Plan: | Uitdam: Zeedijk 3 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | wijzigingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0852.BWKUIzeedijk3022-va01 |
Op het perceel Zeedijk 3 is een voormalig agrarisch bedrijf (veehouderij) gelegen. De gemeente heeft een verzoek ontvangen om de agrarische functie te wijzigen naar een woonfunctie waarbij de huidige bebouwing plaats maakt voor vervangende nieuwbouw.
De gemeente Waterland wenst medewerking te verlenen aan het initiatief met een wijziging van de bestemming 'Agrarisch' naar een bestemming 'Wonen – Stolp' ter plaatse van het bestaande erf. De overige gronden dienen te wijzigen naar de bestemming 'Natuur -3'.
Deze bestemmingswijziging is onder voorwaarden mogelijk binnen de regels van het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied Waterland 2013'. In dit bestemmingsplan is hiervoor een wijzigingsbevoegdheid opgenomen, als bedoeld in artikel 3.7.7. en 3.7.8. van de bijbehorende regels.
Met dit wijzigingsplan wordt invulling gegeven aan deze wijzigingsbevoegdheid en wordt de bestemmingswijziging van de (agrarisch) gronden planologisch-juridisch vastgelegd.
Het plangebied is gelegen aan de Zeedijk 3 te Uitdam. In figuur 1 en figuur 2 is de ligging en begrenzing van het plangebied weergegeven.
figuur 1 - ligging van het plangebied
Het plangebied maakt deel uit van het bestemmingsplan 'Buitengebied Waterland 2013' dat op 27 november 2014 door de gemeenteraad is vastgesteld. Tevens is het bestemmingsplan 'Waterland - Parapluplan 2018' dat op 7 juni 2018 is vastgesteld. Voorliggend wijzigingsplan heeft enkel betrekking op het eerstgenoemde bestemmingsplan, dat ook wel het 'bestemmingsplan' genoemd.
Het plangebied heeft daarin vrijwel geheel de bestemming 'Agrarisch' (artikel 3), in combinatie met de dubbelbestemmingen 'Waarde - Aardkundig', 'Waarde – Archeologie 1' 'Waarde - Archeologie 3' en 'Waarde – Aardkundig'.
Een deel van de gronden in het noord-oosten van het plangebied, parallel aan de Zeedijk, heeft tevens de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' en een gebiedsaanduiding 'vrijwaringzone – dijk'. Deze zien toe bescherming van het dijklichaam en de waterkerende functie daarvan.
figuur 2 - uitsnede vigerend bestemmingsplan (planlocatie rood omkaderd)
De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor het agrarisch grondgebruik als veehouderij, daarbinnen is ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - bouwperceel' de agrarische bedrijfsvoering én de woonfunctie toegestaan. Aanvullend zijn ondergeschikte functies, zoals onder meer nutsvoorzieningen extensief dagrecreatief medegebruik, ontsluitingswegen en kavelpaden toegestaan.
Gebouwen ten behoeve van het agrarisch bedrijf zijn uitsluitend toegestaan binnen het op de verbeelding aangeduide bouwvlak in combinatie met het aangeduide bouwperceel. Buiten de grens van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - bouwperceel' mag nog wel 1 melkstal of 1 schuilgelegenheid worden gebouwd.
In de bijbehorende regels is de toegestane maatvoering van een gebouw of een overkapping in een bouwschema weergegeven, waarbij in afwijking van dat bouwschema geldt dat de agrarische bedrijfsgebouwen in het buitengebied Waterland moeten voldoen aan de bestaande goot- en bouwhoogte. Deze zijn op de verbeelding aangeduid.
Per bouwperceel is één bedrijfswoning toegestaan. Hiervoor is aangeduid dat ter plaatse aanduiding 'Specifieke bouwaanduiding – stolp' een bedrijfswoning in de vorm van een stolpboerderij is toegestaan.
Tenslotte zijn binnen het aangeduide bouwvlak mest-, voeder- en sleufsilo's, platen en mestbassins toegestaan, waarvoor aanvullende bouwhoogtes gelden.
De gewenste ontwikkeling betreft een wijziging van de bestemming van de gronden naar 'Natuur – 3' en 'Wonen – Stolp'. De agrarische gronden worden in natuurbeheer genomen en op (voormalig) agrarische bouwperceel word de bebouwing in gebruik genomen voor de woonfunctie.
Het bouwvlak wordt daarbij aangepast aan de gewenste situatie, maar blijft voor wat betreft oppervlak gelijk (7014 m2).
Wijzigingsbevoegdheid
In artikel 3.7 van het bestemmingsplan 'Buitengebied Waterland 2013' zijn diverse wijzigingsbevoegdheden opgenomen, Twee wijzigingsbevoegdheden zijn in dit kader relevant:
Artikel 3.7.7 Wijziging naar natuur
Op grond van dit artikel kunnen Burgemeester en wethouders het plan wijzigen in die zin dat de bestemming 'Agrarisch' kan worden gewijzigd naar de bestemming 'Natuur' ten behoeve van natuurontwikkeling, mits:
Artikel 3.7.8 Wijziging naar wonen ten behoeve van functieverandering
Op grond van dit artikel kunnen Burgemeester en wethouders het plan wijzigen in die zin dat de bestemming 'Agrarisch', uitsluitend ter plaatste van een bouwperceel, kan worden gewijzigd naar de bestemming 'Wonen' of 'Wonen - Stolp' ten behoeve van een functieverandering van een bouwperceel, mits:
In Hoofdstuk 4 wordt nader ingegaan op de inhoudelijke toetsing van deze voorwaarden.
Het wijzigingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsbepalingen van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding zijn de verschillende bestemmingen vastgelegd, in de regels (per bestemming) de bouw- en gebruiksmogelijkheden. Het Bro bepaalt dat een wijzigingsplan vergezeld gaat van een toelichting. Deze toelichting heeft geen juridische status, maar is wel belangrijk als het gaat om de onderbouwing van hetgeen in het wijzigingsplan is geregeld.
De toelichting van dit wijzigingsplan is objectgericht opgezet, hetgeen betekent dat verwijzingen vanuit de toelichting naar de planregels (en vice versa) zijn opgenomen. Dit komt de digitale raadpleegbaarheid van het plan ten goede. Het wijzigingsplan voldoet aan de eisen van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012.
Voor de verbeelding op papier wordt gebruik gemaakt van topografische en kadastrale ondergronden. Deze ondergronden zijn niet altijd actueel en tonen niet altijd alle bebouwing. Deze ondergronden dienen slechts ter oriëntatie. In het vaststellingsbesluit is opgenomen welke ondergrond is gebruikt bij het opstellen van het plan.
De ondergronden (waaronder luchtfoto's) die worden gebruikt op de landelijke website www.ruimtelijkeplannen.nl worden beschikbaar gesteld door de website zelf. Ook die ondergronden zijn niet altijd actueel en tonen niet altijd alle bebouwing. De gemeente heeft daar geen invloed op.
De toelichting is als volgt opgebouwd. In hoofdstuk 2 wordt het voorgenomen initiatief (de bestaande situatie alsook de toekomstige situatie) beschreven. In hoofdstuk 3 wordt kort ingegaan op het beleidskader. In hoofdstuk 4 wordt de toetsing van de ontwikkelingen aan de wijzigingsvoorwaarden uit het bestemmingsplan Buitengebied Waterland 2013 behandeld. Vervolgens wordt in hoofdstuk 5 ingegaan op de milieuaspecten en planologische verantwoording, ook wel de omgevingsaspecten genoemd. Hoofdstuk 6 staat in het teken van de 'Juridische aspecten' van het plan. Het betreft een toelichting op de verbeelding (plankaart) en regels. Tot slot is hoofdstuk 7 gewijd aan de uitvoerbaarheid van het plan. Het betreft zowel de economische als ook de maatschappelijke uitvoerbaarheid.
De planlocatie is gelegen in de polder Opperwoud, ten noorden van Uitdam. Ter hoogte van de kilometermarkering 28 maakt de Uitdammerdijk (Waterlandse Zeedijk) een bocht landinwaarts, waarbij de buitendijkse polder Verdronken Nes is ontstaan. Op deze markante plek aan de binnenzijde van de zeedijk is al op de kaarten van begin van de 20e eeuw bebouwing (agrarisch bedrijf) te herkennen.
figuur 3 - uitsnedes historische kaarten (rood omkaderd het plangebied, rood gevuld het agrarisch erf)
De onregelmatige, historische verkaveling is op de kaarten goed te herkennen waarbij het erf op een 'scharnierpunt' tussen verschillende patronen is gelegen.
Eind 20e eeuw is het agrarisch bedrijf in haar grootste omvang te zien.
Op het perceel Zeedijk 3 te Uitdam is een voormalige melkrundveehouderijbedrijf gelegen.
figuur 4 - luchtfoto bestaande situatie (rood omkaderd het plangebied)
Het erf ligt direct ten zuidwesten aan de Zeedijk ten noorden van Uitdam. Deze dijk is een primaire waterkering die momenteel als onderdeel van de dijkversterking van de Markermeerdijken worden verzwaard. Deze versterking heeft geen impact op de inrichting van het plangebied.
Het agrarisch erf wordt momenteel rechtstreeks ontsloten via de Zeedijk met een (verharde) inrit.
Het erf is niet omgeven door beplanting en ligt in het open polderlandschap rondom Uitdam. Alleen op het bouwperceel is kleinschalige erfbeplanting aanwezig.
Bebouwing
Op het agrarisch erf is de (voormalige) bedrijfswoning, in de vorm van een stolpboerderij, evenals een stal/ schuur en een aantal sleufsilo's en mestplaten aanwezig. Een ander bouwwerk is al gesloopt, hiervan zijn nog restanten van de fundering aanwezig.
figuur 5 - bestaande situatie agrarisch bouwperceel Zeedijk 3 Uitdam (bron: SeARCH.nl)
De bestaande bebouwing wordt gevormd door 220 m2 van de huidige stolp, 814 m2 aan bestaande bijgebouwen en 450 m2 aan resten van bijgebouwen aanwezig. In totaal is daarmee 1.484 m2 aan bebouwing aanwezig. Tevens is er nog erfverharding van in totaal 2.153 m2 aanwezig
Het agrarisch bedrijf ter plaatse is beëindigd en de percelen verkocht. Er is een verzoek ingediend voor wijziging van de bestemming en realisatie van nieuwe erfbebouwing.
In de nieuwe erfinrichting is een nieuwe stolpboerderij voorzien op nagenoeg dezelfde plek als de huidige stolpboerderij. Daarbij is ook een nieuw bijgebouw voorzien. Het totale te realiseren bebouwingsoppervlak neemt in de nieuwe situatie af.
figuur 6 - inrichtingsplan Zeedijk 3 Uitdam (bron: SeARCH.nl)
Er is voorzien in een nieuwe toegangsweg voor het erf, die in een verbeterde en verkeersveiliger ontsluiting op de Uitdammerdijk voorziet. Tevens sluit de nieuwe oprijlaan beter bij traditionele positionering van de erfontsluiting, gericht op de voorzijde van het hoofdgebouw, in plaats van de huidige toegangsweg op de zijkant.
Bebouwing
Hoofdgebouw (stolp)
Voor het hoofdgebouw in de vorm van de stolpboerderij is in het geldende bestemmingsplan bepaald dat deze herbouwd mag worden met behoud van de bestaande afmetingen. Aanvullend is een afwijkingsmogelijkheid opgenomen (artikel 28.3.1) dat hiervan met 15% mag worden afgeweken, mits daarbij geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de hoofdvorm van de stolp.
Daarmee is vergroting van de stop van 220 m2 naar 253 m2 mogelijk.
Bijgebouw
Het oppervlak van het bijgebouw is volgens de leden 28.3.3 en 23.3.4 van de bestemmingsregels mogelijk. Daarin is een afwijkingsmogelijkheid opgenomen om een vergroting van het oppervlak voor bijgebouwen toegestaan waarbij het bestaande oppervlak tussen 200 en 500 m2 voor 50% mag worden terug gebouwd. Vervolgens mag het bestaande oppervlak boven de 500 m2 voor 20% worden terug gebouwd.
huidig oppervlak | 814 m2 | |
200 <> 500 m2 | 50 % | 150 m2 |
> 500 m2 | 20% | 62 m2 |
totaal toegestaan | 212 m2 |
Wijzigingsvoorwaarden
De wijziging van de bestemming en inrichting van het nieuwe erf dienen te voldoen aan de daartoe opgestelde wijzigingsvoorwaarden in het moederplan. De toetsing aan deze voorwaarden én ander relevant beleid is in hoofdstuk 4 opgenomen.
Welstand
Voor de vormgeving van de nieuw stolp en het bijgebouw is een studie van historische stolpen en bouwelementen opgesteld. Op basis van deze typologieën is de nieuw stolp vormgegeven.
Het bouwplan is op 21 december 2020 voorgelegd aan de Monumenten en Welstandscommissie van de gemeente Waterland. Deze is op hoofdlijnen akkoord met de planvorming uitgaande van een stolp en een bijgebouw met een totale oppervlakte van maximaal 450 m2.
figuur 7 – visualisatie nieuwbouw (bron: presentatie welstand, SeARCH.nl)
Op de verbeelding van voorliggend wijzigingsplan wordt invulling gegeven aan de voorgenomen bestemmingswijziging van het plangebied. De nieuwe bestemmingen, bouwvlak en aanduiding zijn aangebracht conform de systematiek van het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied Waterland 2013'.
Daarbij zijn de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 1', 'Waarde - Archeologie 3', 'Waterstaat – Waterkering', 'Waarde – Aardkundig' ;en de gebiedsaanduiding 'vrijwaringzone – dijk' één-op-één overgenomen uit het vigerende bestemmingsplan.
Als gevolg van de bepalingen uit het Afsprakenkader volgt een sloopverplichting van alle bestaande (bedrijfs)gebouwen. Hiervoor is in de regels een voorwaardelijke bepaling voor het gebruik van de nieuwe stolp opgenomen. Op de verbeelding is hiertoe een 'specifieke bouwaanduiding - nieuw stolp' opgenomen.
figuur 8 - uitsnede verbeelding wijzigingsplan 'Uitdam: Zeedijk 3'
Voorliggend wijzigingsplan maakt de bestemmingswijziging van bestemmingsvlak 'Agrarisch' naar 'Wonen - Stolp' en 'Natuur -3' planologisch – juridisch mogelijk.
Omdat het plan is opgesteld overeenkomstig de wijzigingsvoorwaarden uit het bestemmingsplan, wordt een uitgebreide beleidsmatige afweging niet nodig geacht. Deze heeft reeds plaatsgevonden bij het opnemen van de wijzigingsbevoegdheid in het bestemmingsplan.
Het van toepassing zijnde beleid van het rijk, de provincie, de regio en de gemeente is in hoofdstuk 5 van de toelichting van het bestemmingsplan uitgebreid beschreven, waarnaar dan ook wordt verwezen.
Nadien is er op alle bestuursniveaus recenter beleid vastgesteld. Maar in relatie tot het voorliggende wijzigingsplan (een bestemmingswijziging van agrarisch bouwvlak naar een woonfunctie in combinatie met natuurbeheer), zijn er geen andere beleidsmatige uitgangspunten of gewijzigde feiten en omstandigheden die nopen tot een andere belangenafweging. Desalniettemin zal een aantal (recentere) beleidskaders die normaliter in een ruimtelijk plan worden beschreven, hierna worden toegelicht.
De kaders van het rijksbeleid op het gebied van de fysieke leefomgeving zijn opgenomen in de Nationale Omgevingsvisie (NOVI). De NOVI is op 11 september 2020 vastgesteld en is vanaf 12 februari 2021 bindend voor het Rijk als geldende visie onder Wet ruimtelijke ordening.
In de NOVI worden geen specifieke uitspraken gedaan met betrekking tot het plangebied. Wel is in het algemeen 'het realiseren van een goede omgevingskwaliteit' van belang. Ter onderbouwing hiervan wordt verwezen naar hoofdstuk 5 van deze plantoelichting.
Op 19 november 2018 hebben Provinciale Staten van Noord-Holland de Omgevingsvisie NH2050 'Balans tussen economische groei en leefbaarheid' vastgesteld.
De Omgevingsvisie richt zich op langetermijn-ambities en -doelen, met oog voor kwaliteiten die de provincie wil koesteren. Tegelijkertijd wordt met de visie geprobeerd in te spelen op veranderingen en transities die (ook) tijd nodig hebben.
De visie geeft daarmee enerzijds richting en houvast naar een onbekende toekomst, en anderzijds voldoende ruimte en handelingsperspectief om te anticiperen op nieuwe ontwikkelingen. Met de visie wordt dus geen eindbeeld voor 2050 gegeven, maar laat in algemene zin wel zien wat de ontwikkelprincipes zijn voor de hele provincie om een hoge leefomgevingskwaliteit te bieden. De provincie streeft daarbij naar een evenwichtige balans tussen economische groei en leefbaarheid, wat in de omgevingsvisie de hoofdambitie wordt genoemd.
Ten opzichte van de voorgaande provinciale structuurvisie zijn er, gelet op dit wijzigingsplan en deze ontwikkeling, geen wezenlijke veranderingen in het ruimtelijke beleid. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient namelijk nog steeds rekening gehouden te worden met de ruimtelijke kwaliteit, duurzaam ruimtegebruik en klimaatbestendigheid. De provincie wil steden optimaal benutten, landschappen open houden en ruimte bieden aan economie en woningbouw.
Bij de provinciale omgevingsvisie hoort een Omgevingsverordening (OV NH2020), die de regels stelt waaraan bestemmingsplannen, wijzigings- en uitwerkingsplannen, beheersverordeningen en (tijdelijke) omgevingsvergunningen waarbij wordt afgeweken van het bestemmingsplan dienen te voldoen. In tegenstelling tot de Omgevingsvisie NH2050 is de verordening bindend. De OV wordt regelmatig aangepast naar aanleiding van nieuwe wetgeving en/of provinciaal beleid.
Zo is in januari besloten tot enkele wijzigingen van werkingsgebieden en is op 15 juni een eerste partiële herziening vastgesteld. In de geconsolideerde versie van de Omgevingsverordening NH 2020 is de integrale actuele versie in te zien.
Het voorliggende plan valt onder een (voormalig) agrarisch bouwperceel in het landelijk gebied. In navolgende tabel zijn de relevante toetsingscriteria uit de OV NH2020 onderbouwd.
Artikel OV NH2020 | Toetsingscriterium | Conclusie | |
Artikel 6.5: Voormalig agrarisch bouwperceel | 1. Ter plaatse van het werkingsgebied landelijk gebied kan een ruimtelijk plan voorzien in de mogelijkheid dat de bestaande bebouwing op een voormalig agrarisch bouwperceel, inclusief de agrarische bedrijfswoning(en) en uitgezonderd kassen, wordt gebruikt voor kleinschalige vormen van bijzondere huisvesting, werken, recreatie, gebruiksgerichte paardenhouderij of zorgfuncties indien: a. sprake is van volledige beëindiging van het agrarisch bedrijf; b. deze functie de bedrijfsvoering en de ontwikkelingsmogelijkheden van omringende agrarische bedrijven en de woonfunctie van omringende woningen niet beperkt; c. buitenopslag buiten het bouwvlak niet is toegestaan; d. deze functie aantoonbaar geen onevenredige verkeersaantrekkende werking heeft en er sprake is van een acceptabele verkeerssituatie; e. benodigde parkeerplaatsen op het eigen bouwperceel worden gerealiseerd; f. in geval van bijzondere huisvesting uitsluitend sprake is van afhankelijke woonruimten of woningen als onderdeel van zorgfuncties, en; g. in geval van recreatiefuncties permanente bewoning wordt verboden. (...) |
Voldoet
Het plan maakt onderdeel uit van een bestemmingswijziging van een voormalig agrarisch bouwperceel naar een woonperceel en natuurgebied. De helft van het agrarisch bouwperceel wordt herbestemd naar 'Wonen - Stolp', de overige gronden krijgen de bestemming 'Natuur - 3'. Alle bouwwerken worden gesloopt en een nieuw hoofdgebouw en bij gebouw worden opgericht binnen de woonbestemming. a. bedrijfsactiviteiten worden middels een bestemmingswijziging beëindigd. b. In paragraaf 5.3 is aangetoond dat de ontwikkeling van dit plan de omliggende percelen niet beperkt in hun bedrijfsvoering of woonklimaat. c. Huidige bouwwerken worden gesloopt. d. Agrarische bedrijfsactiviteiten worden beëindigd. De bedrijfswoning wordt gesloopt en één nieuw woongebouw wordt opgericht. Verkeersbewegingen zullen significant afnemen. e. in het bijgebouw en op het erf is voldoen parkeermogelijkheid te creëren voor de parkeerbehoefte van één wooneenheid. f. niet van toepassing; g. niet van toepassing. |
|
Artikel 6.9 MRA Landelijk gebied | 1. Een ruimtelijk plan kan ter plaatse van het werkingsgebied MRA landelijk gebied niet voorzien in een kleinschalige woningbouwontwikkeling. 2. In afwijking van het eerste lid kan een ruimtelijk plan voorzien in functiewijziging van een stedelijke functie of van een agrarisch bouwperceel naar wonen in de vorm van maximaal twee burgerwoningen, indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden: a. ter plaatse van de bestaande stedelijke functie of het agrarisch bouwperceel is ten minste één bedrijfswoning planologisch toegestaan; b. de functiewijziging naar een woonfunctie beperkt de bedrijfsvoering en de ontwikkelingsmogelijkheden van omringende agrarische bedrijven niet; c. de bestaande bedrijfsbebouwing op de overige gronden wordt gesloopt en aan deze gronden wordt een bestemming toegekend zonder bouwmogelijkheden; en d. een tweede burgerwoning is alleen mogelijk als meer dan 1.500 m² grondoppervlakte aan bestaande bedrijfsbebouwing op het bestemmingsvlak wordt gesloopt. (...) |
Voldoet
Het plan komt in aanmerking voor het afwijken van het verbod in lid 1. In het plangebied is een agrarisch bouwperceel met bedrijfswoning aanwezig. In paragraaf 5.3 is aangetoond dat omliggende bedrijven geen beperkingen ondervinden door de wijziging naar een woonfunctie. Alle bouwwerken op het terrein worden gesloopt en een nieuwe hoofdgebouw en bijgebouw worden opgericht. Er is geen sprake van een tweede burgerwoning . |
|
Artikel 6.43: Natuurnetwerk Nederland en natuurverbindingen | (...) 2. Een ruimtelijk plan ter plaatse van het werkingsgebied Natuurnetwerk Nederland en het werkingsgebied natuurverbindingen strekt in ieder geval tot de bescherming, instandhouding en ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden van de gebieden. 3. Het ruimtelijk plan stelt in ieder geval regels in het belang van de bescherming, instandhouding en ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden van de gebieden. Bij het stellen van deze regels moeten de wezenlijke kenmerken en waarden van de gebieden in acht worden genomen. 4. Het ruimtelijk plan maakt geen nieuwe activiteiten mogelijk die per saldo leiden tot een significante aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden, of tot een vermindering van de oppervlakte van het Natuurnetwerk Nederland of de natuurverbindingen, of van de samenhang tussen die gebieden. |
Voldoet
Het erf waarop de nieuwe bebouwing zal worden gerealiseerd, is niet gelegen in het NNN. Het grenst echter wel aan het natuurnetwerk. Echter negatieve effecten op het NNN zijn uitgesloten: het plan zorg immers voor een kleinere omvang van bebouwing op een kleiner erf, gecombineerd met en een minder intensief (wonen in plaats van agrarisch) gebruik van de gronden. Bovendien wordt een groot stuk grond omgezet van agrarisch naar natuur bestemming. In paragraaf 5.9 is onderbouwd dat de beoogde ontwikkeling van dit plan is uit te sluiten van negatieve effecten op het NNN. |
|
Artikel 6.46 Bijzonder provinciaal landschap | 1. De kernkwaliteiten van het Bijzonder provinciaal landschap zijn vastgelegd in Bijlage 6. 2. Een ruimtelijk plan ter plaatse van het werkingsgebied Bijzonder Provinciaal Landschap bevat regels ter bescherming van de voorkomende kernkwaliteiten. 3. In afwijking van artikel 6.3 bevat het ruimtelijk plan geen regels die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maken. 4. Het ruimtelijk plan kan regels bevatten die een andere nieuwe ruimtelijke ontwikkeling dan een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, mits deze ontwikkeling de voorkomende kernkwaliteiten niet aantast. 5. De toelichting op het ruimtelijk plan bevat een beschrijving van de voorkomende kernkwaliteiten en een motivering van de wijze waarop wordt voldaan aan het tweede en, indien van toepassing, het vierde lid. 6. Indien uit de motivering volgt dat maatregelen noodzakelijk zijn om te voldoen aan het bepaalde in het vierde lid, dan dient de uitvoering hiervan te zijn geborgd bij de vaststelling van het ruimtelijk plan. (...) |
Voldoet
Het (voormalige) erf van het agrarisch bouwperceel maakt deel uit van het Bijzonder Provinciaal Landschap Waterland. In bijlage 6 van de verordening zijn de kernkwaliteiten omschreven. Voor het plangebied zijn de kernkwaliteiten 'onregelmatige strookverkaveling' en 'open ruimte en vergezichten' van belang, alsmede de ligging in een habitat voor weidevogels. Onregelmatige strookverkaveling Het verkavelingspatroon wordt bepaald door eeuwenoude natuurlijke veenlopen. De ontwikkeling op het erf tast dit verkavelingspatroon niet aan, de bestaande sloten blijven behouden. Open ruimte en vergezichten Het originele veenpolderlandschap heeft een zeer open karakter maar is kwetsbaar voor nieuwe ingrepen, die vrijwel altijd zichtbaar zijn in het landschap. Het voorliggende plan zorgt echter voor een kleinere bouwmassa op de locatie, waardoor er zelfs sprake is van een verbetering van de openheid. Habitat voor weidevogels De omvang, openheid en rust in het landschap maakt het tot een ideale habitat voor veenweidevogels. Het is daarmee ook kwetsbaar voor verstoring door ontwikkelingen. De ontwikkelingen die voorliggend plan mogelijk maakt vormen geen bedreiging voor de habitat. Het erf waarop bebouwing plaatsvindt wordt kleiner van omvang en de functiewijziging naar wonen, waarbij er natuurbeheer op de omringende gronden zal worden uitgeoefend, zorgt voor een kleinere druk op de omgeving. Tevens is uit paragraaf 5.9 gebleken dat aantasting van het habitat van aanwezige soorten in het plangebied kan worden uitgesloten. Daarmee voldoet de wijziging aan art. 6.9 van de verordening. |
tabel 1 - toetsingscriteria Omgevingsverordening NH2020
Conclusie
Voorliggend wijzigingsplan maakt de bestemmingswijziging van het bestemmingsvlak 'Agrarisch' naar 'Wonen - Stolp' en 'Natuur -3' mogelijk. Dit plan is in lijn met het provinciale beleid als het gaat om een functiewijziging en herinrichting van een voormalig agrarisch bouwperceel. Er treden geen belemmeringen op voor de vaststelling van dit wijzigingsplan.
De Provincie Noord-Holland heeft voor het intreden van de Omgevingswet een Omgevingsverordening opgesteld welke aansluit op het nieuwe wettelijk stelsel (Omgevingswet). Deze verordening is ten tijde van het opstellen van onderhavig wijzigingsplan nog niet vastgesteld, vandaar dat er wordt uitgegaan van de gepubliceerde ontwerpversie. De vaststelling van de verordening door Provinciale Staten is nog niet ingepland.
Het voorliggende plan valt onder een voormalig agrarisch bouwperceel in het landelijk gebied. In navolgende tabel zijn de relevante toetsingscriteria uit het ontwerp van de OV NH2022 onderbouwd.
Artikel OV NH2022 | Toetsingscriterium | Conclusie | |
Artikel 6.5: Voormalig agrarisch bouwperceel | (...) 2. Het omgevingsplan kan voorzien in het toestaan van een burgerwoning, indien: a. sprake is van een rechtmatig aanwezige agrarische bedrijfswoning; b. de woonactiviteit de bedrijfsvoering en de ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende agrarische bedrijven niet beperkt; c. sprake is van volledige beëindiging van het agrarisch bedrijf; en d. de overige bedrijfsbebouwing op de betreffende locatie wordt gesloopt en herbouw in het omgevingsplan onmogelijk wordt gemaakt. 3. t/m 7 (.....) |
Voldoet
Het plan maakt onderdeel uit van een bestemmingswijziging van een voormalig agrarisch bouwperceel naar een woonperceel en natuurgebied. De helft van het agrarisch bouwperceel wordt herbestemd naar 'Wonen - Stolp', de overige gronden krijgen de bestemming 'Natuur - 3'. Alle bouwwerken worden gesloopt en een nieuw hoofdgebouw en bij gebouw worden opgericht binnen de woonbestemming. a. bedrijfsactiviteiten worden middels een bestemmingswijziging beëindigd. b. paragraaf 5.3 is aangetoond dat de ontwikkeling van dit plan de omliggende percelen niet beperkt in hun bedrijfsvoering of woonklimaat. c. alle Agrarische gronden worden weg bestemd. d. de agrarische bedrijfsactiviteiten worden beëindigd. De bedrijfswoning wordt gesloopt en in plaats daarvan zal een nieuwe woning wordt opgericht. Verkeersbewegingen zullen significant afnemen. |
|
Artikel 6.18 MRA Landelijk gebied | 1. Voor zover een omgevingsplan van toepassing is op het werkingsgebied MRA - Landelijk gebied voorziet het niet in een kleinschalige woningbouwontwikkeling. 2. In afwijking van het eerste lid kan een omgevingsplan voorzien in maximaal twee burgerwoningen op een locatie waar sprake is van rechtmatig aanwezige bebouwing voor een andere stedelijke voorziening, indien: a. op de locatie ten minste één bedrijfswoning rechtmatig aanwezig is; b. de woonactiviteit de bedrijfsvoering en de ontwikkelingsmogelijkheden van omringende agrarische bedrijven niet beperkt; c. sprake is van volledige beëindiging van de bestaande stedelijke voorziening; d. de overige bedrijfsbebouwing op de betreffende locatie wordt gesloopt en herbouw in het omgevingsplan onmogelijk wordt gemaakt; en e. voor een tweede burgerwoning meer dan 1.500 m² grondoppervlakte aan rechtmatig aanwezige bedrijfsbebouwing op de betreffende locatie wordt gesloopt. |
Voldoet
Het plan komt in aanmerking voor het afwijken van lid 1. In het plangebied is een agrarisch bouwperceel met bedrijfswoning aanwezig. In paragraaf 5.3 is aangetoond dat omliggende bedrijven geen beperkingen ondervinden door de wijziging naar een woonfunctie. Alle bouwwerken op het terrein worden gesloopt en een nieuwe hoofdgebouw en bijgebouw worden opgericht. een tweede burgerwoning wordt niet beoogd voor deze ontwikkeling. |
|
Artikel 6.53: Activiteiten in natuurnetwerk Nederland en natuurverbindingen | Een omgevingsplan maakt geen nieuwe activiteiten of wijziging van bestaande activiteiten binnen het werkingsgebied Natuurnetwerk Nederland of het werkingsgebied Natuurverbindingen mogelijk die nadelige gevolgen kunnen hebben voor de wezenlijke kenmerken en waarden of die kunnen leiden tot een vermindering van de kwaliteit, de oppervlakte of de samenhang tussen die gebieden, tenzij sprake is van: a. nieuwe activiteiten en wijziging van bestaande activiteiten, voor zover: 1. er sprake is van groot openbaar belang; 2. er geen reële alternatieven zijn; en 3. de negatieve effecten op de wezenlijke kenmerken en waarden, oppervlakte en samenhang worden beperkt en de overblijvende effecten gelijkwaardig worden gecompenseerd. b. nieuwe activiteiten en wijziging van bestaande activiteiten, voor zover: 1. de activiteiten die leiden tot aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden worden gecompenseerd; 2. de compensatie inhoudt dat de uitvoering van het geheel van activiteiten gezamenlijk leidt tot een duidelijk aantoonbare meerwaarde voor de werkingsgebieden Natuurnetwerk Nederland of Natuurverbindingen voor wat betreft kwaliteit en samenhang; 3. de oppervlakte van het werkingsgebied Natuurnetwerk Nederland tenminste gelijk blijft; 4. er een gebiedsvisie wordt opgesteld waarin de duidelijk aantoonbare meerwaarde wordt onderbouwd. c. een beperkte toevoeging van nieuwe activiteiten aan of een beperkte wijziging van bestaande activiteiten, mits: 1. deze toevoeging of wijziging noodzakelijk is voor de instandhouding van de bestaande activiteit; 2. deze toevoeging of wijziging ondergeschikt is aan de bestaande activiteiten; en 3. de negatieve effecten op de wezenlijke kenmerken en waarden, oppervlakte en samenhang worden beperkt en de overblijvende effecten gelijkwaardig worden gecompenseerd. |
Voldoet
In paragraaf 5.9 is onderbouwd dat de beoogde ontwikkeling van dit plan is uit te sluiten van negatieve effecten op het NNN. |
|
Artikel 6.57 Kernkwaliteiten Bijzonder provinciaal landschap | De kernkwaliteiten van het werkingsgebied Bijzonder provinciaal landschap zijn vastgelegd in Bijlage 5. |
(zie 6.58) | |
Artikel 6.58 Bijzonder provinciaal landschap | 1. Een omgevingsplan ter plaatse van het werkingsgebied Bijzonder provinciaal landschap bevat regels ter bescherming van de voorkomende kernkwaliteiten. 2. In afwijking van Artikel 6.13 bevat een omgevingsplan geen regels die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maken. 3. Een omgevingsplan kan regels bevatten die een andere nieuwe ruimtelijke ontwikkeling dan een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, mits deze ontwikkeling de voorkomende kernkwaliteiten niet aantast. 4. De toelichting op het omgevingsplan bevat een beschrijving van de voorkomende kernkwaliteiten en een motivering van de wijze waarop wordt voldaan aan het eerste en, indien van toepassing, het derde lid. 5. Indien uit de motivering volgt dat maatregelen noodzakelijk zijn om te voldoen aan het bepaalde in het derde lid, dan dient de uitvoering hiervan te zijn geborgd bij de vaststelling van het omgevingsplan. 6. In afwijking van het derde lid kan een omgevingsplan regels bevatten die de volgende ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk maken: a. een uitbreiding van een agrarisch bouwperceel tot maximaal twee hectare; of b. nieuwe bebouwings- en gebruiksmogelijkheden op grond van Artikel 6.41 Agrarische bedrijven - Lid 1, onder e en f en Artikel 6.41 Agrarische bedrijven - Lid 2 en Artikel 6.41 Agrarische bedrijven - Lid 3. (...) |
Voldoet
Het (voormalige) erf van het agrarisch bouwperceel maakt deel uit van het Bijzonder Provinciaal Landschap Waterland. In bijlage 5 van de verordening zijn de kernkwaliteiten omschreven. Voor het plangebied zijn de kernkwaliteiten 'onregelmatige strookverkaveling' en 'open ruimte en vergezichten' van belang, alsmede de ligging in een habitat voor weidevogels. Onregelmatige strokenverkaveling Het verkavelingspatroon wordt bepaald door eeuwenoude natuurlijke veenlopen. De ontwikkeling op het erf tast dit verkavelingspatroon niet aan, de bestaande sloten blijven behouden. Open ruimte en vergezichten Het originele veenpolderlandschap heeft een zeer open karakter maar is kwetsbaar voor nieuwe ingrepen, die vrijwel altijd zichtbaar zijn in het landschap. Het voorliggende plan zorgt echter voor een kleinere bouwmassa op de locatie, waardoor er zelfs sprake is van een verbetering van de openheid. Habitat voor weidevogels De omvang, openheid en rust in het landschap maakt het tot een ideale habitat voor veenweidevogels. Hert is daarmee ook kwetsbaar voor verstoring door ontwikkelingen. De ontwikkelingen die voorliggend plan mogelijk maakt vormen geen bedreiging voor de habitat. Het erf waarop bebouwing plaatsvindt wordt kleiner van omvang en de functiewijziging naar wonen, waarbij er natuurbeheer op de omringende gronden zal worden uitgeoefend, zorgt voor een kleinere druk op de omgeving. Uit paragraaf 5.9 is gebleken dat aantasting van het habitat van aanwezige soorten in het plangebied kan worden uitgesloten. Daarmee voldoet de wijziging aan art. 6.5 van de ontwerp-verordening. |
tabel 2 - toetsingscriteria (ontwerp) Omgevingsverordening NH2022
Conclusie
Voorliggend wijzigingsplan maakt de bestemmingswijziging van het bestemmingsvlak 'Agrarisch' naar 'Wonen - Stolp' en 'Natuur -3' mogelijk. Dit plan is in lijn met het huidig en voorgenomen provinciale beleid als het gaat om een functiewijziging en herinrichting van een voormalig agrarisch bouwperceel. Er zijn geen belemmeringen voor de vaststelling van dit wijzigingsplan.
De gemeente Waterland heeft haar beleid voor het landelijk gebied vastgelegd in het bestemmingsplan 'Buitengebied Waterland 2013', zoals dat door de gemeenteraad op 27 november 2014 is vastgesteld. In dit bestemmingsplan is het gemeentelijk beleid reeds uitgebreid aan bod gekomen. Derhalve wordt enkel ingegaan op recentere beleidsnota's.
De gemeente Waterland beschikt over een prachtig en waardevol gebied met kleine historische kernen. Het is belangrijk dat veranderingen hieraan bijdragen. De gemeente Waterland heeft daarom de koers op het ruimtelijk beleid tot 2030 vastgelegd in een omgevingsvisie, welke op 9 maart 2017 door de gemeenteraad is vastgesteld.
De omgevingsvisie geeft niet alleen richting aan ruimtelijke ontwikkelingen in de komende jaren, maar ook een visie op de manier waarop wordt omgegaan met nieuwe ruimtelijke initiatieven.
De gemeente stelt zich bij nieuwe ruimtelijke initiatieven steeds de vraag 'Hoe kan deze ontwikkeling de kernprincipes van de gemeente versterken?' en 'Hoe kan deze ontwikkeling worden gecombineerd met initiatieven van andere partijen zodat meerwaarde ontstaat?'
Daarbij dienen 5 kernprincipes betrekken te worden:
Het plangebied ligt in het veenweide landschap. In de omgevingsvisie worden hieraan verschillende waarden toegekend, te weten:
Conclusie
Met het initiatief gaat het om een functiewijziging en herinrichting van een voormalig agrarisch bouwperceel. het voorliggende wijzigingsplan maakt de bestemmingswijziging van het bestemmingsvlak 'Agrarisch' naar de bestemmingen 'Wonen - Stolp' en 'Natuur -3' mogelijk met een kleiner bebouwingsoppervlak dan in de huidige situatie. De genoemde waarden worden daarbij niet aangetast. Vanwege de aard en kleinschalige omvang van het voorliggende plan zijn overige uitgangspunten en opgaven uit de omgevingsvisie niet van toepassing.
Op 31 juli 2012 is het Afsprakenkader Ontwikkeling Landbouw en Landschap Waterland-Oost van de gemeente Waterland en stadsdeel Amsterdam-Noord vastgesteld. Het Afsprakenkader richt zich op het faciliteren van de gewenste ontwikkeling van de landbouw in Waterland-Oost. Doel hierbij is dat de landbouw economisch vitaal blijft en een rol kan blijven spelen in het beheer van gebieden waarbij tegelijkertijd een karakteristiek en vitaal veenweidelandschap behouden blijft. Waterland-Oost wordt daarbij als één gebied beschouwd. Voor de ontwikkeling van de landbouw binnen de kaders van behoud en ontwikkeling van natuur en landschap is één beleid van toepassing.
Dit Afsprakenkader wil niet alleen de ontwikkeling van landbouw mogelijk maken, maar wil tegelijkertijd stimuleren dat bedrijfsgebouwen van gestopte en voormalige agrarische bedrijven worden gesaneerd en de erven worden heringericht. Bij stoppende bedrijven wordt gestreefd naar een bestemmingswijziging, waarbij er een verplichting is dat de bedrijfsgebouwen worden gesloopt. Als tegenprestatie mag er naast de bestaande bedrijfswoning (die nu een woonbestemming krijgt) een of meerdere woningen worden bijgebouwd. Hiervoor worden de volgende principes gehanteerd:
1. Sloop van alle bedrijfsgebouwen (exclusief bedrijfswoning).
Op het agrarisch bouwperceel zullen alle bestaande bebouwing worden gesloopt, voorzover dit niet al is gebeurd. Dit betreft 820 m2 aan bestaande agrarische bedrijfsgebouwen, 427 m2 aan reeds gesloopte opstallen én de vervallen originele stolpboerderij van 165 m2,. in totaal 1.410 m2.
Om te borgen dat de sloop van alle bestaande (bedrijfs)gebouwen wordt uitgevoerd, is aan de bestemming 'Wonen - Stolp een voorwaardelijke verplichting toegevoerd. Deze regelt dat de nieuw te bouwen vrijstaande woning uitsluitend mag worden gebruik, indien binnen 12 maanden na gereedmelding van de woning , de sloop van de als ‘te slopen’ aangeduide bijgebouwen zijn gesloopt. Bij het niet voldoen aan deze voorwaarden kan handhavend worden opgetreden.
2. Het aantal terug te bouwen woningen is afhankelijk van de oppervlakte gesloopte bedrijfsgebouwen,
exclusief de bedrijfswoning. In principe wordt de regel gehanteerd dat 15% van de gesloopte oppervlakte
gebouwen mag worden teruggebouwd.
Alle bestaande bebouwing zal worden gesloopt (voor zover niet reeds gesloopt) én de verharding van het bestaande agrarisch bouwperceel verwijderd; een sanering van in totaal circa 2.800 m2 aan bebouwd/verhard oppervlak.
In de nieuwe situatie wordt de bestaande stolp herbouwd (254 m2) en een nieuw bijgebouw (197 m2) opgericht. Het gezamenlijk bebouwd oppervlak bedraagt daarmee nog 451 m2.
Er wordt geen extra woning opgericht, waarmee de 15% terugbouwregel niet van toepassing is.
Tevens wordt 50% deel van het (voormalige) agrarisch bouwperceel als natuur bestemd en beheerd.
3. Bij bouw van nieuwe woningen, mogen geen ‘nieuwe dorpen’ (5 of meer huizen) ontstaan.
Het project voorziet niet in een toename van het aantal woningen. Er wordt één (burger)woning gerealiseerd ter vervanging van de huidige stolp.
4. Er wordt naar gestreefd om tenminste 50 % van het bouwvlak om te zetten in agrarisch cultuurgrond en in
beheer te geven aan een lokale agrariër of een natuurbeschermingsorganisatie.
Het plangebied is circa 18,2 ha groot en is in de huidige situatie volledig bestemd voor agrarisch gebruik, waarvan 0.5 ha is aangewezen als agrarisch bouwperceel. In de nieuwe situatie wordt maar liefst 17,9 ha bestemd als natuur. Veruit het grootste deel wordt in erfpacht gegeven aan Staatsbosbeheer, die zorg zal dragen voor het onderhoud en beheer van deze gronden.
Deze invulling als particulier natuurbeheer is afgestemd met de provincie, die in een schriftelijke bevestiging d.d. 6 oktober 2012 (zie bijlage 1) heeft aangegeven hiermee akkoord te gaan.
Conclusie
Er wordt voldaan aan de in het afsprakenkader gestelde voorwaarden voor herinrichting van een voormalig agrarisch bedrijf.
In het bestemmingsplan is voorzien in een aantal wijzigingsmogelijkheden, waarmee voorliggend initiatief mogelijk gemaakt kan worden.
Aan de toetsing van de wijzigingsvoorwaarden conform artikel 3.7.7 en 3.7.8 uit dit plan wordt in Hoofdstuk 4 nader ingegaan.
Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat het voorliggende wijzigingsplan voorziet in de bestemmingswijziging van de bestemming 'Agrarisch' naar 'Wonen - Stolp' en 'Natuur - 3'. Daarbij is een herinrichting van de bouwwerken in het plangebied noodzakelijk.
Met het bestemmingsplan 'Waterland - Parapluplan 2018' zijn enkele ondergeschikte aanpassingen van diverse geldende bestemmingsplannen en wijzigingsplannen in de gemeente Waterland doorgevoerd. Dit zogeheten paraplubestemmingsplan (hierna: parapluplan) is een herstelbestemmingsplan dat een doorwerking heeft op alle onderliggende vastgestelde en van toepassing verklaarde bestemmingsplannen en wijzigingsplannen. Het doel van het parapluplan is:
Tevens worden in het parapluplan enkele nieuwe begrippen toegevoegd. Als onderdeel van het bestemmingsplan, zijn ook de bijbehorende regels onverkort van toepassing op voorliggend wijzigingsplan.
Op 21 december 2017 is het 'Beleid Parkeerbehoefte, laad- en losruimte gemeente Waterland' vastgesteld. Dit beleid functioneert als toetsingskader om vast te stellen of sprake is van voldoende parkeergelegenheid. In dit beleid wordt aangegeven dat voor het bepalen van voldoende parkeergelegenheid gebruik wordt gemaakt van de CROW-publicatie. Het parkeren dient in beginsel plaats te vinden op eigen erf.
Zoals genoemd in paragraaf 3.4.4 is dit parkeerbeleid reeds planologisch vastgelegd in het bestemmingsplan 'Waterland - Parapluplan 2018'.
Conclusie
Voorliggend wijzigingsplan maakt bestemmingswijziging mogelijk van de bestemmingsvlakken 'Agrarisch' naar 'Wonen - Stolp'. Daarbij worden een bedrijfswoning gesloopt en teruggebracht als woning. De agrarische bedrijfsactiviteiten worden gestaakt. Netto verslechterd de parkeerbehoefte in het plangebied niet. Het initiatief past daarbij binnen het beleid Parkeerbehoefte van de gemeente Waterland.
De eisen van de welstandscommissie staan opgeschreven in de Nota uiterlijk van bouwwerken Waterland 2018. Voorgenomen locatie ligt binnen 'Landelijk gebied'. Voor het landelijk gebied is het bijzondere beoordelingsniveau van toepassing. Uitgangspunt is het behouden van en waar mogelijk versterken van de landschappelijke karakteristieken. Het aanwijzen als bijzonder gebied heeft tot doel het behoud en versterken van de landschappelijk kwaliteiten te stimuleren, en niet om de gebruiksmogelijkheden te beperken.
De meeste gebouwen in het landelijke gebied maken deel uit van een lint. Karakteristiek zijn de stolpboerderijen op een erf, omgeven door bomen. Het stolpen silhouet is goed te ervaren vanuit het open weidelandschap. Behalve de vele stolpboerderijen komen ook veel vrijstaande woningen uit de jaren zestig voor. De oudere agrarische gebouwen (boerderijen en tuinderswoningen) zijn over het algemeen zorgvuldig en karakteristiek gedetailleerd (dorpels, lateien, vensterbanken, glasroeden). Het materiaalgebruik is voor de gevels overwegend steen en voor de kozijnen hout. Het kleurgebruik is traditioneel. De recentere bouw is doorgaans sober gedetailleerd.
Relevante kernkwaliteiten
Ambities
Conclusie
Het initiatief ziet toe op de herinrichting van de erfinrichting van een bestaand erf waarbij de (vervallen) bestaande bebouwing wordt gesloopt en een nieuw hoofdgebouw en bijgebouw op het erf mogelijk gemaakt. Bij de beoogde erfinrichting is rekening gehouden met de kernkwaliteiten van het landschap. Daarbij is geen strijdigheid met de welstandsnota geconstateerd.
De voorgenomen bouwplan is aan de Monumenten en Welstandscommisie van de gemeente Waterland gepresenteerd en in hoofdlijnen akkoord bevonden.
In dit hoofdstuk komen de wijzigingsvoorwaarden aan de orde voor het kunnen toepassen van de wijzigingsbevoegdheid uit het bestemmingsplan 'Buitengebied Waterland 2013' (artikel 3.7.7 & 3.7.8), het bestemmingsplan.
Artikel 3.7.7 Wijziging naar natuur | |
a. na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid de regels van artikel 18 van overeenkomstige toepassing zijn; |
Voldoet
De gronden die niet gewijzigd worden naar een woonbestemming krijgen de bestemming 'Natuur - 3', waarbij in artikel 3 van de regels behorend bij voorliggend wijzigingsplan de regels in artikel 18 van het bestemmingsplan van toepassing zijn verklaard. |
b. de wijzigingsbevoegdheid niet eerder wordt toegepast dan nadat de betreffende gronden voor de daadwerkelijke natuurontwikkeling in eigendom zijn verworven; |
Voldoet
De initiatiefnemer is volledig eigenaar van de betreffende percelen. Hiervoor zijn door initiatiefnemer een visie, inrichtings- en beheerplan opgesteld. In overleg met de gemeente en de provincie is een akkoord bereikt dat een groot deel van de gronden in erfpacht worden gegeven bij Staatsbosbeheer die het beheer en onderhoud voor haar rekening zal nemen. Een klein deel van de gronden, gelegen tussen het voormalig agrarisch bouwvlak en de Zeedijk, zal door initiatiefnemer in particulier natuurbeheer worden beheerd volgens het Stelsel Natuurbeheer. Voor de volledigheid wordt gemeld dat hierover overeenstemming is bereikt met de provincie en dit schriftelijk is bevestigd op 6 oktober 2021, zoals opgenomen in bijlage 1. |
c. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke, landschappelijke en cultuurhistorische waarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden. |
Voldoet
Het ontwerp van de bouwwerken is op hoofdlijnen goedgekeurd door de Monumenten en Welstandscommissie. Het is passend in de omgeving en levert geen beperkingen voor gebruiksmogelijkheden. |
tabel 3 - toetsingscriteria wijzigingsbevoegdheid 3.7.7
3.7.8 Wijziging naar wonen ten behoeve van functieverandering | |
a. na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid de regels van artikel 27 of 28 van overeenkomstige toepassing zijn; |
Voldoet
Het voorgenomen bouwplan voldoet aan de voorwaarden die in artikel 28 zijn opgenomen. Tevens wordt gebruik gemaakt van de afwijkingsbevoegdheid om de stolp 15% te vergroten. Het voorgenomen bouwplan is voorgelegd aan de Monumenten en Welstandscommissie en deze is op hoofdlijnen akkoord. |
b. bij de toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid de voorwaarden en criteria worden gehanteerd uit het Afsprakenkader Ontwikkeling Landbouw en Landschap Waterland-oost, 31 juli 2012, voor zover deze van toepassing zijn op het perceel waarop de wijziging betrekking heeft; |
Voldoet
Er wordt voldaan aan de voorwaarden en criteria uit het Afsprakenkader Ontwikkeling Landbouw en Landschap Waterland-oost. Voor een nader motivering wordt verwezen naar paragraaf 3.4.2 van deze toelichting. |
c. de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - bouwperceel" ter plaatse wordt verwijderd; |
Voldoet
het wijzigingsplan bevat geen aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - bouwperceel', met de vastlegging van dit wijzigingsplan wordt de aanduiding verwijdert. |
d. geen sprake is van een onevenredige beperking van de ontwikkelingsmogelijkheden van aangrenzende bedrijven; |
Voldoet
Er is geen sprake van beperking van gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van aangrenzende bedrijven. |
e. in de voormalige bedrijfswoning een woonfunctie wordt ondergebracht; |
Voldoet
De voormalige bouwwerken worden gesloopt en een nieuw hoofdgebouw met bijgebouw wordt opgericht binnen de bestemming 'Wonen - Stolp'. Het hoofdgebruik betreft de woonfunctie. |
f. het voormalige boerderijpand of andere beeldbepalende bouwvormen als landschappelijk waardevolle verschijningsvorm worden gehandhaafd; |
Voldoet
De voormalige bouwwerken worden gesloopt en een nieuw hoofdgebouw met bijgebouw wordt opgericht. Het voorgenomen bouwplan is voorgelegd aan de Monumenten en Welstandscommissie en deze is op hoofdlijnen akkoord. |
g. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden. |
Voldoet
Er is geen sprake van een mogelijk planschaderisico bij de ontwikkeling van het voorliggende plan. |
tabel 4 - toetsingscriteria wijzigingsbevoegdheid 3.7.7
Conclusie
Bovenstaande in overweging nemende, is de conclusie dat er wordt voldaan aan de voorwaarden die in de wijzigingsbevoegdheden in het bestemmingsplan zijn opgenomen.
Op grond van het bepaalde in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is het bij het opstellen van een ruimtelijk plan (waaronder een wijzigingsplan) verplicht om inzicht te bieden in de relevante planologische en milieuhygiënische aspecten. In dit hoofdstuk wordt hier nader op ingegaan.
Voor het aspect geluid is de Wet geluidhinder (Wgh) van toepassing. De Wgh kent voor geluid als gevolg van weg- en railverkeer en gezoneerde industrieterreinen voorkeursgrenswaarden voor de geluidbelasting op nieuwe geluidgevoelige bestemmingen. De Wgh gaat uit van zones langs (spoor)wegen en zones bij industrieterreinen. Het gebied binnen deze zone geldt als akoestisch aandachtsgebied waar, voor bouwplannen die nieuwe geluidgevoelige bestemmingen mogelijk maken, een akoestische toetsing uitgevoerd dient te worden.
In de Wgh zijn geluidgevoelige bestemmingen benoemd. Dit betreft woningen, woonwagenstandplaatsen, onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen, en speciaal benoemde gezondheidszorggebouwen.
In het kader van dit wijzigingsplan is het aspect geluid van toepassing. Er wordt een nieuwe geluidgevoelige bestemmingen mogelijk gemaakt. De bestaande bedrijfswoning wordt gesloopt en een nieuwe woning op het perceel opgericht. De ze woning komt weliswaar verder van de weg te liggen, maar nog steeds binnen de geluidszone van de Zeedijk, een gezoneerde weg in het kader van de Wgh. Een akoestisch onderzoek naar de geluidsbelasting van wegverkeer op de op te richten woning is noodzakelijk.
Voor het geluid vanwege wegverkeer geldt een voorkeurswaarde van 48 dB en een (wettelijke) maximale ontheffingswaarde van 53 dB.
In dit kader is door onderzoeksbureau Alcedo BV een akoestisch onderzoek uitgevoerd, waarin de geluidsbelastingen ten gevolge van het wegverkeerslawaai op de gevels van de beoogde nieuwe woningen zijn berekend en gepresenteerd.
De rapportage van dit onderzoek is als Bijlage 2 bij de plantoelichting toegevoegd. De belangrijkste resultaten en conclusies worden hieronder weergegeven.
Uit de resultaten blijkt dat de geluidsbelasting vanwege de Zeedijk ter plaatse van de woning ten hoogste 40 dB bedraagt, inclusief 5 dB correctie artikel 110g Wgh. Hiermee wordt aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB conform de Wgh voldaan.
De gecumuleerde geluidsbelasting exclusief correctie artikel 110g Wgh bedraagt ten hoogste 45 dB.
Gezien de resultaten is in deze situatie geen sprake van een onaanvaardbare akoestische situatie. Het wegverkeerslawaai vormt geen belemmering voor de ontwikkeling.
Het aspect geluid levert geen belemmering op voor het wijzigingsplan.
Om tot een ruimtelijk relevante toetsing van bedrijfsvestigingen op milieuhygiënische aspecten te komen wordt het begrip milieuzonering gehanteerd. De milieuzonering zorgt voor een voldoende afstand tussen milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en milieugevoelige functies (zoals woningen) in ruimtelijke plannen. Hiertoe zijn bedrijven voorzien van een zone waar mogelijke nadelige effecten zijn voor woningen. Maatgevend zijn de thema's geur, geluid, stof en gevaar. Vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening is het voorkomen van voorzienbare hinder door milieubelastende activiteiten van belang. Daarnaast mogen bedrijven niet worden beperkt in hun mogelijkheden.
Om mogelijke hinder van niet-agrarische bedrijven voor bewoners te voorkomen wordt de daarvoor algemeen aanvaarde VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' (2009) gebruikt. In deze uitgave is de potentiële milieubelasting voor een hele reeks van bedrijven bepaald aan de hand van een aantal milieuaspecten, zoals geur, stof, geluid en gevaar. De milieubelasting is voor die aspecten vertaald in richtlijnen voor aan te houden afstanden tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Deze afstanden kunnen als basis worden gehanteerd, maar zijn indicatief. Bovendien zijn deze afstanden alleen van toepassing op nieuwe situaties en niet op bestaande situaties. Het milieuaspect met de grootste afstand is maatgevend en bepaalt in welke milieucategorie een bedrijfstype wordt ingedeeld.
Voorliggend wijzigingsplan maakt de bestemmingswijziging van het bestemmingsvlak 'Agrarisch' naar 'Wonen - Stolp' en 'Natuur -3' mogelijk. De (voormalige) bedrijfswoning wordt herbouwd als (normale) woonfunctie. Er ontstaat daarbij géén nieuwe milieugevoelige functies, want ook de huidige bedrijfswoning wordt als zodanig beschouwd ten opzichte van omliggende (niet agrarische) bedrijfsactiviteiten.
Voor de volledigheid wordt gemeld dat de herbouw van de woning niet op de exact dezelfde positie is voorzien. Echter in de directe omgeving is geen (niet agrarisch) bedrijf aanwezig, waarvoor toetsing aan de hand van richtafstanden noodzakelijk is.
Voor de agrarische bedrijven in de omgeving van het plangebied is het aspect geur bepalend. Hiervoor wordt verwezen naar paragraaf 5.4.
Vanuit het aspect bedrijven en milieuzonering zijn er geen belemmeringen voor dit wijzigingsplan.
Veehouderijen kunnen hinder veroorzaken voor gevoelige functies. Een belangrijk hinderaspect is geur. De regelgeving die hiervoor van toepassing is, is vastgelegd in de Wet geurhinder en veehouderij.
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) bevat een beoordelingskader voor geurhinder van veehouderijen die vergunningplichtig zijn op basis van de Wet milieubeheer (Wm). Dit beoordelingskader is ook overgenomen in het Activiteitenbesluit milieubeheer. Het beoordelingskader is als volgt:
De afstand van de buitenzijde van een dierenverblijf tot de buitenzijde van een geurgevoelig object dient in alle gevallen tenminste 50 meter te bedragen indien het geurgevoelige object gelegen is binnen de bebouwde kom en 25 meter te bedragen indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen.
Het beoordelingskader voor (intensieve) veehouderij is samengevat in onderstaande tabel:
Concentratie-gebied | Niet-concentratie-gebied | Afstand buitenzijde dierenverblijf tot buitenzijde geurgevoelig object | |||||
Binnen bebouwde kom | Diercategorieën Rgv | Max. 3 ouE/m3 | Max. 2 ouE/m3 | Min. 50 m | |||
Andere diercategorieën | Min. 100 m t.o.v. geurgevoelig object | Min. 100 m t.o.v. geurgevoelig object | |||||
Buiten bebouwde kom | Diercategorieën Rgv | Max. 14 ouE/m3 | Max. 8 ouE/m3 | Min. 25 m | |||
Andere diercategorieën | Min. 50 m t.o.v. geurgevoelig object | Min. 50 m t.o.v. geurgevoelig object |
tabel 5 - geldende waarden/afstanden veehouderijen
Voor geurgevoelige objecten die onderdeel uitmaken van een andere veehouderij, of die op of na 19 maart 2000 hebben opgehouden deel uit te maken van een andere veehouderij, zoals bedrijfswoningen en voormalige bedrijfswoningen, gelden niet de in de tabel genoemde maximale geurbelastingen in odour units, maar gelden op grond van artikel 3, lid 2 van de Wgv, minimale afstanden tussen de veehouderij en het geurgevoelig object.
Deze afstand bedraagt 100 meter indien het geurgevoelige object is gelegen binnen de bebouwde kom en 50 meter indien het geurgevoelige object is gelegen buiten de bebouwde kom.
Voorliggend wijzigingsplan maakt de bestemmingswijziging van het bestemmingsvlak 'Agrarisch' naar 'Wonen - Stolp' en 'Natuur -3' mogelijk. Daarbinnen is de herbouw van een woning mogelijk. Deze woning wordt aangemerkt als een geurgevoelige bestemming. De herbouw van de woning hoofdgebouw is voorzien op grotere afstand van de naastgelegen agrarische bedrijven te liggen. In dit kader wordt het volgende overwogen.
In de directe omgeving van het plangebied ligt één agrarische bedrijf: ten noorden van de woning is een veehouderij gelegen. De minimale afstand van naastgelegen bedrijf is vastgesteld op 90 meter, waarbij deze afstand geldt vanaf het emissiepunt van de daar aanwezige stal. Het agrarisch perceel van het naastgelegen bedrijf ligt op 60 meter afstand.
De afstanden tot de naastgelegen bedrijven zijn groter dan de vastgelegde minimale afstand van 50 meter tot aan het geurgevoelig object (de woning). Daarmee is aangetoond dat de naastgelegen bedrijven door de bestemmingswijziging niet in hun bedrijfsvoering worden belemmerd.
Er zijn geen belemmeringen vanuit het aspect geur voor dit wijzigingsplan.
De hoofdlijnen van de regelgeving voor luchtkwaliteit zijn te vinden in hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer, ook wel de Wet luchtkwaliteit genoemd. De regelgeving is uitgewerkt in onderliggende Algemene Maatregelen van Bestuur (AMvB's) en Ministeriële Regelingen. In de Wet Luchtkwaliteit zijn luchtkwaliteitseisen opgenomen in de vorm van grenswaarden en richtwaarden voor een aantal luchtverontreinigende stoffen. De belangrijkste zijn fijn stof (PM10 en PM2,5) en stikstofdioxide (NO2) omdat deze in Nederland soms worden overschreden. De grenswaarden van de overige stoffen worden, op enkele uitzonderingen na, in de regel niet overschreden. De grenswaarde van PM10 of NO2 bedraagt 40 µg/³. De grenswaarde van PM2,5 ligt op 25 µg/³.
Besluit Niet In Betekenende Mate (NIBM)
In dit besluit is bepaald in welke gevallen een ruimtelijke ontwikkeling vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet hoeft te worden getoetst aan de grenswaarden. Een project draagt 'niet in betekende mate' bij aan de luchtverontreiniging als de zogenaamde 3% grens niet wordt overschreden. De 3% grens is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof of stikstofdioxide. Deze grenswaarde is gesteld op 40 µg/m3. Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor zowel PM10 als NO2.
Als de 3% grens voor PM10 of NO2 niet wordt overschreden is het project NIBM, en hoeft geen verdere toetsing aan grenswaarden plaats te vinden.
In de Regeling NIBM is de bovengenoemde 3%-grens uitgewerkt in concrete getallen. Zo ligt voor woningbouw plannen de grens van 3% bij 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg.
Voorliggend wijzigingsplan maakt een bestemmingswijziging van het bestemmingsvlak 'Agrarisch' naar 'Wonen - Stolp' en 'Natuur -3' mogelijk . Daarmee zijn geen ontwikkelingen voorzien die in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Er treedt dan ook geen verslechtering van de luchtkwaliteit op.
Vanuit het aspect luchtkwaliteit zijn er geen belemmeringen voor dit wijzigingsplan.
Bij externe veiligheid gaat het om de gevaren die de directe omgeving loopt in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de productie, het behandelen of het vervoer van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's dienen binnen aanvaardbare grenzen te blijven. Binnen externe veiligheid worden twee normstellingen gehanteerd:
De regelgeving voor het aspect Externe Veiligheid is opgenomen in het:
Hierbij geldt dat bebouwing niet is toegestaan binnen de zogenaamde 10-6- contour van het PR rond bedrijven waarin opslag en/of verwerking gevaarlijke stoffen plaatsvindt, danwel langs transportroutes (weg, spoor, water, buisleiding) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Verder geldt dat voor iedere toename van het GR een verantwoordingsplicht geldt, ook als de verandering geen overschrijding van de norm veroorzaakt. Er dient een verantwoording GR opgesteld te worden indien een bestemming gepland is binnen het invloedsgebied.
Op basis van de landelijke risicokaart is een inventarisatie van de risicobronnen in en om het plangebied gemaakt. In onderstaande figuur is een uitsnede van de risicokaart opgenomen.
figuur 9 - uitsnede risicokaart met aanduiding plangebied
Risicovolle inrichtingen
In het plangebied en de directe omgeving daarvan zijn geen risicovolle inrichtingen gelegen.
Transportroutes gevaarlijke stoffen
In het plangebied en de directe omgeving daarvan zijn geen transportroutes voor gevaarlijke stoffen over het spoor of water aanwezig.
Kabels- en buisleidingen
In het plangebied en de directe omgeving daarvan zijn geen leidingen gelegen.
Vanuit het aspect externe veiligheid zijn er geen belemmeringen voor dit wijzigingsplan.
Het is wettelijk (via de bouwverordening) geregeld dat nieuwbouw pas kan plaatsvinden als de bodem geschikt is (of geschikt is gemaakt) voor het beoogde doel. Om deze reden dient bij iedere nieuwbouwactiviteit de bodemkwaliteit door middel van onderzoek (conform NEN 5740) in beeld te worden gebracht. Als blijkt dat de bodem niet geschikt is dan zal voor aanvang van de werkzaamheden een sanering moeten worden uitgevoerd.
Voorliggend wijzigingsplan maakt een bestemmingswijziging van het bestemmingsvlak 'Agrarisch' naar 'Wonen - Stolp' en 'Natuur -3' mogelijk. Als onderdeel van deze bestemmingswijziging wordt de voormalige bedrijfswoning gesloopt en een woning opgericht.
Sinds het om een sloop en nieuwbouwactiviteit gaat, gepaard aan een functiewijziging van een agrarische bedrijf, dient de bodemkwaliteit inzichtelijk te worden gemaakt. De onderzoeken zijn in de bijlage opgenomen, hieronder zijn de belangrijkste resultaten opgenomen.
De initiatiefnemer heeft in 2017 een verkennend bodemonderzoek (NEN 5740) laten opstellen. Het rapport is als Bijlage 2 bijgevoegd. De conclusie uit de rapportage is er sprake is van tot sterke verontreinigingen op het agrarisch bouwperceel. Tevens werd de locatie verdacht van asbest.
In een nader bodemonderzoek en verkennend onderzoek asbest (zie Bijlage 4) is het volgende geconcludeerd:
Uit nader onderzoek naar de aanwezigheid van asbest (NEN 5707) (zie Bijlage 4), is gebleken dat er ter hoogte van het agrarische bouwperceel er sprake is van een geval van ernstige verontreiniging met asbest.
Er zijn ernstige bodemverontreinigingen aanwezig ter hoogte van het (voormalige) agrarische bouwperceel. De bodemkwaliteit is derhalve nog niet geschikt voor de woonfunctie. Voorafgaand aan de ontwikkeling van dit plan dienen de gronden te worden gesaneerd. Hiervoor dient ten tijde van de aanvraag omgevingsvergunning (Wabo procedure) een saneringsplan te worden opgesteld.
Tijdens de uitvoering van dit plan dient een BUS-melding met een saneringsplan voor de verontreinigingen met zware metalen en PAK worden opgesteld en ingediend bij het bevoegd gezag. Pas na de uitvoering van het saneringsplan kan de grond worden vrijgegeven voor gebruik als woonbestemming en natuurbestemming.
Op voorhand zijn er geen belemmeringen voor het vaststellen van onderhavig wijzigingsplan.
Het is sinds 2003 verplicht om bij ruimtelijke plannen en besluiten een beschrijving op te nemen van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. De watertoets is een proces waarbij de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder in een zo vroeg mogelijk stadium afspraken maken over de toepassing en uitvoering van het waterhuishoudkundige en ruimtelijke beleid. Het waterschap is het eerste aanspreekpunt in het watertoets proces, waarbij het waterschap rekening houdt met het provinciale grondwaterbeleid.
In het Besluit ruimtelijke ordening is de 'watertoets' wettelijk verankerd. Deze heeft tot doel om ruimtelijke ontwikkelingen te toetsen aan het vigerende waterbeleid en de wateraspecten volwaardig mee te laten wegen bij de besluitvorming omtrent een goede ruimtelijke ordening. Dit proces komt in samenwerking tussen de gemeente en waterbeheerder tot stand. In de gemeente Waterland is het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (HHNK) verantwoordelijk voor het waterbeheer.
Eind jaren negentig vond er een omslag plaats in denken en beleid over de omgang met water. In plaats van voort te borduren op het vertrouwde denken in waterbeheersing door technische ingrepen gericht op het veilig en snel afvoeren van water, kwam de nadruk te liggen op het aansluiten op de natuurlijke potenties van het landschap en het watersysteem. Bij dit nieuwe waterdenken staat duurzaamheid voorop. Daarmee wordt bedoeld dat er zo min mogelijk inspanningen van buitenaf nodig zijn om het watersysteem in stand te houden en overlast te voorkomen. In de praktijk betekent dit dat natuurlijke processen zoals infiltratie en kwel, het zelfreinigende vermogen van waterlopen etc. worden hersteld. Externe negatieve effecten, zoals toename van verharding en riooloverstorten met afvalwater, worden voorkomen of gecompenseerd.
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren dan ook beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de relevante nota's.
Europa
Nationaal
Provinciaal
Regionaal / lokaal
De opdracht is te zorgen voor voldoende water, schoon water en voor veilig wonen en werken op de taakvelden watersysteem, waterketen en veiligheid. Het waterschap houdt daarbij rekening met agrarische, economische, ecologische en recreatieve belangen. Aandachtspunten zijn het verbeteren van ecologische en chemische waterkwaliteit (terugdringen van oppervlaktewatervervuiling) en het voorkomen van wateroverlast, waarbij rekening wordt gehouden met het veranderende klimaat. In zowel landelijk als stedelijk gebied kunnen ruimtelijke ontwikkelingen een positief maar ook een negatief effect hebben op het watersysteem.
In het algemeen zoekt het waterschap naar duurzame oplossingen. Uitgangspunt is dat het water zoveel mogelijk binnen een plangebied wordt vastgehouden en dat relatief schoonwater ook relatief schoon blijft. Daarbij geldt dat het regenwater, dat op verharde oppervlaktes valt en schoon genoeg is (zoals van gevels en daken), zoveel mogelijk wordt vastgehouden of wordt geborgen.
Het waterschap is primair verantwoordelijk voor de waterhuishouding in het plangebied. Onder de verantwoordelijkheden vallen onder andere beveiliging tegen hoog water, peilbeheer en aan- en afvoer van water. Daarnaast wordt geadviseerd hoe om te gaan met hemelwater. De gemeente heeft een zorgplicht voor de inzameling, transport en verwerking van stedelijk afvalwater en regenwater en voor de aanpak van grondwaterproblemen.
Voorliggend wijzigingsplan maakt bestemmingswijziging van het bestemmingsvlak 'Agrarisch' naar 'Wonen - Stolp' en 'Natuur -3' mogelijk. Het verharde oppervlak zal daarbij afnemen en in het algemeen zijn geen nadelige effecten voor de waterhuishouding te verwachten.
Waterveiligheid
De locatie is gelegen in een beschermingszone B van een primaire waterkering (de Markermeerdijk). De ontwikkeling van voorliggend initiatief plan gaat samen met sloop en herbouw binnen deze beschermingszone. Hiertoe dient in het kader van de Wabo-procedure een watervergunningsprocedure te worden doorlopen om negatieve effecten op de waterveiligheid van de waterhuishouding uit te sluiten.
Uit de conclusie van de digitale watertoets volgt dat de ontwikkeling geen invloed heeft op de waterhuishouding. Een watervergunning voor het plaatsen van bouwwerken in de beschermingszone b van de primaire waterkering wordt aangevraagd bij de waterbeheerder.
Vanuit het aspect water zijn er geen belemmeringen voor dit wijzigingsplan.
Bij het opstellen van ruimtelijke plannen is het noodzakelijk te onderzoeken of en zo ja, in hoeverre de plannen ten koste gaan van de (aanwezige) flora en fauna. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in de 'gebiedsbescherming' en de 'soortenbescherming'.
Gebiedsbescherming
Wet natuurbescherming
Per 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) in werking getreden. Deze wet vervangt de Natuurbeschermingswet 1998. De Wnb richt zich op de bescherming van Natura 2000-gebieden (Vogelrichtlijn- en Habitatrichtlijngebieden). Activiteiten en ontwikkelingen die kunnen leiden tot negatieve effecten op de instandhoudingsdoelen van Natura 2000-gebieden zijn in beginsel niet toegestaan, tenzij hiervoor een vergunning op grond van de Wnb is verkregen.
Natuurnetwerk Nederland
Naast de bescherming van de Wet Natuurbescherming kunnen waardevolle gebieden ook beleidsmatig beschermd zijn doordat zij behoren tot het Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen Ecologische Hoofdstructuur). Het NNN is een samenhangend netwerk van belangrijke natuurgebieden. Zij bestaat uit bestaande en nieuwe natuurgebieden. Uitgangspunt van het beleid is dat plannen, handelingen en projecten in het NNN niet toegestaan zijn indien zij de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN significant aantasten. De provincie noord-Holland is verantwoordelijk voor de begrenzing en de ontwikkeling van het NNN en heeft dit in de Provinciale Ruimtelijke Verordening vastgelegd.
Soortenbescherming
De soortenbescherming is eveneens geregeld in de Wet natuurbescherming (Wnb). Het doel van de Wnb is het instandhouden en beschermen van in het wild voorkomende planten- en diersoorten. De Wnb kent zowel een zorgplicht als verbodsbepalingen. De zorgplicht geldt te allen tijde voor alle in het wild levende dieren en planten en hun leefomgeving. De verbodsbepalingen zijn gebaseerd op het 'nee, tenzij'-principe. Alle schadelijke handelingen ten aanzien van beschermde planten- en diersoorten zijn in principe verboden, maar er kunnen vrijstellingen en ontheffingen (door het bevoegd gezag) worden verleend van de verbodsbepalingen.
De Wnb kent een apart beschermingsregime voor Vogelrichtlijnsoorten (alle vogels), Habitatrichtlijnsoorten en nationaal beschermde soorten. Voor Vogel- en Habitatrichtlijnsoorten geldt een strikte bescherming. Voor de nationaal beschermde soorten hebben provincies de bevoegdheid om in het kader van ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden een vrijstelling te verlenen van de verbodsbepalingen. Dit moet worden geregeld in een provinciale verordening. Bij nieuwe ontwikkelingen moet worden nagegaan, c.q. onderbouwd worden, of zich in het betreffende gebied beschermde soorten bevinden.
Gebiedsbescherming
Wet natuurbescherming
Het plangebied is niet gelegen binnen een Natura 2000-gebieden. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied ('Markermeer en IJmeer') ligt op circa 0,2 kilometer afstand.
Gezien de ligging, aard en omvang van het initiatief (bestemmingswijziging van het bestemmingsvlak 'Agrarisch' naar 'Wonen - Stolp' (ter hoogte van het agrarisch bouwperceel) en 'Natuur -3' (omringende gronden) zijn negatieve effecten op beschermde natuurgebieden uit te sluiten.
Stikstofdepositie
Naar aanleiding van de uitspraak van de Raad van State (29 mei 2019) over het Programma Aanpak Stikstofdepositie (PAS) is geconcludeerd dat elke ruimtelijke ontwikkeling kan leiden tot een toename van de stikstofdepositie ter plaatse van stikstofgevoelige habitattypen in een Natura 2000-gebied. Deze toename van de stikstofdepositie kan het gevolg zijn van bouwwerkzaamheden in de aanlegfase. Ook de gebruiksfase kan leiden tot een toename van de stikstofdepositie. In dit kader wordt het volgende opgemerkt en overwogen.
Op 20 januari 2022 is de meest actuele versie van de AERIUS calculator beschikbaar gemaakt. Voornaamste wijziging in deze rekentool is het verschuiven van de afkapgrens van uitstoot van verkeer van 5 km naar 25 km. Ruimtelijke plannen waarbij verkeersbewegingen van toepassing zijn, worden nu volgens een strenger regime getoetst.
In de Quickscan Ecologie (zie Bijlage 6) is vermeld dat een dergelijke berekening niet noodzakelijk is, gezien de aard en omvang van de ontwikkeling. Gezien het feit dat de nieuwe rekentool inclusief de nieuwe afkapafstand nog niet beschikbaar was, is alsnog een notitie stikstofdepositie (Bijlage 8) opgesteld om de stikstofdepositie van het plan in beeld te brengen. Uit de berekening bij deze notitie blijkt dat de ontwikkeling van dit plan niet lijdt tot een toename van stikstofdepositie in Natura 2000-gebieden.
Geconcludeerd wordt dat de ontwikkeling geen negatieve effecten heeft op de instandhoudingsdoelen van Natura 2000-gebieden als gevolg van stikstofdepositie.
Natuurnetwerk Nederland
De omringende agrarische gronden zijn deel van het Natuurnetwerk Nederland (NNN), maar het (voormalig) agrarisch bouwperceel maakt géén deel uit van het NNN.
Gezien het feit dat enkel op het voormalige agrarisch bouwperceel bebouwing mogelijk is, waarbij het gezamenlijke oppervlakte afneemt, wordt geen nadelig effect op het NNN verwacht.
Soortenbescherming
Het initiatief gaat uit van sloop van bestaande bebouwing en de herbouw van een woning en bijgebouw. Er is Quickscan Ecologie (zie Bijlage 6) en naderhand een nader ecologisch onderzoek (zie Bijlage 7) uitgevoerd op en rondom het plangebied. Dit onderzoek is uitgevoerd ter plaatste van het agrarisch perceel waar de sloop- en bouwwerkzaamheden van het plan plaatsvinden.
Uit de rapportage van het de quickscan blijkt dat de aanwezigheid van beschermde soorten (huismussen en marterachtigen) niet kan worden uitgesloten. Tevens is een kerkuil aangetroffen.
In het vervolg onderzoek zijn naderhand echter geen nesten van huismussen en sporen van marterachtigen aangetroffen binnen het plangebied. Ook zijn er geen verblijfplaatsen of resten van de Kerkuil aangetroffen.
Er wordt geconcludeerd dat er geen significante effecten op beschermde plant- en diersoorten te verwachten is met de ontwikkeling van dit ruimtelijk plan. Voor het plan is geen ontheffing van de Wet natuurbescherming noodzakelijk.
Voor de volledigheid wordt melding gemaakt dat, tijdens de uitvoering van werkzaamheden in de toekomst, uitvoering moeten worden gegeven aan de algemene zorgplicht uit de Wet natuurbescherming. Dit betekent dat ingrepen op zodanige wijze dienen plaats te vinden, dat de schade aan soorten beperkt wordt. Bij de uitvoering moet rekening gehouden worden met kwetsbare perioden van soorten (voortplantingstijd, overwintering). Daarbij dienen alle soorten die tijdens de ingreep aangetroffen worden, verplaatst of beschermd te worden, zodat zij behouden kunnen blijven.
Vanuit het aspect ecologie zijn er geen belemmeringen voor dit wijzigingsplan.
Het plan is daarmee uitvoerbaar in het kader van de Wet natuurbescherming.
Als gevolg van het Verdrag van Malta (Valetta) zijn overheden verplicht om in het ruimtelijke beleid zorgvuldig om te gaan met het archeologische erfgoed. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar een reële verwachting bestaat dat er archeologische waarden aanwezig zijn dient, voordat er bodemingrepen plaatsvinden, een archeologisch onderzoek uit te worden gevoerd. De uitkomsten hiervan dienen door het bevoegde gezag te worden meegenomen in de belangenafweging.
De zorgplicht voor het archeologisch erfgoed is vastgelegd in de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz), die is geïmplementeerd in de Monumentenwet 1988. De wet regelde:
Op 1 juli 2016 is de nieuwe Erfgoedwet in werking getreden. Deze wet vervangt onder meer de Monumentenwet 1988 en de Wamz. In artikel 9.1 van de Erfgoedwet is echter bepaald dat tot het tijdstip waarop de nieuwe Omgevingswet in werking is getreden de bepalingen uit de Monumentenwet 1988 met betrekking tot archeologie van toepassing blijven. Naar verwachting zal de Omgevingswet niet eerder dan 2021 in werking treden.
Beleid archeologie gemeente Waterland
Het archeologisch beleid van de gemeente Waterland is vastgelegd in de 'Archeologienota Waterland 2011'. In deze nota is verwoord hoe het behoud van archeologische waarden of het onderzoek daarnaar worden zeker gesteld. In de Archeologienota worden archeologische monumenten en vijf categorieën met archeologische verwachtingswaarden onderscheiden (zie onderstaande tabel).
Deze categorieën zijn weergegeven op een beleidskaart. Deze beleidskaart is opgesteld op basis van de kennis die de afgelopen jaren is verkregen bij diverse archeologische onderzoeken en op basis van de kennis over de ontstaansgeschiedenis van het gebied.
Categorie | Omschrijving |
Rijksbeschermd archeologisch monument | Bij alle bodemingrepen rekening houden met archeologie. Er is een monumentenvergunning vereist. |
1 | Bij alle bodemingrepen rekening houden met archeologie. |
2 | Rekening houden met archeologie bij een planomvang vanaf 100 m2 en diepte van grondroerende werkzaamheden vanaf 35 centimeter |
3 | Rekening houden met archeologie bij een planomvang vanaf 500 m2 en diepte van grondroerende werkzaamheden vanaf 40 centimeter |
4 | Rekening houden met archeologie bij een planomvang vanaf 2.500 m2 en diepte van grondroerende werkzaamheden vanaf 40 centimeter |
5 | Rekening houden met archeologie bij een planomvang vanaf 10.000 m2 en diepte van grondroerende werkzaamheden vanaf 40 centimeter |
tabel 4 - Archeologische categorieën
Op basis van het bestemmingsplan heeft het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' en op enkele locaties binnen het plangebied 'Waarde - Archeologie 1. Gezien er alleen grondroerende werkzaamheden worden uitgevoerd binnen 'Waarde - Archeologie 3' krijgt dit de focus voor de toetsing. De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud van de aldaar in of op de grond aanwezige archeologische waarden. Voor bouwwerken waarbij grondroerende werkzaamheden over een oppervlakte groter dan 500 m² en dieper dan 0,40 m onder het maaiveld plaatsvinden moet alvorens een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt verleend, archeologisch onderzoek zijn uitgevoerd.
Voorliggend wijzigingsplan maakt een ontwikkelingen mogelijk die deze grenswaardes overschrijden. Voorafgaand aan de vaststelling van het wijzigingsplan dient een archeologisch onderzoek uitgevoerd te worden. Het onderzoeksrapport (Transect, 'Archeologisch bureauonderzoek en inventariserend Veldonderzoek Uitdam, Zeedijk 3, gemeente Waterland', ISSN: 2211-7067, 28 februari 2022) is als Bijlage 9 bij deze toelichting gevoegd. De belangrijkste resultaten en conclusies zijn als volgt weer te geven.
Omdat het plan enkel bodemingrepen bevat binnen het agrarisch bouwperceel is het plangebied voor het archeologisch onderzoek vastgesteld op de grenzen van het agrarisch bouwperceel en relevante kadastrale perceelsgrenzen.
In het kader van het onderzoek is eerst een bureauonderzoek uitgevoerd. Daarin is beschreven dat het plangebied van oudsher in een ontgonnen veenvlakte gelegen is, die vóór de aanleg van de Zeedijk nat en onbewoonbaar. Na de aanleg van de dijk rond 1180 is het gebied langzaamaan ontgonnen vanaf de Zeedijk, waarbij ook ontginningsboerderijen midden in het gebied zijn ontstaan. Op basis van historische kaarten is bepaald dat de huidige bebouwing vermoedelijk de vroegst bekende bebouwing is. Desondanks is niet uit te sluiten dat in het plangebied geen Laat Middeleeuwse archeologische voorganger aanwezig is.
Om die reden geldt er een lage verwachting voor Vroeg Middeleeuwse vondsten, een middelhoge verwachting voor Laat Middeleeuwse en een lage verwachting voor de Nieuwe Tijd. De verwachting voor de Nieuwe Tijd blijft gehandhaafd op laag.
Vervolgens is een veldonderzoek uitgevoerd. Daarbij zijn de veronderstelde lage verwachtingswaarde voor de periode tot en met de Vroege Middeleeuwen bevestigd. Als gevolg van de huidige bebouwing en verharding van het plangebied zijn de onderliggende veenlagen ingedrukt en/of verstoord. De middelhoge archeologische verwachting voor de Late Middeleeuwen is daardoor bijgesteld naar een lage verwachting.
Advies
Op basis van het archeologisch onderzoek wordt geadviseerd om geen archeologisch vervolgonderzoek uit te voeren in het plangebied en om geen dubbelbestemming archeologie op te nemen in het plangebied. De voorgenomen werkzaamheden zullen geen archeologisch relevante resten verstoren.
Dit advies is voorgelegd aan de verantwoordelijke archeoloog van de gemeente Waterland. Deze is akkoord met de bevindingen en het advies uit het onderzoek.
Er zijn geen belemmeringen vanuit het aspect archeologie voor het beoogde plan dat in dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt. Het onderzoeksgebied is vrijgegeven voor de beoogde bodemingrepen. Bij overige gronden buiten het onderzoeksgebied wordt de dubbelbestemming uit het moederplan gehandhaafd in voorliggend wijzigingsplan.
Voor de volledigheid wordt melding gemaakt dat, indien bij de uitvoering van de werkzaamheden toch onverwacht archeologische resten worden aangetroffen, conform artikel 5.10 en 5.11 van de Erfgoedwet aanmelding van de desbetreffende vondsten bij de minister verplicht is (vondstmelding via de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed en de gemeente Waterland).
Goede ruimtelijke ordening betekent dat er onder meer bij het opstellen van ruimtelijke plannen, een integrale afweging plaatsvindt van alle belangen die effect hebben op de kwaliteit van de ruimte. Een van die belangen is de cultuurhistorie. Het bestemmingsplan is daarbij een belangrijk instrument om cultuurhistorische waarden in een gebied te beschermen.
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (art. 3.1.6) dienen cultuurhistorische waarden uitdrukkelijk te worden meegewogen bij het vaststellen van bestemmingsplannen en wijzigingsplannen.
Binnen het plangebied zijn geen objecten met een rijks- provinciale of gemeentelijk beschermde status gelegen. De nabijgelegen Zeedijk, welke een provinciaal monument is, wordt niet aangetast met de ontwikkelingen die dit plan beoogt.
Aardkundige waardevolle gebieden
Op basis van het bestemmingsplan heeft het plangebied tevens de dubbelbestemming 'Waarde - Aardkundig'. De voor 'Waarde - Aardkundig' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, het herstel en de uitbouw van de aardkundige waarden. Tot strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend het dempen en/of graven van sloten en/of andere waterlopen en/of -partijen. Als gevolg van het beoogde initiatief worden geen sloten of andere waterlopen gegraven of gedempt.
Het betreft het gebied 'Ae- en Diegebied'. Dit betreft het voormalige veenlandschap waar brede en goed zichtbare inbraakgeulen voorkomen, welke uniek zijn voor dit gebied. Het gebied wordt doorsneden door enkele kreekbeddingen, waaronder de veenrivieren de Ae en de Die.
Aangezien het plan enkel ontwikkelingen op een deel van het voormalige agrarische bouwperceel mogelijk maakt en er geen ingrepen in het veenlandschap zijn voorzien, is de ontwikkeling niet strijdig met de dubbelbestemming 'Waarde - Aardkundig'.
Evenwel wordt in het wijzigingsplan de dubbelbestemming 'Waarde - Aardkundig' weer opgenomen, teneinde bescherming bij eventuele toekomstige ontwikkelingen te garanderen.
Vanuit het aspect cultuurhistorie zijn er geen belemmeringen voor dit wijzigingsplan.
De milieueffectrapportage (m.e.r.) is volgens de Wet milieubeheer verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. Welke activiteiten dat betreft is aangegeven in het Besluit mer en de daarbij behorende bijlage. In de bijlage is onderscheid gemaakt tussen een:
Het doel van de m.e.r. is het milieubelang volwaardig mee te laten wegen bij de vaststelling van deze plannen en besluiten. Een belangrijk product van de m.e.r.-procedure is het milieueffectrapport (MER). Bij sommige besluiten is niet meteen duidelijk of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. In deze grensgevallen moet eerst worden beoordeeld of sprake is van een m.e.r.-plicht. Dit gebeurt door middel van een aparte procedure, de zogenoemde m.e.r.-beoordeling.
Deze m.e.r.-beoordeling is ook vereist voor activiteiten die onder de drempelwaarden van het Besluit m.e.r. liggen. In dat geval gelden er geen vormvoorschriften en is sprake van een vormvrije m.e.r.-beoordeling.
Bij de vormvrije m.e.r.-beoordeling moet er volgens bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling worden getoetst aan de 3 volgende hoofdcriteria:
Het voorliggende wijzigingsplan voorziet slechts in de functiewijziging van het een voormalig agrarisch bedrijf naar een woon- en natuurfunctie. Er is geen sprake van een toename van aantallen woningen of bedrijfsfuncties. Daarmee wordt het voorliggende plan niet beschouwd als 'een stedelijk ontwikkelingsproject' en daarmee ook niet als m.e.r.-plichtige activiteit aangemerkt. Een m.e.r.-beoordeling is daardoor niet nodig.
Er is geen sprake van een m.e.r.-plicht of m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteit. In de voorgaande paragrafen zijn bovendien de relevante milieubelangen integraal afgewogen.
Bij het opstellen van een wijzigingsplan dient het college van burgemeester en wethouders zich te houden aan de door de raad vastgestelde regels, zoals opgenomen in het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied Waterland 2011', inclusief het 'Waterland-Parapluplan 2018', het zogenaamde bestemmingsplan. Het wijzigingsplan, als bedoeld in artikel 3.6 van de Wro, vormt daarom geen zelfstandig nieuw bestemmingsplan.
Met dit wijzigingsplan wordt invulling gegeven aan de wijzigingsbevoegdheid die de vormaanpassing van het bestemmingsvlak 'Wonen' mogelijk maakt, zoals opgenomen in artikel 3.7 lid 10 uit het bestemmingsplan. Het wijzigingsplan heeft alleen betrekking op het perceel Zeedijk 3 te uitdam.
Het wijzigingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels tezamen vormen het juridisch bindende deel van het plan. Verbeelding en regels dienen te allen tijde in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast.
Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit wijzigingsplan geeft onder meer een weergave van de beweegredenen en de onderzoeksresultaten die aan het plan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het wijzigingsplan.
Omdat het wijzigingsplan na 1 juli 2013 in procedure wordt gebracht en het bestemmingsplan al is opgesteld conform de destijds geldende RO-standaarden (SVBP2008), moet het wijzigingsplan digitaal beschikbaar worden gesteld en gelden bovendien de landelijke RO-standaarden (2012). Aangezien het wijzigingsplan geen zelfstandig plan is, maar onderdeel gaat uitmaken van het bestemmingsplan, kan voor de begrippen gebruik worden gemaakt van de begrippen van het bestemmingsplan, ook al is dat plan volgens de SVBP2008 opgesteld. Het voorliggende wijzigingsplan voldoet aan de geldende digitale verplichtingen.
Het wijzigingsplan voorziet in de opname van de bestemmingen 'Natuur - 3' en 'Wonen - Stolp' met bijbehorende aanduidingen op het perceel Zeedijk 3 te uitdam. Hiermee wordt de beoogde ontwikkeling mogelijk gemaakt. Tevens zijn op de verbeeldingen de dubbelbestemming 'Waarde - Aardkundig', 'Waarde - Archeologie 1', 'Waarde - Archeologie 3' en 'Waterstaat - Waterkering' opgenomen.
Op de gronden binnen het plangebied vervangt de verbeelding van het voorliggende wijzigingsplan de verbeelding van het bestemmingsplan.
Op het wijzigingsplan zijn de betreffende regels van het bestemmingsplan van overeenkomstige toepassing. De regels bestaan uit vier hoofdstukken en zijn afgestemd op de landelijke 'Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012' (SVBP2012):
In hoofdstuk 1 zijn de inleidende regels opgenomen die van belang zijn voor de toepassing en interpretatie van de regels in de overige hoofdstukken. Het onderhavige wijzigingsplan is in dit hoofdstuk gedefinieerd, alsook het bestemmingsplan, waarbij voor de overige begrippen verder verwezen wordt naar de regeling uit het bestemmingsplan.
In hoofdstuk 2 zijn de bestemmingen 'Natuur - 3' en 'Wonen - Stolp' met bijbehorende aanduidingen en de dubbelbestemmingen 'Waarde - Aardkundig', 'Waarde - Archeologie 1', 'Waarde - Archeologie 3' en 'Waterstaat - Waterkering' opgenomen. Hier wordt verwezen naar de regels van de betreffende bestemmingen die in (respectievelijk artikel 18, 28, 36, 37, 39, en 45 van) het bestemmingsplan zijn opgenomen. Deze zijn één op één van toepassing, met dien verstande dat aan de bestemming 'Wonen - Stolp' een extra voorwaardelijke bepaling in de specifieke gebruiksregels is opgenomen aangaande de sloop van de bestaande bebouwing. Deze voorwardelijke bepaling volgt uit het beleidskader Afsprakenkader Ontwikkeling Landbouw en Landschap Waterland-oost.
In hoofdstuk 3 zijn algemene regels opgenomen. Omdat deze eveneens identiek zijn aan het bestemmingsplan, wordt hiernaar verwezen. Tevens is in dit hoofdstuk een anti-dubbeltelregel opgenomen. Dit omdat het Besluit ruimtelijke ordening bepaalt dat in ieder bestemmingsplan, waaronder ook wijzigingsplannen, een anti-dubbeltelregel moet worden opgenomen.
Tot slot staan in hoofdstuk 4 de overgangs- en slotregels. De regeling voor het overgangsrecht is overgenomen uit het Besluit ruimtelijke ordening. In de slotregel is vermeld hoe de regels van het onderhavige wijzigingsplan kunnen worden aangehaald.
Wettelijk bestaat de verplichting om inzicht te geven in de uitvoerbaarheid van een wijzigingsplan. Onderdeel hiervan is de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid. Ook wordt er in dit hoofdstuk aandacht besteedt aan het aspect grondexploitatie.
Op grond van artikel 6.12 van de Wro is het verplicht voor gronden waarvoor een wijzigingsplan wordt opgesteld een exploitatieplan vast te stellen. In artikel 6.12 lid 2 Wro is bepaald dat geen exploitatieplan hoeft te worden vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in de in het plan begrepen gronden anderszins verzekerd is. Eveneens hoeft geen exploitatieplan te worden vastgesteld als:
Het onderhavige wijzigingsplan maakt een functiewijziging van het (voormalige( agrarische bedrijf naar een woon- en natuurfunctie mogelijk, inclusief de gewenste erfinrichting op voormalige agrarische bouwperceel mogelijk. Hierbij zijn er geen verhaalbare kosten als bedoeld in artikel 6.2.4 onderdelen b tot en met f van het Bro. Derhalve hoeft er geen exploitatieplan te worden vastgesteld.
De beoogde ontwikkeling in het plangebied betreft een particulier initiatief op particulier grondeigendom. Alle kosten die verbonden zijn aan het plan komen dan ook voor rekening van de initiatiefnemer. Bovendien is er door de gemeente met de initiatiefnemer een planschadeovereenkomst afgesloten. Hierdoor zijn er geen kosten voor de gemeente Waterland aan de ontwikkeling verbonden.
Geconcludeerd kan worden dat het vaststellen van een exploitatieplan niet noodzakelijk is en het wijzigingsplan economisch uitvoerbaar is.
In artikel 3.9a van de Wro is aangegeven dat op de voorbereiding van een wijzigingsplan afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing is.
Voorafgaand aan de ter inzage legging is vooroverleg gevoerd met de gebruikelijke vooroverlegpartners, in het kader van artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) . De opmerkingen uit deze overlegronde zijn verwerkt in voorliggend wijzigingsplan.
Het ontwerp wijzigingsplan doorloopt vervolgens de in de Wro opgenomen formele planprocedure. Dit betekent dat het ontwerp wijzigingsplan gedurende zes weken ter inzage wordt gelegd. Tijdens deze periode wordt een ieder de gelegenheid geboden tot het indienen van zienswijzen.
Het ontwerp bestemmingsplan heeft met ingang van 3 september 2021 voor een periode van zes weken voor een ieder ter inzage gelegen. Gedurende deze periode zijn geen zienswijzen ontvangen.
Wel is er een ambtshalve wijzigingen in het plan doorgevoerd. Het betreft een gewijzigde situering van de erfontsluitingsweg, als gevolg waarvan op de verbeelding een aanduiding 'onstuiting' opgenomen en in de regels van artikel 3 van het wijzigingsplan een kleine wijziging is opgenomen. Het plan zal daarom gewijzigd worden vastgesteld.
Tevens zijn enkele ondergeschikte wijzigingen in de toelichting opgenomen.