direct naar inhoud van REGELS
Plan: Wijzigingsplan Broek in Waterland - Broekermeerdijk 35c
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0852.BWLGBRbroekc015-va01

REGELS

Hoofdstuk 1 INLEIDENDE REGELS

Artikel 1 Begrippen

1.1 het plan:

het Wijzigingsplan Broek in Waterland - Broekermeerdijk 35c met identificatienummer NL.IMRO.0852.BWLGBRbroekc015-va01 van de gemeente Waterland;

1.2 moederplan:

het bestemmingsplan Buitengebied Waterland 2013, vastgesteld op 27 november 2014;

1.3 wijzigingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels.

Artikel 2 Relatie met het moederplan

De regels en de bijbehorende bijlagen van het moederplan zijn van toepassing, voor zover niet anders is bepaald in dit wijzigingsplan.

Hoofdstuk 2 BESTEMMINGSREGELS

Artikel 3 Wonen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. woonhuizen met bijbehorende bouwwerken, al dan niet in combinatie met ruimte voor:
    • 1. beroepsuitoefening aan huis c.q. kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten;
    • 2. mantelzorg;
    • 3. kleinschalig toeristisch overnachten,

met daaraan ondergeschikt:

  • b. kleinschalige duurzame energiewinning;
  • c. wegen, straten en paden;
  • d. water,

met de daarbijbehorende:

  • e. tuinen, erven en terreinen;
  • f. andere bouwwerken.

Het parkeren, waaronder de realisatie van parkeervoorzieningen, ten behoeve van de bestemming dient gerealiseerd te worden op het eigen erf.

3.2 Bouwregels

Deze bouwregels zijn eveneens van toepassing voor functies die na afwijken van de gebruiksregels binnen de bestemming zijn toegelaten.

3.2.1 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen geldt:

  • a. als hoofdgebouw worden uitsluitend woonhuizen gebouwd;
  • b. per bouwvlak wordt ten hoogste één hoofdgebouw gebouwd;
  • c. de inhoud van een hoofdgebouw bedraagt ten hoogste 600 m3;
  • d. de goothoogte van een hoofdgebouw bedraagt ten hoogste 3,00 m;
  • e. de dakhelling van een hoofdgebouw bedraagt ten minste 30° en ten hoogste 60°;
  • f. de bouwhoogte van een hoofdgebouw bedraagt ten hoogste 7,00 m.
3.2.2 Bijbehorende bouwwerken

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken geldt:

  • a. bijbehorende bouwwerken worden ten minste 2,00 m achter de naar de weg(en) gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw dan wel in of achter het verlengde daarvan gebouwd;
  • b. de gezamenlijke oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken bij een hoofdgebouw bedraagt ten hoogste 40 m2;
  • c. de gezamenlijke oppervlakte van de aangebouwde bijbehorende bouwwerken bedraagt, met inachtneming van het gestelde onder b, ten hoogste 80% van de oppervlakte van het hoofdgebouw;
  • d. de goothoogte van een bijbehorend bouwwerk bedraagt ten hoogste 3,00 m;
  • e. de dakhelling van een bijbehorend bouwwerk bedraagt ten minste 30° en ten hoogste 60°;
  • f. de bouwhoogte van een bijbehorend bouwwerk bedraagt ten hoogste 6,00 m.
3.2.3 Andere bouwwerken

Voor het bouwen van andere bouwwerken, geldt:

  • a. er worden geen andere bouwwerken ten behoeve van de opwekking van windenergie, paardrijbakken, zwembaden en tennisbanen gebouwd;
  • b. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt ten hoogste 1,00 m, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen achter de voorgevel van het hoofdgebouw ten hoogste 2,00 m bedraagt;
  • c. de bouwhoogte van palen en masten bedraagt ten hoogste 7,00 m;
  • d. de bouwhoogte van overige andere bouwwerken bedraagt ten hoogste 5,00 m.

3.3 Afwijken van de bouwregels
3.3.1 Vergroten verhouding hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 3.2.2 onder c in die zin dat de gezamenlijke oppervlakte van de aangebouwde bijbehorende bouwwerken, met inachtneming van het gestelde onder 3.2.2 onder b, ten hoogste 100% van de oppervlakte van het hoofdgebouw bedraagt, mits:

  • a. er sprake is van een goede verhouding tot het hoofdgebouw en het erf;
  • b. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke waarden, het bebouwingsbeeld, en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
3.3.2 Veranderen dakhelling bijbehorende bouwwerken

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 3.2.2 onder e in die zin dat de dakhelling van bijbehorende bouwwerken wordt verlaagd dan wel dat een bijbehorend bouwwerk wordt voorzien van een plat dak, mits:

  • a. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke waarden, het bebouwingsbeeld, en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
3.3.3 Paardrijbakken, zwembaden en tennisbanen

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 3.2.3 onder a in die zin dat paardrijbakken, zwembaden en/of tennisbanen worden toegestaan, mits:

  • tevens de in 3.5.3 bedoelde omgevingsvergunning is verleend.

3.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een beroepsuitoefening aan huis of een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit in een hoofdgebouw zodanig dat de bedrijfsvloeroppervlakte meer bedraagt dan 30% van de totale gezamenlijke brutovloeroppervlakte van het hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken;
  • b. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een kleinschalige toeristische overnachting in een hoofdgebouw zodanig dat de bedrijfsvloeroppervlakte meer bedraagt dan 30% van de totale gezamenlijke brutovloeroppervlakte van het hoofdgebouw, en meer dan twee kamers worden gebruikt;
  • c. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van verblijfsrecreatieve doeleinden en horecadoeleinden, anders dan kleinschalig toeristisch overnachten;
  • d. het gebruik van een woonhuis voor meer dan één woning;
  • e. het gebruik van vrijstaande bouwwerken voor bewoning en voor een beroepsuitoefening aan huis c.q. kleinschalige bedrijfsmatige activiteit, en/of een kleinschalige toeristische overnachtingsmogelijkheid;
  • f. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel, anders dan productiegebonden detailhandel bij een beroepsuitoefening aan huis of een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit;
  • g. het gebruik van de gronden ten behoeve van een paardrijbak, een zwembad en/of een tennisbaan.

3.5 Afwijken van de gebruiksregels
3.5.1 Kleinschalig toeristisch overnachten

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 3.4 onder b en e in die zin dat ten hoogste 50% van de brutovloeroppervlakte van het woonhuis en bijbehorende bouwwerken tot een maximum van 100 m2 wordt gebruikt voor het bieden van een kleinschalige toeristische overnachtingsmogelijkheid, mits:

  • a. dit geen onevenredige parkeerdruk met zich meebrengt;
  • b. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de woonsituatie, de verkeers- en parkeersituatie, de milieusituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
3.5.2 Mantelzorg

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 3.4 onder e in die zin dat afhankelijke woonruimte in de zin van mantelzorg wordt toegestaan in een bijbehorend bouwwerk, mits:

  • a. eerst alle mogelijkheden van de aangebouwde bijbehorende bouwwerken optimaal benut worden om door inwoning een oplossing te bieden aan tijdelijke huisvesting ten behoeve van mantelzorg;
  • b. een dergelijke bewoning noodzakelijk is vanuit een oogpunt van mantelzorg;
  • c. de mantelzorg geboden wordt in de bestaande bebouwing;
  • d. de oppervlakte van de afhankelijke woonruimte beperkt blijft tot 60 m2;
  • e. een bijbehorend bouwwerk ten behoeve van mantelzorg een ruimtelijke eenheid vormt met het op hetzelfde perceel gesitueerde woonhuis, waarbij de maximale afstand van het woonhuis tot het bijbehorende bouwwerk 20,00 m bedraagt;
  • f. dit geen onevenredige parkeerdruk met zich meebrengt;
  • g. geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende bedrijven, in dié zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
  • h. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de woonsituatie, de verkeers- en parkeersituatie, de milieusituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
3.5.3 Paardrijbakken, zwembaden en tennisbanen

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 3.4 onder g in die zin dat gronden worden gebruikt voor een paardrijbak, een zwembad of een tennisbaan, mits:

  • i. de paardrijbak, het zwembad of de tennisbaan binnen het bestemmingsvlak wordt aangelegd op een afstand van ten hoogste 100 m uit de dichtstbijzijnde gevel van het woonhuis;
  • j. de paardrijbak, het zwembad of de tennisbaan zoveel mogelijk recht achter de voorgevel van (het hoofd)gebouw(en) wordt gesitueerd en landschappelijk wordt ingepast;
  • k. de oppervlakte van een paardrijbak ten hoogste 1.200 m2 bedraagt;
  • l. geen bouwwerken ten beheove van verlichting bij een paardrijbak, een zwembad en/of een tennisbaan worden aangebracht;
  • m. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de woonsituatie, de verkeers- en parkeersituatie, de milieusituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 4 Waarde - Archeologie 5

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 5' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  • het behoud van de aldaar in of op de grond aanwezige archeologische waarden.

4.2 Bouwregels
4.2.1 Omgevingsvergunning voor het bouwen

Voor bouwwerken waarbij grondroerende werkzaamheden over een oppervlakte groter dan 10.000 m² en dieper dan 0,40 m onder het maaiveld plaatsvinden moet alvorens een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt verleend, zijn aangetoond dat:

  • a. geen archeologische waarden aanwezig zijn; dan wel
  • b. dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden geschaad; dan wel
  • c. dat de archeologische waarden door bouwactiviteiten kunnen worden verstoord.
4.2.2 Voorwaarden omgevingsvergunning voor het bouwen

Indien blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwen kunnen worden verstoord, kunnen één of meerdere van de volgende voorwaarden worden verbonden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg.

4.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
4.3.1 Vergunningplichtige werken en werkzaamheden

Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op de gronden van toepassing zijnde bestemmingen een omgevingsvergunning vereist:

  • a. het aanbrengen van diepwortelende beplanting of bomen over een groter oppervlak dan 10.000 m²;
  • b. het rooien of vellen van houtopstanden over een groter oppervlak dan 10.000 m²;
  • c. de aanleg van verhardingen met een groter oppervlak dan 10.000 m² en op een grotere diepte dan 0,40 m;
  • d. het afgraven, ophogen of egaliseren van gronden met een groter oppervlak dan 10.000 m² en op een grotere diepte dan 0,40 m;
  • e. het graven, verbreden of dempen van sloten alsmede het aanleggen en intensiveren van drainage over of met een groter oppervlak dan 10.000 m² en op een grotere diepte dan 0,40 m;
  • f. het in de grond brengen van voorwerpen over een groter oppervlak dan 10.000 m² op een grotere diepte dan 0,40 m;
  • g. het verrichten van graafwerkzaamheden over een groter oppervlak dan 10.000 m² en dieper dan 0,40 m;
  • h. het aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur over een groter oppervlak dan 10.000 m² en op een grotere diepte dan 0,40 m.
4.3.2 Uitzondering

Het bepaalde in 4.3.1 is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die:

  • a. het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen, waaronder begrepen het vervangen van drainagewerken;
  • b. reeds in uitvoering zijn ten tijde van het van kracht worden van het plan;
  • c. in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen worden uitgevoerd, mits verricht door een daartoe bevoegde instantie.
4.3.3 Toetsingscriteria

De in 4.3.1 genoemde omgevingsvergunning wordt slechts verleend, mits:

  • a. is aangetoond dat geen archeologische waarden aanwezig zijn, dan wel;
  • b. is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken, geen bouwwerken zijnde, en/of werkzaamheden niet onevenredig worden geschaad, dan wel;
  • c. is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken, geen bouwwerken zijnde, en/of werkzaamheden kunnen worden verstoord.
4.3.4 Voorwaarden omgevingsvergunning

Indien blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en/of werkzaamheden kunnen worden verstoord, kunnen één of meerdere van de volgende voorwaarden worden verbonden aan de omgevingsvergunning:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg.

4.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen door de bestemming 'Waarde - Archeologie 5' geheel of gedeeltelijk te verwijderen indien op basis van archeologisch onderzoek door een archeologisch deskundige is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.

Artikel 5 Waterstaat - Waterkering

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  • het behoud, het herstel en het beheer van de waterstaatsdoeleinden en de cultuurhistorische en ruimtelijke waarden. De cultuurhistorische en ruimtelijke waarden zijn niet van toepassing op de niet-genormeerde regionale waterkeringen, zoals weergegeven op de kaart in bijlage 7 van het moederplan.

5.2 Bouwregels
5.2.1 Gebouwen, overkappingen en andere bouwwerken

In afwijking van het bepaalde bij de andere ter plaatse aangewezen bestemmingen worden op of in deze gronden, met uitzondering van de gronden gelegen binnen de grenzen van een niet-genormeerde regionale waterkering, zoals weergegeven op de kaart in bijlage 7 van het moederplan, geen gebouwen, overkappingen en andere bouwwerken gebouwd, anders dan ten behoeve van de dubbelbestemming. Dit verbod is niet van toepassing op bestaande gebouwen, overkappingen en andere bouwwerken binnen de andere ter plaatse aangewezen bestemmingen.

5.2.2 Gebouwen en overkappingen

Op of in deze gronden worden geen gebouwen en overkappingen gebouwd.

5.2.3 Andere bouwwerken

Voor het bouwen van andere bouwwerken geldt:

  • de bouwhoogte van de andere bouwwerken bedraagt ten hoogste 5,00 m.

5.3 Afwijken van de bouwregels

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 5.2.2 in die zin dat de in de andere daar voorkomende bestemming(en) genoemde gebouwen, overkappingen of andere bouwwerken, worden gebouwd, mits:

  • geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud, het herstel en het beheer van de waterstaatsdoeleinden en de cultuurhistorische en ruimtelijke waarden.

5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, en van werkzaamheden
5.4.1 Vergunningplicht

Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op de gronden van toepassing zijnde bestemmingen een omgevingsvergunning vereist:

  • a. het ophogen en afgraven van gronden;
  • b. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen;
  • c. het planten van bomen en het aanbrengen van andere beplantingen die dieper wortelt of kan wortelen dan 0,30 m;
  • d. het aanleggen, dempen of vergraven van watergangen en/of -partijen.
5.4.2 Uitzonderingen

Het bepaalde in 5.4.1 is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  • a. het normale onderhoud betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;

gronden betreffen die gelegen zijn binnen de grenzen van een niet-genormeerde regionale waterkering, zoals weergegeven op de kaart in bijlage 7.

5.4.3 Toetsingscriteria

De omgevingsvergunning wordt slechts verleend mits de waterkering en/of cultuurhistorische en ruimtelijke waarden niet onevenredig worden geschaad.

Hoofdstuk 3 ALGEMENE REGELS

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Hoofdstuk 4 OVERGANGS- EN SLOTREGELS

Artikel 7 Overgangsrecht

7.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in sublid a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het sublid a met maximaal 10%.
  • c. Sublid a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

7.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet, behoudens voor zover uit de Richtlijn 79/409/EEG en 92/43/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand onderscheidenlijk van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna beperkingen voortvloeien ten aanzien van ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaand gebruik.
  • b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in sublid a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, bedoeld in sublid a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. Sublid a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 8 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het Wijzigingsplan Broek in Waterland - Broekermeerdijk 35c.

Behorend bij het besluit van 8 november 2016.