direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Gemaal de Poel
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0852.BPLGMOgemdepoel018-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (HHNK) is voornemens om in de polder Waterland het gemaal De Poel te vervangen. Gemaal De Poel is gelegen ten zuiden van Monnickendam aan het meertje De Poel. Het gemaal bemaalt de Waterlandse boezem en dateert uit de twintiger jaren van de vorige eeuw. De originele Jaffa pompen staan nog in het gemaal en zijn nu bijna honderd jaar oud. De uitwatering is veel ouder, dit was van origine een uitwatering van de molenkolk 'De Poel'. Het huidige gemaal is aan vervanging toe. Besloten is een nieuw gemaal te bouwen op een locatie ten noorden van de huidige, zodat het huidige gemaal kan blijven fungeren tot het nieuwe gemaal gereed is.

afbeelding "i_NL.IMRO.0852.BPLGMOgemdepoel018-VA01_0002.jpg"

Figuur 1: Plangebied en locatie nieuw gemaal

1.2 Doel

Het plangbied voor het gemaal valt binnen twee bestemmingsplannen: ‘Buitengebied Waterland 2013’, vastgesteld op 11 april 2013 door de gemeenteraad van Waterland en bestemmingsplan 'Waterland - Parapluplan 2018' vastgesteld op 7 juni 2018.

Buitengebied Waterland 2013

In dit bestemmingsplan gelden voor het plangebied de volgende bestemmingen:

ten westen van de Zeedijk ter plaatse van het water de Poel:

  • enkelbestemming ‘natuur-2’;
  • dubbelbestemmingen ‘waarde - aardkundig’; ‘waarde - archeologie 4’ en ’waterstaat - waterkering’;
  • gebiedsaanduiding ‘vrijwaringszone dijk’;

op de zeedijk zelf:

  • enkelbestemmingen ‘verkeer’, ‘verkeer - fiets- en voetpaden’ en groen;
  • dubbelbestemmingen ‘waarde - aardkundig’, ‘waarde - archeologie 2’, ‘waarde - archeologie 4’, en ’waterstaat - waterkering’;
  • gebiedsaanduiding ‘vrijwaringszone dijk’;

ten oosten van de Zeedijk ter plaatse van het water de Gouwzee:

  • enkelbestemming ‘natuur-1’;
  • dubbelbestemmingen ‘waarde - aardkundig’, ‘waarde - archeologie 2’, ‘waarde - archeologie 4’ en ’waterstaat - waterkering’;
  • gebiedsaanduiding ‘vrijwaringszone dijk’.

Voor een aantal bestemmingen (waaronder ‘groen’, ‘verkeer’, verkeer - fiets- en voetpaden’, ‘waterstaat - waterkering’, ‘natuur-1’, natuur-2’) is het verboden om een gebouwen te bouwen op gronden van deze bestemming. Hiervoor is geen afwijkingsbevoegdheid (middels afwijken van het bestemmingsplan met een omgevingsvergunning) opgenomen in het bestemmingsplan. Het gemaal is daarmee niet inpasbaar in het vigerende bestemmingsplan. In overleg met de gemeente Waterland is gekozen om een nieuw bestemmingsplan op te stellen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0852.BPLGMOgemdepoel018-VA01_0003.jpg"

Figuur 2: Ontwerp gemaal over bestemmingsplankaart geprojecteerd

Waterland - Parapluplan 2018

Tevens geldt op de locatie van het toekomstig gemaal het bestemmingsplan 'Waterland - Parapluplan 2018'. Met dit bestemmingsplan worden enkele ondergeschikte aanpassingen van diverse geldende bestemmingsplannen en wijzigingsplannen in de gemeente Waterland doorgevoerd. Dit zogeheten paraplubestemmingsplan is een herstelbestemmingsplan dat een doorwerking heeft op alle onderliggende vastgestelde en van toepassing verklaarde bestemmingsplannen en wijzigingsplannen. Het hierboven beschreven bestemmingsplan 'Buitengebied Waterland 2013' is daar één van.

Voor het bestemmingsplan Buitengebied Waterland 2013 betekent dat het volgende:

  • op de gronden ter plaatse van de aanduiding "overige zone - Bestemmingsplan Buitengebied Waterland 2013", wordt het begrip 'standaarddwarsprofiel toegevoegd;
  • voor de bestemming 'Agrarisch' worden diverse wijzigingen doorgevoerd, maar aangezien voor onderhavig bestemmingsplan de bestemming 'Agrarisch' niet van toepassing is, wordt dit hier niet verder besproken;
  • voor de bestemming 'Verkeer' worden specifieke gebruiksregels gewijzigd, ter plaatse van 'overige zone - dwarsprofiel 1, 2 of 3' en op de overige gronden (daar waar geen sprake is van een dwarsprofiel) geldt het standaarddwarsprofiel. Op de projectlocatie van onderhavig bestemmingsplan is geen aanduiding 'overige zone - dwarsprofiel 1, 2 of 3' aangegeven, dus geldt het standaarddwarsprofiel (zoals hierboven afgebeeld).
  • tot slot, maar niet van toepassing op onderhavig plan, zijn er in het paraplubestemmingsplan bepalingen opgenomen voor woonbestemmingen waarbij ten onrechte wordt gesproken over bedrijfswoningen.

Geconcludeerd kan worden dat dwarsprofiel 2 (zie figuur 3) van 'bestemmingsplan Waterland - Parapluplan 2018' opgenomen dient te worden in het nieuwe bestemmingsplan voor gemaal de Poel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0852.BPLGMOgemdepoel018-VA01_0004.png" Figuur 3: Dwarsprofiel 2 zoals beschreven onder artikel 4.1.2 BP Waterland-Parapluplan 2018

1.3 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 van deze ruimtelijke onderbouwing wordt een planbeschrijving van de huidige en toekomstige situatie gegeven. In hoofdstuk 3 wordt het beleid op de verschillende bestuursniveaus behandeld en hoofdstuk 4 gaat in op de verschillende milieu- en omgevingsaspecten. Hoofdstuk 5 geeft een weergave van de juridische planopzet. In hoofdstuk 6 wordt de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan beschreven. Inspraak en overleg en de officiële procedure worden behandeld in hoofdstuk 7. De bijlagen zijn te vinden in 'Bijlagen bij toelichting'.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Doel

Het oude gemaal wordt vervangen om betere bescherming van het poldergebied tegen overstromingen te bieden, het voorkomen van wateroverlast in toekomst (het waarborgen van waterveiligheid). De realisatie van het nieuwe gemaal levert ook een bijdrage aan het voorkomen van waterschaarste, aangezien het gemaal ook een inlaatfunctie krijgt. Tot slot word het gemaal ook voorzien van een vishevel met als doel vismigratie mogelijk te maken.

Om de volgende redenen is vastgesteld dat het huidige gemaal niet meer voldoet:

  • de kelder vertoont veel ernstige schades;
  • de sterkte van de persleiding door de dijk is onzeker en vormt een risico;
  • de pomp en elektra zijn dringend aan vervanging toe;
  • de droge opstelling van de pomp in combinatie met vacuüminstallatie heeft een beperkte bedrijfszekerheid;
  • het gemaal is een knelpunt in de vismigratie.

Voor het hoogheemraadschap is sprake van een groot belang om het bestaande gemaal door een nieuw gemaal te vervangen, omdat de transportafstanden van het water in het gebied van Laag Holland te ver oplopen als geen water uitgeslagen kan worden via gemaal De Poel. Het peil in de boezem wordt dan te hoog, met als gevolg dat niet meer kan worden afgevoerd vanuit de polders naar het boezemstelsel. In een dergelijk geval kunnen de boezemkades bezwijken. Voldoende pompcapaciteit is dus noodzakelijk om de waterstand op peil te houden en daarmee de waterveiligheid te kunnen waarborgen. Daarnaast wordt het boezemsysteem gebruikt als aanvoerstelsel in het zomerhalfjaar. Het gemaal is nodig om in de droge periodes voldoende water aan te voeren, waardoor waterpeilen kunnen worden gehandhaafd en geen verzakkingen kunnen optreden.

2.2 Huidige situatie

Het plangebied van het gemaal ligt in de gemeente Waterland en in de provincie Noord-Holland. De Gemeente Waterland is gelegen aan het Markermeer en strekt zich uit rond de stad Monnickendam in de regio Waterland. Waterland is een streek in de provincie welke zich kenmerkt als laaggelegen veenweidegebied doorsneden door vele sloten en vaarten. De huidige streek Waterland omvat het gebied van de huidige gemeenten Landsmeer, Purmerend (behalve de Purmer) en Waterland. Grote delen van de regio Waterland zijn onderdeel van het nationaal landschap Laag Holland, en de projectlocatie valt hierbinnen. Kernkwaliteiten van dit landschap zijn onder meer de grote openheid van het landschap, de strokenverkaveling, de historische watergangen en de karakteristieke dijk- en lintdorpen.

Zoals in paragraaf 2.1 beschreven voldoet het huidige gemaal niet meer. Het huidige gemaal wordt buiten werking gesteld wanneer het nieuwe gemaal gerealiseerd is. De eventuele sloop van het bestaande gemaal valt buiten de scope van dit project. Of het huidige gemaal gesloopt gaat worden vanwege de realisatie van het nieuwe gemaal, is tot op heden nog niet zeker.

Alleen het verwijderen van het golfdammetje aan de uitstroomzijde van het bestaande gemaal (zie figuur 4) wordt meegenomen in dit projectplan in het kader de aanleg van een nieuwe dam voor het nieuwe gemaal. Gezamenlijk beschouwd is hierdoor namelijk netto geen verkleining van het oppervlak open water.

afbeelding "i_NL.IMRO.0852.BPLGMOgemdepoel018-VA01_0005.png"

Figuur 4: Locatie golfdam ter plaatse van de uitstroom van het bestaande gemaal

afbeelding "i_NL.IMRO.0852.BPLGMOgemdepoel018-VA01_0006.png"

Figuur 5: Bestaande situatie aan de binnenzijde van de dijk

Binnen het plangebied ligt de Zeedijk met daarop de provinciale weg N518. De N518 heeft een met name een ontsluitingsfunctie voor forenzen. Figuur 5 geeft een beeld van het gebied vanaf de binnenzijde van de dijk ter plaatse van waar het nieuwe gemaal zal worden gerealiseerd. Zie Bijlage 1 voor een overzichtstekening met een indicatie van de afmetingen.

2.3 Toekomstige situatie

Omgevingsanalyse

In het rapport ‘Omgevingsanalyse gemaal De Poel’, Witteveen+Bos, d.d. 4 april 2016, is de wenselijkheid en haalbaarheid van een aantal mogelijke locaties voor het gemaal onderzocht. Op basis hiervan is een voorkeurslocatie gekozen. Voornamelijk de waterbouwkundige aspecten waren doorslaggevend. De voorkeurslocatie heeft een betere doorstroom in het meer de Poel, ruimte voor een oprit naar dijkkruinhoogte en betere mogelijkheden voor een verkeersomleiding.

Projectplan

In het kader van artikel 5.4 van de Waterwet is voor de realisatie van het plan een projectplan opgesteld. Het projectplan is als Bijlage 2 opgenomen. Het ontwerp van het projectplan heeft zes weken ter inzage gelegen voor een ieder. Ook is op 13 september 2016 een informatieavond georganiseerd om belanghebbenden en omwonenden te informeren over het project. Het dagelijks bestuur van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier heeft het projectplan op 9 november 2017 vastgesteld en gepubliceerd. Daarmee vormt het projectplan de basis voor het vaststellen van het bestemmingsplan. Het bestemmingsplan voorziet in de juridische-planologische vertaling van het projectplan.

In de onderstaande tekst worden de belangrijkste aspecten uit het plan genoemd.

Omschrijving van de ontwikkeling

De planlocatie voor het gemaal en de instroomconstructie ligt binnendijks, ten westen van de N518, ter plaatse van een verlandingszone in het meer De Poel. De uitstroomconstructie ligt buitendijks en grenst aan de Gouwzee. De spuikokers kruisen de primaire waterkering tussen de het meer De Poel en de Gouwzee waarover de N518 loopt. De realisatie van het nieuwe gemaal kent de volgende hoofdonderdelen:

  • 1. Een deels aan te winnen stuk land aan de westzijde van de Zeedijk met daarop het gemaal, bestaande uit onderwaterkelders en een bovenbouw;
  • 2. Een instroomconstructie met drijfbalk als vaarbeveiliging;
  • 3. Een serie betonnen perskokers door de Nieuwendam (onder de N518 door);
  • 4. Een uitstroomconstructie aan de oostzijde van de Zeedijk met een kleine golfbreker. Ook hier wordt een drijfbalk als vaarbeveiliging opgenomen.
  • 5. Een uitvoeger en invoeger vanaf de N518 van en naar het gemaal.

De aanvoer en verdeling van water bij het gemaal vindt plaats via de natuurlijke maalkolk De Poel. Het gemaal wordt elektrisch aangedreven door middel van pompen in een pompkelder. Het gemaal krijgt een maximale uitmaalcapaciteit van 600 m3/min. Deze maximale capaciteit is alleen bij extreme weersomstandigheden noodzakelijk. Het gemaal krijgt een inlaatkanaal van ø 800 mm welke tevens als vishevel voor vismigratie functioneert.

Het terrein rondom het gemaal wordt verhard en dient als opstelplaats voor kranen en als parkeergelegenheid. De parkeergelegenheid is bedoeld voor de auto's van beheerders en af en toe een vrachtwagen voor het ophalen van het kroosgoed. De volgende figuren geven een bovenaanzicht en visualisatie van de architect KBNG van de toekomstige situatie. Zie ook Bijlage 1 voor het schetsontwerp.

afbeelding "i_NL.IMRO.0852.BPLGMOgemdepoel018-VA01_0007.jpg"

Figuur 6: Visualisatie KBNG bovenaanzicht

afbeelding "i_NL.IMRO.0852.BPLGMOgemdepoel018-VA01_0008.jpg"

Figuur 7: Visualisatie KBNG Instroomzijde

afbeelding "i_NL.IMRO.0852.BPLGMOgemdepoel018-VA01_0009.jpg"

Figuur 8: Visualisatie KBNG uitstroomzijde

2.4 Ontwerp en ruimtelijke inpassing

Ontwerpatelier

Op 15 april 2015 heeft het HHNK een ontwerpatelier georganiseerd om de inpassing van het gemaal de Poel in de omgeving af te stemmen. Aanwezig waren de provincie Noord-Holland, gemeente Waterland, Witteveen en Bos en een architect van KBNG. Na een introductie door het HHNK heeft de architect toegelicht hoe het gemaal in het landschap past door rekening te houden met de geschiedenis en de huidige landschappelijke inrichting. Witteveen en Bos hebben daarnaast de omgevingsanalyse gepresenteerd. De reacties op zowel de locatiekeuze als het voorgestelde ontwerp waren positief.

Provinciaal monument

Naar aanleiding van het vooroverleg heeft de provincie Noord-Holland een reactie gegeven op het nieuw te bouwen gemaal op een provinciaal monument, de Waterlandse Zeedijk. De bescherming van het

dijklichaam berust op drie kernwaarden:

1. de cultuurhistorische betekenis;

2. de historisch morfologische betekenis;

3. de beeldbepalende betekenis.

Voor alle drie de waarden geeft de provincie aan dat de locatie en het ontwerp van het gemaal niet tot aantasting van het beschermd monument leiden. Het advies voor zorgvuldig archeologisch onderzoek is opgevolgd (zie paragraaf 4.4.4)

Welstand

De uitgangspunten van het ontwerp zijn voorgelegd aan de welstandscommissie naar aanleiding van het vooroverleg. Van belang zijn de landschappelijke inpassing en de herkenbaarheid van het gebouw. De commissie is van mening dat er een overtuigend concept ligt maar heeft twijfels bij de materiaalkeuze (beton of metselwerk). Ook vragen ze zich af wat het effect is van de toegankelijkheid vanaf weg en water. Het beeld wordt aanzienlijk anders wanneer er achteraf hekken moeten worden geplaatst. Bij de aanvraag van de omgevingsvergunning (door de aannemer) wordt het definitieve ontwerp inclusief materiaalkeuze voorgelegd aan de gemeente.

2.5 Verkeer en parkeren

De realisatie van het gemaal nabij Monnickendam brengt geen significante verandering van de verkeersproductie met zich mee. De verkeersaantrekkende werking van een gemaal blijft in de regel beperkt tot één of enkele personenwagens per week. Eens in de maand bezoekt een vrachtwagen het gemaal voor de afvoer van eventueel kroosgoed. De huidige weginrichting (N518) is toerijkend om het (minimale) extra verkeer op een acceptabele manier af te kunnen wikkelen. Echter, het doorgaande verkeer op de N518 moet zo min mogelijk gehinderd worden door in- of uitvoegen van bestemmingsverkeer naar het gemaal. Ook moet bij de bouwwerkzaamheden van het gemaal het doorgaande verkeer doorgang houden i.v.m. het ontbreken van een alternatieve route van en naar Marken.

In figuur 9 is een schets van de ontsluiting van het gemaal weergegeven. Deze schets is tot stand gekomen in samenspraak met de provincie Noord-Holland, die verkeersbeheerder van de N518 is. Zoals hierboven genoemd is sprake is van een lage verkeersintensiteit van personenwagens. Deze zullen rijden via de in rood gemarkeerde invoegers. Daarnaast kan sprake zijn van groot onderhoud waarbij een telekraan noodzakelijk is om de pomp uit te hijsen. Hiervoor zijn de groen gemarkeerde opstelplaatsen gereserveerd. De verwachting is dat de frequentie daarvan hooguit eens per jaar is. Het parkeren (door toeristen) op de rode stroken en de groene opstelplaatsen (zie figuur 9) dient te worden tegengegaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0852.BPLGMOgemdepoel018-VA01_0010.png"

Figuur 9: Ontsluiting gemaal

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Algemeen

Dit hoofdstuk geeft een samenvatting van de beleidskaders, waarmee bij het opstellen van dit bestemmingsplan rekening is gehouden. Achtereenvolgens komen aan de orde:

• rijksbeleid;

• provinciaal beleid;

• regionaal beleid;

• gemeentelijk beleid.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Nationaal Waterplan

Het Nationaal Waterplan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2016-2021 voert om te komen tot duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water.

De realisatie van het gemaal beschermt het gebied tegen overstromingen en voorkomt

wateroverlast in de toekomst. Het project is daarmee in lijn met het Nationaal Waterplan.

3.2.2 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een integraal kader voor het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau voor Nederland in 2040. Het is de ‘kapstok’ voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. De Structuurvisie vervangt een aantal rijksbeleidsnota’s waaronder de Nota Ruimte en de Nota Mobiliteit. De hoofdlijnen van de Structuurvisie gaan over bereikbaarheid, concurrentiekracht, leefbaarheid en veiligheid.

In de Structuurvisie wordt een groot deel van ruimtelijke ordeningskwesties bij de provincies en gemeenten neergelegd. Zo staat in de Structuurvisie dat afspraken over verstedelijking, groene ruimte en landschap het Rijk aan de provincies en gemeenten overlaat, het budget voor provinciaal en regionaal verkeer en vervoer ook bij provincies en gemeenten komt te liggen en gemeenten ruimte krijgen voor kleinschalige natuurlijke groei en voor het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen.

In de Structuurvisie is aangegeven dat het Rijk drie hoofddoelen heeft:

  • 1. Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • 2. Het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • 3. Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Binnen deze drie hoofddoelen benoemt het Rijk onderwerpen van nationaal belang en welke instrumenten voor deze belangen worden ingezet. Een aantal van deze onderwerpen zijn:

  • Versterking van de economie. Bijvoorbeeld samen met andere overheden te zorgen voor een goed vestigingsklimaat.
  • Hoofdnetwerken van wegen, spoor en vaarwegen in stand houden en beter benutten.
  • Verbetering van de kwaliteit van water, bodem en lucht.
  • Nederland beschermen tegen wateroverlast en overstromingen.
  • Behoud van unieke cultuur en natuur, zoals de werelderfgoederen.

Een gezonde en veilige leefomgeving vraagt onder meer om een goede milieukwaliteit (lucht, bodem, water), waterveiligheid en zoetwatervoorziening. Het borgen van de waterveiligheid en de zoetwatervoorziening vraagt ook in de komende decennia om ingrepen, teneinde het systeem op orde te houden, te zorgen voor voldoende zoet water en te anticiperen op klimaatverandering. Het Rijk heeft vanuit de waterveiligheid en zoetwatervoorziening belang bij een goede bufferwerking in het regionale watersysteem om afwenteling op nationale opgaven te voorkomen. Met de realisatie van het gemaal De Poel wordt het boezemsysteem verbeterd om daarmee wateroverlast te voorkomen. Het project is daarmee in lijn met de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.

3.2.3 AmvB Ruimte (Besluit algemene regels ruimtelijke ordening)

Het beleid dat in de Structuurvisie is neergelegd wordt in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) vastgelegd in regelgeving. Hierin zijn directe regels voor provincies en gemeenten opgenomen die de rijksbelangen beschermen. Op 30 december 2011 is het Barro in werking getreden. De AmvB is het inhoudelijke beleidskader van de rijksoverheid waaraan bestemmingsplannen van gemeenten moeten voldoen. Daarnaast kan in de AmvB Ruimte provincies opgedragen worden bepaalde thema's verder uit te werken of te borgen in een provinciale verordening, waar de gemeente zich wederom aan dient te houden bij het opstellen van een bestemmingsplan. Inhoudelijk kan het daarbij gaan om nationale belangen die samenhangen met het beschermen van ruimtelijke functies zoals natuur het Nationaal natuurnetwerk. In het Barro zijn geen bepalingen opgenomen die relevant zijn in het kader van de stichting en het ruimtegebruik van gemaal De Poel. Voor het onderwerp Nationaal natuurnetwerk wordt verwezen naar paragraaf 3.2.3.

Titel 2.12 van het Barro bevat regels voor landaanwinning in het IJsselmeergebied. Behoudens een aantal concrete bouwprojecten, is nieuwe bebouwing of landaanwinning in het gebied in principe niet toegestaan. Het meer De Poel en de Gouwzee maken deel uit van het gebied. De realisatie van het gemaal vindt plaats binnen de beschikbare ruimte en leidt niet tot de aanwinning van land in het IJsselmeergebied.

Het voorgenomen plan is niet in strijd met het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening.

3.2.4 Kaderrichtlijn Water (KRW)

Op 22 december 2000 is de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) van kracht geworden. In de Kaderrichtlijn Water geeft de Europese Unie regels voor de bescherming van het oppervlaktewater en het grondwater. De Kaderrichtlijn Water richt zich op de bescherming van landoppervlaktewater, overgangswater, kustwater en grondwater. De KRW schrijft voor dat elke overheid bindende plannen maakt om de waterkwaliteit in 2015 tot een goede toestand te verbeteren. Uiterlijk in 2027 moet die goede toestand zijn behaald. Deze plannen worden per stroomgebied samengevoegd tot een stroomgebiedbeheerplan.

Het plangebied maakt deel uit van het stroomgebied Rijndelta en ligt binnen het beheersgebied van het hoogheemraadschap. In het beheerplan voor het stroomgebied is specifiek ingegaan op ingrepen op het gebied van waterregulering en hydromorfologie die op termijn moeten worden aangepakt met maatregelen om de doelen in 2015 (en uiterlijk tot 2027) te bereiken. De vervanging van gemaal de Poel is geen sleutelelement in het pakket van te nemen maatregelen, maar draagt wel bij aan de mogelijkheden voor vismigratie.

3.2.5 Waterakkoord

Het waterakkoord ‘Waterakkoord Rijkswaterstaat IJsselmeergebied - Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier - Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht’ betreft de gebiedsgrensoverschrijdende uitwisseling van water en daarin aanwezige stoffen tussen Rijkswaterstaat IJsselmeergebied, hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier en hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht. Zowel voor normale als bijzondere (droge en natte) omstandigheden is het belangrijk te weten hoeveel water op welke locaties aan- en afgevoerd worden en welke stoffen in dit water voorkomen. Aangezien de capaciteit van het nieuwe gemaal De Poel wordt vergroot van 520 m3/min naar 600 m3/min, zal het huidige akkoord hierop aangepast moeten worden. Vooruitlopend op het aanpassen van het huidige Waterakkoord heeft in februari 2019 overleg plaatsgevonden tussen RWS en Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier, waarbij met name de gevolgen van de capaciteitsvergroting zijn besproken. De uitkomst van het overleg is dat RWS Midden-Nederland (rechtsopvolger van RWS IJsselmeergebied) heeft aangegeven geen bezwaar te hebben ten aanzien van de bouw van gemaal De Poel en de hiermee gerealiseerde capaciteitsvergroting.

3.3 Provinciaal beleid

3.3.1 Structuurvisie Noord-Holland 2040

De structuurvisie is zelfbindend, maar niet bindend voor de lagere overheden. Doorwerking van de in de structuurvisie vastgelegde provinciale belangen vindt plaats in de provinciale ruimtelijke verordening (zie paragraaf 3.3.3). Het provinciaal beleid dient nieuwe bestemmingsplannen echter mee te nemen in het kader van een goede ruimtelijke ordening. De Structuurvisie Noord-Holland 2040 is op 21 juni 2010 vastgesteld. In de structuurvisie geeft de provincie aan welke belangen een rol spelen bij de ruimtelijke ordening in Noord-Holland. Hierbij gaat het om ruimtelijke kwaliteit, duurzaam ruimtegebruik en klimaatbestendigheid (zie figuur 10).

De provincie omschrijft ruimtelijke kwaliteit aan de hand van kernkwaliteiten van het landschap. Nieuwe ontwikkelingen moeten zich tot deze karakteristieken verhouden. Het plangebied voor het gemaal ligt in het veenpolderlandschap. Bij de verdere uitwerking van het plan wordt rekening gehouden met een goede landschappelijke en cultuurhistorische inpassing (zie hoofdstuk 4.4). Onderhavig project is daarmee in lijn met de Structuurvisie Noord-Holland 2040.

Daarnaast is het beleid gericht op bouwen binnen het Bestaand Bebouwd Gebied. Nieuwe ontwikkelingen buiten Bestaand Bebouwd Gebied beoordeelt de Provincie Noord-Holland op grond van het aantonen van nut en noodzaak, de mogelijkheden of onmogelijkheden voor verdichting of transformatie en de provinciale eisen aan ruimtelijke kwaliteit (onder andere de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie), en op de (on)mogelijkheden van het faciliteren van de ontwikkeling vanuit het watersysteem. In hoofdstuk 4.4 wordt hier nader op ingegaan.

Door klimaatverandering moet in de toekomst anders worden omgegaan met grond- en oppervlaktewater. Het huidige afwateringssysteem voldoet niet meer door hevigere regenval, daarom is meer bergingscapaciteit nodig. Met de realisatie van het gemaal bij De Poel wordt het boezemsysteem verbeterd om daarmee wateroverlast te voorkomen. Onderhavig project is daarmee in lijn met de Structuurvisie Noord-Holland 2040.

afbeelding "i_NL.IMRO.0852.BPLGMOgemdepoel018-VA01_0011.png"

Figuur 10: Hoofddoelstelling ruimtelijk beleid

3.3.2 Leidraad Landschap en Cultuurhistorie

De Leidraad Landschap en Cultuurhistorie is een onderdeel van het uitvoeringsprogramma van de Structuurvisie Noord-Holland 2040 en beschrijft de kernkwaliteiten van de verschillende Noord-Hollandse landschappen. Gemeentelijke bestemmingsplannen, die voorzien in nieuwe ontwikkelingen in het landelijk gebied dienen rekening te houden met deze karakteristieke eigenschappen. Daarbij dient nut en noodzaak te worden onderbouwd.

Op de bijbehorende Informatiekaart Landschap en Cultuurhistorie (figuur 11) zijn de volgende landschappelijke en cultuurhistorische waarden in (de directe omgeving van) het plangebied aangegeven:

  • veenpolderlandschap;
  • landschap voormalige Zuiderzee;
  • stedelijk gebied;
  • nationaal landschap Laagholland;
  • aardkundig waardevol gebied;
  • Noorder IJ- en Zeedijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0852.BPLGMOgemdepoel018-VA01_0012.png"

Figuur 11: Landschappelijke en cultuurhistorische waarden (bron: Informatiekaart Landschap en Cultuurhistorie)

De realisatie van het gemaal aan de binnenzijde van de dijk past als kenmerkend element, dat zich richt op het voorkomen van wateroverlast, binnen de kwaliteiten van deze landschappen. Bij de verdere uitwerking van het plan wordt rekening gehouden met een goede landschappelijke en cultuurhistorische inpassing. In hoofdstuk 4.4 wordt hier nader op ingegaan. Het plan is daarmee in lijn van de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie.

3.3.3 Provinciale Ruimtelijke Verordening

De Provinciale Ruimtelijke Verordening (vastgesteld per 2 mei 2018) stelt regels aan gemeentelijke bestemmingsplannen. In de verordening zijn daarnaast mogelijkheden opgenomen om af te wijken van de verordening, in de vorm van afwijkingsregels. De ruimtelijke kwaliteitseis is van toepassing aangezien het een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling in het landelijk gebied betreft.

Voor het gemaal zijn de volgende aspecten uit de verordening van belang:

1. Landelijk gebied, artikel 15;

2. Natuurnetwerk Nederland en natuurverbindingen, artikel 19;

3. Stelling van Amsterdam, artikel 20, 21 en 22;

4. Bufferzones, artikel 24;

5. Weidevogelleefgebied, artikel 25;

6. (Nabij) Aardkundig waardevol gebied, artikel 8.

Hieronder wordt vervolgens aangegeven op welke wijze wordt omgegaan met deze aspecten.

Ad.1.

Het plangebied voor het gemaal De Poel ligt in het landelijk gebied. Ingevolge artikel 15 zijn de ruimtelijke kwaliteitseisen waaraan nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in het landelijk gebied beschreven. Dit is alleen mogelijk indien rekening wordt gehouden met de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie.

Het bestaande gemaal De Poel is dringend aan vervanging toe. Om de waterstanden in de polders op peil te houden is het noodzakelijk een nieuw gemaal van gelijke capaciteit te realiseren. Hiermee kan water afgevoerd worden naar de Gouwzee. Wateroverlast in de polders wordt door de bouw van het gemaal voorkomen. Daarnaast dient tijdens droogweerperioden aanzienlijke hoeveelheden water te worden ingelaten om verzilting van de polders tegen te gaan en om de waterstanden in de polders op peil te houden, waardoor verzakkingen worden voorkomen.

De bouw van het nieuwe gemaal is nodig om situaties van wateroverlast te voorkomen en de wateraanvoer te garanderen. Een gemaal is geen bouwwerk welke door middel van herstructureren, combineren of transformeren, gebouwd kan worden.

Ad 2.

De oevers en het water van de Poel maken onderdeel uit van het Natuurnetwerk Nederland (afgekort NNN). De provinciale verordening (artikel 19) stelt, dat in een bestemmingsplan de wezenlijke kenmerken en waarden van de NNN niet significant mogen worden aangetast en dat negatieve effecten moeten worden voorkomen. Het gemaal heeft een ruimtebeslag van ongeveer 0,5 hectare binnen het NNN. Het beheertype dat geldt ter plaatse van het ruimtebeslag, betreft N13.01 ‘Vochtig weidevogelgrasland’. Dit oppervlakteverlies wordt fysiek dan wel financieel gecompenseerd te worden. Beleid van de Provincie Noord-Holland is dat bij projecten waarbij minder dan 3 ha oppervlak NNN verloren gaat, financiële compensatie mogelijk is, en veelal gaat de voorkeur uit naar financiële compensatie. In dit kader kan aangemerkt worden dat met dit project de aanleg van een vishevel wordt gefinancierd, wat de ecologische kwaliteit van het NNN gebied zal doen verbeteren. In Bijlage 3 is een Natuurtoets opgenomen, waarin de effecten op beschermde gebieden zijn onderzocht.

Ad 3.

De planlocatie ligt binnen de in de verordening als Nationaal Landschap en werelderfgoed aangemerkte Stelling van Amsterdam. Op grond van artikel 21 dienen in het bestemmingsplan regels te worden opgenomen ten behoeve van het behoud of versterking van de kernkwaliteiten van het betreffende Nationale Landschap en/of het behoud of versterking van de Uitzonderlijke Universele Waarden van het betreffende werelderfgoed zoals omschreven in de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie.

Op grond van artikel 22 mag een bestemmingsplan in dit gebied uitsluitend voorzien in functies en uitbreiding van de bebouwing van bestaande functies voor zover deze de kernkwaliteiten of Uitzonderlijke Universele Waarden zoals bedoeld in de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie behouden of versterken. Voorts mogen bestemmingsplannen niet voorzien in grootschalige stads- of dorpsontwikkelingslocaties, glastuinbouwlocaties, bedrijventerreinen of infrastructuurprojecten worden gerealiseerd en mogen bestemmingsplannen geen bestemmingen en regels bevatten die voorzien in aantasting of verdwijnen van de Stelling van Amsterdam tot gevolg hebben. In afwijking hiervan kan hierin wel worden voorzien indien sprake is van groot openbaar belang, voldoende maatregelen worden getroffen om de nadelige effecten van de ontwikkeling te mitigeren of compenseren, het bestemmingsplan in overeenstemming is met de kwaliteitseisen uit artikel 15 en er geen reële andere mogelijkheden zijn.

De Zeedijk maakt als object onderdeel uit van de stelling van Amsterdam. De realisatie van het gemaal is echter vanuit cultuur historisch oogpunt een passende functie in de dijk en doet daarmee geen afbreuk aan de cultuurhistorische waarde van de dijk. De realisatie van het gemaal is hiermee in lijn met het cultuurhistorisch beleid van de provincie Noord-Holland.

 

Ad 4.

Het plangebied ligt in een bufferzone. Ingevolge artikel 24 mag in een bufferzone geen verdere verstedelijking in de vorm van (in de verordening nader gespecificeerde) gebouwen. In aanvulling op het verstedelijkingsverbod geldt dat in bestemmingsplannen moet worden aangegeven op welke wijze de open en groene ruimte wordt beschermd, op welke wijze de ruimtelijke kwaliteit wordt beschermd en op welke wijze de dagrecreatieve functie wordt versterkt waarbij de ontwikkelingen zijn afgestemd op het aangrenzend stedelijk gebied en de ruimtelijke kwaliteiten zoals bedoeld in artikel 15. Zoals hierboven reeds beargumenteerd is de bouw van het gemaal noodzakelijk om de waterstanden in de polders op peil te houden en is er geen reële andere mogelijkheid. In paragraaf 4.4.1 wordt nader ingegaan op de ruimtelijke inpassing van het gemaal in het landschap.

Ad 5.

De leefgebieden van weidevogels zijn beschermd. Het plangebied voor het gemaal heeft ruimtebeslag in weidevogelleefgebied. Ingevolge artikel 25 mag op dit gebied geen nieuwe bebouwing worden gebouwd en geen nieuwe weginfrastructuur worden aangelegd. Door de aanleg van het gemaal vindt ruimtebeslag plaats binnen het weidevogelgebied. Dit betreft dezelfde oppervlakte en compensatie als in het kader van NNN. Deze compensatie wordt fysiek op een andere locatie of financieel gecompenseerd door het hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier in overleg met de provincie Noord-Holland.

Ad 6.

De planlocatie ligt nabij een aardkundig waardevol gebied. Dit gebied ligt zuidelijk van het meer De Poel. Bij de aanleg van het nieuwe gemaal vindt dan ook geen verstoring van dit gebied plaats.

Geconcludeerd kan worden dat het plan voor het gemaal (met aanvullende maatregelen) in lijn is met de Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie. Alle provinciale aspecten zijn onderzocht en akkoord bevonden.

3.3.4 Provinciale Milieuverordening (PMV)

De Provinciale Milieuverordening is gebaseerd op de Wet milieubeheer en de Wet bodembescherming en wordt in fases, tranches genaamd, gewijzigd en geactualiseerd. De eerste tranche is vastgesteld in 1994, de zevende en meest recente tranche trad 11 juli 2011 in werking en op 14 december 2015 is tranche 9 vastgesteld. De Noord-Hollandse milieuverordening bevat onder andere regels over milieubeschermingsgebieden voor stilte en grondwater. In aanvulling hierop geldt per 18 november 2013 het besluit wijziging.

De planlocatie valt niet in een stilte gebied of grondwaterbeschermingsgebied (zie figuur 12). Voor de stichting van gemaal De Poel gelden geen specifieke beperkingen vanuit de PMV.

afbeelding "i_NL.IMRO.0852.BPLGMOgemdepoel018-VA01_0013.png"

Figuur 12: PMV kaart (bron: maps.noord-holland.nl)

3.3.5 Provinciale Watervisie 2021 "Buiten de oevers"

Het Provinciaal Waterplan beschrijft de kaders voor waterbeheer in Noord-Holland. Binnen deze kaders nemen hoogheemraadschappen, waterleidingbedrijven en gemeenten maatregelen om inwoners te beschermen tegen wateroverlast, de kwaliteit van het water te verbeteren en te zorgen voor voldoende wateraan- en afvoer.

Met de Watervisie 2021 stelt de Provincie Noord-Holland kaders voor wateropgaven in Noord-Holland. Dit op basis van de thema’s Veilig en Schoon & Voldoende. Provinciale Staten hebben het plan op 7 januari 2015 vastgesteld.

Klimaatbestendig waterbeheer speelt een centrale rol in het Waterplan. De klimaatverandering, het steeds intensievere ruimtegebruik in Noord-Holland en de toenemende economische waarde van wat beschermd moet worden vragen om een herbezinning hoe we met water omgaan voornamelijk bij ruimtelijke ontwikkeling. De Watervisie kent twee lange termijn doelen: beschermen tegen overstromingen en bijdragen aan schoon en voldoende water.

Voor het eerste doel zijn de volgende speerpunten voor de planperiode 2016-2021 benoemd:

  • kaders stellen voor de regionale waterkeringen
  • beoordelen versterkingsplannen primaire waterkeringen en bevorderen ruimtelijke kwaliteit
  • waterrobuust inrichten bevorderen.

Met de Watervisie 2021 wordt aangesloten op het Bestuursakkoord Water en wordt zo geanticipeerd op de Omgevingswet, die naar verwachting in 2021 van kracht zal worden. Deze wet beoogt minder planvorming en besluiten, een meer integrale afweging op gebiedsniveau, meer doelmatige procedures, regels met ruimte voor innovatie en marktontwikkelingen, en een meer flexibele inzet van instrumenten. De Watervisie is daarom meer dan voorheen een integraal onderdeel van het - strategische - omgevingsbeleid. Dit vraagt om een doelgericht instrumenteel samenspel tussen de Watervisie 2021, de Structuurvisie en overige beleidsvisies uit het fysieke domein. Daar waar het waterbeleid een onlosmakelijk deel is van een omgevingsbeleid, heeft de Watervisie een signalerende en agenderende functie. Concretisering en uitvoering vinden vooral plaats via het ruimtelijke spoor, maar ook via het beleid t.a.v. economie en natuurontwikkeling. Sectorale waterdoelen worden geoperationaliseerd via het waterspoor: concrete activiteiten, de waterverordening en bestuurlijk overleg met waterbeheerders.

De realisatie van gemaal De Poel is in lijn met bovenstaand beleid.

3.3.6 Regiovisie Waterland 2040

In regionaal verband heeft de gemeente Waterland zich gecommitteerd aan de Regiovisie Waterland 2040. Deze visie richt zich op de periode 2020-2040. Voor de planlocatie is de belangrijkste pijler: ‘instandhouding authentieke en open karakter veenweidegebied met accent op verbreding, recreatieve routes en kleinschalige extensieve recreatie en toerisme’. Daarnaast wordt gestreefd naar een duurzaam watersysteem in de regio, zowel voor het binnenwater als het Markermeer. De realisatie van het gemaal, dat als doel heeft het boezemsysteem te verbeteren, sluit hier goed op aan. Het voorgenomen plan is in lijn met de Regiovisie Waterland 2040.

3.4 Beleid Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier

3.4.1 Waterprogramma 2016-2021

In het vigerende Waterprogramma (voorheen waterbeheersplan) beschrijft het hoogheemraadschap de taken voor de periode 2016-2021, toegespitst op de thema’s waterveiligheid, wateroverlast, watertekort, schoon en gezond water en crisisbeheersing.

De missie van het hoogheemraadschap is erop gericht om ook de komende jaren, ondanks klimaat- en weersveranderingen, Noord-Holland boven het Noordzeekanaal veilig te houden tegen overstromingen en te zorgen voor droge voeten en schoon water. In dit waterprogramma licht het hoogheemraadschap het concept meerlaagsveiligheid toe en het verschil tussen de oude benadering van de veiligheidsfilosofie: overschrijdingskans met focus op de dijk, en de nieuwe veiligheidsfilosofie: overstromingskans met aanvullend focus op veiligheid van mens en economie.

Het vervangen van het oude gemaal De Poel door een nieuwe gemaal betreft een waarborgen van de dagelijkse bedrijfsvoering van het hoogheemraadschap in het voorkomen van wateroverlast, en draagt bij in het kader van het thema watertekort. De stichting van gemaal De Poel past dus binnen bovengenoemd kader.

3.4.2 Raamplan Bescherming tegen Wateroverlast (2004)

In het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW, 2003) zijn afspraken gemaakt over de aanpak van wateroverlast, watertekort en waterkwaliteit voor de komende jaren. Rijk, provincies, waterschappen en gemeenten dienen te anticiperen op veranderende omstandigheden, zoals klimaatverandering, zeespiegelstijging, bodemdaling en toename van verhard oppervlak. Dit noemen we de wateropgave en deze is erop gericht de watersystemen in 2015 op orde te hebben en daarna op orde te houden. Het beleid dat zich met deze materie bezighoudt wordt aangeduid als ‘Waterbeheer van de 21e eeuw’ (WB 21). Het bestuur van HHNK heeft op 28 april 2004 besloten de aanpak van de wateroverlast prioriteit te geven.

De stichting van gemaal De Poel kan gezien worden als navolging van bovengenoemde prioriteit om wateroverlast aan te pakken.

3.4.3 Beleidsnota Waterkeringen 2012-2017

In de beleidsnota waterkeringen beschrijft het hoogheemraadschap de visie op de invulling van haar kerntaken veiligheid tegen overstromingen en de zorg voor droge voeten. Zij presenteert daarin haar visie op multifunctionele waterkeringen, waarbij het leidende principe – de vrijwaring van dijken – wordt omgekeerd en de multifunctionaliteit van waterkeringen als uitgangspunt wordt genomen. De kansen voor multifunctionaliteit van dijken worden samen met de omgeving afgewogen. Voor gemaal de Poel is dan ook gekeken welke meekoppelkansen geïdentificeerd kunnen worden bij de stichting van een gemaal op een nieuwe plek in de dijk.

3.5 Gemeentelijk beleid

De Structuurvisie Waterland 2005 is verouderd en niet meer geldig. Er is sprake geweest van de ontwikkeling van een Structuurvisie Waterland 2040, maar gemeente Waterland heeft aangegeven dat het vernieuwen van de structuurvisie wegens andere prioriteiten gestopt is. Hierdoor is geen vigerende structuurvisie, waaraan getoetst kan worden.

3.5.1 Bestemmingsplan Buitengebied

Het plangebied voor het gemaal valt binnen het bestemmingsplan: ‘Buitengebied Waterland 2013’, vastgesteld op 11 april 2013 door de gemeenteraad van Waterland. Hierin is het beleid voor het landelijk gebied beschreven. Ten aanzien van het waterbeheer is in het bestemmingsplan Buitengebied Waterland 2013 geen specifiek beleid opgenomen.

In dit bestemmingsplan gelden voor het plangebied de volgende bestemmingen:

ten westen van de Zeedijk ter plaatse van het water de Poel:

  • enkelbestemming ‘natuur-2’;
  • dubbelbestemmingen ‘waarde - aardkundig’; ‘waarde - archeologie 4’ en ’waterstaat - waterkering’;
  • gebiedsaanduiding ‘vrijwaringszone dijk’;

op de zeedijk zelf:

  • enkelbestemmingen ‘verkeer’, ‘verkeer - fiets- en voetpaden’ en groen;
  • dubbelbestemmingen ‘waarde - aardkundig’, ‘waarde - archeologie 2’, ‘waarde - archeologie 4’, en ’waterstaat - waterkering’;
  • gebiedsaanduiding ‘vrijwaringszone dijk’;

ten oosten van de Zeedijk ter plaatse van het water de Gouwzee:

  • enkelbestemming ‘natuur-1’;
  • dubbelbestemmingen ‘waarde - aardkundig’, ‘waarde - archeologie 2’ (alleen locatie 4) ‘waarde - archeologie 4’ en ’waterstaat - waterkering’;
  • gebiedsaanduiding ‘vrijwaringszone dijk’.

Voor een aantal bestemmingen (waaronder ‘groen’, ‘verkeer’, verkeer - fiets- en voetpaden’, ‘waterstaat - waterkering’, ‘natuur-1’, natuur-2’) is het verboden om een gebouwen te bouwen op gronden van deze bestemming. Hiervoor is geen afwijkingsbevoegdheid (middels afwijken van het bestemmingsplan met een omgevingsvergunning) opgenomen in het bestemmingsplan. Het gemaal is daarmee niet inpasbaar in het vigerende bestemmingsplan. In overleg met de gemeente Waterland is gekozen om een nieuw bestemmingsplan op te stellen.

3.5.2 Waterland paraplubestemmingsplan 2018

In het plangebied is tevens het bestemmingsplan ‘Waterland - Parapluplan 2018’ van kracht, vastgesteld door de gemeenteraad van Waterland op 7 juni 2018. De doorwerking van dit bestemmingsplan op onderhavig bestemmingsplan wordt besproken in paragraaf 1.2.

3.5.3 Welstandsbeleid

De gemeente Waterland heeft haar welstandsbeleid beschreven in de Nota Uiterlijk van Bouwwerken Waterland 2018. De welstandsbeoordeling is volgens artikel 12 van de Woningwet gericht op het uiterlijk en de plaatsing van een bouwwerk, en moet zijn gebaseerd op door de gemeenteraad vastgestelde criteria. De Nota Uiterlijk van Bouwwerken Waterland 2018 bevat criteria voor omgevingsvergunningsplichtige bouwwerken die op grond van het vigerende bestemmingsplan zijn toegelaten of waarvan de gemeente wil meewerken aan een afwijking (art.2.12 Wabo) van het bestemmingsplan. Daarnaast heeft de nota betrekking op excessen bij bouwwerken die vergunningsvrij zijn. In de nota worden algemene en gebiedsgerichte welstandscriteria onderscheiden. De algemene welstandscriteria gelden als uitgangspunt voor iedere welstandsbeoordeling. De gebiedsgerichte welstandscriteria worden gebruikt om te beoordelen hoe het bouwwerk past in zijn omgeving.

Voor het landelijk gebied is het bijzondere beoordelingsniveau van toepassing. Uitgangspunt is het behouden en waar mogelijk versterken van de landschappelijke karakteristieken. Het aanwijzen als bijzonder gebied heeft tot doel het behoud en versterken van de landschappelijk kwaliteiten te stimuleren, en niet om de gebruiksmogelijkheden te beperken. Bij dit plan is sprake van een specifieke ontwerpopgave. In paragraaf 2.3 is uiteengezet hoe het ontwerp eruit ziet. Er is gekozen voor bebouwing die zoveel mogelijk is weggewerkt in de dijk.

Het uiteindelijke bouwplan wordt voorgelegd aan de welstandscommissie. Omdat het bouwplan is ontwikkeld met speciale aandacht voor de gebiedscontext, vormt het welstandsbeleid op voorhand geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan. Zie paragraaf 2.4 voor een toelichting op het ontwerpatelier.

3.5.4 Omgevingsvisie Waterland 2030

De gemeente Waterland beschikt over een prachtig en waardevol gebied met kleine historische kernen. Het is belangrijk dat veranderingen hieraan bijdragen. De gemeente Waterland heeft daarom de koers van het ruimtelijk beleid tot 2030 vastgelegd in een omgevingsvisie, zoals op 9 maart 2017 door de gemeenteraad is vastgesteld. De omgevingsvisie geeft niet alleen richting aan ruimtelijke ontwikkelingen in de komende jaren, maar ook een visie op de manier waarop wordt omgegaan met nieuwe ruimtelijke initiatieven. De omgevingsvisie is hierdoor onder meer belangrijk voor plannen die niet kunnen worden gerealiseerd op basis van een bestemmingsplan.

De kernprincipes zijn:

  • vertrek vanuit historie, landschap en natuur;
  • wees groot in kleinschaligheid;
  • houd de stad op afstand maar versterk de verbindingen;
  • ga voor duurzaam;
  • beleef en respecteer het water.

Door de realisatie van het nieuwe gemaal is het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier beter in staat om het poldergebied tegen overstromingen te beschermen. Daarnaast is er een betere bestrijding van wateroverlast mogelijk, waarmee de waterveiligheid wordt gewaarborgd. Aangezien het gemaal een inlaatfunctie krijgt wordt waterschaarste voorkomen. Op deze manier sluit het gemaal, en daarmee onderliggend bestemmingsplan, goed aan op de Omgevingsvisie Waterland 2030.

3.5.5 Waterplan Waterland

De gemeente Waterland onlosmakelijk verbonden met water. Het doel van het waterplan is een overkoepelend visiedocument te presenteren van het huidige waterbeleid, ambities, kansen en knelpunten binnen het watersysteem van de gemeente Waterland. Binnen het waterplan worden gezamenlijke afspraken gemaakt tussen de gemeente en het hoogheemraadschap ieder vanuit zijn eigen verantwoordelijkheid. Daarnaast vormt het waterplan een opmaat voor de overdracht van het onderhoud van het stedelijk oppervlaktewater vanuit de gemeente aan het hoogheemraadschap. In het Waterplan Waterland zijn ambities en doelen geformuleerd op de volgende punten:

  • waterkwantiteit en beheer en onderhoud;
  • grondwater;
  • waterkwaliteit;
  • waterkeringen;
  • afvalwater, hemelwater en ondiep grondwater;
  • water en ruimtelijke ordening.

In de ambitie ‘Water en ruimtelijke ordening’ wordt beschreven dat de belangen van het watersysteem als ordenend principe worden moeten betrokken bij ruimtelijke ontwikkelingen. Gemeente en hoogheemraadschap (en eventueel de provincie en Rijkswaterstaat) dienen in een vroegtijdig stadium te zorgen voor afstemming zodat water optimaal in ruimtelijke plannen wordt meegenomen. Ook wordt ernaar gestreefd dat de waterparagraaf een integraal onderdeel is van alle ruimtelijke plannen en besluiten waarin water een aandachtspunt is. Voor de waterparagraaf wordt verwezen naar paragraaf 4.5, waarin achtereenvolgens de waterkwantiteit, waterkwaliteit, waterkeringen en afvalwaterketen besproken wordt, gevolgd door een conclusie.

Hoofdstuk 4 Milieu- en omgevingsaspecten

4.1 Inleiding

Voor het plangebied en omgeving kunnen (wettelijke) belemmeringen en/of voorwaarden een rol spelen. Het uitgangspunt voor het bestemmingsplan is dat er een goede omgevingssituatie ontstaat. In de volgende paragrafen zijn de randvoorwaarden die voortvloeien uit de milieu- en omgevingsaspecten beschreven.

4.2 MER-beoordeling

In bijlage C en D van het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het bestemmingsplan planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast moet het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, nagaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:

  • de kenmerken van de projecten;
  • de plaats van de projecten;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

Het nieuw te bouwen gemaal ligt nabij het Natura 2000-gebied Markermeer & IJmeer. Het is niet toegestaan zonder een natuurbeschermingswetvergunning een project te realiseren dat significant verstorende of verslechterende effecten heeft op de doelen van het Natura 2000-gebied. Indien significante effecten aan de orde zijn, dient een passende beoordeling opgesteld te worden en daarmee is een MER-verplichting aan de orde.

Voor de aanleg en het gebruik van het nieuwe gemaal is een natuurtoets uitgevoerd (zie hoofdstuk 4.3 en Bijlage 3). Hieruit blijkt dat significante effecten kunnen worden uitgesloten, waardoor het opstellen van een passende beoordeling niet benodigd is.

Op grond van het Besluit milieueffectrapportage geldt daarom geen MER-verplichting voor de realisatie van het nieuwe gemaal. Het doorlopen van een MER-procedure voor dit bestemmingsplan is niet aan de orde.

4.3 Ecologie

In Nederland is de natuurbescherming opgesplitst in de bescherming van gebieden enerzijds, en de bescherming van soorten anderzijds. Om te onderzoeken of sprake is van negatieve effecten van op beide beschermingsregimes is zowel een bureaustudie uitgevoerd naar flora en fauna als veldonderzoek. In deze paragraaf wordt ingegaan op de conclusies die hieruit af te leiden zijn voor zowel gebiedsbescherming als soortbescherming.

4.3.1 Gebiedsbescherming

In deze paragraaf wordt onderscheid gemaakt in de volgende vier zaken:

  • Natura 2000;
  • beschermde natuurmonumenten;
  • Natuurnetwerk Nederland;
  • stikstofdepositie op natuurgebieden.

Natura 2000-gebied

Gebiedsbescherming in Nederland vindt onder meer plaats via de Wet natuurbescherming (Wnb). Direct achter de Zeedijk bevindt zich het Natura 2000-gebied Markermeer & IJmeer, die valt onder de werking van deze wet. De lokale begrenzing (geel-groen gemarkeerd) van het Natura 2000-gebied is opgenomen in figuur 13.

Het Natura 2000-gebied Markermeer & IJmeer beslaat een oppervlakte van circa 68.460 ha, waarvan circa 1.100 ha zowel Vogel- als Habitatrichtlijngebied is. In de omgeving van het plangebied is sprake van zowel habitatrichtlijngebied (hierna HR) en vogelrichtlijngebied (hierna VR).

afbeelding "i_NL.IMRO.0852.BPLGMOgemdepoel018-VA01_0014.png"

Figuur 13: Begrenzing Natura 2000-gebied Markermeer & IJmeer (groen HR + VR en blauw alleen VR)

Binnen het Natura 2000-gebied Markermeer & IJmeer zijn doelstellingen aangewezen voor de habitatsoorten H1163 rivierdonderpad en de H1318 meervleermuis. Verder is het gebied aangewezen voor het habitattype H3140 Kranswierwateren. Tenslotte, is het gebied aangewezen voor twee broedvogelsoorten en meerdere niet-broedvogels. Tabel 1 geeft een overzicht van alle aangewezen Natura 2000-waarden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0852.BPLGMOgemdepoel018-VA01_0015.png"

Tabel 1: Aangewezen soorten Natura 2000-gebied Markermeer & IJmeer

Verstoring van (leefgebieden) van deze soorten en vernietiging van habitattypen zijn op voorhand niet uit te sluiten. De verstorende effecten zijn onder meer afhankelijk van de werkzaamheden en de periode waarin de werkzaamheden worden uitgevoerd. In het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 (want uitgevoerd voor 1 januari 2017) is daarom een voortoets uitgevoerd. Aangezien de voormalige Natuurbeschermingswet 1998 en de geldende Wet natuurbescherming een externe werking kent, is irrelevant of de werkzaamheden binnen of buiten de begrenzing van het gebied worden uitgevoerd.

De voortoets is onderdeel van de Natuurtoets die in Bijlage 3 is opgenomen. Hieruit blijkt dat significant negatieve effecten van het voornemen op het Natura 2000-gebied Markermeer & IJmeer uit te sluiten zijn. Wel treedt tijdelijke verslechtering op. Voor deze tijdelijke verslechtering is een verslechteringstoets opgesteld en is een vergunning Wet natuurbescherming verleend. Deze vergunning is op 15 augustus 2017 verleend door de provincie Noord-Holland. De instandhoudingsdoelen van het Natura 2000-gebied Markermeer& IJmeer komen als gevolg van de bouw van het gemaal niet in het geding.

Beschermde natuurmonumenten

In de omgeving van het gemaal De Poel ligt het Beschermd Natuurmonument Waterland Aeën en Dieën. Figuur 14 laat de ligging van dit Beschermd Natuurmonument ten opzicht van het gemaal zien.

Het nieuwe gemaal ligt op een afstand van 0,5 km of verder van het beschermde natuurmonument. Op basis hiervan kan worden uitgesloten dat sprake is van (tijdelijke) effecten waarbij verstoring van de aanwezige vogelsoorten op kan treden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0852.BPLGMOgemdepoel018-VA01_0016.png"  

Figuur 14: Locatie Beschermd Natuurmonument Waterland Aeën en Dieën aangegeven met bruin

Natuurnetwerk Nederland

Figuur 15 toont de begrenzing van gebieden die onderdeel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland. De gehele Gouwzee buiten de Zeedijk is onderdeel van de NNN en daarnaast de oever en het kleine voorland aan de binnenteen van de Zeedijk. De provinciale verordening (artikel 19) stelt, dat in een bestemmingsplan de wezenlijke kenmerken en waarden van de NNN niet significant mogen worden aangetast en dat negatieve effecten moeten worden voorkomen. Het gemaal heeft een ruimtebeslag van ongeveer 0,5 hectare binnen het NNN. Het beheertype dat geldt ter plaatse van het ruimtebeslag, betreft N13.01 ‘Vochtig weidevogelgrasland’. In het huidige plangebied is deze compensatie niet te realiseren. Bij oppervlakten van minder dan 3 hectare gaat de provincie dan ook bij voorkeur over op financiële compensatie. Buitendijks is er netto geen sprake van oppervlaktebeslag binnen het NNN.

afbeelding "i_NL.IMRO.0852.BPLGMOgemdepoel018-VA01_0017.png"

Figuur 15: Locaties (ambitie)beheertypen vochtig weidevogelgrasland (groen), zoete plas (lichtblauw) en moeras (donkergroen)

Conclusie beschermde gebieden

In het kader van de Wet natuurbescherming is een vergunning nodig voor het optreden van een tijdelijke verslechtering. Uit de voortoets in Bijlage 3 blijkt dat als gevolg van de verslechtering de instandhoudingsdoelen niet in het geding komen. Deze vergunning is op 15 augustus 2017 verleend door de provincie Noord-Holland.

Ten aanzien van het NNN is financiële compensatie nodig voor de vernietiging van een oppervlak van circa 0,5 ha NNN. Het Hoogheemraadschap en de provincie Noord-Holland zijn voornemens een overeenkomst hiervoor te sluiten, om ook voor de toekomstige projecten zodat niet voor elk project nieuwe afspraken gemaakt moeten worden.

4.3.2 Soortenbescherming

Soortbescherming in Nederland vindt plaats conform de Wet Natuurbescherming (Wnb). Op grond van deze wet is een groot aantal dier- en plantensoorten aangewezen als beschermde inheemse soort. Uit de natuurtoets blijkt dat voor de volgende soorten effecten zijn te verwachten.

Vaatplanten

Op de projectlocatie is het voorkomen van enkele licht beschermde vaatplantsoorten van de Flora- en faunawet (Ffw, voorganger van de Wnb) aannemelijk. Soorten als zwanenbloemen grote kaardenbol komen vrij algemeen voor de in omgeving. Voor het verstoren van licht beschermde vaatplanten geldt een vrijstelling. Daarnaast zijn de licht beschermde soorten van de Ffw na 1 januari 2017, na inwerkingtreding van de Wn, niet meer beschermd. Dit geldt ook de voor zwaarder beschermde rietorchis die in de omgeving van de projectlocatie is aangetroffen en op de projectlocatie niet kan worden uitgesloten. Ook de beschermde status van deze soort is vervallen per 1 januari 2017.

Uit de database van de NDFF blijkt dat in de omgeving van het voornemen geen beschermde vaatplantsoorten van de Wnb zijn aangetroffen. Hierdoor kunnen negatieve effecten van het voornemen op beschermde vaatplanten worden uitgesloten. Nader onderzoek en een ontheffingsaanvraag zijn niet nodig.

Vogels

Het gebied op en rond de Gouwzee is een verzamelplaats van allerlei vogels en is een belangrijke broedvogelgebied. Ter hoogte van het gemaal zijn vanuit de literatuur geen waarnemingen bekend van vogels waarvan het nest jaarrond beschermd is. Het is niet uit te sluiten dat algemeen voorkomende broedende vogels aanwezig zijn op of in de nabijheid van het gemaal. Omdat op de zeedijk geen bomen aanwezig zijn, worden nesten van jaarrond beschermde vogels niet verwacht.

Broedende vogels zijn onder de Wnb zwaar beschermd. Er moet rekening gehouden worden met de aanwezigheid van nesten en broedende vogels van algemeen voorkomende watervogels (onder andere fuut, waterhoen, wilde eend, meerkoet). De doorlooptijd van de werkzaamheden aan het gemaal bedraagt circa één jaar. Hierdoor is het aannemelijk dat ook tijdens het broedseizoen wordt gewerkt. Het staken van de werkzaamheden ten behoeve van het broedseizoen (15 maart -15 juli) is onwenselijk. Wel kan de start van de werkzaamheden afgestemd worden op de voorkomende vogelsoorten en het broedseizoen. De werkzaamheden worden aangevangen voor het broedvogelseizoen (voor 15 maart), waarna continu wordt doorgewerkt om te voorkomen dat vogels gaan broeden in de omgeving van het gemaal. Op deze wijze wordt verstoring van broedende vogels voorkomen. Daarmee is een ontheffing Wnb voor de werkzaamheden niet nodig.

Vissen

Omdat de werkzaamheden na 1 januari 2017 worden uitgevoerd, is het risico op het verstoren van vissoorten beperkt doordat verschillende vissoorten die voor de inwerkingtreding van de Wnb nog beschermd waren, dit na 1 januari 2017 niet meer zijn. Soorten als kleine modderkruiper, rivierdonderpad en bittervoorn verliezen hun beschermde status. Andere zwaar beschemde soorten zoals de grote modderkruiper komen niet voor in de omgeving van het voornemen. Negatieve effecten op beschermde vissoorten kunnen zodoende worden uitgesloten. Nader onderzoek en een ontheffingsaanvraag voor het verstoren van vissen zijn niet nodig.

Grondgebonden zoogdieren

Ter plaatse van de projectlocatie is het voorkomen van licht beschermde grondgebonden zoogdiersoorten aannemelijk. Verschillende muizensoorten, konijn, mol en vos komen voor op of in de directe omgeving van de projectlocatie. Voor het verstoren van deze soorten geldt echter vrijstelling. Vanuit de literatuur zijn geen waarnemingen van zwaar(der) beschermde grondgebonden zoogdieren (zoals waterspitsmuis en noordse woelmuis) bekend. Wel zijn waarnemingen van de waterspitsmuis en de noordse woelmuis in de directe omgeving bij Monnickendam, ten noorden van het gemaal. Uit het nader veldonderzoek dat E.C.O. Logisch uitvoerde naar de aanwezigheid van deze zwaar beschermde muizensoorten bleek dat deze soorten niet aanwezig zijn in de omgeving van het gemaal. Negatieve effecten op zwaar beschermde grondgebonden zoogdiersoorten kunnen zodoende worden uitgesloten. Nader onderzoek en een ontheffingsaanvraag voor het verstoren van deze soorten zijn niet nodig.

Vleermuizen

In de omgeving van de planlocatie zijn waarnemingen van diverse vleermuissoorten bekend. Soorten zoals de gewone dwergvleermuis, rosse vleermuis, meervleermuis, laatvlieger en gewone grootoorvleermuis zijn in de omgeving aangetroffen.

Binnen het plangebied zijn geen geschikte bomen aanwezig die dienst kunnen doen als verblijfplaats voor vleermuizen. De aanwezigheid van vliegroutes kan in dit stadium ook al uitgesloten worden aangezien er geen begeleidende elementen zoals bomenrijen aanwezig zijn. De waarnemingen betreffen waarschijnlijk foeragerende dieren. Het foerageergebied kan tijdelijk door de werkzaamheden verstoord worden. Verstoring kan voorkomen worden door bij de werkzaamheden uitstraling van licht naar het wateroppervlak te voorkomen.

Amfibieën en reptielen

Ter plaatse van de projectlocatie is het voorkomen van licht beschermde amfibiesoorten aannemelijk. Soorten zoals bruine kikker, gewone pad en kleine watersalamander komen voor op of in de directe omgeving van de projectlocatie. Voor het verstoren van deze soorten geldt echter vrijstelling. Ter plaatse van de projectlocatie en in de directe omgeving hiervan zijn vanuit de literatuur geen waarnemingen bekend van zwaar(der) beschermde amfibieën zoals bijvoorbeeld de vinpootsalamander, kamsalamander en poelkikker. Wel is in de omgeving van het voornemen de aanwezigheid van de rugstreeppad vastgesteld. Op de projectlocatie komt de soort momenteel niet voor omdat hier in de huidige situatie geen geschikt leefgebied voor de soort aanwezig is (geen pioniersvegetatie). Gedurende de werkzaamheden dient echter wel rekening te worden gehouden met het verschijnen van deze zwaar beschermde soort op de projectlocatie. Rugstreeppad staat bekend als superpionier en kan in korte tijd grote afstanden afleggen opzoek naar geschikte voortplantingswateren. Indien op de projectlocatie regenwaterplassen op een zandige ondergrond ontstaan, kan de rugstreeppad de projectlocatie gebruiken om zich voort te planten. Indien de rugstreeppad op de projectlocatie verschijnt en door de werkzaamheden verstoord raakt, dan vindt een overtreding van de Wnb plaats. In dat geval dienen de werkzaamheden te worden gestaakt en alsnog een ontheffing voor het verstoren van deze zwaar beschermde soort worden aangevraagd. Deze situatie kan worden voorkomen door het ontstaan van regenwaterplassen op de projectlocatie te voorkomen gedurende het voortplantingsseizoen van de soort (april - augustus).

Ter plaatse van de projectlocatie en zijn vanuit de literatuur geen waarnemingen van beschermde reptielen zoals bijvoorbeeld de ringslang. Uit de omgeving van het voornemen is echter wel een waarneming van een ringslang bekend. Tijdens het nader veldonderzoek dat door E.C.O Logisch gedurende de zomer van 2016 is uitgevoerd, werd geconstateerd dat de ringslang niet in de omgeving van het plangebied aanwezig is. Ook voor de andere beschermde reptielsoorten is er in of nabij de projectlocatie geen geschikt leefgebied aanwezig. Verstoring van reptielsoorten als gevolg van het voornemen kan worden uitgesloten. Nader onderzoek en een ontheffingsaanvraag zijn niet nodig.

Libellen

Ter plaatse van de projectlocatie en in de directe omgeving hiervan zijn geen waarnemingen bekend van beschermde libellensoorten. De omgeving van de projectlocatie biedt geen geschikt leefgebied aan de beschermde libelsoorten. De aanwezigheid van beschermde libelsoorten in de directe nabijheid van de projectlocatie kan zodoende worden uitgesloten. Nader onderzoek en een ontheffingsaanvraag zijn niet nodig.

Dagvlinders

Ter plaatse van de projectlocatie en in de directe omgeving hiervan zijn geen waarnemingen bekend van beschermde vlindersoorten. De omgeving van de projectlocatie biedt geen geschikt leefgebied aan de beschermde vlindersoorten. De aanwezigheid van beschermde vlindersoorten in de directe nabijheid van de projectlocatie kan zodoende worden uitgesloten. Nader onderzoek en een ontheffingsaanvraag zijn niet nodig.

Conclusie beschermde soorten

Op basis van het uigevoerde veldonderzoek voor aanwezigheid beschermde flora en fauna, kan vastgesteld worden dat er ter plekke van de projectlocatie enkele licht beschermde soorten voor kunnen komen. Voor het verstoren van deze soorten geldt een vrijstelling. Daarnaast kunnen er vogelsoorten broeden op of nabij de projectlocatie. Het verstoren van broedende vogels is verboden en dient voorkomen te worden. Dit kan worden voorkomen door de start van de werkzaamheden buiten het broedseizoen te plannen vervolgens gedurende het broedseizoen continu door te werken. Verder kan worden geconstateerd dat er momenteel geen zwaar(der) beschermde soorten voorkomen op of nabij de projectlocatie. Wel dient rekening te worden gehouden met het verschijnen van de rugstreeppad.

4.3.3 Stikstofdepositie op natuurgebieden

Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer. De wet geeft grenswaarden voor concentraties in de buitenlucht van stoffen. In Nederland zijn de maatgevende luchtverontreinigende stoffen stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10).

In de Wet luchtkwaliteit is opgenomen dat een project doorgang kan vinden, wanneer aannemelijk kan worden gemaakt dat het project ‘niet in betekenende mate’ bijdraagt aan de luchtkwaliteit. Het begrip 'niet in betekenende mate' (NIBM) is gedefinieerd als 3 % van de jaargemiddelde grenswaarde voor stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10), te weten 1,2 µg/m³. Wanneer de bijdrage van het project beneden deze grens blijft, is een uitgebreid onderzoek niet noodzakelijk. Indien de bijdrage meer dan 3 % bedraagt voor één van beide componenten is een uitgebreid luchtkwaliteitonderzoek noodzakelijk, waarbij de totale concentratie inzichtelijk wordt gemaakt.

Normaliter zijn geen emissies van luchtverontreinigende stoffen niet aan de orde bij een elektrisch aangedreven gemaal. De bijdrage van luchtverontreinigende stoffen aan de concentraties in de lucht is dan ‘niet in betekenende mate’. Een eventuele noodstroomvoorziening (diesel) is niet permanent aanwezig en wordt alleen geïnstalleerd als dat nodig is.

Tijdens de bouwfase is wel stikstofemissie en -depositie aan de orde en daarmee is de PAS regelgeving van 1 juli 2015 relevant. Ten tijde van de uitvoering vinden er gedurende ongeveer een jaar tijd werkzaamheden plaats waarbij sprake is van aan en afvoer van materialen en bouwactiviteiten nabij het Natura2000 gebied. Voor deze fase is een indicatieve berekening uitgevoerd met Aerius Calculator om te bepalen of een melding of aanvraag van een Nbw-vergunning noodzakelijk is. Er is geen melding of vergunning nodig voor stikstofdepositie. Bijlage 4 geeft de resultaten van deze berekening.

De realisatie van het gemaal leidt niet tot een toename van het verkeer, alleen voor regulier en speciaal onderhoud is sprake van bestemmingsverkeer. Het gemaal wordt voorzien van elektrisch aangedreven pompen en een verwarmingsinstallatie. Een eventueel noodstroom aggregaat kan aangesloten worden, maar is niet permanent aanwezig. Dit betekent dat emissies niet aan de orde zijn. Een toename van de concentraties stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) is daarom op voorhand uit te sluiten.

Op basis van de berekening wordt niet verwacht dat de uitvoeringsfase tot overschrijding van de grens voor stikstof depositie gaat leiden. Er is derhalve geen melding of Nbw-vergunning nodig. Onderhavig plan is daarmee in lijn met de Wet milieubeheer.

4.3.4 Conclusies ecologie

In de onderstaande tabel zijn alle conclusies en vervolgstappen ten aanzien van ecologie opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0852.BPLGMOgemdepoel018-VA01_0018.png"

Tabel 2: Conclusies ecologie

4.4 Landschap, cultuurhistorie en archeologie

Bij de ontwikkeling van plannen en projecten dient rekening te worden gehouden met de aspecten landschap en cultuurhistorie, waaronder archeologie.

Het centrale uitgangspunt in het beleid voor landschap en cultuurhistorie in Noord-Holland is ‘behoud door ontwikkeling’. Dit is een ontwikkelingsgerichte benadering waarbij wordt uitgegaan van bestaande elementen, waarden en kenmerken in het landschap. Deze zijn gevat in de zogenaamde kernkwaliteiten. Nieuwe ontwikkelingen dienen bij te dragen aan het behouden of versterken van de kernkwaliteiten.

Voor de landschappelijke, cultuurhistorische en archeologische opbouw van het gebied wordt verwezen naar het bureauonderzoek van RAAP (zie Bijlage 5).

4.4.1 Landschap en Ruimtelijke inpassing

Volgens de (geactualiseerde) Structuurvisie NH 2040, verder uitgewerkt in de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie, is door de hoge natuur- en cultuurwaarden van het landschap Laag Holland en monumentale waarde van de dijken een zorgvuldige ruimtelijke inpassing nodig.

De projectlocatie maakt onderdeel uit van het nationaal landschap Laag Holland. Door de hoge natuur- en cultuurwaarden wordt dit landschap beschermd en valt Laag-Holland onder het ruimtelijk kwaliteitsbeleid van de provincie. Laag Holland wordt gekenmerkt door de volgende kernkwaliteiten:

  • grote openheid van het landschap;
  • veel weide- en moerasvogels;
  • oude geometrische inrichtingspatroon in de droogmakerijen;
  • veenpakketten;
  • middeleeuwse strokenverkaveling en historische watergangen;
  • veel archeologische locaties;
  • karakteristieke dijk- en lintdorpen.

De kernkwaliteit ‘openheid van het landschap’ kan aangetast worden door constructie van het nieuwe gemaal. Het kan echter ook juist verbeterd worden door een passend architectonisch ontwerp van het nieuwe gemaal en sloop van het oude gemaal. Het bestaande gemaal wordt hoe dan ook gesloopt, waardoor deze geen impact meer heeft op het open landschap. Met betrekking tot de archeologische locaties wordt verwezen naar de betreffende paragraaf in dit hoofdstuk. De overige kernkwaliteiten worden naar verwachting niet of slechts zeer minimaal aangetast.

Het landschap Laag Holland valt onder het ruimtelijk kwaliteitsbeleid van de provincie. Het plangebied is tevens onderdeel van de ‘Noorder IJ- en Zeedijk’ dat aangewezen is als provinciaal monument. De dijken zijn een beeldbepalend element in het Noord-Hollandse polderlandschap door de continuïteit en de hoogte van de dijken in samenhang met de openheid van het omliggende landschap. Het kwaliteitsbeleid van de provincie geeft aan dat ruimtelijke ontwikkelingen worden beoordeeld op de effecten die het open karakter van het gebied aantasten. Eventuele ruimtelijke ontwikkelingen in en om deze gebieden moeten aantoonbaar positief bijdragen aan het karakteristieke landschapsbeeld van het gebied. Het in beeld brengen van de visuele effecten is noodzakelijk. In dit geval is zowel de Zeedijk als het meer De Poel aangewezen als provinciaal monument.

Bij verdere uitwerking van de plannen dient de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie, het Handboek Ontwikkelen met Ruimtelijke Kwaliteit, met tips en aandachtspunten, als leidraad gebruikt te worden. Tevens dient verantwoording plaats te vinden van de ruimtelijke inpassing, waaronder visuele effecten.

Nieuwbouw van het gemaal biedt een kans om de ruimtelijke markering als een bijzonder moment langs de lijnen van Zeedijk en N518 aan te laten sluiten bij de familie van gemalen uit de omgeving (Schardam en Monnickendam). De uitstraling is hier robuust, als fortificatie en gemaakt van typische Hollandse materialen.

4.4.2 Cultuurhistorie

Op zijn vroegst in de 9e eeuw beginnen de ontginningen van het veen, om in de loop van de 10e eeuw ook echt systematisch op gang te komen (Bos, 1988). In de 12e eeuw is de maaivelddaling als gevolg van de ontginning al zo ver gevorderd dat het landschap door middel van dijken moet worden beschermd. Eerst worden de kleinere veenstroompjes afgedamd. In de loop van de tweede helft van de 12e eeuw doen zich een aantal overstromingen voor die aanleiding zijn tot grootschalige dijkenbouw (Van Leeuwen & De Witte, 1977). Grote stukken landbouwgrond gaan daarbij verloren en Marken bijvoorbeeld is vanaf deze periode een eiland (Burger e.a, 1985). De dijk aan de landzijde van De Poel was onderdeel van deze ontwikkeling en moet dus in de tweede helft van de 13e eeuw aangelegd zijn om het buitenwater van de Zuiderzee buiten te houden. Voor een verdere omschrijving van cultuurhistorische waarden wordt verwezen naar het bureauonderzoek van RAAP (zie Bijlage 5).

Volgens de database van verdwenen Nederlandse molens (www.molendatabase.nl) zijn er geen molenplaatsen binnen het plangebied bekend. Wel zijn langs de landzijde van De Poel acht molenplaatsen bekend van poldermolens die tussen 1649 en 1880 gefunctioneerd hebben. Volgens de toelichting zouden de molens het polderwater in De Poel hebben gepompt en zou het water vervolgens bij eb uit De Poel naar de Gouwzee zijn gestroomd. De molendatabase geeft dus ook geen uitsluitsel over het moment van aanleg van de dijk rond De Poel.

 

Volgens de Indicatieve Kaart van het Militair Erfgoed (IKME, www.ikme.nl) maakt de dijk als object onderdeel uit van de Stelling van Amsterdam. Deze stelling is sinds 1996 UNESCO-Werelderfgoed, De Stelling is aangelegd tussen 1874 en 1914 ter verdediging van de hoofdstad. De Waterlandse Zeedijk vormde het Zuiderzeefront van de Stelling. (Vesters, 2003; www.stellingvanamsterdam.nl). De realisatie van het gemaal is echter vanuit cultuur historisch oogpunt een passende functie in de dijk en doet daarmee geen afbreuk aan de cultuurhistorische waarde van de dijk. Het onderdeel cultuurhistorie vormt hiermee geen belemmering voor de realisatie van het gemaal.

4.4.3 Aardkundige waarden

De provincie Noord-Holland heeft aangegeven dat het gebied van de Zeedijk een aardkundig waardevol gebied is en valt onder het bodembeschermingsgebied van de provincie. Met het vigerende bestemmingsplan Buitengebied Waterland 2013 is de dijk zelf en ook het gebied ten oosten en westen van de dijk als dubbelbestemming ‘waarde - aardkundig’ aangewezen. In dit gebied mag niet zondermeer worden afgegraven ten behoeve van de realisatie van het nieuwe gemaal. Hierover dient afstemming plaats te vinden met de provincie Noord-Holland. Dit is geborgd middels een vergunningplicht in de planregels, waardoor aardkundige waarden niet onevenredig worden aangetast.

4.4.4 Archeologie

Het eerder geciteerde archeologisch bureauonderzoek van RAAP concludeert als volgt:

Op basis van de gespecificeerde archeologische verwachting (§ 2.2) en de voorgenomen bodemingrepen (§1.3) kan worden geconcludeerd dat bij de realisering van de plannen met zekerheid archeologische waarden zullen worden verstoord. Meer specifiek zijn de volgende bevindingen van belang:

  • bij bodemingrepen ten behoeve van de aanleg van een gemaal worden archeologische resten aangesneden die de geschiedenis van de bouw en opbouw van de dam en de dijk weerspiegelen;
  • de aanleg van een gemaal verstoort deze dijk slechts ten dele, maar creëert naar verwachting wel een 'dwarsdoorsnede' die het mogelijk maakt zeer veel informatie over de geschiedenis van de dijk te documenteren;
  • in de dijk zijn bovendien mogelijk resten van schuiven en sluizen uit – op zijn vroegst - de 13e eeuw aanwezig; deze zullen bij bodemingrepen waarschijnlijk in hun geheel worden verstoord. Dergelijke resten worden in ieder geval verwacht rond het huidige gemaal aangezien alleen daar op historische kaarten een sluis is aangegeven. De sloop van het bestaande gemaal is echter geen onderdeel van de scope van dit projectplan;
  • er bestaat een kans op de aanwezigheid van delen van scheepswrakken, palissaden en beschoeiingen, die eveneens bij bodemingrepen geheel of deels verstoord zullen worden. De verwachte schuiven en sluizen, eventuele scheepsresten, palissaden en beschoeiingen zijn niet goed op te sporen met behulp van vooronderzoek.

Voor uitvoering wordt een archeologisch Programma van Eisen opgesteld welke ter goedkeuring aan de gemeente Waterland is aangeboden en is goedgekeurd door de gemeente. In dit werkplan is vastgelegd hoe met de archeologische waarden omgegaan wordt.

4.5 Water

Waterkwantiteit

Ter plaatse van het gemaal is een beperkte demping van oppervlaktewater noodzakelijk. Aan de westzijde van de Zeedijk wordt het bestaande voorland in het meer De Poel verhoogd. Het voorland en taluds die aangelegd worden, bedraagt circa 200 m2. Vervolgens wordt de voor het gemaal aanwezige verlandingszone afgegraven (de punt land in het meer de Poel ter plaatse van het gemaal). Deze verlandingszone wordt afgegraven tot aan het gemaal over een oppervlakte van circa 500 m2. Het beleid van HHNK schrijft voor dat dempingen 1 op 1 binnen hetzelfde peilvak dienen te worden gecompenseerd. In dit geval is er sprake van volledige compensatie en daarbovenop een netto vergroting van het oppervlakte water van circa 300 m2.

Door de bouw van het gemaal inclusief in- en uitvoegstrook vindt een verhardingstoename plaats van circa 1000 m2 aan de instroomzijde (dus het deel van het gemaal dat binnen de boezem valt en daarmee onder de keur valt). Deze toename is meer dan de 800 m2 uit de Keur HHNK 2009, waardoor de aanleg van compenserende waterberging noodzakelijk is. Het beleid voor compensatie van een toename van verharding is dat 10% van de toename gecompenseerd moet worden, in dit geval dus 100 m2. Bovengenoemde netto vergroting van het wateroppervlak is in dit kader ruim voldoende om vast te stellen dat voldaan wordt aan de eisen voor compenserende waterberging.

Bij het gemaal wordt geen maalkom aangelegd, aangezien het bestaande oppervlaktewater van het meer De Poel voldoet om pendelen van de pompen te voorkomen.

Waterkwaliteit

De Gouwzee vormt het ontvangend waterlichaam voor water dat door het gemaal wordt uitgeslagen. De Gouwzee staat vervolgens in verbinding met het Markermeer. De waterbodem van het Gouwzee wordt ter plaatse van de uitstroom verdiept om de stroomsnelheden te beperken en slibopwerveling te voorkomen. Een vergelijkbare verdieping is ook ter plaatse van de instroom vanuit het meer De Poel aan de orde. Bij een voldoende verdieping ter plaatse van in- en uitstroom blijven de stroomsnelheden laag en wordt slibtransport voorkomen.

Vervuiling van oppervlaktewater wordt voorkomen, door geen uitlogende materialen (zoals koper, zink en lood) toe te passen. Er worden uitsluitend duurzame (niet-uitlogende) materialen toegepast.

De verantwoordelijkheid van de waarborging van de functionaliteit van de uitstroom en het direct achter de uitstroom op diepte te houden deel van de Gouwzee ligt bij het hoogheemraadschap. Het hoogheemraadschap verricht periodiek onderhoudsbaggerwerk in het verdiepte deel rond de uitstroom.

Waterkeringen

Het gemaal De Poel is binnendijks van de Zeedijk geprojecteerd. De Zeedijk betreft een primaire waterkering. Daarbij dient rekening gehouden te worden met een vrijwaringzone van 100 meter uit de teen van de waterkering. Voor het gemaal is echter sprake van een maatschappelijk belang en een alternatief buiten de vrijwaringzone van 100 meter is niet mogelijk.

De perskokers van het gemaal kruisen de primaire waterkering. Volgens bijlage B7 van de TAW Leidraad Kunstwerken moeten gemalen in een primaire waterkering twee afsluitmiddelen hebben, die onafhankelijk van elkaar zijn. Het meest gangbaar is een terugslagklep in het buitenhoofd en een afsluiter in het gemaal. Door HHNK is daarnaast voor primaire waterkeringen voorgeschreven dat er een keermiddel in de kruin van de dijk moet worden opgenomen. De dijk blijft tijdens en na uitvoering functioneren als primaire waterkering. Bovenstaande voorzieningen zullen worden gerealiseerd.

Tijdens de uitvoering blijft de integriteit van de dijkring gewaarborgd door middel van een tijdelijke waterkering. In de regels van het bestemmingsplan is een dubbelbestemming opgenomen ten behoeve van de bescherming van de waterkering. Om piping te voorkomen, worden kwelschermen toegepast.

Afvalwaterketen

Het afvloeiende hemelwater van het verhard oppervlak van het gemaal wordt direct afgevoerd naar het boezemwater. Verontreiniging van het afvloeiende hemelwater wordt zoveel mogelijk voorkomen door eerder genoemde toepassing van duurzame (niet-uitlogende) materialen. Voor een toiletvoorziening in het gemaal is een aansluiting op de riolering noodzakelijk.

Conclusie

De wateraspecten uit de watertoets vormen geen belemmering voor de realisatie van het gemaal.

4.6 Bedrijven en milieuzonering

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is ruimtelijke afstemming tussen bedrijfsactiviteiten, voorzieningen en gevoelige functies (waaronder woningen) noodzakelijk. Bij deze afstemming kan gebruik worden gemaakt van de richtafstanden uit de basiszoneringslijst van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' (2009). Gemalen zijn geen vergunningplichtige inrichtingen, maar vallen onder het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer, afgekort Barim.

De richtwaarde voor de geluidbelasting op de gevel van geluidgevoelige bestemmingen bedraagt 50 dB(A) etmaalwaarde (dit komt neer op 50/45/40 dB(A) in respectievelijk de dag-/avond-/nachtperiode). In dit hoofdstuk wordt per locatie een inschatting gegeven van de kans op geluidhinder als gevolg van het gemaal. De VNG-publicatie ‘Bedrijven en milieuzonering’ wordt hierbij als leidraad gehanteerd.

Voor de codering van een gemaal kan het beste aansluiting worden gezocht bij de omschrijving ‘waterdistributiebedrijf’, waarbij onderscheid wordt gemaakt in pompvermogen. In tabel 3 is de richtafstand voor geluid gegeven voor de te onderscheiden pompvermogens. Bij de bepaling van deze richtafstanden is tevens rekening gehouden met het feit dat de inrichting continu in werking is.

afbeelding "i_NL.IMRO.0852.BPLGMOgemdepoel018-VA01_0019.png"

Tabel 3: Richtafstanden voor geluid ten behoeve van een waterdistributiebedrijf

Aan de hand locatie van het nieuwe gemaal is de richtafstand uit tabel 3 middels een groene contour weergegeven in figuur 16. Het pompvermogen van het gemaal De Poel is kleiner dan 1 MW. De richtafstand van 30 meter is hiermee leidend.

De pomp en motoren blijken over het algemeen niet de grootste geluidsoverlast te veroorzaken. Dit wordt veroorzaakt door de krooshekreiniger. Het afschermen van het geluid hiervan is lastig. Uit onderzoek naar geluidsemmissie van krooshekreinigers van De Machinefabriek Bosker en Zonen B.V. blijkt dat voor bovenloopreinigers over het algemeen rekening gehouden moet worden met 82 dB(A) bronvermogen Lw en 53 dB(A) geluiddrukniveau op 10 meter.

afbeelding "i_NL.IMRO.0852.BPLGMOgemdepoel018-VA01_0020.png"

Figuur 16: Richtafstanden

Uit figuur 16 blijkt dat geen objecten zijn gelegen binnen de richtafstand.

Maximale geluidbelasting en verkeersaantrekkende werking

De bedrijfsvoering van een gemaal is een vrijwel continu proces. Incidentele verhogingen van het momentane geluidsniveau tot 10 dB boven het langtijdgemiddelde niveau doen slechts bij hoge uitzondering voor. Met betrekking tot het maximale geluidsniveau worden dan ook geen problemen verwacht.

De verkeersaantrekkende werking van een gemaal blijft in de regel beperkt tot één of enkele personenwagens per dag. Het zou kunnen voorkomen dat eens in de zoveel tijd een vrachtwagen de inrichting bezoekt voor het afvoeren van kroosgoed. Gelet op deze aantallen mag worden verwacht dat de indirecte hinder als gevolg van de verkeersaantrekkende werking niet de gestelde normen overschrijd.

Conclusie

Het onderzoek naar de akoestische inpasbaarheid van het gemaal De Poel stelt vast dat voldaan wordt aan de richtlijnen van VNG. Hierbij is het volgen van de randvoorwaarden aan gebouw en constructie van belang. Geconcludeerd kan worden, dat het gemaal met betrekking tot de geluidkwaliteit een verantwoorde ontwikkeling is.

4.7 Bodem

Ten behoeve van de aanleg van het gemaal is inzicht gewenst in de kwaliteit van de waterbodem ter plaatse van de toekomstige in- en uitstroom. Hiertoe is een vooronderzoek en een verkennend (water)bodem-onderzoek uitgevoerd volgens de NEN 5717, NEN5720, NEN5725 en NEN 5740.

De bodemopbouw in het plangebied bestaat uit klei op veen. In tabel 4 is de regionale bodemopbouw en geohydrologische situatie weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0852.BPLGMOgemdepoel018-VA01_0021.png"

Tabel 4: Regionale bodemopbouw

Bodemkwaliteit westzijde dijk

Aan de westzijde varieert de bodemkwaliteit van schoon tot (in het slechtste geval) licht verontreinigd. Uitzondering hierop is één enkele boorlocatie aan de periferie van het projectgebied, waar de bovengrond sterk verontreinigd is. Aangezien ter plekke van die boorlocatie alleen een ophoging is voorzien, is geen aanvullend onderzoek noodzakelijk voor de realisatie van het gemaal. De verontreinigde grond ter plaatse wordt niet verwijderd.

De ondergrond is schoon. Het grondwater is in het slechtste geval slechts licht verontreinigd.

Bodemkwaliteit oostzijde dijk

Aan de oostzijde is de bovengrond maximaal licht verontreinigd en is de ondergrond schoon. Het grondwater is maximaal licht verontreinigd.

Hergebruik vrijkomende grond

De resultaten zijn indicatief getoetst aan het Besluit Bodemkwaliteit De licht verontreinigde grond is beoordeeld als klasse wonen (oostzijde) tot klasse industrie (westzijde). De ondergrond is beoordeeld als vrij toepasbaar. De sterk verontreinigde bovengrond (boring 103) is beoordeeld als niet toepasbaar.

Waterbodem oostzijde (uitstroom)

Aan de uitstroomzijde is in de waterbodem geen slib aanwezig. De vaste waterbodem is niet verontreinigd. De kwaliteit van de ontvangende bodem is altijd toepasbaar. Vrijkomende waterbodem is verspreidbaar op aangrenzende percelen.

Conclusie

De (water)bodemkwaliteit binnen het plangebied vormt geen belemmering voor de realisatie van het gemaal. Grond die vrijkomt bij ontgraving van de bouwkuip voor het gemaal kan worden hergebruikt in de aanvulling van het terrein en de oever. Deze grond zal daartoe eerst in depot gezet moeten worden (circa 500 m ten zuiden van de projectlocatie). Hergebruik van het venig/kleiige materiaal is ter plaatse van de provinciale weg (boven de perskoker) niet mogelijk in verband met strenge eisen ten aanzien van restzetting. Hiertoe zal zand of licht ophoogmateriaal moeten worden aangevoerd.

4.8 Luchtkwaliteit

In hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer zijn de grenswaarden op het gebied van de luchtkwaliteit vastgelegd. Daarbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk met name de grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PMm) van belang. Projecten die slechts in zeer beperkte mate bijdragen aan de luchtverontreiniging, zijn op grond van de algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate bijdragen' (Besluit NIBM) vrijgesteld van toetsing aan de grenswaarden. Op grond van de ministeriële regeling 'Niet in betekenende mate bijdragen' zijn (onder andere) de volgende projecten vrijgesteld van toetsing;

  • woningbouw projecten met minder dan 1.500 woningen;
  • kantoorlocaties met een vloeroppervlak van minder dan 100.000 m2;
  • projecten die minder dan 3% van de (toekomstige) grenswaarde voor stikstofdioxide of fijnstof bijdragen. Dit komt overeen met 1,2 µg/m3.

De realisatie van het gemaal leidt niet tot een toename van het verkeer, alleen voor regulier en speciaal onderhoud is sprake van bestemmingsverkeer. Het gemaal wordt voorzien van elektrisch aangedreven pompen en een verwarmingsinstallatie. Voor het gemaal geldt dat in de gebruiksfase normaliter geen emissies naar lucht optreden, aangezien het een elektrisch aangedreven gemaal betreft. In incidentele gevallen (bijvoorbeeld als gevolg van blikseminslag of calamiteiten) kan het nodig zijn dat noodstroomvoorziening op diesel wordt aangesloten. Deze voorziening is niet permanent aanwezig. In die uitzonderlijke gevallen kunnen emissies van luchtverontreinigende stoffen optreden, maar deze zijn niet significant.

Conclusie

Een significante toename van de concentraties stikstofdioxide (N02) en fijn stof (PMIO) is op voorhand uit te sluiten. Het plan valt dan ook onder de regeling 'Niet in betekende mate bijdragen' en is daarmee vrijgesteld van aanvullend onderzoek. Vanuit het vooroverleg is door de Omgevingsdienst IJmond geen opmerking gekomen op het thema luchtkwaliteit.

4.9 Externe veiligheid

Het transport, de opslag en productie van gevaarlijke stoffen brengen risico's met zich mee door de mogelijkheid dat bij een ongeval gevaarlijke lading vrij kan komen. De discipline externe veiligheid houdt zich bezig met de hieraan verbonden risico's voor mensen, die zich in de nabijheid van gevaarlijke stoffen bevinden.

Externe veiligheid maakt onderscheid tussen risicobronnen en risico-ontvanger. De risicobronnen zijn in twee groepen te verdelen:

  • transportassen, zoals wegen en spoorwegen, waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
  • inrichtingen, waarin productie, gebruik, verstrekking en/of opslag van gevaarlijke stoffen plaatsvindt.

Het gemaal is geen risicobron én wordt niet aangemerkt als kwetsbaar object. Uit gegevens van de Provinciale Risicokaart (www.risicokaart.nl) blijkt dat in de directe omgeving van het plangebied geen risicobronnen voor de externe veiligheid aanwezig zijn. Hieruit volgt dat het aspect externe veiligheid niet tot belemmeringen leidt. Nader onderzoek wordt niet noodzakelijk geacht.

Over de N518 worden gevaarlijke stoffen vervoerd. Deze weg is niet opgenomen in het Basisnet Weg. Dit houdt in dat langs de route geen belemmeringen zijn voor de ruimtelijke ontwikkelingen en geen ruimte wordt gereserveerd voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Langs deze weg zijn geen knelpunten in verband met externe veiligheid.

Conclusie

Belemmeringen vanuit het aspect externe veiligheid voor het realiseren van het gemaal zijn niet aanwezig. De omgevingsdienst IJmond heeft in vooroverleg aangegeven akkoord te zijn met deze conclusie.

4.10 Kabels en leidingen

In (de omgeving van) het plangebied kunnen kabels en leidingen aanwezig zijn die beperkingen opleggen voor de bouwmogelijkheden in het plangebied. Hierbij valt te denken aan hoogspanningsverbindingen, waterleidingen en straalpaden. Bij leidingen, zoals gas-, water- en rioolpersleidingen, volgen deze belemmeringen uit het zakelijk recht. Bij hoogspanningsverbindingen gaat het om veiligheid en gezondheid. De beperkingen bij straalpaden zijn van belang voor het goed functioneren van de straalpaden.

Aan de hand van een klic-melding is een inventarisatie van aanwezige kabels en leidingen gemaakt (zie ook Bijlage 6). Er dient rekening gehouden te worden met de aanwezigheid van:

  • middenspanning van Liander;
  • laagspanning van Liander;
  • drinkwaterleiding van PWN;
  • datakabel van KPN.

De noodzakelijke maatregelen worden in overleg met de kabel- en leidingbeheerders uitgewerkt. Daarnaast dient voor het gemaal een energievoorziening aangelegd te worden.

Conclusie

De aanwezige kabels en leidingen leiden niet tot belemmeringen ten aanzien van de voorgestelde planvorming. Ten behoeve van de nieuwe persleidingen is een dubbelbestemming opgenomen in het bestemmingsplan.

4.11 Explosievenonderzoek

Bij het roeren van de ondergrond, is een kans aanwezig dat gestuit wordt op achtergebleven conventionele explosieven (CE) in de bodem. Deze explosieven kunnen een gevaar vormen bij de uitvoering van de grondwerkzaamheden. CE resteren uit bombardementen en gevechten in de tweede wereldoorlog. Deze bombardementen hebben vooral plaatsgevonden op strategische doelen, zoals binnensteden, verbindingswegen, spoorwegen, spoorwegstations, bruggen en havens. In de omgeving van die doelen kunnen in enkele gevallen blindgangers voorkomen, of droppingen van niet gebruikte explosieven. Echter, ver buiten die doelen is de kans klein op het aantreffen van CE. Met behulp van een literatuuronderzoek is bekeken of oorlogshandelingen ter plaatse van of nabij de locatie hebben plaatsgevonden en of mogelijk CE in de bodem aanwezig kunnen zijn.

Ter plaatse van het plangebied bevinden zich enkele strategische doelen, zoals binnensteden, bruggen, sluizen en havens. Uit een eerste inventarisatie blijkt dat er bij Monnickendam een aantal luchtgevechten hebben plaats gevonden waarbij ook vliegtuigen zijn neergestort. Over de nabijgelegen plaats Purmerend wordt wel vermeldingen gemaakt van oorlogshandelingen. Onbekend is of oorlogshandelingen plaats hebben gevonden ter plaatse van het plangebied. Gezien beschreven handelingen in de omgeving is het aantreffen van CE ter plaatse van het plangebied daarom niet uit te sluiten. HHNK zal nader onderzoek (laten) uitvoeren voordat de werkzaamheden starten.

4.12 Conclusie milieu- en omgevingsaspecten

Op basis van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat de verschillende milieu- en omgevingsaspecten geen belemmering zullen vormen voor de voorgenomen ontwikkeling.

Hoofdstuk 5 Juridische planopzet

5.1 Algemeen

5.1.1 Digitalisering

In de Wet ruimtelijke ordening en Besluit ruimtelijke ordening is bepaald dat alle bestemmingsplannen digitaal moeten worden ontsloten. Bij het tekenen van de digitale plankaart (verbeelding) is gebruik gemaakt van een ondergrond van de Grootschalige Basiskaart Nederland (GBKN).

5.1.2 Opbouw van de bestemmingen

In dit hoofdstuk zijn de verschillende bestemmingen toegelicht. Alle toelichtingen starten met een tekst waarin de bestemmingsomschrijving wordt weergegeven en waarin kort wordt ingegaan op de specifieke bouw- en gebruiksregels. Daarnaast wordt ingegaan op de afwijkingsregels en de wijzigingsregels. In de planregels zijn alle bestemmingen als volgt opgebouwd.

Bestemmingsomschrijving

Hierin staat beschreven voor welke functie(s) de gronden mogen worden ingericht, gebruikt en hoe de onderlinge rangorde van functies is. Met aanduidingen wordt op enkele specifieke locaties extra functiemogelijkheden geboden.

Bouwregel

Hierin is aangegeven welke gebouwen en andere bouwwerken zijn toegestaan en welke maatvoering daarbij aangehouden moet worden.

Specifieke gebruiksregels

Gronden en gebouwen worden gebruikt passend bij de bestemming. Wanneer nodig worden bepaalde gebruiksvormen uitgesloten. In enkele gevallen zijn objectieve grenzen opgenomen voor functies, zoals oppervlaktematen, hoogtes en dergelijke.

 

5.2 Bestemmingen

In deze paragraaf wordt een korte toelichting gegeven op de inhoud van de bestemmingen in dit bestemmingsplan. De bestemmingen 'Natuur - 2', 'Verkeer' en 'Verkeer – Fiets- en voetpaden' uit het geldende bestemmingsplan komen te vervallen, aangezien het huidige en toekomstige gebruik van de gronden met deze bestemming een ander gebruik kent, namelijk 'Bedrijf – Gemaal' en 'Waterstaatkundige functie'.

5.2.1 Bedrijf - Gemaal

Voor het gemaal is de bestemming 'Bedrijf - Gemaal' opgenomen. Omdat het gemaal grenst aan de provinciale weg en deel uitmaakt van de berm van deze weg, is de bestemming mede bestemd voor wegen, paden, bermen, een vispassage en inlaat.

Om de gebouwen beperkt te houden is in de planregels bepaald dat gebouwen binnen een bouwvlak moeten worden gebouwd. Ook is er een maximale bouwhoogte bepaald, waardoor de bebouwing ruimtelijk ondergeschikt blijft aan de waterkering.

Voor de toeritten en het terrein boven de instroomvoorziening geldt ook deze bestemming. Hier mogen geen gebouwen worden gebouwd, maar wel bouwwerken worden geplaatst. Ook de maatvoering van hekwerken en overige bouwwerken zoals de kroosverwijderaar zijn gebonden aan een maximum.

5.2.2 Groen

De bestemming 'Groen' heeft betrekking op de openbare groenelementen. Het gaat hierbij om groenstroken en beplantingen. In de groenbestemming zijn geen gebouwen en overkappingen toegestaan. Ondergeschikt aan het groen zijn parkeervoorzieningen toegestaan.

5.2.3 Leiding - Leidingstrook

De persleidingen van het gemaal door de dijk worden inbestemd door middel van de dubbelbestemming 'Leiding - Leidingstrook'. Ter bescherming van de leidingen geldt ter plaatse van deze dubbelbestemming een omgevingsvergunningplicht voor graafwerkzaamheden.

5.2.4 Natuur - 1

Het grondgebied binnen de gemeente dat onderdeel uitmaakt van het Markermeer heeft de bestemming 'Natuur - 1'. Het behoud, het herstel en de ontwikkeling van het waterecosysteem Markermeer is de belangrijkste functie binnen deze bestemming. Het 'Markermeer & IJmeer' is aangewezen als Natura 2000-gebied en daarvoor geldt vanuit de Wet natuurbescherming een streng beschermingsregime. Voor het toestaan van activiteiten of ontwikkeling van bestaande activiteiten is telkens een vergunning nodig op grond van de Wet natuurbescherming. In de meeste gevallen is de provincie Noord-Holland daarvoor het bevoegd gezag en in enkele gevallen de minister. Een gebiedsbeschrijving van het Natura 2000-gebied is opgenomen in het aanwijzingsbesluit.

Naast de natuurfunctie zijn ook bestaande functies toegestaan binnen de bestemming. Het gaat om sociaal-economische en sociaal-culturele doeleinden, zoals de beroepsvisserij en om sociaal-economische en sociaal-culturele doeleinden, zoals integraal waterbeheer, dagrecreatief medegebruik en de beroepsscheepvaart buiten de gebieden met de aanduiding 'specifieke vorm van water - scheepvaartroute'.

Voor een aantal werkzaamheden moet een omgevingsvergunning worden aangevraagd. Het betreft onder andere het aanplanten van riet en biezen, het aanleggen van stranden, het aanleggen van kaden en dijken en het graven en verleggen van geulen. Normaal onderhoud zoals het onderhouden van vaargeulen valt buiten de vergunningsplicht. De omgevingsvergunning wordt slechts verleend mits er geen onomkeerbare schade plaatsvindt door de werkzaamheden. Dit betekent dat er geen werkzaamheden worden uitgevoerd die negatieve gevolgen kunnen hebben voor het behoud en een toekomstige ontwikkeling van de natuurwaarden.

In de gevallen waar naast een omgevingsvergunning ook een vergunning op grond van de Wet natuurbescherming noodzakelijk is, dan 'haakt' de vergunning Wet natuurbescherming aan bij de omgevingsvergunning.

5.2.5 Verkeer

Voor de N518 geldt als hoofdbestemming de bestemming 'Verkeer'. Gebouwen zijn binnen deze bestemming niet toegestaan, omdat die strijdig zijn met de verkeersveiligheid. Bouwwerken zoals (erf)afscheidingen en verkeerslichten zijn wel toegestaan.

5.2.6 Verkeer - Fiets- en voetpaden

Voor het fietspad op de dijk geldt als hoofdbestemming verkeer: fiets- en voetpaden. Gebouwen zijn binnen deze bestemming niet toegestaan. Andere bouwwerken, anders dan rechtstreeks ten behoeve van de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer, mogen ten hoogste 5,00 m zijn.

5.2.7 Waarde - Aardkundig

De provincie Noord-Holland heeft in de structuurvisie en de verordening een aantal aardkundig waardevolle gebieden aangewezen. Deze hebben de dubbelbestemming 'Waarde - Aardkundig'. Ter bescherming van deze waarde, is een omgevingsvergunningstelsel opgenomen. Voor bepaalde werken en werkzaamheden moet een omgevingsvergunning worden aangevraagd. Dit betreft het aanleggen en dempen van sloten, ontgrondingen en andere ingrijpende wijzigingen in de bodemstructuur. Deze vergunning wordt slechts verleend als het gaat om werkzaamheden die geen onevenredige afbreuk doen aan de aardkundige waarden binnen de dubbelbestemming.

5.2.8 Waarde - Archeologie 2

Ter bescherming van archeologische waarden is een dubbelbestemming opgenomen. De gronden binnen deze dubbelbestemmingen zijn bestemd voor het behoud van de aanwezige archeologische waarden. Deze zones zijn overgenomen uit de Archeologienota Waterland 2011. In de Archeologienota is per zone aangegeven vanaf welke oppervlakte en diepte een omgevingsvergunning nodig is voor werkzaamheden die de bodem kunnen verstoren. Binnen deze dubbelbestemming is geregeld dat bij ingrepen vanaf 100 m2 en een diepte van 35 centimeter archeologisch onderzoek uitgevoerd moet worden.

5.2.9 Waarde - Archeologie 4

Ter bescherming van archeologische waarden is een dubbelbestemming opgenomen. De gronden binnen deze dubbelbestemmingen zijn bestemd voor het behoud van de aanwezige archeologische waarden. Deze zones zijn overgenomen uit de Archeologienota Waterland 2011. In de Archeologienota is per zone aangegeven vanaf welke oppervlakte en diepte een omgevingsvergunning nodig is voor werkzaamheden die de bodem kunnen verstoren. Binnen deze dubbelbestemming is geregeld dat bij ingrepen vanaf 2.500 m2 en een diepte van 40 centimeter archeologisch onderzoek uitgevoerd moet worden.

5.2.10 Waterstaat - Waterkering

Het plangebied is voorzien van deze dubbelbestemming. Het plangebied betreft een primaire waterkeringen. Deze waterkering is van belang voor de bescherming van het achterland tegen het water.

Het plangebied betreft een waterkeringen met cultuurhistorische waarde. Ook vanwege deze aspecten is het van belang dat het plangebied een vertaling krijgen in het bestemmingsplan. De bestemming 'Waterstaat -Waterkering' voorziet hierin. Met deze bestemming wordt voorzien in het behoud, het herstel en het beheer van de waterstaatsdoeleinden en de cultuurhistorische waarde van de waterkering.

Ter bescherming van de waterkerende functie en de cultuurhistorische waarde is voor diverse werken en werkzaamheden, waaronder het ophogen en afgraven van gronden, het aanbrengen van diepwortelende beplanting en het aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse leidingen een omgevingsvergunning nodig. Alvorens de vergunning wordt verleend, wordt de beheerder om advies gevraagd. Daarnaast mogen er geen gebouwen, overkappingen en andere bouwwerken worden gebouwd, uitgezonderd de bestaande gebouwen, overkappingen en andere bouwwerken. Via afwijking kunnen nieuwe gebouwen worden toegestaan. Bij een dergelijke aanvraag moet worden getoetst aan verschillende -ruimtelijke- criteria, welke in de bestemming zijn genoemd. Ook hierbij wordt de waterbeheerder om advies gevraagd. De omgevingsvergunning wordt vervolgens door Burgemeester en wethouders verleend.

5.2.11 Vrijwaringszone - Dijk

Ter bescherming van de waterkerende functie van de dijk, mag er in de vrijwaringszone van de dijk niet worden gebouwd. De vrijwaringszone is aangeduid in dit bestemmingsplan. Er mogen geen ingrepen plaatsvinden die de structuur van de dijk negatief beïnvloeden. Gebouwen, overkappingen en andere bouwwerken mogen daarom niet bij recht worden gebouwd. Deze kunnen bij afwijking worden toegestaan. Hiervoor moet een omgevingsvergunning worden verleend. Daarnaast is een (afhankelijk van de situatie) een Watervergunning of een projectplan nodig voor het uitvoeren van de werkzaamheden.

De vrijwaringszone betreft een theoretische zone. Met een berekening wordt de werkelijke zone berekend. Dit gebeurt doorgaans in het kader van ontwikkelingen binnen de vrijwaringszone. Als van een tracé de werkelijke zone is berekend, kan met een wijzigingsprocedure het overige deel van de zone worden verwijderd.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Algemeen

Als gevolg van artikel 5.20 Besluit omgevingsrecht (Bor) jo 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient er in het kader van de ruimtelijke onderbouwing een onderzoek te worden gedaan naar de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan. Onderdeel hiervan is de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid. Ook wordt in dit hoofdstuk aandacht besteedt aan het aspect grondexploitatie.

6.2 Maatschappeljike uitvoerbaarheid

Het bestemmingsplan doorloopt de in de Wro vastgelegde procedure. Tijdens deze procedure zijn verschillende momenten waarop burgers en belanghebbenden hun zienswijze op het plan kenbaar kunnen maken. Hieronder volgt een nadere toelichting.

Voorbereidingsfase

Het bestemmingsplan is voorgelegd aan de betrokken diensten en instanties zoals bedoeld in het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (zie hoofdstuk 7).

Ontwerpfase

Het ontwerpbestemmingsplan zal de in de Wro opgenomen formele procedure doorlopen. Dit betekent dat het ontwerpbestemmingsplan gedurende zes weken ter inzage wordt gelegd. Tijdens deze periode heeft een ieder de gelegenheid voor het indienen van zienswijzen.

 

Vaststellingsfase

Zienswijzen worden beoordeeld en al dan niet verwerkt in het bestemmingsplan. Het (mogelijk gewijzigde) bestemmingsplan wordt vervolgens door de gemeenteraad vastgesteld. De indieners van de zienswijzen worden hiervan op de hoogte gesteld. Tot slot is tegen de vaststelling van het bestemmingsplan beroep mogelijk bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.

6.3 Economische uitvoerbaarheid

Volgens artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening dient de gemeenteraad een exploitatieplan vast te stellen voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen.

Bij voorliggende ruimtelijke onderbouwing is echter geen sprake van een bouwplan in de zin van artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en is een exploitatieplan niet formeel nodig. Tussen de gemeente en HHNK is toch een exploitatieovereenkomst gesloten, zie paragraaf 6.4.

Het gaat hier om een initiatief van Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier. Op de meerjarenbegroting van HHNK is budget gereserveerd voor de realisatie van dit gemaal. Het budget wordt daadwerkelijk toegekend op het moment dat het algemeen bestuur een realisatiebesluit heeft genomen. De gemeente draagt bij dit plan geen financiële risico's. De economische uitvoerbaarheid is daarmee voldoende aangetoond.

6.4 Grondexploitatie

Met de grondexploitatieregeling in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) beschikken gemeenten over mogelijkheden voor het verhalen van kosten, indien sprake is van bouwplannen zoals bedoeld in artikel 6.2.1 Bro. Hierbij valt te denken aan kosten voor het bouw- en woonrijp maken en kosten voor het bestemmingsplan. Daarnaast hebben gemeenten sturingsmogelijkheden, omdat in het geval van grondexploitatie door derden diverse eisen en regels gesteld kunnen worden.

Tussen de gemeente en de initiatiefnemer is een exploitatieovereenkomst gesloten. In deze overeenkomst is geregeld dat alle kosten die verband houden met het initiatief, te weten de kosten voor het maken van het bestemmingsplan (inclusief onderzoekskosten) en eventuele planschade worden betaald door de initiatiefnemer.

Omdat met deze overeenkomst het kostenverhaal op een andere manier verzekerd is en het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is, besluit de gemeenteraad bij de vaststelling van het plan dat de vaststelling van een exploitatieplan niet nodig is.

Hoofdstuk 7 Vooroverleg

Naar aanleiding van het vooroverleg is er naast de reacties van de provincie en de welstandscommissie (zie paragraaf 2.4) één reactie ontvangen van de omgevingsdienst IJmond. Benoemd wordt dat de gemeente Waterland de eisen van bodemkwaliteit heeft vastgelegd in de Nota bodembeheer regio Waterland (2012). Op de overige onderwerpen zijn geen opmerkingen vanuit de omgevingsdienst. De provincie Noord-Holland heeft geen opmerkingen op het plan.