Plan: | Broek in Waterland - Overlekergouw 1 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | wijzigingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0852.BWKBRoverleke1-va01 |
Voorliggend wijzigingsplan is opgesteld om de sleufsilo's op het agrarisch bedrijfsperceel aan de Overlekergouw 1 te Broek in Waterland planologisch mogelijk te maken, alsmede de gerealiseerde sleufsilo's landschappelijk in te passen. De al gerealiseerde sleufsilo's zijn op dit moment niet passend binnen het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied Waterland 2013', omdat zij buiten het bouwvlak zijn gesitueerd. De gemeente wil met de vaststelling van een wijzigingsplan de situering van het geldend bouwvlak aanpassen. Het wijzigingsplan voorziet in een passende regeling voor het hele bedrijfsperceel.
Het plangebied betreft een agrarisch bedrijfsperceel ten noordoosten van de kern Broek in Waterland, gelegen aan de Overlekergouw 1. Aan de noordzijde grenst het perceel aan de Keerngouw, aan de oostzijde aan de Overlekergouw. Ten zuiden en westen van het bedrijfsperceel bevindt zich agrarische cultuurgrond. De situering van het plangebied is op onderstaande luchtfoto's globaal weergegeven.
Figuur 1. Omgeving plangebied (bron: GoogleEarth)
Figuur 2. Luchtfoto plangebied (bron: GoogleEarth)
Het plangebied ligt in het bestemmingsplan 'Buitengebied Waterland 2013'. Het heeft de bestemming 'Agrarisch' en de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 1' en 'Waarde - Archeologie 3'. Ter plaatse geldt de aanduiding: "specifieke vorm van agrarisch - bouwperceel" met een bouwvlak.
Binnen de geldende bestemming is in artikel 3.7.2 een wijzigingsbevoegdheid opgenomen, op grond waarvan burgemeester en wethouders het plan kunnen wijzigen in die zin dat een ter plaatse aangegeven bouwvlak, bij gelijkblijvende oppervlakte, qua situering wordt gewijzigd, mits:
In voorliggend plan wordt deze wijzigingsbevoegdheid gebruikt en onderbouwd dat aan de hierin gestelde voorwaarden wordt voldaan.
In hoofdstuk 2 is een beschrijving gegeven van het plan. Hierbij wordt ingegaan op de ruimtelijke en functionele aspecten van het plan. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 een beschrijving gegeven van de relevante beleidskaders. In hoofdstuk 4 wordt op de diverse omgevingsaspecten ingegaan. Een juridische beschrijving van het plan is gegeven in hoofdstuk 5. In dit hoofdstuk wordt onder andere ingegaan op de bestemming. Hoofdstuk 6 gaat in op de economische en de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan. In dit hoofdstuk wordt ook aandacht besteed aan het aspect grondexploitatie.
Het planvoornemen omvat een wijziging in het bestaande bouwvlak voor het agrarisch bedrijfsperceel aan de Overlekergouw 1. Hierdoor wordt de oprichting van twee sleufsilo's ten zuiden van de bestaande bedrijfsbebouwing planologisch mogelijk gemaakt (zie figuur 3). Op dit moment is er nog fysieke ruimte aan de achterzijde van het perceel om bouwwerken te bouwen, waaronder sleufsilo's. Dat de sleufsilo's op een andere locatie, buiten het bouwperceel, zijn gerealiseerd heeft een bedrijfstechnische reden. De gezondheidsdienst voor dieren adviseert de zogenaamde 'schone en vuile routes' van elkaar te scheiden. Met de plaatsing van de sleufsilo's aan de voorzijde van het bedrijf blijft het mogelijk dat het voer er aan de voorzijde inkomt en de melk er aan de voorzijde uitgaat. Dit is de schone route. Aan de achterzijde van het bedrijf gaan de dieren en de mest de stal in en uit. Dit is de vuile route. Vanwege deze benodigde bedrijfsvoering van het biologisch agrarisch bedrijf is een aanpassing van het bouwperceel te rechtvaardigen en wordt voldaan aan lid a van de wijzigingsbevoegdheid.
Figuur 3. Globale weergave wijziging bouwvlak
Naast bovengenoemde bedrijfstechnische noodzaak is in de wijzigingsbevoegdheid als voorwaarde opgenomen dat er in de toekomstige situatie sprake moet zijn van een goede inpassing in het landschap, overeenkomstig het gestelde in het Afsprakenkader Ontwikkeling Landbouw en Landschap Waterland-oost, 31 juli 2012. In dit kader is door adviesbureau Landerade een erfbeplantingsplan opgesteld, zoals opgenomen in Bijlage 1. Hierin wordt aangegeven op welke manier de nieuwe sleufsilo's landschappelijk worden ingepast. In onderstaand figuur is het erfbeplantingsplan weergegeven. Hiermee wordt aan lid b van de wijzigingsbevoegdheid voldaan. Dat ook wordt voldaan aan sub c en d van de wijzigingsbevoegdheid wordt in hoofdstuk 4 gemotiveerd.
Figuur 4. Erfbeplantingsplan
Dit hoofdstuk geeft een samenvatting van de beleidskaders, waarmee bij het opstellen van dit wijzigingsplan rekening is gehouden.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 vastgesteld. Met deze structuurvisie laat het Rijk de ruimtelijke ordening meer dan eerder het geval was over aan de provincies en gemeenten. Het Rijk heeft gekozen voor een selectieve inzet van rijksbeleid op 13 nationale belangen. Uitsluitend voor deze belangen is het Rijk direct verantwoordelijk en wil hier resultaten op boeken. Buiten de hieronder genoemde 13 belangen hebben de decentrale overheden beleidsruimte voor het faciliteren van ontwikkelingen:
Het voornemen raakt niet aan nationale ruimtelijke belangen.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 30 december 2011 in werking getreden en daarna meerdere malen geactualiseerd. Het Barro stelt niet alleen regels omtrent de 13 aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte, maar stelt ook regels die in ruimtelijke plannen moeten worden opgenomen. De rijksbelangen zullen veel directer doorwerken in gemeentelijke bestemmingsplannen. Dit moet leiden tot snellere besluitvorming en minder bestuurlijke drukte. Voor het overige hebben provincies en gemeenten de vrijheid om hun eigen belangen te bepalen en daar uitvoering aan te geven.
Dit wijzigingsplan raakt geen nationale ruimtelijke belangen. Het Barro heeft daardoor geen directe gevolgen voor het wijzigingsplan.
De Structuurvisie is het ruimtelijk beleidskader van de provincie en geeft op hoofdlijnen het ruimtelijke beleid van de provincie weer. Het is een zelfbindend document. De Structuurvisie Noord-Holland 2040 is in 2010 vastgesteld door Provinciale Staten.
De provincie Noord-Holland zet de komende 30 jaar in op compacte, hoogwaardige en bereikbare steden omringd door aantrekkelijk recreatief groen. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient rekening gehouden te worden met de ruimtelijke kwaliteit, duurzaam ruimtegebruik en klimaatbestendigheid. De provincie wil steden optimaal benutten, landschappen open houden en ruimte bieden aan economie en woningbouw. Zij streeft naar verdere stedelijke verdichting en helpt gemeenten bij het optimaliseren van het gebruik van Bestaand Bebouwd Gebied. Verstedelijking buiten bestaand bebouwd gebied moet voldoen aan eisen van ruimtelijke kwaliteit.
Bij de Structuurvisie hoort een Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV), die de regels stelt waaraan bestemmingsplannen, wijzigings- en uitwerkingsplannen, beheersverordeningen en (tijdelijke) omgevingsvergunningen waarbij wordt afgeweken van het bestemmingsplan dienen te voldoen. In tegenstelling tot de Structuurvisie Noord-Holland 2040 is de verordening bindend. De PRV wordt regelmatig aangepast naar aanleiding van nieuwe wetgeving en/of provinciaal beleid.
De locatie van de sleufsilo's ligt buiten het bestaand stedelijk gebied (bsg) en maakt daardoor deel uit van het landelijk gebied. Het planvoornemen heeft betrekking op een agrarisch bedrijfsperceel, dat niet wordt gezien als stedelijke functie vanwege de functionele binding met het landelijk gebied. Het plan voorziet in het wijzigen van een bestaand bouwvlak. De oppervlakte van het bouwvlak wordt niet vergroot en ook de bebouwingsmogelijkheden binnen het bouwvlak wijzigen niet. Het wijzigingsplan leidt daar waar het slechts een wijziging in situering van het bouwvlak betreft, niet tot een toename van bebouwingsmogelijkheden in het landelijk gebied.
In onderstaande tabel wordt het wijzigingsplan getoetst aan de relevante artikelen van de provinciale verordening (PRV).
Artikel PRV | Toetsingscriterium | Conclusie |
Artikel 24 Bufferzones | Het plangebied ligt in de bufferzone Amsterdam - Purmerend. De verordening bepaalt dat voor gebieden die vallen binnen de begrenzing van bufferzones verdere verstedelijking in de vorm van nieuwe bebouwing niet mogelijk is. | Dit wijzigingsplan heeft betrekking op een niet stedelijke functie en leidt niet tot extra bebouwingsmogelijkheden. Hierdoor is geen sprake van verstedelijking van de bufferzone. |
Artikel 25 Weidevogelleefgebieden |
Het plangebied ligt in weidevogelleefgebied. In deze gebieden is het van belang de openheid te behouden. Daarom is op basis van de verordening nieuwe bebouwing, anders dan binnen een bestaand bouwblok of een uitbreiding daarvan, nieuwe weginfrastructuur, nieuwe bebossing, verstorende activiteiten buiten de huidige agrarische activiteiten en waterpeilverlaging niet toegestaan. | Het wijzigingsplan voorziet in het wijzigen van een bestaand bouwvlak. De bebouwingsmogelijkheden, de oppervlakte van het bouwvlak en verstorende agrarische activiteiten nemen niet toe. Ook is er geen sprake van nieuwe weginfrastructuur, nieuwe bebossing of waterpeilverlaging. Het plan past hierdoor binnen de regels die gelden voor ontwikkelingen in het weidevogelleefgebied. |
Artikel 32 Windturbines | Het bouwen of opschalen van een of meer windturbines is niet toegestaan | In dit wijzigingsplan zijn geen bestaand windturbines of bebouwingsmogelijkheden voor nieuwe windturbines opgenomen. |
Uit bovenstaande blijkt dat in de PRV geen aanvullende eisen worden gesteld aan de met het planvoornemen beoogde ontwikkeling.
De gemeente Waterland heeft haar beleid voor het landelijk gebied recent vastgelegd in het bestemmingsplan "Buitengebied Waterland 2013", zoals vastgesteld op 27 november 2014. In dit bestemmingsplan is voor alle agrarische cultuurgrond één bestemming 'Agrarisch' opgenomen. De bedrijven zijn op de verbeelding aangeduid met een bouwperceel. Tevens is een bouwvlak opgenomen waarbinnen de agrarische bedrijfsgebouwen en bedrijfswoningen moeten worden gesitueerd. Hierbij is aangesloten op de bestaande situatie. De situering van het bouwvlak kan worden gewijzigd middels een wijzigingsbevoegdheid (zoals reeds is benoemd in paragraaf 1.3), omdat er zich situaties kunnen voordoen waarbij het gewenst is het perceel anders in te richten, zonder dat een vergroting van de het bouwvlak nodig is. De gemeente geeft aan hieraan medewerking te willen verlenen als hiervoor een bedrijfstechnische noodzaak bestaat en aangesloten wordt bij het Afsprakenkader Ontwikkeling Landbouw en Landschap Waterland Oost.
De trend van schaalvergroting en verbreding in de landbouw uit zich ook in Waterland. De gemeente is zich er van bewust dat rendabele agrarische bedrijven nodig zijn voor een vitaal platteland en tevens voor beheer en onderhoud van landschap en natuur. Om de landbouwontwikkeling, met inbegrip van (noodzakelijke) vergroting en verbreding van bedrijven, te stimuleren en te faciliteren, is het Afsprakenkader Landbouwontwikkeling en Landschap Waterland-oost vastgesteld. Het Afsprakenkader is opgenomen in Bijlage 2 bij de regels.
Ruimte voor ontwikkeling is nodig, maar moet passen bij beleid van behoud en ontwikkeling van kenmerkende natuur- en landschapswaarden. Vanuit dit uitgangspunt zal medewerking worden verleend aan vergroten, verplaatsen en nieuwvestiging van agrarische bedrijven, waarbij aan verschillende voorwaarden moet worden voldaan.
In onderhavige situatie gaat het om een wijziging van een bestaand bouwvlak. Het is van belang dat nut en noodzaak voor deze ontwikkeling wordt aangetoond en een goede landschappelijke inpassing wordt geborgd. Hoe hieraan invulling wordt gegeven is opgenomen in hoofdstuk 2 van deze toelichting en bijlage 1. Op grond hiervan kan worden aangenomen dat de wijziging past binnen het gemeentelijk beleid.
Voor het plangebied en omgeving kunnen (wettelijke) belemmeringen en/of voorwaarden een rol spelen. Het uitgangspunt voor het wijzigingsplan is dat een goede omgevingssituatie ontstaat. In de volgende paragrafen zijn de randvoorwaarden die voortvloeien uit de milieu- en omgevingsaspecten beschreven, waarmee wordt aangetoond dat aan lid c en d van de wijzigingsbevoegdheid wordt voldaan.
Om de uitvoerbaarheid van het plan te toetsen, wordt een inventarisatie van natuurwaarden uitgevoerd. Het doel hiervan is om na te gaan of een vooronderzoek in het kader van de Flora- en faunawet (Ffw), een Voortoets in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 (Nbw 1998) of een analyse in het kader van het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid noodzakelijk is.
Het plangebied betreft een bestaand agrarisch bedrijfsperceel. De beoogde ontwikkeling leidt niet tot verstedelijking van het plangebied, omdat het geen stedelijke functie in de zin van de PRV betreft. Wel maken de agrarische gronden ter plaatse deel uit van het weidevogelleefgebied. Voor weidevogels is openheid en rust van belang. Het plangebied is in de huidige situatie vanwege de verstorende werking van aanwezige bebouwing en agrarische activiteiten echter ongeschikt voor weidevogels. De mogelijke verstoringszone neemt door de wijziging van het bouwvlak niet in omvang toe. Het is daarbij niet aannemelijk dat de storingsfactor 'hoogte' (verstoren openheid) vanwege de sleufsilo's en beoogde erfbeplanting toeneemt ten opzichte van de verstoring die reeds uitgaat van de bebouwing. Hierdoor kan worden aangenomen dat het planvoornemen niet leidt tot een verdere verstoring van het weidevogelleefgebied.
Het is niet aannemelijk dat het planvoornemen een significant negatief effect heeft op aanwezige ecologische waarden. De uitvoering van dit plan wordt niet door ecologische aspecten beperkt.
In de Structuurvisie Noord-Holland is Waterland aangewezen als een van de gebieden die waardevolle archeologische vindplaatsen kennen. Het archeologische beleid van de gemeente Waterland is vastgelegd in de ‘Archeologienota Waterland 2011’. In deze nota wordt verwoord hoe het behoud van archeologische waarden of het onderzoek daarnaar zeker worden gesteld. Volgens de archeologienota ligt het plangebied in een gebied, waar archeologisch onderzoek is vereist bij plangebieden vanaf 500 m2 en een bodemverstoring dieper dan 0,40 meter. Tevens ligt in het noorden van het plangebied een locatie met hoge archeologische verwachtingswaarde (veenterp), waar het doen van archeologisch onderzoek bij alle bodemingrepen is vereist. De sleufsilo's zijn niet ter plaatse van deze locatie gesitueerd.
Omdat de sleufsilo's al zijn opgericht is het uitvoeren van archeologisch onderzoek voorafgaand aan de bodemingrepen niet meer mogelijk. Eventueel aanwezige archeologische waarden in de bodem kunnen door de werkzaamheden zijn geroerd. Hierbij moet wel worden opgemerkt dat op grond van de archeologische meldingsplicht, een melding bij het bevoegd gezag moet worden gedaan wanneer bij graafwerkzaamheden vondsten zijn aangetroffen, waarvan redelijkerwijs kan worden aangenomen dat het archeologie betreft. Op deze manier worden archeologische vondsten geborgd.
Omdat het plangebied niet in zijn geheel archeologisch is onderzocht is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' opnieuw opgenomen. Ook voor de locatie met zeer hoge archeologische verwachtingswaarde is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1' uit het geldend bestemmingsplan overgenomen. Hiermee wordt het behoud van archeologische waarden ook bij toekomstige ontwikkelingen in het plangebied geborgd.
Voor het behoud van cultuurhistorische waarden in het plangebied is de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie van de Provincie Noord-Holland gevolgd. Het plangebied maakt deel uit van het veenpolderlandschap. Hoofdwaterlopen vormen de basisstructuur van het zichtbare landschap in het veenweidegebied. Het stelsel van hoofdwaterlopen wordt bepaald door wateren op blokgrenzen en door grotere sloten binnen die blokken. De waterlopen langs de Overlekergouw en de Keerngouw maken deel uit van deze structuur. Binnen het plangebied worden deze waterlopen in stand gehouden. Het bouwvlak wordt niet dusdanig gewijzigd dat deze ter plaatse van één van de waterlopen komt te liggen. Op basis hiervan kan worden aangegeven dat het wijzigen van het bouwvlak geen gevolgen heeft voor de cultuurhistorische waarden in het plangebied.
Ruimtelijke ontwikkelingen mogen geen negatieve invloed hebben op het watersysteem in een peilgebied. Hiervoor is de uitvoering van een watertoets verplicht. Het is van belang om in een vroeg stadium met het waterschap te overleggen over de precieze invulling van de watertoets. Het plangebied ligt in het beheersgebied van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier. Op 15 september 2016 is middels de digitale watertoets een wateradvies aangevraagd. Op basis van de plangegevens is bepaald dat het plan een zodanige invloed heeft op de waterhuishouding heeft dat een normale procedure moet worden gevolgd. Dit komt doordat het plangebied ligt in de beschermingszone van een primaire waterloop. De sleufsilo's liggen echter niet in deze beschermingszone. De erfbeplanting valt deels wel in deze zone. Tussen de gemeente en het hoogheemraadschap heeft op 16 februari 2017 overleg plaatsgevonden over dit plan. Daarbij is gesproken over de verharding op het perceel, de compensatie en de waterkwantiteit. Omdat de mogelijkheden om verharding te realiseren met dit wijzigingsplan niet toenemen, is tussen gemeente en hoogheemraadschap afgesproken dat deze onderwerpen in het kader van de wijzigingsprocedure niet verder hoeven worden uitgewerkt.
Tussen de gemeente en het hoogheemraadschap heeft op 16 februari 2017 overleg plaatsgevonden over dit plan. Daarbij is gesproken over de verharding op het perceel, de compensatie en de waterkwantiteit. Omdat de mogelijkheden om verharding te realiseren met dit wijzigingsplan niet toenemen, is tussen gemeente en hoogheemraadschap afgesproken dat deze onderwerpen in het kader van de wijzigingsprocedure niet verder hoeven worden uitgewerkt.
Wel zal met de ondernemer nog verder worden overlegd over de al eerder aangelegde verharding op het perceel (waar geen watercompensatie voor heeft plaatsgevonden) en de waterkwaliteit. Dit staat echter los van het wijzigingsplan.
Voor de overige onderwerpen geldt slechts een beperkte invloed op de belangen van het hoogheemraadschap. Dit kan worden ondervangen met standaard maatregelen. Deze standaard maatregelen zijn opgenomen in het concept wateradvies dat is opgenomen in Bijlage 2.
Het plangebied ligt in het landelijk gebied en wordt omringd door agrarische cultuurgrond. In de buurt van het plangebied bevindt zich geen bedrijvigheid. Ter plaatse is agrarisch grondgebruik alleen op de wijze van veehouderij toegestaan. Met het planvoornemen wijzigt de ligging het bouwvlak, maar worden geen nieuwe (hindergevoelige) functies mogelijk gemaakt. De situatie omtrent bedrijfshinder blijft in het plangebied daarom ongewijzigd. Het dichtstbij het plangebied gelegen agrarische bedrijf bevindt zich aan de Overlekergouw 2. Dit agrarisch bedrijfsperceel ligt aan de overzijde van de Overlekergouw, op een afstand van meer dan 80 meter ten noorden van het plangebied. De sleufsilo's zijn niet aan de noordzijde van het plangebied gesitueerd en liggen op bijna 200 meter van dit agrarisch bedrijfsperceel. Met de aanpassing van het bouwvlak komt het bouwvlak niet dichter bij bovengenoemde agrarisch bedrijfsperceel te liggen. Vanuit het aspect milieuzonering zijn er daarom geen belemmeringen voor dit plan.
Met het oog op een goede ruimtelijke ordening moet in geval van ruimtelijke ontwikkelingen worden aangetoond dat de bodem geschikt is voor het beoogde functiegebruik. Het bestemmen van gronden met een verminderde bodemkwaliteit voor een gevoelige functie moet in het kader van een goede ruimtelijke ordening in beginsel worden voorkomen. De functie in het plangebied wordt niet gewijzigd. De locatie van de bouwmogelijkheden wordt aangepast. Het gaat daarbij om agrarische bebouwing die niet hindergevoelig is als het gaat om de kwaliteit van de bodem. Aangenomen kan worden dat de bodem van voldoende kwaliteit is voor de betreffende functie.
Voorliggend wijzigingsplan maakt het mogelijk het bouwvlak op het agrarisch perceel te wijzigen, om de oprichting van een tweetal sleufsilo's op het zuidelijk deel van het bedrijfsperceel mogelijk te maken. Er worden hiermee geen nieuwe geluidsgevoelige functies in het plangebied mogelijk gemaakt. Toetsing aan de Wet geluidhinder is derhalve voor voorliggend wijzigingsplan niet aan de orde.
Ook leidt het wijzigen van het bouwvlak niet tot een toename van de geluidsbelasting van de geluidsgevoelige gebouwen (in en in de omgeving van het plangebied bestaan de bedrijfswoningen) ten opzichte van de eerder vergunde situatie en geldende grenswaarde. Hiermee wordt ook voldaan aan sub c van de wijzigingsbevoegdheid.
Op 15 november 2007 is de Wet luchtkwaliteit in werking getreden. Hiermee wordt de wijziging van de Wet milieubeheer op het gebied van luchtkwaliteitseisen (hoofdstuk 5 titel 2) bedoeld. De wet- en regelgeving noemt “gevoelige bestemmingen” (zoals scholen en kinderdagverblijven) en maakt onderscheid tussen projecten die “in betekenende mate” (IBM) en “niet in betekenende mate” (NIBM) leiden tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. Tevens is voorzien in het zogenaamde Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Met de projecten “niet in betekenende mate” van de Wet luchtkwaliteit is in de NSL rekening gehouden. In de NSL is het begrip “niet in betekenende mate” gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor fijn stof en stikstofdioxide. Van een dergelijke verslechtering van de luchtkwaliteit is sprake wanneer een ruimtelijk plan tot een toename van meer dan 1.236 voertuigbewegingen van auto's, dan wel 80 voertuigbewegingen van vrachtauto's per weekdagetmaal leidt. De wijziging van het bouwvlak die met voorliggend wijzigingsplan mogelijk wordt gemaakt, zal niet tot een dusdanige toename in voertuigbewegingen leiden. De plaatsing van de sleufsilo's resulteert in een efficiëntere bedrijfsvoering en daarmee mogelijk zelfs een afname van de verkeersbewegingen op het agrarisch bedrijfsperceel. Het plan valt daarmee binnen de categorie “niet in betekenende mate”. Een onderzoek in het kader van de Wet luchtkwaliteit is dan ook niet noodzakelijk.
Het plangebied ligt niet binnen het invloedsgebied van risicovolle inrichtingen, wegen en hoofdgasleidingen. Ook vindt er in de directe omgeving van het plangebied geen transport van gevaarlijke stoffen plaats. Tevens wordt in het plangebied geen risicovolle inrichting mogelijk gemaakt. Externe veiligheid vormt geen belemmering voor dit plan.
Voor een ruimtelijk plan geldt dat de verkeerseffecten die optreden als gevolg van een planvoornemen in het kader van een goede ruimtelijke ordening moeten worden onderbouwd. De nadruk ligt daarbij op de effecten van de ontwikkeling op de verkeersafwikkeling en parkeren (bereikbaarheid), de verkeersveiligheid en de verkeershinder (leefbaarheid).
Met voorliggend wijzigingsplan wordt de locatie van het bouwvlak aangepast ten behoeve van de bedrijfsvoering van het agrarisch bedrijf. Hierbij wordt het oppervlakte van het bouwvlak niet uitgebreid en ook de bebouwingsmogelijkheden nemen niet toe. Derhalve kan worden aangenomen dat het wijzigingsplan geen activiteiten mogelijk maakt die een verkeersaantrekkende werking of parkeerbehoefte met zich meebrengt waarop het plangebied en zijn directe omgeving niet zijn berust. De plaatsing van de sleufsilo's aan de voorzijde van het bedrijfsperceel kan bovendien tot een afname van de verkeersbewegingen op het bedrijfsperceel leiden. De parkeersituatie bij het bedrijf wordt niet gewijzigd. Uit oogpunt van verkeerseffecten wordt voorliggend wijzigingsplan maatschappelijk aanvaardbaar geacht.
De m.e.r.-beoordeling houdt in dat nagegaan moet worden of er activiteiten plaatsvinden die negatieve effecten op het milieu kunnen hebben. De grondslag hiervoor is enerzijds het Besluit m.e.r. en anderzijds de hiervoor beschreven milieuonderzoeken. Voorliggend wijzigingsplan verandert eigenlijk niets aan de activiteiten die in het plangebied mogen plaatsvinden. Slechts de locatie van deze activiteiten wordt gewijzigd. Deze wijziging is niet dusdanig dat de drempelwaarde uit bijlage D van het Besluit m.e.r. (D.14 - De oprichting, wijziging of uitbreiding van een installatie voor het fokken, mesten of houden van dieren) wordt overschreden.
Hierdoor kan worden aangenomen dat de milieueffecten van de voorgenomen ontwikkeling in de voorgaande paragrafen reeds voldoende zijn onderzocht. Op basis van de resultaten van deze onderzoeken worden geen onaanvaardbare milieueffecten verwacht. De uitvoerbaarheid van het voorliggende wijzigingsplan wordt niet door onaanvaardbare milieueffecten belemmerd.
Het wijzigingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsbepalingen van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding zijn de verschillende bestemmingen vastgelegd, in de regels (per bestemming) de bouw- en gebruiksmogelijkheden. Het Bro bepaalt dat een wijzigingsplan vergezeld gaat van een toelichting. Deze toelichting heeft geen juridische status, maar is wel belangrijk als het gaat om de onderbouwing van hetgeen in het wijzigingsplan is geregeld. De toelichting van dit wijzigingsplan is objectgericht opgezet, hetgeen betekent dat verwijzingen vanuit de toelichting naar de planregels (en vice versa) zijn opgenomen. Dit komt de digitale raadpleegbaarheid van het plan ten goede. Het wijzigingsplan voldoet aan de eisen van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. In dit hoofdstuk worden de opgenomen bestemmingen en de bijbehorende regels beschreven.
Het plangebied heeft de bestemming 'Agrarisch'. De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor het agrarisch grondgebruik in de vorm van veehouderij. De uitoefening van het agrarisch bedrijf en het wonen ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering, dient plaats te vinden binnen het aangeduide bouwperceel. Bebouwing wordt opgericht binnen een bouwvlak. De gronden zijn daarnaast bedoeld voor het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarde van het open veenweidelandschap. De landbouw gebruikt en beheert het landschap. Binnen de bestemming is ook kleinschalige natuurontwikkeling toegestaan.
Achtergrondinformatie
Archeologisch erfgoed bestaat uit resten van menselijke activiteiten uit het verleden, die (veelal) ondergronds bewaard zijn gebleven. Dit kunnen resten van bouwwerken zijn, maar ook resten van gebruiksvoorwerpen, begravingen en agrarische activiteiten. Deze resten vertellen over de geschiedenis van Waterland, de mensen die er woonden en hun gebruiken en leefwijzen. Daarmee zijn deze resten een belangrijke bron van informatie. In het kader hiervan is de gemeente Waterland in de Archeologienota Waterland 2011 verdeeld in een aantal archeologische categorieën.
Voor de locatie met hoge archeologische verwachtingswaarde (veenterp) in het noorden van het plangebied geldt categorie 1. Voorafgaand aan alle grondroerende werkzaamheden moet hier archeologisch onderzoek uitgevoerd worden. Ter plaatse is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1' opgenomen. De rest van het plangebied valt onder de derde categorie wat inhoudt dat bij een planomvang vanaf 500 m² met een diepte van 40 centimeter onder het maaiveld rekening moet worden gehouden met archeologie. Om dit juridisch vorm te geven is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3'. Deze bestemming regelt dat voor grondroerende werkzaamheden een omgevingsvergunning voor het bouwen moet worden aangevraagd indien deze de eerder genoemde oppervlakte- en dieptemaat overschrijden. Hiermee wordt het behoud van eventueel aanwezige archeologische waarden in het gebied geborgd.
Achtergrondinformatie
Wettelijk bestaat de verplichting om inzicht te geven in de uitvoerbaarheid van een wijzigingsplan. Onderdeel hiervan is de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid. Ook wordt er in dit hoofdstuk aandacht besteed aan het aspect grondexploitatie.
Het wijzigingsplan doorloopt een uitgebreide procedure. Tijdens deze procedure zijn er verschillende momenten waarop burgers en belanghebbenden hun mening op het plan kenbaar kunnen maken. Hieronder volgt een nadere toelichting.
Ontwerpfase
Het ontwerpwijzigingsplan doorloopt de in de Wro opgenomen formele planprocedure. Dit betekent dat het ontwerpwijzigingsplan gedurende zes weken ter inzage wordt gelegd. Een ieder krijgt de gelegenheid voor het indienen van zienswijzen.
Vaststellingsfase
Ten aanzien van de ingekomen zienswijzen wordt een standpunt bepaald in de zienswijzennotitie. Het resultaat van de zienswijzennotitie wordt verwerkt in het vast te stellen wijzigingsplan. De indieners van de zienswijzen worden hiervan op de hoogte gesteld. Tot slot is tegen de vaststelling van het wijzigingsplan beroep mogelijk bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.
De ontwikkeling in dit plangebied betreft een initiatief dat gefinancierd is door de initiatiefnemer. De kosten voor uitvoering van het plan zijn gedragen door deze partij. Daarmee is de economische uitvoerbaarheid van het plan voldoende gewaarborgd.
Met de grondexploitatieregeling in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) beschikken gemeenten over mogelijkheden voor het verhalen van kosten, indien sprake is van bouwplannen zoals bedoeld in artikel 6.2.1 Bro. Hierbij valt te denken aan kosten voor het bouw- en woonrijp maken en kosten voor het wijzigingsplan. Daarnaast hebben gemeenten sturingsmogelijkheden, omdat in het geval van grondexploitatie door derden diverse eisen en regels gesteld kunnen worden.
In dit wijzigingsplan is geen sprake van een bouwplan zoals bedoeld in artikel 6.2.1 Bro. Derhalve hoeft geen grondexploitatieplan opgesteld te worden.
In dit geval is het kostenverhaal verzekerd door middel van een verhaalsovereenkomst, welke tussen gemeente en initiatiefnemer is gesloten. Ook eventuele planschadeclaims kunnen worden verhaald bij de initiatiefnemer. Het kostenverhaal is anderszins verzekerd.
===