Plan: | Monnickendam - Overleek 6 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0852.BPLGMOoverleek6014-va01 |
Op het perceel Overleek 6 te Monnickendam vinden naast bewoning, recreatieve bedrijfsactiviteiten plaats. Daarbij gaat het om een theetuin en de verhuur van fluisterboten.
De eigenaar van het perceel heeft de wens om deze activiteiten verder uit te breiden met een bed & breakfast en parkeerplaatsen ten behoeve van de recreatieve activiteiten. Daarnaast is de nieuwbouw van schuur beoogd. De activiteiten passen niet allemaal binnen het geldende bestemmingsplan Buitengebied Waterland 2013. De gemeente wil deels aan deze plannen medewerking verlenen en heeft bovendien een aantal voorstellen gedaan om het perceel ruimtelijk te verbeteren (zie hoofdstuk 2). Om de beoogde bouwplannen juridisch-planologisch mogelijk te maken en de nieuwe indeling van het perceel te waarborgen is het vaststellen van een nieuw bestemmingsplan noodzakelijk.
De begrenzing van het perceel Overleek 6 - en daarmee het plangebied - voor het nieuwe bestemmingsplan wordt weergegeven in de onderstaande figuur.
Figuur 1. Plangebied voor het nieuwe bestemmingsplan (globaal)
Het geldende bestemmingsplan voor dit perceel is op dit moment het bestemmingsplan Buitengebied Waterland 2013. In dit bestemmingsplan is het perceel voorzien van de bestemming 'Wonen' met een aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - theetuin met fluisterbotenverhuur'. Daardoor is naast het bouwen en gebruiken van een burgerwoning tevens het gebruik ten behoeve van een theetuin en fluitsterbotenverhuur toegestaan.
Naast de woonbestemming is voor een deel van het plangebied de bestemming 'Agrarisch' van toepassing. Deze is bedoeld voor het gebruik als agrarische cultuurgrond. Op deze bestemming mogen geen gebouwen worden gebouwd.
Daarnaast gelden de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 1', 'Waarde - Archeologie 4' en 'Waarde - Aardkundig' ter bescherming van de aardkundige en archeologische waarden van de omgeving. Tot slot ligt op het noordelijk deel van het perceel de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' ter bescherming van de regionale waterkering, de dubbelbestemming 'Leiding - Water' ter bescherming van de waterleiding.
Figuur 2. Uitsnede van de plankaart van het bestemmingsplan Buitengebied Waterland 2013
Het voornemen past op de volgende punten niet binnen de juridische regeling van het geldende bestemmingsplan:
Hierdoor is het opstellen van een nieuw bestemmingsplan noodzakelijk.
Deze toelichting is als volgt op gebouwd. In hoofdstuk 2 volgt een beschrijving van het plangebied en de voorgenomen ontwikkelingen. Hoofdstuk 3 gaat in op de relevante ruimtelijke beleidskaders. In hoofdstuk 4 worden de milieu- en omgevingsaspecten bekeken. Hoofdstuk 5 gaat in op de juridische opzet van het bestemmingsplan. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid. Hoofdstuk 7 bevat de resultaten van inspraak en overleg. In hoofdstuk 8 wordt tot slot ingegaan op de ingediende zienswijze en de vaststelling van het bestemmingsplan.
In dit hoofdstuk worden de huidige situatie en de gewenste ontwikkeling beschreven. De huidige situatie en de directe omgeving van het plangebied vormen de context voor de beoogde ontwikkeling en geven aanknopingspunten voor de ruimtelijke en functionele inpasbaarheid. De ontwikkeling zelf vormt de aanleiding voor het opstellen van dit bestemmingsplan.
Gebiedscontext
De context van het plangebied wordt gevormd door een veenpolderlandschap. Dit landschap wordt gekenmerkt door een afwisseling van open polders, bebouwingslinten en open water. De Overleek vormt de historische route tussen Monnickendam en Ilpendam. Bebouwing komt voor aan weerszijden van deze weg. Wel valt het op dat agrarische bedrijven voornamelijk aan de noordzijde van de weg liggen (grenzend aan het groot agrarisch gebied) en dat aan de zuidzijde voornamelijk woningen en kleinschalige bedrijven liggen.
Figuur 3. Overzicht van Waterland voor het droogmalen van de meren
Het water de Leek vormde in vroeger tijden de natuurlijke afwatering van het veengebied. Het water is nog steeds van waterhuishoudkundige, ecologische en aardkundige waarde. De Leek maakt daarom deel uit van Beschermd Natuurmonument Varkensland en de ecologische hoofdstructuur.
Het perceel
Het perceel Overleek 6 wordt op dit moment bewoond en gebruikt voor kleinschalige recreatieve activiteiten. Aan de oostzijde van het perceel ligt de woning met bijbehorende schuur (kaakberg). Uit de figuur blijkt dat er een theetuin en het theehuis zijn gerealiseerd. Op het perceel zijn 7 parkeerplaatsen aanwezig en er is een fietsenstalling. De bestaande schuur, het bestaande theehuis en een doorzicht naar het achterliggende landschap is weergegeven in de onderstaande figuur. In figuur 5 is de situering van de huidige bebouwing weergegeven.
Het water de Leek vormde in vroeger tijden de natuurlijke afwatering van het veengebied. Het water is nog steeds van waterhuishoudkundige, ecologische en aardkundige waarde. De Leek maakt daarom deel uit van Beschermd Natuurmonument Varkensland en de ecologische hoofdstructuur.
Figuur 4 De bestaande kaakberg (links), het bestaande theehuis (rechts) en een doorzicht naar het achterliggende gebied
Nieuw opzet van het perceel
Ten eerste is het bestemmingsplan gericht op het vastleggen van de bestaande situatie van de fluiterbotenverhuur en de theetuin.
Daarnaast zijn op het perceel zijn de volgende ontwikkelingen voorzien:
In de onderstaande figuur wordt de toekomstige opzet van het perceel beschreven.
Figuur 5. Toekomstige opzet van het perceel
Figuur 6. Bestaande schuur die wordt gesloopt
Ontsluiting en parkeren
De nieuwe gebruiksmogelijkheden op het perceel vragen om voldoende parkeerruimte, zodat bezoekers niet in de berm van de openbare weg gaan parkeren. Op basis van kengetallen van het CROW is berekend dat 37 parkeerplaatsen nodig zijn. Dit wordt als volgt gespecificeerd:
Dit leidt tot een totale parkeerbehoefte van 37 parkeerplaatsen. Omdat de theetuin zich ook richt op dagrecreatieve fietsers en er enige mate van overlap is (huurders van de fluisterboten bezoeken ook de theetuin en overnachten wellicht in de B&B) zijn 25 parkeerplaatsen voldoende. Op dit moment beschikt de theetuin over 7 parkeerplaatsen naast de theetuin. De gronden aan de oostzijde van het plangebied worden af en toe ook gebruikt als parkeerplaats. Door het verbeteren en herinrichten van dit terrein, ontstaat er ruimte voor in totaal 25 auto's. Daarmee is er ruim voldoende buffer - een totaal van 32 parkeerplaatsen - om bezoekers op te vangen.
Het perceel kent net als in de huidige situatie een overzichtelijke in- en uitrit. De nieuw aan te leggen parkeerplaats krijgt een eigen inrit. Het woonerf wordt als overpad gebruikt, zodat bezoekers niet over de openbare weg hoeven te lopen om bij hun auto te komen. Ook dit draagt bij aan de verkeersveiligheid.
Ruimtelijke en landschappelijke inpassing
De realisatie van overnachtingsmogelijkheden vindt plaats in bestaande bebouwing. Met de sloop van de vervallen schuur aan de oostzijde van het perceel wordt de ruimtelijke uitstraling verbeterd. De parkeerplaats wordt niet verhard, zodat de verstening van het buitengebied niet aan de orde is. Rondom de parkeerplaats wordt naast de bestaande haag en de wilgen geen nieuwe beplanting nodig geacht (zie ook figuur 6). Aan de westzijde (binnen de bestaande woonbestemming) wordt mogelijk nog wel beplanting gerealiseerd. Het gaat hier om een bestaande tuin. De gemeente stelt hier geen aanvullende eisen aan.
Functionele inpassing
De nieuwe functies betekenen een beperkte verandering ten opzichte van de ruimtelijke situatie. Recreatieve activiteiten worden ruimtelijk beter gescheiden van de omliggende percelen. Van onevenredige hinder is in geen geval sprake. In hoofdstuk 4 wordt hier nader op ingegaan.
Dit hoofdstuk geeft een samenvatting van de relevante beleidskaders, waarmee bij het opstellen van dit bestemmingsplan rekening is gehouden. De beleidskaders kunnen bovendien leiden tot uitgangspunten en/of een toetsingskader voor de ontwikkelingen die in dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt.
Nationale belangen
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 in werking getreden. Met de Structuurvisie zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. Het Rijk laat de ruimtelijke ordening meer over aan gemeenten en provincies en kiest voor een selectieve inzet van rijksbeleid op 13 nationale belangen (zie Barro). Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
Ladder voor duurzame verstedelijking
Om zorgvuldig ruimtegebruik te stimuleren hanteert het rijk een ladder voor duurzame verstedelijking:
Het voorliggende bestemmingsplan is in de eerste plaats gericht op een goede ruimtelijke indeling van bestaande een woonerf en bestaande recreatieactivitei-ten. Grootschalige uitbreiding van recreatieve activiteiten is niet aan de orde. Wel is een trend waar te nemen naar meer kleinschalige verblijfsrecreatie, waarbij de beleving van de omgeving voorop staat (zie bijvoorbeeld LAgroup (2011), Markttoets en economische impact toerisme & recreatie Markermeer-IJmeer). De realisatie van overnachtingsmogelijkheden sluit aan bij deze regionale vraag. De overnachtingsplekken worden gerealiseerd in de bestaande bebouwing. Dit sluit goed aan bij de ordeningsprincipes van de ladder voor duurzame verstedelijking (intensivering van het bestaand bebouwd gebied).
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vertaald in concrete regels die moeten worden opgenomen in bestemmingsplannen. Deze 13 nationale belangen zijn:
Het plangebied raakt geen van de rijksbelangen die zijn genoemd in het SVIR en het Barro. Het project voldoet aan het principe van zorgvuldig ruimtegebruik en past daarmee binnen het Rijksbeleid.
Het ruimtelijk beleid van de provincie Noord-Holland is vastgelegd in de Structuurvisie Noord-Holland 2040. In de structuurvisie geeft de provincie een toekomstbeeld, waaruit het provinciaal belang volgt. Het toekomstbeeld is als volgt gedefinieerd: 'De Provincie Noord-Holland zorgt dat Noord-Holland een mooie, veelzijdige en internationaal concurrerende provincie blijft door in te zetten op klimaatbestendigheid, ruimtelijke kwaliteit en duurzaam ruimtegebruik.'
Om het geschetste toekomstbeeld ruimtelijk te realiseren zijn provinciale belangen benoemd. De drie hoofdbelangen (klimaatbestendigheid, ruimtelijke kwaliteit en duurzaam ruimtegebruik) vormen gezamenlijk de ruimtelijke hoofddoelstelling van de Provincie.
Op 28 september 2015 is de Provinciale Ruimtelijke Verordening vastgesteld. In deze verordening zijn op grond van art. 4.1 Wro regels gesteld om de bovenstaande provinciale belangen te waarborgen. In onderstaande tabel wordt het bestemmingsplan getoetst aan de relevante artikelen van de provinciale verordening (PRV).
Artikel PRV | Toetsingscriterium | Conclusie |
Artikel 8 Aardkundige waarden | Geologische, geomorfologische en bodemkundige verschijnselen en processen zijn beschermd als aardkundig erfgoed. Van 80 beschermde gebieden zijn er 17 aangewezen als aardkundig monument. In de toelichting van bestemmingsplan moet worden aangegeven op welke manier met deze waarden wordt omgegaan. | De Overleker Gouw is aangewezen als aardkundig waardevol gebied. Kenmerkend als veengebied, maar geen aardkundig monument. Omdat het bestemmingsplan geen gevolgen heeft voor de waterhuishouding, is aantasting van het aardkundig monument niet aan de orde. |
Artikel 9 Aanwijzing Bestaand Bebouwd Gebied | De bestaande of de bij een - op het moment van inwerkingtreden van de verordening - geldend bestemmingsplan toegelaten woon- of bedrijfsbebouwing en kassen zijn aangewezen als bestaand bebouwd gebied. | Op basis van het geldende bestemmingsplan Buitengebied Waterland 2013 is 40 m2 aan bijgebouwen toegestaan bij woningen. Daarnaast is een (binnenplanse) afwijkingsmogelijkheid opgenomen om de oppervlakte uit te breiden tot 100 m2. Naast de realisatie van de nieuwe schuur, wordt een vervallen schuur aan de oostzijde van het perceel gesloopt. De maximale bouwmogelijkheden in het nieuwe bestemmingsplan komen daardoor overeen met de binnenplanse mogelijkheden van het geldende bestemmingsplan (maximaal 100 m2). Volgens de definitie van de verordening valt de bebouwing die in het vigerende bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt ook binnen het Bestaand Bebouwd Gebied. Het bestemmingsplan leidt daarom niet tot verstedelijking buiten het Bestaand Bebouwd Gebied. |
Artikel 15 Ruimtelijke kwaliteitseis; |
Bij nieuwe verstedelijking of uitbreiding van bestaande verstedelijking wordt rekening gehouden met de kernkwaliteiten en aardkundige waarden van de verschillende landschapstypen zoals vermeld in de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie. De toelichting op het bestemmingsplan wordt aangegeven op welke manier rekening wordt gehouden met: De ontwikkelingsgeschiedenis van het landschap. De ordeningsprincipes. De bebouwingskarakteristieken. De inpassing van nieuwe functies in een wijdere omgeving. De bestaande kwaliteiten van het gebied. De Adviescommissie Ruimtelijke Ontwikkeling wordt door Gedeputeerde Staten op advies gevraagd. |
Kenmerkend voor dit deel van het Nationaal Landschap Laag Holland is de openheid van het veenpolderlandschap en de concentratie van bebouwing in linten. De bebouwing is vaak ontstaan langs (voormalige) dijken en ontsluitingsroutes, zoals hier de Overleek. De bebouwing in het lint kent geen strakke ordeningsprincipes, is kleinschalig en heeft een informeel karakter. Kenmerkende bouwvormen voor deze streek zijn de stolpboerderijen en hooischuren of kaakbergen). De gebouwen zijn vaak uitgevoerd in hout met een donkere kleur, hebben rode dakpannen en kennen een geornamenteerde daklijst. De bestaande karakteristieke bebouwing op het perceel wordt in stand gehouden. Bebouwing aan de randen van het perceel wordt verwijderd, zodat de openheid toeneemt. Het nieuwe parkeerterrein wordt niet voorzien van aanvullende beplanting, zodat de openheid en de doorzichten van het lint behouden blijven. Per saldo leidt het nieuwe bestemmingsplan tot een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit |
Artikel 24 Bufferzones | De voormalige Rijksbufferzones rondom Amsterdam worden via dit artikel beschermd. Verdere verstedelijking van de bufferzone buiten 'bestaand bebouwd gebied' is slechts onder strikte randvoorwaarden toegestaan. | Het perceel valt binnen de bufferzone. Echter, omdat er geen sprake is van bebouwing buiten 'bestaand bebouwd gebied' staat dit artikel de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg. |
Tabel 1 Toetsing aan Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie
In het bestemmingsplan Buitengebied Waterland 2013 is het beleid voor het landelijk gebied verankerd. Voor woningen zijn mogelijkheden opgenomen om toeristisch overnachten toe te staan overeenkomstig de 'Beleidsregel met betrekking tot het kleinschalig toeristisch overnachten in de gemeente Waterland' (5 juli 2011). In het bestemmingsplan is dit vertaald in de volgende categorieën:
De gemeente Waterland heeft haar welstandsbeleid beschreven in de Welstandsnota Waterland 2013 (vastgesteld op 23 mei 2013). In de Welstandsnota worden algemene en gebiedsgerichte welstandscriteria onderscheiden. De algemene welstandscriteria gelden als uitgangspunt voor iedere welstandsbeoordeling. De gebiedsgerichte welstandscriteria worden gebruikt om te beoordelen hoe het bouwwerk past in zijn omgeving. (Ver)bouwplannen worden getoetst aan de Welstandsnota.
Het gemeentelijk beleid staat positief ten opzichte van recreatieve ontwikkelingen in het buitengebied. Zolang deze ontwikkelingen kleinschalig van aard zijn, kunnen deze ondergeschikt aan de woonfunctie worden uitgeoefend. Het voorliggende perceel heeft van oorsprong een woonfunctie, maar vraagt met de beoogde ontwikkelingen om een benadering als recreatiebedrijf. Er wordt daarom maatwerk toegepast. In hoofdstuk 2 is de ruimtelijke inpasbaarheid van het plan al aan de orde geweest. In hoofdstuk 4 wordt verder ingegaan op de relevante milieu- en omgevingsaspecten.
Het gemeentelijk beleid voorziet in mogelijkheden voor kleinschalig toeristisch overnachten in hoofdgebouwen (woningen). Het gebruik van 30% van de oppervlakte van de woning en maximaal twee slaapkamers is zonder meer toegestaan.
Bij wijze van uitzondering kan overnachting in vrijstaande bijgebouwen in dit voorliggende worden toegestaan, omdat:
Omdat de overnachtingsmogelijkheden in dit geval in twee verschillende gebou-wen worden mogelijk gemaakt, is het maximale percentage van 30% omgerekend naar een oppervlakte (30% van 300 m2): 90 m2. Deze oppervlakte mag verspreid over het hoofdgebouw en het daarnaast gesitueerde bijgebouw worden ingezet. De bouwmogelijkheden uit het gelden bestemmingsplan zijn daarmee vertaald in een maatwerkregeling voor dit perceel.
Het beoogde bouwplan voor de nieuwe schuur moet worden voorgelegd aan welstandscommissie. Op voorhand vormt het welstandskader geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.
Voor het plangebied en omgeving kunnen (wettelijke) belemmeringen en/of voorwaarden een rol spelen. Het uitgangspunt voor dit bestemmingsplan is dat er een goede omgevingssituatie ontstaat. In de volgende paragrafen zijn de randvoorwaarden die voortvloeien uit de milieu- en omgevingsaspecten beschreven.
Bij elk ruimtelijk plan moet, met het oog op beschermenswaardige natuurwaarden, rekening worden gehouden met de regelgeving op het gebied van gebiedsbescherming en soortenbescherming.
Gebiedsbescherming
De bescherming van Natura 2000-gebieden en Beschermde Natuurmonumenten is geregeld in de Natuurbeschermingswet (Nbw). Wanneer ontwikkelingen (mogelijk) leiden tot aantasting van de natuurwaarden binnen deze gebieden, moet een Nbw-vergunning worden aangevraagd.
Daarnaast moet rekening worden gehouden met het beleid ten aanzien van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Ten aanzien van ontwikkelingen binnen de EHS geldt het 'nee, tenzij-principe'.
Soortenbescherming
Op grond van de Flora- en faunawet geldt een algemeen verbod voor het verstoren en vernietigen van beschermde plantensoorten, beschermde diersoorten en hun vaste rust- of verblijfplaatsen. Onder voorwaarden is ontheffing van deze verbodsbepalingen mogelijk. Voor soorten die vermeld staan in Bijlage IV van de Habitatrichtlijn en een aantal Rode Lijst-soorten zijn deze voorwaarden zeer streng. Het bevoegd gezag voor de Flora- en faunawet is de provincie. In de gevallen dat een ontheffing van de Flora- en faunawet noodzakelijk is, dan 'haakt' de ontheffing aan bij de omgevingsvergunning.
Gebiedsbescherming
Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied 'Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske ligt op circa 2 kilometer afstand van het plangebied. De Leek, enkele honderden meters ten zuiden van het plangebied, maakt deel uit van het 'Beschermd Natuurmonument Varkersland'. De zuidelijke oevers van de Leek en ook gebieden ten noorden van de Overleek, maken deel uit van de Ecologische Hoofdstructuur. Ook deze gebieden liggen op enkele honderden meters afstand.
Gelet op de afstand tot beschermde natuurgebieden is directe verstoring zoals geluidhinder niet aan de orde. Ook indirecte verstoring van deze natuurgebieden kan worden uitgesloten aangezien het aantal verhuurde fluisterboten niet of nauwelijks zal toenemen.
Figuur 7. Beschermde natuurgebieden in de omgeving van het plangebied
Weidevogelleefgebied
Het gebied direct ten zuiden van de Overleek is door de provincie aangewezen als weidevogelleefgebied. Het erf wordt in de bestaande situatie al gebruikt voor de verhuur van fluisterboten. Omdat het bestemmingsplan alleen vervanging van bebouwing en uitbreiding van bestaande bebouwing mogelijk maakt, is er geen nieuwe verstoring van het perceel aan de orde.
Soortenbescherming
Als gevolg van het plan worden geen sloten gedempt of bomen gekapt. De te slopen schuur heeft geen spouwmuren en is daardoor niet geschikt voor beschermde diersoorten. De gronden waar nieuwe bebouwing wordt gebouwd of een nieuw gebruik is voorzien (parkeerterrein) worden reeds verstoord en zijn derhalve niet geschikt voor beschermde diersoorten. Aan de waterkant kunnen beschermde plantsoorten voorkomen; deze begroeiing wordt in stand gelaten. Negatieve effecten voor beschermde soorten worden daardoor niet verwacht.
Het aspect ecologie belemmert de gewenste ontwikkeling niet.
Op basis van de Provinciale Ruimtelijke Verordening worden geologische, geomorfologische en bodemkundige verschijnselen en processen beschermd als aardkundig erfgoed. Van 80 beschermde gebieden zijn er 17 aangewezen als aardkundig monument. In de toelichting van bestemmingsplan moet worden aangegeven op welke manier met deze waarden wordt omgegaan.
De Overleker Gouw is aangewezen als aardkundig waardevol gebied. Kenmerkend als veengebied, maar geen aardkundig monument. Omdat het bestemmingsplan geen gevolgen heeft voor de waterhuishouding, is aantasting van het aardkundig monument niet aan de orde.
In het bestemmingsplan wordt de dubbelbestemming 'Waarde - Aardkundig' opgenomen om de aardkundige waarden ook in de toekomstige situatie te waarborgen.
De rol van cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening is de laatste jaren sterk toegenomen. Bij het opstellen van plannen moeten cultuurhistorische waarden tijdig in beeld worden gebracht. Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) stelt in dat verband specifieke eisen aan het opstellen van bestemmingsplannen. Waar mogelijk moeten cultuurhistorische waarden worden behouden of versterkt. Cultuurhistorie is daarmee veelal een sturend onderdeel geworden in de ruimtelijke ordening.
De provincie Noord-Holland heeft de Informatiekaart Landschap en Cultuurhistorie vastgesteld. De kaart is een geografische uitwerking van de Leidraad landschap en cultuurhistorie - die deel uitmaakt van de verordening - en een herziening van de Cultuurhistorische Waardenkaart (CHW). De Informatiekaart Landschap en Cultuurhistorie geeft onder andere informatie over cultuurhistorische objecten.
Het plangebied ligt in het veenpolderlandschap. De volgende landschappelijke cultuurhistorische waarden zijn kenmerkend voor het gebied:
Het plan heeft geen gevolgen voor de openheid van het gebied of de kenmerkende verkavelingsvorm. In het voornemen blijft het contact met het achterliggende gebied in stand. Door bebouwing op te ruimen en te clusteren, worden meer doorzichten gecreëerd. Kenmerkende bebouwing op het erf wordt gehandhaafd.
Het aspect cultuurhistorie belemmert de gewenste ontwikkeling niet.
Voor de bescherming van archeologische waarden is de Monumentenwet van toepassing. De bedoeling is dat, wanneer de bodem wordt verstoord, archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ).
Voor rijksbeschermde archeologische monumenten geldt de bescherming op grond van de Monumentenwet en hoeft in het bestemmingsplan geen aanvullende regeling te worden getroffen.
Het archeologisch beleid van de gemeente Waterland is vastgelegd in de 'Archeologienota Waterland 2011'.
In de Archeologienota worden archeologische monumenten en vijf categorieën met archeologische verwachtingswaarden onderscheiden. Deze categorieën zijn weergegeven op een beleidskaart. Deze beleidskaart is opgesteld op basis van de kennis die de afgelopen jaren is verkregen bij diverse archeologische onderzoeken en op basis van de kennis over de ontstaansgeschiedenis van het gebied.
Het plangebied ligt grotendeels in een gebied met relatief lage archeologische verwachtingswaarde. Bij bodemingrepen groter dan 2.500 m2 en dieper dan 40 cm moet archeologisch onderzoek worden uitgevoerd. Met de bouw van één nieuwe schuur wordt deze oppervlakte in geen geval overschreden.
Het plan grenst overigens aan een voormalige huiskavel aan de noordwestzijde. Hier geldt een hoge archeologische waarde. Aan deze zijde van het perceel worden echter geen bouwplannen mogelijk gemaakt.
Figuur 8. Uitsnede van de archeologische beleidsadvieskaart
Het aspect archeologie staat de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg.
Het waterbeleid is vastgelegd in verschillende beleidsdocumenten. Op Rijksniveau is het Nationaal Waterplan 2009 - 1015 (22 december 2009) vastgesteld. De provincie heeft op 16 november 2009 het Provinciaal Waterplan 2010 - 2015 vastgesteld. Het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier heeft haar waterbeleid vastgelegd in het Waterbeheersplan 4, 2010 - 2015, het Raamplan Bescherming tegen Wateroverlast (2004) en het Beheersplan Waterkering 2006 - 2010. Bovendien geldt voor de watergangen en waterkeringen in het plangebied de Keur van het Hoogheemraadschap. Voor diverse handelingen in en aan watergangen en waterkeringen is een zogenoemde watervergunning van het Hoogheemraadschap nodig.
Ter invulling van de watertoets is het bestemmingsplan aangemeld via www.dewatertoets.nl. De automatisch gegenereerde uitgangspuntennotitie van Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier wordt onderstaand weergegeven.
De watertoets is een procesinstrument dat is verankerd in de Wet Ruimtelijke Ordening (WRO), het Besluit Ruimtelijke Ordening (BRO) en het Bestuursakkoord Water (BW) 2011. De bedoeling van het instrument is om wateraspecten van meet af aan mee te nemen bij ruimtelijke plannen en besluiten. Het gaat hierbij om zes thema's: waterkwantiteit, waterkwaliteit, waterkeringen, wegen, afvalwaterketen en beheer en onderhoud van nieuw oppervlaktewater.
Op welke wateraspecten let het hoogheemraadschap bij de watertoets?
In onderstaand overzicht is een zo compleet mogelijk overzicht gegeven van de uitgangspunten die Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier hanteert bij het beoordelen van ruimtelijke plannen. In de formele adviesaanvraag aan het Hoogheemraadschap dient aangegeven te worden op welke wijze rekening is gehouden met deze wateraspecten.
Waterkwantiteit:
Waterkwaliteit:
Waterkeringen:
Wegen:
Afvalwaterketen:
Onderhoud nieuw oppervlaktewater:
Het plan voorziet in de sloop van een bestaande schuur (<100 m2) en de bouw van een nieuwe schuur (<100 m2). Per saldo neemt het bebouwd oppervlak nauwelijks toe. Voor het parkeerterrein is verharding niet noodzakelijk. Omdat deze ontwikkelingen nauwelijks gevolgen hebben voor de afstroming van oppervlaktewater, is watercompensatie niet aan de orde.
Het plangebied valt deels binnen de zone van een regionale waterkering. Ter bescherming van deze zone is een dubbelbestemming opgenomen. Opdat binnen deze zone geen bouwplannen aan de orde zijn, is het aanvragen van een watervergunning niet aan de orde.
Het aspect water staat de gewenste ontwikkeling niet in de weg.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is ruimtelijke afstemming tussen bedrijfsactiviteiten, voorzieningen en gevoelige functies (waaronder woningen) noodzakelijk. Bij deze afstemming kan gebruik worden gemaakt van de richtafstanden uit de basiszoneringslijst van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' (2009). Een richtafstand wordt beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten redelijkerwijs kan worden uitgesloten. In geval van een gemengd gebied kan worden gewerkt met een verkleinde richtafstand.
Voor agrarische bedrijven zijn daarnaast de specifieke regels van toepassing uit het Activiteitenbesluit en de Wet geurhinder en veehouderij.
In de omgeving van het plangebied ligt een melkveehouderij (noordoostzijde) en een aantal woningen.
Zonering van gevoelige functies
In de richting van het agrarisch bedrijf worden geen nieuwe gevoelige functies mogelijk gemaakt. Zodoende is er geen sprake van onaanvaardbare milieuhinder of functies die de ontwikkeling van het agrarisch bedrijf in de weg kunnen staan.
Zonering van verstorende functies
Het bestemmingsplan voorziet in het vastleggen van bestaande recreatiefuncties en realisatie van een aantal nieuwe functies. Het gaat om functies waarvoor een richtafstand geldt van maximaal 10 meter (bed&breakfast) of 30 meter (parkeerterrein). Voor de nieuwe functies wordt ruimschoots aan de richtafstanden voldaan.
Het aspect milieuzonering belemmert de vaststelling van het bestemmingsplan niet.
Op grond van de Wet geluidhinder geldt rond wegen met een maximumsnelheid hoger dan 30 km/uur, spoorwegen en inrichtingen die 'in belangrijke mate geluidhinder veroorzaken', een geluidszone. Bij de ontwikkeling van nieuwe geluidsgevoelige objecten binnen deze geluidszones moet akoestisch onderzoek worden uitgevoerd om aan te tonen dat de ontwikkelingen voldoen aan de voorkeursgrenswaarden die in de wet zijn vastgelegd.
De realisatie van logiesfunctie (bed&breakfast) is geen geluidgevoelige functie in de zin van de Wet geluidhinder. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het echter wel wenselijk om een uitspraak te doen over de aanvaardbaarheid van deze functie in relatie tot de geluidsbelasting van de omliggende wegen.
Voor de Overleek geldt dat dit een relatief rustige weg is. Het wegprofiel is behoorlijk smal en relatief onoverzichtelijk, waardoor de rijsnelheid laag ligt (< 60 km/h). Omdat langs de Overleek bovendien veel woonbestemmingen op korte afstand van de weg zijn gelegen, wordt geconcludeerd dat voor de logiesfuncties sprake is van een aanvaardbaar verblijfsklimaat.
Het aspect wegverkeerslawaai belemmert de gewenste ontwikkeling niet.
Met het oog op een goede ruimtelijke ordening, moet in geval van ruimtelijke ontwikkelingen worden aangetoond dat de bodem geschikt is voor het beoogde functiegebruik. Ter plaatse van locaties die verdacht worden van bodemverontreiniging, moet ten minste verkennend bodemonderzoek worden uitgevoerd. In geval van verontreinigingen is de Wet bodembescherming van toepassing. In de wet is geregeld dat als ter plaatse van een plangebied ernstige verontreinigingen worden aangetroffen, er sprake is van een saneringsgeval.
Op het perceel heeft geen historisch gebruik plaatsgevonden, dat het plangebied verdacht maakt voor bodemverontreiniging.
De bodemgevoelige functies die aan het plangebied worden toegevoegd (logiesfunctie) komen tot stand door interne verbouwingen. Voor deze ontwikkelingen is verder onderzoek naar de bodemkwaliteit niet aan de orde.
Ook voor de omvorming van een stuk tuin tot parkeerterrein is geen verder bodemonderzoek noodzakelijk. Het betreft hier immers geen bodemgevoelige functie.
Het aspect bodemkwaliteit belemmert de gewenste ontwikkeling niet.
In hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer zijn de grenswaarden op het gebied van de luchtkwaliteit vastgelegd. Daarbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10) van belang.
Plannen die slechts in zeer beperkte mate bijdragen aan de luchtverontreiniging, zijn op grond van de algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate bijdragen' (Besluit NIBM) vrijgesteld van toetsing aan de grenswaarden.
Vanwege de kleinschaligheid van de voorgenomen ontwikkelingen kan zonder meer worden geconcludeerd, dat het Besluit NIBM niet op het bestemmingsplan van toepassing is. Verdere toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit is daardoor niet aan de orde.
Het aspect luchtkwaliteit belemmert de gewenste ontwikkeling niet.
Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die ontstaan voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals vuurwerk, LPG en munitie. De wetgeving over 'externe veiligheid' heeft tot doel de burger niet onnodig aan te hoge risico's bloot te stellen. De normen voor externe veiligheid zijn vastgelegd in onder andere het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), de Circulaire risiconormering vervoer van gevaarlijke stoffen en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).
Het externe veiligheidsbeleid heeft vorm gekregen in de risicobenadering. Er wordt getoetst aan twee verschillende normen: het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR).
In de directe omgeving van het plangebied worden geen gevaarlijke stoffen opgeslagen, bewerkt of vervoerd.
De Veiligsheidsregio Zaanstreek-Waterland heeft in het kader van het wettelijk vooroverleg over het bestemmingsplan geadviseerd. Zij geeft aan dat de ontvluchtingsmogelijkheden in het plangebied voldoende zijn. Daarnaast is aangegeven dat het wenselijk is om de bluswatervoorziening te verbeteren.
Het aspect externe veiligheid belemmert de gewenste ontwikkelingen niet. In het kader van de omgevingsvergunning wordt nader afstemming gezocht over het realiseren van een aanvullende bluswatervoorziening.
In (de omgeving van) het plangebied kunnen kabels en leidingen aanwezig zijn die beperkingen opleggen voor de bouwmogelijkheden in het plangebied. Hierbij valt te denken aan hoogspanningsverbindingen, waterleidingen en straalpaden. Bij leidingen, zoals gas-, water- en rioolpersleidingen, volgen deze belemmeringen uit het zakelijk recht. Bij hoogspanningsverbindingen gaat het om veiligheid en gezondheid. De beperkingen bij straalpaden zijn van belang voor het goed functioneren van de straalpaden.
Over het perceel loopt een waterstrasportleiding. Ter plaatse van de leiding zijn geen ontwikkelingen aan de orde.
Ter bescherming van de waterleiding tegen toekomstige bodemingrepen wordt een dubbelbestemming opgenomen in het bestemmingsplan.
In bijlage C en D van het Besluit milieueffectrapportage is aangegeven welke activiteiten in het kader van het bestemmingsplan planmer-plichtig (bijlage C en D), projectmer-plichtig (bijlage C) of mer-beoordelingsplichtig (bijlage D) zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit milieueffectrapportage drempelwaarden opgenomen. Daarnaast moet het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, nagaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:
In bijlage D van het Besluit milieueffectrapportage zijn recreatieve ontwikkelingen genoemd als mer-beoordelingsplichtig project (D11). Het uitvoeren van een formele mer-beoordeling is pas aan de orde bij recreatieve projecten die meer dan 100.000 bezoekers per jaar trekken, meer dan 10 hectare beslaan (in gevoelig gebied) of meer dan 100 ligplaatsen hebben.
Gelet op de kenmerken van het plan (zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de plandrempels uit het Besluit milieueffectrapportage), de ligging van het plan ten opzichte van Natura 2000-gebieden en de ecologische hoofdstructuur en de beperkte hinder uitstraling van de activiteiten in het plangebied wordt geconcludeerd dat belangrijke negatieve milieugevolgen zijn uitgesloten. Dit blijkt ook uit de onderzoeken van de verschillende milieuaspecten zoals deze in dit hoofdstuk zijn opgenomen. Voor het bestemmingsplan is dan ook geen mer-procedure of mer-beoordelingsprocedure noodzakelijk volgens het Besluit milieueffectrapportage.
Bij dit bestemmingsplan is geen noodzaak aanwezig om een plan- of projectmerprocedure te doorlopen of om een formele mer-beoordeling (met toetsing door het bevoegd gezag) uit te voeren.
In de Wet ruimtelijke ordening en Besluit ruimtelijke ordening is bepaald dat alle bestemmingsplannen digitaal moeten worden ontsloten. Bij het teken van de digitale plankaart (verbeelding) is gebruik gemaakt van een actuele ondergrond van de Grootschalige Basiskaart Nederland (GBKN) van 13 oktober 2014.
In dit hoofdstuk zijn de verschillende bestemmingen toegelicht. Alle toelichtingen starten met een tekst waarin de bestemmingsomschrijving wordt weergegeven en waarin kort wordt ingegaan op de specifieke bouw- en gebruiksregels. Daarnaast wordt ingegaan op de afwijkingsregels en de wijzigingsregels. In de planregels zijn alle bestemmingen als volgt opgebouwd.
Bestemmingsomschrijving
Hierin staat beschreven voor welke functie(s) de gronden mogen worden ingericht, gebruikt en hoe de onderlinge rangorde van functies is. Met aanduidingen wordt op enkele specifieke locaties extra functiemogelijkheden geboden.
Bouwregels
Hierin is aangegeven welke gebouwen en andere bouwwerken zijn toegestaan en welke maatvoering daarbij aangehouden moet worden.
Specifieke gebruiksregels
Gronden en gebouwen worden gebruikt passend bij de bestemming. Wanneer nodig worden bepaalde gebruiksvormen uitgesloten. In enkele gevallen zijn objectieve grenzen opgenomen voor functies, zoals oppervlaktematen, hoogtes en dergelijke.
Afwijking van de bouw- en gebruiksregels
In het bestemmingsplan is voor een aantal omstandigheden de mogelijkheid opgenomen om af te wijken van de bouw- en gebruiksregels. Hierdoor krijgt het college de benodigde flexibiliteit af te wijken voor bepaalde, voorzienbare situaties. Van geval tot geval wordt daarvoor door het bevoegd gezag een afweging gemaakt. Indien van toepassing wordt advies ingewonnen van de waterbeheerder, leidingbeheerder, wegbeheerder en dergelijke.
Er zijn ook gebruiksvormen die beleidsmatig wel mogelijk zijn, maar die vanwege de benodigde afweging onder een afwijking zijn gebracht. Deze zogenoemde binnenplanse afwijkingen wordt (door middel van een omgevingsvergunning) slechts verleend na een zorgvuldige afweging van waarden en functies in de bestemmingen.
Vergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden
Voor een aantal werken en werkzaamheden geldt een vergunningplicht voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde. Het gaat daarbij om werken en werkzaamheden die structureel ingrijpen in de aard van de gegeven bestemming. Dat betekent dat deze pas mogen worden uitgevoerd, nadat een omgevingsvergunning is verkregen. Hierbij vindt een afweging van belangen naar evenredigheid plaats. Als het gaat om activiteiten die behoren tot het normale onderhoud, normaal beheer of het normaal gebruik, is geen vergunning vereist. Bij de toelaatbaarheid van activiteiten wordt vanuit het evenredigheidsbeginsel een belangenafweging gemaakt tussen het belang van de functies van waaruit de vergunning wordt aangevraagd en de specifieke waarden die ter plaatse aanwezig zijn.
Het overgangsrecht is gericht op bouwwerken die met een vergunning of een melding zijn gebouwd, of een gebruik dat ooit is toegestaan, maar dat nu, vanwege een bestemmings- of beleidswijziging onder het overgangsrecht is gebracht. Ook tientallen jaren aanwezige bouwwerken, die niet met een vergunning zijn gebouwd, of langdurig aanwezig gebruik wordt met het overgangsrecht beschermd. Het overgangsrecht is gericht op het uiteindelijk verdwijnen van deze bouwwerken of de beëindiging van het gebruik ervan, zodat de situatie in overeenstemming raakt met de gegeven bestemming.
In beginsel mogen de bouwwerken die onder het overgangsrecht vallen, slechts in ondergeschikte mate gedeeltelijk worden vernieuwd en veranderd. Het is niet mogelijk om hiermee geheel of in stappen tot een nieuw bouwwerk te komen.
In de regels wordt verwezen naar algemene toetsingscriteria. Dit speelt ten aanzien van het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de verkeersveiligheid, de milieusituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden. Hieronder volgt een toelichting op deze criteria.
Het bebouwingsbeeld
Er moet worden gestreefd naar een in stedenbouwkundig opzicht samenhangend bebouwingsbeeld. Dit betekent dat bij bebouwing wordt gestreefd naar:
De woonsituatie
Er moet rekening worden gehouden met het in stand houden en garanderen van een redelijke lichttoetreding, een redelijk uitzicht, de aanwezigheid van voldoende privacy en een goed woon- en leefmilieu.
De verkeersveiligheid
Verkeersveiligheid staat onder druk door de toename van (zwaarder) verkeer op de kleinere wegen. Deze wegen worden ook gebruikt voor toeristisch verkeer. Bij functies waarbij het verkeer toeneemt, moet een zorgvuldige afweging plaatsvinden. In een verkeersveilige situatie worden vrije uitzichthoeken bij kruisingen van wegen en uitritten gegarandeerd.
De milieusituatie
Hinder voor omwonenden en een verkeersaantrekkende werking moet worden voorkomen. Bij de situering en omvang van milieubelastende functies moet erop worden gelet dat bestaande milieugevoelige functies niet in het functioneren worden beperkt. Omgekeerd moet er bij uitbreiding of nieuwvestiging van milieugevoelige functies op worden gelet dat bestaande milieubelastende functies niet in het functioneren worden beperkt. Voor de afweging worden de afstanden van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' (2009) gehanteerd.
De gebruiksmogelijkheden
Gronden en gebouwen moeten worden gebruikt in overeenstemming met de bestemming. Bij een nieuw gebruik moet altijd worden getoetst aan het huidige gebruik van de aangrenzende bestemmingen. Het aangrenzend gebruik mag niet onevenredig worden gehinderd door het nieuwe gebruik.
In deze paragraaf wordt een korte toelichting gegeven op de inhoud van de bestemmingen in dit bestemmingsplan. De bestemming 'Agrarisch' uit het geldende bestemmingsplan komt te vervallen, aangezien het huidige en toekomstige gebruik van de gronden met deze bestemming een ander gebruik kent (Wonen en Recreatie - Parkeren).
De bestemming 'Recreatie' ziet op alle recreatieve bedrijfsactiviteiten in het plangebied: de theetuin en verhuur van fluisterboten. Er is gekozen voor een aparte bestemming, zodat de recreatieve activiteiten op het perceel niet meer ondergeschikt zijn aan de woonbestemming en op deze manier specifiek kunnen worden geregeld.
Om onevenredige hinder voor de omgeving uit te sluiten is recreatie- en horecagebruik van de recreatiebestemming begrenst. Bebouwing ten behoeve van de functie moet worden gebouwd in het daarvoor opgenomen bouwvlak. Daarbuiten mag de theetuin worden ingericht en mogen de fluisterboten worden aangelegd.
In de planregels zijn twee bepalingen opgenomen met betrekking tot het parkeren:
Er is voor gekozen om voor het parkeerterrein een aparte bestemming 'Recreatie - Parkeren' op te nemen, zodat bebouwing op deze plek kan worden uitgesloten en zodat er specifieke gebruiksregels kunnen worden opgenomen voor het parkeerterrein. Het parkeerterrein is immers bedoeld om in de parkeerbehoefte van het recreatiebedrijf te voorzien.
De bestemming 'Wonen' komt voor een groot deel overeen met de geldende bestemming 'Wonen' uit het bestemmingsplan Buitengebied 2013. De bestemming wijkt op een aantal punten af:
Binnen de bestemming kan een nieuwe schuur worden gebouwd. De realisatie van nieuwe bijgebouwen - waarmee de totale oppervlakte op 100 m2 komt - is pas toegestaan wanneer de bestaande schuur aan de oostkant van het perceel is gesloopt. Dit is geregeld met een voorwaardelijke verplichting.
Op de verbeelding is een koppelteken (relatie) opgenomen om aan te geven dat de woonbestemming één geheel vormt. Dit voorkomt dat in beide bestemmingsvlakken rechten ontstaan om een woonhuis en bijbehorende bijgebouwen te bouwen.
Ter bescherming van de watertransportleiding die door het perceel loopt, is de dubbelbestemming 'Leiding - Water' opgenomen. Ter plaatse van de leiding geldt een bouwverbod.
Voor het beschermen van de aardkundige waarden in de gemeente Waterland is
de dubbelbestemming 'Waarde - Aardkundig' opgenomen. Toekomstige bodemingrepen moeten aan deze waarde worden getoetst.
Ter bescherming van archeologische waarden zijn deze dubbelbestemmingen opgenomen. De gronden binnen deze dubbelbestemmingen zijn bestemd voor het behoud van de aanwezige archeologische waarden. Deze zones zijn overgenomen uit de Archeologienota Waterland 2011. In de Archeologienota is per zone aangegeven vanaf welke oppervlakte en diepte een omgevingsvergunning nodig is voor werkzaamheden die de bodem kunnen verstoren. Bij ingrepen kleiner dan de genoemde oppervlakte en diepte is geen omgevingsvergunning noodzakelijk.
Ter bescherming van de regionale waterkering ten noorden van het perceel is een dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' opgenomen. Bouwplannen binnen deze dubbelbestemming moeten worden afgestemd met de waterbeheerder.
Wettelijk bestaat de verplichting om inzicht te geven in de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan. Onderdeel hiervan is de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid. Ook wordt in dit hoofdstuk aandacht besteedt aan het aspect grondexploitatie.
Het bestemmingsplan doorloopt de in de Wro vastgelegde procedure. Tijdens deze procedure zijn verschillende momenten waarop burgers en belanghebbenden hun zienswijze op het plan kenbaar kunnen maken. Hieronder volgt een nadere toelichting
Voorbereidingsfase
Vanuit het oogpunt van maatschappelijke uitvoerbaarheid, geeft de gemeente belanghebbenden de gelegenheid om, via een inspraakprocedure, een inspraakreactie op het voorontwerpbestemmingsplan naar voren te brengen. Bovendien wordt het bestemmingsplan voorgelegd aan de betrokken diensten en instanties zoals bedoeld in het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening.
Ten aanzien van alle ingekomen inspraak- en overlegreacties wordt door het college een standpunt bepaald (zie hoofdstuk 7). Het resultaat van de inspraak en het vooroverleg is verwerkt in het ontwerpbestemmingsplan.
Ontwerpfase
Het ontwerpbestemmingsplan doorloopt de in de Wro opgenomen formele procedure. Dit betekent dat het ontwerpbestemmingsplan gedurende zes weken ter inzage wordt gelegd. Tijdens deze periode heeft een ieder de gelegenheid voor het indienen van zienswijzen.
Vaststellingsfase
Zienswijzen worden beoordeeld en al dan niet verwerkt in het bestemmingsplan. Het (mogelijk gewijzigde) bestemmingsplan wordt vervolgens door de gemeenteraad vastgesteld. De indieners van de zienswijzen worden hiervan op de hoogte gesteld. Tot slot is tegen de vaststelling van het bestemmingsplan beroep mogelijk bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Het gaat hier om een particulier initiatief. De gemeente draagt hier dus geen financiële verantwoordelijkheid en risico's. De economische uitvoerbaarheid is daarmee voldoende aangetoond.
Met de grondexploitatieregeling in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) beschikken gemeenten over mogelijkheden voor het verhalen van kosten, indien sprake is van bouwplannen zoals bedoeld in artikel 6.2.1 Bro. Hierbij valt te denken aan kosten voor het bouw- en woonrijp maken en kosten voor het bestemmingsplan. Daarnaast hebben gemeenten sturingsmogelijkheden, omdat in het geval van grondexploitatie door derden diverse eisen en regels gesteld kunnen worden.
Tussen de gemeente en de initiatiefnemer is een exploitatieovereenkomst gesloten. In deze overeenkomst is geregeld dat alle kosten die verband houden met het initiatief, te weten de kosten voor het maken van het bestemmingsplan (inclusief onderzoekskosten) en eventuele planschade worden betaald door de initiatiefnemer.
Omdat met deze overeenkomst het kostenverhaal op een andere manier verzekerd is en het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is, besluit de gemeenteraad bij de vaststelling van het plan dat de vaststelling van een exploitatieplan niet nodig is.
Van 8 augustus tot en met 18 september 2014 heeft het voorontwerpbestemmingsplan Monnickendam - Overleek 6 ter inzage gelegen voor een ieder. Daarnaast is het plan in het kader van het wettelijk verplichte vooroverleg (artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening) toegestuurd aan een aantal vaste overleg- en adviesinstanties. Door de provincie Noord-Holland en door twee insprekers is op het voorontwerpbestemmingsplan gereageerd. De ingediende reacties worden onderstaand samengevat en voorzien van een antwoord.
De vooroverlegreactie van de provincie is opgenomen in Bijlage 1.
Opmerkingen
Reactie gemeente
In verband met privacy worden de namen van insprekers in deze toelichting niet genoemd en is de toegestuurde reactie niet opgenomen in de bijlage.
Opmerkingen
Reactie gemeente
In verband met privacy worden de namen van insprekers in deze toelichting niet genoemd en is de toegestuurde reactie niet opgenomen in de bijlage.
Opmerkingen
Reactie gemeente
Het ontwerpbestemmingsplan “Monnickendam - Overleek 6” heeft met ingang van 31 juli 2015 zes weken ter inzage gelegen voor een ieder. Op het plan is één zienswijze ingediend. Deze zienswijze is onderstaand samengevat en voorzien van een antwoord.
Indiener van de zienswijze geeft aan dat zij het niet eens is met de beantwoording van de door haar toegestuurde inspraak reactie Zij handhaaft daarom de eerdere reactie en doet daarbij nog enkele aanvullingen.
Samenvatting zienswijze
Reactie gemeente
De gemeenteraad van de gemeente Waterland is bevoegd om het bestemmingsplan vast te stellen. Daarbij betrekt zij de ingediende zienswijze.