de buurt van de planontwikkeling bevindt zich nauwelijks bedrijvigheid. Ten zuiden van het plangebied, op het perceel aan de Uitdammer Dorpsstraat 4 bestaat de mogelijkheid voor de exploitatie van een maatschappelijke functie. Hier is een kleinschalige horeca gevestigd. Dit wordt in de VNG-uitgave ‘Bedrijven en milieuzonering’ (2009) gezien als categorie 1-bedrijf. Voor dergelijke bedrijven adviseert de VNG afstanden ten opzichte van milieugevoelige functies van 10 meter. De planlocatie bevindt zich buiten de invloedssfeer van deze zonering. Met het plan worden geen bedrijfsactiviteiten mogelijk gemaakt. De bestaande bedrijfsactiviteiten zullen uit het plangebied verdwijnen. Bedrijfshinder vanuit het planvoornemen op de omgeving zal hierdoor, voor zover aan de orde, verdwijnen. Vanuit het aspect milieuzonering zijn er geen belemmeringen voor dit plan.
Met het oog op een goede ruimtelijke ordening, moet in geval van ruimtelijke ontwikkelingen worden aangetoond dat de bodem geschikt is voor het beoogde functiegebruik. Ter plaatse van locaties die verdacht worden van bodemverontreiniging, moet ten minste verkennend bodemonderzoek worden uitgevoerd. In geval van verontreinigingen is de Wet bodembescherming van toepassing. In de wet is geregeld dat als ter plaatse van een plangebied ernstige verontreinigingen worden aangetroffen, er sprake is van een saneringsgeval.
In de Bodemagenda 2011-2016 (vastgesteld op 13 maart 2012) heeft de gemeente doelstellingen geformuleerd met betrekking tot de wijze waarop de gemeente invulling kan geven aan de gewenste verbreding van het bodembeleid. Bij ontwikkelingen komt men in aanraking met verschillende aspecten van de bovengrond en ondergrond. De aanleg van nieuwe infrastructuur en voorzieningen zoals riolering, kabels en leidingen leidt tot grondverzet. Uit de bodemkwaliteitskaart blijkt dat de bovengrond in de gemeente Waterland heterogeen verontreinigd is. Vrijkomende grond is meestal niet vrij toepasbaar.
De bestemming van een deel van de te ontwikkelen locatie zal worden veranderd van 'Bedrijf' naar 'Wonen'. Wonen is een hindergevoelige functie. Op basis van de bij de omgevingsdienst IJmond aanwezige bodeminformatie wordt de locatie beschouwd als onverdacht voor bodemverontreiniging. Naar verwachting voldoet de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem voor de toekomstige functie "wonen met tuin". In de fase van de aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het bouwen, zal echter moeten worden aangetoond dat de bodem inderdaad geschikt is of geschikt kan worden gemaakt voor de beoogde functie van wonen.
Het plangebied ligt binnen de geluidszone van de Zeedijk. Hier mag 60 km/uur gereden worden. Ter hoogte van het plangebied gaat de maximum snelheid over op 30 km/uur. De geluidzone van de 60 km/uur zone reikt echter tot en met het plangebied. Omdat met voorliggend bestemmingsplan een gevoelige bestemming (wonen) mogelijk wordt gemaakt, is akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai vanwege de Zeedijk nodig.
Dit onderzoek is uitgevoerd in september 2017, en is opgenomen als Bijlage 5 bij de toelichting. Uit het onderzoek blijkt dat de te realiseren woningen voldoen aan de wettelijke eisen wat betreft het wegverkeerslawaai. De Wet geluidhinder verzet zich derhalve niet tegen de komst van de woningen, en het plan is op dit aspect uitvoerbaar.
Op grond van de Wet milieubeheer is geen onderzoek naar de luchtkwaliteit noodzakelijk, omdat het planvoornemen 'niet in betekenende mate' (NIBM) van invloed is. Op grond van de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) zijn onder meer projecten die minder dan 3% van de (toekomstige) grenswaarde voor NO2 of PM10 bijdragen, wat overeenkomt met 1,2 µg/m3, vrijgesteld van toetsing. PM10 en PM2,5 zijn sterk gerelateerd, aangezien PM2,5 onderdeel uitmaakt van de emissie van PM10. Als aan PM10 wordt voldaan, mag daarom worden aangenomen dat ook de grenswaarde van PM2,5 niet wordt overschreden. Voor een aantal categorieën projecten in de regeling NIBM is de 3% grens omgezet in getalsmatige grenzen. Een van de categorieën is woningbouw tot 1500 woningen netto met 1 ontsluitingsweg. Voor deze categorie kan toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit achterwegen blijven De ontwikkeling van drie woningen valt binnen de categorie “niet in betekende mate”. Toetsing aan de grenswaarden is voor dit plan dan ook niet noodzakelijk.
In het kader van ruimtelijke procedures conform de Wet ruimtelijke ordening (Wro) dient het aspect externe veiligheid in acht te worden genomen. Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's voor de woon- en leefomgeving bij gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals vuurwerk, aardgas of LPG. Het aandachtsveld van externe veiligheid richt zich op zowel inrichtingen (bedrijven) waar gevaarlijke stoffen aanwezig zijn als het transport van gevaarlijke stoffen. Dit vervoer kan plaatsvinden over weg, water en spoor en door buisleidingen. Het beleid is er op gericht te voorkomen dat te dicht bij gevoelige bestemmingen activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden. Dit is verankerd in diverse wet- en regelgeving, zoals het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb), Besluit externe veiligheid transportroutes en het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit).
Het plangebied ligt niet binnen het invloedsgebied van risicovolle inrichtingen en hoofdgasleidingen. Ook vindt er in de directe omgeving van het plangebied geen transport van gevaarlijke stoffen plaats. Tevens wordt in het plangebied geen risicovolle inrichting mogelijk gemaakt. Externe veiligheid vormt geen belemmering voor dit plan.
Voor een ruimtelijk plan geldt dat de verkeerseffecten die optreden als gevolg van een planvoornemen in het kader van een goede ruimtelijke ordening moeten worden onderbouwd. De nadruk ligt daarbij op de effecten van de ontwikkeling op de verkeersafwikkeling en parkeren (bereikbaarheid), de verkeersveiligheid en de verkeershinder (leefbaarheid).
Woningbouw leidt tot een toename van de verkeersgeneratie. Het gaat hierbij om een toename van het aantal motorvoertuigbewegingen van en naar het plangebied. Gemiddeld genomen, kan worden uitgegaan van een toename van 7 motorvoertuigbewegingen per woning per etmaal. In het plangebied worden 3 woningen gerealiseerd. Er is reeds een bedrijfswoning aanwezig, wat netto resulteert in een toename van 2 woningen. Dit leidt tot een netto toename van 14 verkeersbewegingen per etmaal van en naar het plangebied. Uitgaande van een spitsuurintensiteit van 10% van de etmaalintensiteit leidt dit tot een toename van de spitsuurintensiteit van maximaal 1,4 mvt bij ontwikkeling van het plan.
Aangenomen kan worden dat de Zeedijk op de geringe toename van het aantal verkeersbewegingen is berust.
Vanwege de woningbouw neemt ook de parkeerbehoefte in het plangebied toe. De locatie is volgens de CROW/CBS weinig stedelijk (rest bebouwde kom). De parkeerbehoefte voor vrijstaande woningen bedraagt hier 2,3 parkeerplaatsen per woning. Voor parkeerplaatsen die niet openbaar toegankelijk zijn geldt een weging van 0,8. Dit betekent dat 2,3 x 0,8 = 1,8 parkeerplaats per woning moet worden gerealiseerd. Hiermee wordt voorzien door 2 parkeerplaatsen per woning te realiseren. Parkeren dient plaats te vinden op eigen erf. Om de realisatie van voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein te waarborgen, is hiervoor in de planregels een bepaling opgenomen.
Uit oogpunt van verkeerseffecten wordt voorliggend bestemmingsplan maatschappelijk aanvaardbaar geacht.
De m.e.r.-beoordeling houdt in dat nagegaan moet worden of er activiteiten plaatsvinden die negatieve effecten op het milieu kunnen hebben. De grondslag hiervoor is enerzijds het Besluit m.e.r. en anderzijds de hiervoor beschreven milieuonderzoeken. Op de beoogde woningbouw is drempelwaarde voor stedelijke ontwikkeling uit bijlage D van het Besluit m.e.r. van toepassing.
D 11.2 De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen.
In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op:
Deze drempelwaarde wordt niet overschreden. Hierdoor kan worden aangenomen dat de milieueffecten van de voorgenomen ontwikkeling in de voorgaande paragrafen reeds zijn onderzocht. Op basis van de resultaten van deze onderzoeken worden geen onaanvaardbare milieueffecten verwacht. De uitvoerbaarheid van het voorliggende bestemmingsplan wordt vooralsnog niet door onaanvaardbare milieueffecten belemmerd.
In (de omgeving van) het plangebied kunnen kabels en leidingen aanwezig zijn die beperkingen opleggen voor de bouwmogelijkheden in het plangebied. Hierbij valt te denken aan hoogspanningsverbindingen, waterleidingen en straalpaden. Bij leidingen, zoals gas-, water- en rioolpersleidingen, volgen deze belemmeringen uit het zakelijk recht. Bij hoogspanningsverbindingen gaat het om veiligheid en gezondheid. De beperkingen bij straalpaden zijn van belang voor het goed functioneren van de straalpaden.
Langs het plangebied ligt een rioolpersleiding. De zone van deze leiding is voor een klein stukje op de verbeelding opgenomen. Rondom deze leiding geldt een zone waarbinnen geen bebouwing is toegestaan. Dit levert geen dusdanige beperkingen op, dat dit van invloed is op de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
In voorgaande hoofdstukken zijn de uitgangspunten voor de ruimtelijke situatie in het plangebied aangegeven. Deze uitgangspunten zijn getoetst aan de milieu- en omgevingsaspecten en het beleid. In dit hoofdstuk worden de bestemmingen en de bijbehorende regels beschreven. Het bestemmingsplan voldoet aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. De SVBP maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op dezelfde manier worden verbeeld. De regels van dit bestemmingsplan zijn opgesteld conform deze standaarden. Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsbepalingen van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding zijn de verschillende bestemmingen vastgelegd, in de regels (per bestemming) de bouw- en gebruiksmogelijkheden. Het Bro bepaalt dat een bestemmingsplan vergezeld gaat van een toelichting. Deze toelichting heeft echter geen juridische status, maar is wel belangrijk als het gaat om de onderbouwing van hetgeen in het bestemmingsplan is geregeld en om de uitleg daarvan.
In dit bestemmingsplan ligt de bestemming 'Tuin - Onbebouwd' op de voor- en achtertuinen van de woningen. De reden van deze bestemming is dat het niet gewenst is dat overal in de tuinen gebouwen en/of overkappingen worden gebouwd. Dit om de openheid van het landschap te waarborgen.
Achtergrondinformatie
De kavels in het plangebied hebben de bestemming 'Wonen - 2'. De gronden zijn bedoeld voor woningen, waarbij geldt dat de hoofdgebouwen in het aangegeven bouwvlak moet worden gebouwd. Per bouwvlak is één woning toegestaan. De maximale goot- en bouwhoogte van de te bouwen woningen zijn op de verbeelding aangegeven. De overige gronden binnen deze bestemming zijn als tuin en/of erf bij de woning. Ter plaatse mogen ook bijbehorende bouwwerken, wegen en paden en parkeervoorzieningen worden gerealiseerd.
De woonfunctie mag bij recht worden gecombineerd met de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep dan wel een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit. Overeenkomstig de ‘beleidsregel met betrekking tot het kleinschalig toeristisch overnachten in de gemeente Waterland’ valt hier ook Bed and Breakfast onder. Dit is bedrijvigheid die in een woonhuis (met behoud van de woonfunctie) kan worden uitgeoefend en die is gericht op het verlenen van diensten. Deze beroepen/kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten worden aanvaardbaar geacht in woongebieden. Bij de regels is een lijst opgenomen met daarin de beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten die zijn toegestaan bij het wonen. Voor deze beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten mag maximaal 30% van de totale gezamenlijke bruto vloeroppervlakte gebruikt worden.
Achtergrondinformatie
Voor de rioolleidingen geldt de dubbelbestemming 'Leiding - Riool'. Er ligt slecht een heel klein stukje van de leidingstrook binnen het plangebied. Binnen de op de verbeelding aangegeven strook mogen geen gebouwen en bouwwerken worden gebouwd, anders dan ten behoeve van het riool. Voor het uitvoeren werken en werkzaamheden, waaronder het egaliseren en ophogen van gronden, het uitvoeren van graafwerkzaamheden, het in de grond drijven van voorwerpen, het aanleggen of verharden van andere oppervlakteverhardingen en het planten van bomen en het aanbrengen van andere diepwortelende beplantingen is een omgevingsvergunning vereist. Alvorens een vergunning wordt verleend wordt de leidingbeheerder om advies gevraagd.
Achtergrondinformatie
De provincie Noord-Holland heeft in de structuurvisie en de verordening een aantal aardkundig waardevolle gebieden aangewezen. Deze hebben de dubbelbestemming 'Waarde - Aardkundig'. Ter bescherming van deze waarde, is een omgevingsvergunningstelsel opgenomen. Voor bepaalde werken en werkzaamheden moet een omgevingsvergunning worden aangevraagd. Dit betreft het aanleggen en dempen van sloten, ontgrondingen en andere ingrijpende wijzigingen in de bodemstructuur. Deze vergunning wordt slechts verleend als het gaat om werkzaamheden die geen onevenredige afbreuk doen aan de aardkundige waarden binnen de dubbelbestemming.
Achtergrondinformatie
Archeologisch erfgoed bestaat uit resten van menselijke activiteiten uit het verleden, die (veelal) ondergronds bewaard zijn gebleven. Dit kunnen resten van bouwwerken zijn, maar ook resten van gebruiksvoorwerpen, begravingen en agrarische activiteiten. Deze resten vertellen over de geschiedenis van Waterland, de mensen die er woonden en hun gebruiken en leefwijzen. Daarmee zijn deze resten een belangrijke bron van informatie. In het kader hiervan is de gemeente Waterland in de Archeologienota Waterland 2011 verdeeld in een aantal archeologische categorieën. Het plangebied valt onder de derde categorie wat inhoudt dat bij een planomvang vanaf 500 m² met een diepte van 40 centimeter onder het maaiveld rekening moet worden gehouden met archeologie. Om dit juridisch vorm te geven heeft het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' gekregen. Deze bestemming regelt dat voor grondroerende werkzaamheden een omgevingsvergunning voor het bouwen moet worden aangevraagd indien deze de eerder genoemde oppervlakte- en dieptemaat overschrijden. Hiermee wordt het behoud van eventueel aanwezige archeologische waarden in het gebied geborgd.
Achtergrondinformatie
De in het plangebied aanwezige gronden die zijn aangewezen voor waterstaatkundige doeleinden worden beschermd via de dubbelbestemming Waterstaat - Waterkering'.
Achtergrondinformatie
Wettelijk bestaat de verplichting om inzicht te geven in de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan. Onderdeel hiervan is de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid. Ook wordt er in dit hoofdstuk aandacht besteed aan het aspect grondexploitatie.
Het bestemmingsplan doorloopt een uitgebreide procedure. Tijdens deze procedure zijn er verschillende momenten waarop burgers en belanghebbenden hun mening op het plan kenbaar kunnen maken. Hieronder volgt een nadere toelichting.
Begin 2019 is tevens overleg gevoerd met Stichting de Kwade Zwaan en Stichting Behoud Waterland. Met hen is inhoudelijke afstemming geweest over de uiteindelijke invulling van het plangebied met drie woningen, het niet aantasten van het weidevogelleefgebied en de overgang van de tuinen naar de weilanden. Met beide partijen kwam deze afstemming tot een positief eindbeeld.
Voorbereidingsfase
Op het voorontwerpbestemmingsplan is geen inspraak verleend. Omwonenden van het plangebied zijn wel op de hoogte van de plannen. Op hun verzoek blijft het achtererf van het perceel onbebouwd.
In het kader van het bestuurlijk vooroverleg als bedoeld in artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening, is het plan ook verzonden aan een aantal vaste advies- en overlegpartners. Er zijn, in alfabetische volgorde, overlegreacties ingediend door de volgende instanties:
De binnengekomen reacties zijn opgenomen in Bijlage 4 en zijn waar nodig in het ontwerpbestemmingsplan verwerkt.
Ontwerpfase
Het ontwerpbestemmingsplan doorloopt vervolgens de in de Wro opgenomen formele bestemmingsplanprocedure. Dit betekent dat het ontwerpbestemmingsplan gedurende zes weken ter inzage wordt gelegd. Tijdens deze periode wordt een ieder de gelegenheid geboden tot het indienen van zienswijzen.
Vaststellingsfase
Ten aanzien van de ingekomen zienswijzen wordt een standpunt bepaald in de zienswijzennota. Wanneer hier aanleiding toe is wordt het resultaat van de zienswijzennota verwerkt in het vast te stellen bestemmingsplan. De indieners van de zienswijzen worden hiervan op de hoogte gesteld. Tot slot is tegen de vaststelling van het bestemmingsplan beroep mogelijk bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Het bestemmingsplan is een op ontwikkeling gericht plan. De kosten komen voor rekening van de particuliere ontwikkelaar. De economische uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan is daarmee gewaarborgd.
Met de grondexploitatieregeling in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) beschikken gemeenten over mogelijkheden voor het verhalen van kosten, indien sprake is van bouwplannen zoals bedoeld in artikel 6.2.1 Bro. Hierbij valt te denken aan kosten voor het bouw- en woonrijp maken van de gronden en kosten voor het bestemmingsplan. Daarnaast hebben gemeenten sturingsmogelijkheden, omdat in het geval van grondexploitatie door derden diverse eisen en regels gesteld kunnen worden.
Voorliggend bestemmingsplan biedt de mogelijkheid voor de realisatie van een bouwplan zoals bedoeld in artikel 6.2.1. Voor het plan dient op grond hiervan een exploitatieplan opgesteld te worden, tenzij het kostenverhaal anderszins is verzekerd. De gemeente heeft met de initiatiefnemer een exploitatieovereenkomst gesloten, waarin tevens het planschadeverhaal is geregeld. Het opstellen van een grondexploitatieplan is hierdoor niet langer noodzakelijk. Het kostenverhaal is anderszins verzekerd.
===