Plan: | Katwoude - Wagenweg 1 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | omgevingsvergunning |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0852.PBLGKAwagenweg1019-va01 |
De voorliggende ruimtelijke onderbouwing heeft betrekking op het planologisch mogelijk maken van de uitbreiding van het bestaande hotel aan de Wagenweg 1 te Katwoude met een vlonderterras en kruiden- en moestuin. Het college van burgemeester en wethouders is bereid om hieraan mee te werken.
Figuur 1. De ligging van het plangebied
Het plangebied maakt deel uit van het bestemmingsplan Buitengebied Waterland 2013. De locatie heeft daarin de bestemming 'Groen' (artikel 12). Het bouwplan is strijdig met het bestemmingsplan, omdat de desbetreffende gronden niet gebruikt mogen worden voor horecadoeleinden.
Volgens artikel 2.12, lid 1, sub a onder 3 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) kan de omgevingsvergunning in strijd met het bestemmingsplan worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat. Het voorliggende rapport voorziet hierin.
Hoofdstuk 2 gaat in op de huidige en toekomstige situatie in het plangebied. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 ingegaan op het beleidskader. Hoofdstuk 4 bevat, gebaseerd op de planologische onderzoeken, de ruimtelijke onderbouwing. In hoofdstuk 5 wordt ingegaan op de uitvoerbaarheid van het voornemen.
2.1 Huidige situatie
Het plangebied ligt aan de rand van het buitengebied van de gemeente Waterland. De locatie betreft een groengebied dat ligt tussen het ter plaatse bestaande hotel en de wegen N247 en Zeddeweg. De locatie is begroeid met gras en struiken. Er is geen bebouwing of verhard oppervlak aanwezig.
Figuur 2. De bestaande situatie
Het voornemen betreft de aanleg van een vlonderterras met een kruiden- en moestuin in deze groenstrook, als uitbreiding van het restaurant van het hotel. Het terras en de moestuin worden opgericht om zelf te voorzien in gezonde producten voor het eigen restaurant. Daarnaast is het een recreatieve aanvulling voor de (hotel)gasten, omdat gasten hier meer gevoel en beleving krijgen met de producten die zij gebruiken.
Het terras krijgt een oppervlakte van 210 m2 en wordt via een steiger toegankelijk vanuit de hoteltuin. De aanleg van de steiger is planologisch gezien mogelijk binnen de geldende horecabestemming en vormt derhalve geen onderdeel van deze aanvraag. Op onderstaande uitsnede van de inrichtingstekening zijn de ontwikkelingen wel in samenhang bezien (rood omcirkeld). De inrichtingstekening is opgenomen in Bijlage 1.
Figuur 3. Inrichtingstekening
Op bovenstaande tekening is ook de aanleg van 11 extra parkeerplaatsen weergegeven (oranje omcirkeld). De aanleg van het nieuwe terras leidt tot een toename van de parkeerbehoefte. Een terras vereist 5,2 parkeerplaatsen per 100 m2, wat voor dit plan resulteert in een vraag naar 11 parkeerplaatsen (Beleid parkeerbehoefte, laad- en losruimte gemeente Waterland, 29-12-2017). Om te voldoen aan een goede ruimtelijke ordening is het voorzien in voldoende parkeergelegenheid een voorwaarde voor deze ontwikkeling. Het bestaande parkeerterrein wordt om deze reden met 11 parkeerplaatsen uitgebreid. Dit is binnen de huidige horecabestemming mogelijk.
Het vlonderterras en kruiden- en moestuin geven de bestaande groenstrook meer de uitstraling van een horeca-tuin. Om dit ruimtelijk in te passen is een erfinrichtingsplan opgesteld met als doel om verrommeling op het groenperceel te voorkomen, zie figuur 4. De inrichtingsschets is in groter format opgenomen in Bijlage 2.
Figuur 4. Inrichtingsschets
Het concept voor dit inrichtingsplan is ‘inpassen van een steiger in een natuurlijke, water en rietrijke omgeving’. Om dit concept zo consequent mogelijk uit te werken zijn de volgende maatregelen ingetekend:
De aanleg en instandhouding van het erfinrichtingsplan wordt als voorwaarde gesteld voor de ontwikkeling.
Dit hoofdstuk geeft een samenvatting van de beleidskaders, waarmee bij het opstellen van deze ruimtelijke onderbouwing rekening is gehouden.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 vastgesteld. Met deze structuurvisie laat het Rijk de ruimtelijke ordening meer dan eerder het geval was over aan de provincies en gemeenten. Het Rijk heeft gekozen voor een selectieve inzet van rijksbeleid op 13 nationale belangen. Uitsluitend voor deze belangen is het Rijk direct verantwoordelijk en wil hier resultaten op boeken. Buiten de hieronder genoemde 13 belangen hebben de decentrale overheden beleidsruimte voor het faciliteren van ontwikkelingen:
Het voornemen raakt geen nationale ruimtelijke belangen.
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd. Per 1 oktober 2012 is deze ladder als motiveringseis in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen. De Ladder is een instrument waarmee vraag en aanbod van stedelijke functies goed op elkaar afgestemd worden. Per 1 juli 2017 is een vereenvoudigde Ladder van toepassing.
Het beleid luidt als volgt: 'De toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied.'
Als stedelijke ontwikkeling wordt genoemd: 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.' Er is in de wetgeving geen ondergrens bepaald voor wat een ‘stedelijke ontwikkeling’ is. In een onlangs gepubliceerde uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State wordt de juridische lijn ten aanzien van de toepassing van de Ladder voor duurzame verstedelijking uiteengezet. Hierin wordt duidelijk gemaakt dat een bestemmingsplan dat voorziet in een in artikel 1.1.1, eerste lid aanhef en onder i, van het Bro genoemde stedelijke voorziening anders dan woningbouw, met een oppervlakte van minder dan 500 m2 niet kan worden aangemerkt als een 'stedelijke ontwikkeling' (ABRvS 28 juni 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1724).
Op basis hiervan kan worden geconcludeerd dat de aanleg van een nieuw terras met een oppervlakte van 210 m2 niet wordt gezien als een stedelijke ontwikkeling. Toetsing aan de Ladder is in zoverre niet aan de orde voor het onderhavige plan.
De Structuurvisie is het ruimtelijk beleidskader van de provincie en geeft op hoofdlijnen het ruimtelijke beleid van de provincie weer. Het is een zelfbindend document. De Structuurvisie Noord-Holland 2040 is in 2010 vastgesteld door Provinciale Staten. In 2015 heeft de meest recente actualisatie plaatsgevonden.
De provincie Noord-Holland zet in op compacte, hoogwaardige en bereikbare steden omringd door aantrekkelijk recreatief groen. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient rekening gehouden te worden met de ruimtelijke kwaliteit, duurzaam ruimtegebruik en klimaatbestendigheid. De provincie wil steden optimaal benutten, landschappen open houden en ruimte bieden aan economie en woningbouw. Zij streeft naar verdere stedelijke verdichting en helpt gemeenten bij het optimaliseren van het gebruik van Bestaand Bebouwd Gebied (in de PRV d.d. 23 april 2018 bestaand stedelijk gebied in plaats van Bestaand Bebouwd Gebied).
Het plangebied ligt in het Nationaal Landschap Laag Holland. Het Rijk heeft de provincies gevraagd hierop regie te voeren volgens het principe “behoud door ontwikkeling”. In de Structuurvisie Noord-Holland 2040 staat dat de provincie regie voert over het behoud, duurzaam beheer en waar mogelijk versterking van de landschappelijke, cultuurhistorische en natuurlijke kernkwaliteiten van dit gebied.
De kernkwaliteiten van het Nationaal Landschap Laag Holland zijn:
Om deze kernkwaliteiten te kunnen behouden en ontwikkelen, voert de Provincie regie op de volgende doelen:
Bij de ontwikkeling van het planvoornemen wordt rekening gehouden met de doelstellingen voor het behoud van het nationaal landschap door het realiseren van een goede landschappelijke inpassing.
Bij de Structuurvisie hoort een Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV), die de regels stelt waaraan bestemmingsplannen, wijzigings- en uitwerkingsplannen, beheersverordeningen en (tijdelijke) omgevingsvergunningen waarbij wordt afgeweken van het bestemmingsplan dienen te voldoen. In tegenstelling tot de Structuurvisie Noord-Holland 2040 is de verordening bindend. De PRV wordt regelmatig aangepast naar aanleiding van nieuwe wetgeving en/of provinciaal beleid. Voorliggend bestemmingsplan is getoetst aan de PRV zoals deze op 23 april 2018 in werking is getreden.
Artikel PRV | Toetsingscriterium | Conclusie |
Artikel 5c. Kleinschalige ontwikkeling |
Een bestemmingsplan staat geen kleinschalige ontwikkelingen buiten bestaand stedelijk gebied toe, tenzij deze ontwikkeling binnen een bestaand bouwblok dat al voorziet in een stedelijke functie plaatsvindt, of in geval dat het bestaand bebouwd oppervlak niet wordt vergroot. De gedachte achter artikel 5c is dat voor kleinschalige ontwikkelingen, zoals enkele woningen, altijd ruimte is binnen BSG of binnen bestemmingsvlakken in het landelijk gebied waar al wordt voorzien in stedelijk functies. |
In aansluiting op de landelijke jurisprudentie wordt de voorgenomen ontwikkeling niet gezien als stedelijke ontwikkeling als bedoeld in art. 1.1.1 van het Bro. De PRV sluit qua terminologie aan bij de Bro. Er is sprake van een kleinschalige ontwikkeling. Het plangebied kent in het geldend bestemmingsplan de bestemming 'Groen'. Het perceel kan gezien de ligging en geldende bestemming in samenhang met de naastgelegen horeca- en detailhandelbestemming gezien worden als onderdeel van het bestaande stedenbouwkundige samenstel van bebouwing ten behoeve van bedrijvigheid en horeca en de daarbij horende infrastructuur. Om die reden wordt het gebied gerekend tot het bestaand stedelijk gebied, zoals bedoeld in art. 1.1.1 eerste aanhef, onder h van het Bro, waardoor ruimte bestaat voor kleinschalige ontwikkelingen binnen bestaand stedelijk gebied. De kleinschalige ontwikkeling is in lijn met artikel 5c binnen bestaand stedelijk gebied toelaatbaar. |
Artikel 8a. Overstromingsrobuust inrichten |
1 De toelichting van een bestemmingsplan dat nieuwbouw of herstructurering ten behoeve van vitale of kwetsbare functies mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met: a. de risico's van en bij overstroming, en; b. indien het buitendijkse gebieden betreft langs het IJsselmeer, Markermeer, Gooimeer en Eemmeer, toekomstige peilverandering en actuele peilfluctuaties. 2 De toelichting bevat tevens een beschrijving van de maatregelen en voorzieningen die worden getroffen om de in het eerste lid omschreven risico's te voorkomen of te beperken. |
Het aanleggen van het vlonderterras en kruiden- en moestuin is geen ontwikkeling ten behoeve van vitale of kwetsbare functies. Nadere uitwerking van dit artikel is dan ook niet noodzakelijk. Hoewel artikel 8a niet van toepassing is, is het planvoornemen ter beoordeling voorgelegd aan het HHNK. In paragraaf 4.2 is het advies van het HHNK uitgewerkt. In het planvoornemen is voldoende rekening gehouden met eventuele risico's van en bij overstroming en zijn voldoende maatregelen opgenomen om deze risico's te voorkomen of te beperken. |
Artikel 24. Bufferzones |
Het gebied ligt in de bufferzone Amsterdam - Purmerend. De verordening bepaalt dat voor gebieden die vallen binnen de begrenzing van bufferzones verdere verstedelijking in de vorm van nieuwe bebouwing in principe niet mogelijk is. Als uitzondering is nieuwe bebouwing voor een restaurant, café, kleinschalig hotel, kampeerbedrijf of zorgboerderij wel toegestaan. | Het plangebied ligt binnen deze bufferzone. Het planvoornemen leidt tot nieuwe bebouwingsmogelijkheden ten behoeve van een vlonderterras. Deze bebouwingsmogelijkheden worden gebruikt ten behoeve van het restaurant van het naastgelegen hotel, waardoor de PRV hiervoor geen beperking oplegt. |
Artikel 25. Weidevogelleefgebieden |
Het plangebied ligt in weidevogelleefgebied. In deze gebieden is het van belang de openheid te behouden. Daarom is op basis van de verordening nieuwe bebouwing, anders dan binnen een bestaand bouwblok of een uitbreiding daarvan, nieuwe weginfrastructuur, nieuwe bebossing, verstorende activiteiten buiten de huidige agrarische activiteiten en waterpeilverlaging niet toegestaan. | Op het planvoornemen is artikel 25, lid 1 van toepassing. Op grond van lid 3 kan de ontwikkeling wel worden toegelaten, mits geen netto verstoring van het weidevogelleefgebied plaatsvindt. Uit het ecologisch onderzoek blijkt dat het voornemen geen negatief effect op weidevogelleefgebied en weidevogels in en om het plangebied heeft. Voorwaarde is dat aan de ruimtelijke kwaliteitseis wordt voldaan. Hiervoor wordt verwezen naar het opgestelde erfinpassingsplan (2.2) en paragraaf 4.2 onder cultuurhistorie. |
Volgens het toetsingscriterium uit de verordening kan het plangebied worden gerekend tot het bestaand stedelijk gebied. Kleinschalige ontwikkeling is binnen het bestaand stedelijk gebied toegestaan. Het planvoornemen voorziet bovendien niet in verstedelijking die op grond van de PRV in de bufferzone niet is toegestaan. Tevens levert het voornemen geen netto verstoring van het weidevogelleefgebied op.
Hiermee voldoet de nieuwe ontwikkeling aan de uitgangspunten van het provinciaal beleid.
In de Regiovisie Waterland 2040 (januari 2009) hebben de zeven Waterlandse gemeenten hun koers bepaald voor het ruimtelijk beleid op lange termijn. Het centrale motto van de visie is: 'Vitaal met Karakter'. In de visie staat behoud en zo mogelijk versterking van het kenmerkende authentieke karakter van de regio Waterland voorop. Dit wel met de noodzakelijke sociaal-economische en infrastructurele impulsen om de kernen vitaal te houden en de regio binnen de Metropoolregio Amsterdam bereikbaar te maken. Als één van de belangrijkste pijlers van deze visie wordt gezien: "In de bufferzone Amsterdam-Purmerend ligt het accent op het door ontwikkelen van vormen van toerisme en recreatie, die passen in de aard en schaal van het landschap." Het voorliggend initiatief voegt een nieuwe recreatieve functie toe aan het bestaande hotel. Hiermee sluit het voornemen aan op het uitgangspunt uit de Regiovisie.
Door het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier is op 3 november 2015 het Waterprogramma 2016-2021 vastgesteld. Met dit Waterprogramma geeft het HHNK richting aan het waterbeheer tussen 2016 en 2021. Dat is nodig, want de klimaatverandering en de veranderende maatschappij dwingen tot aanscherping en heroverweging van de keuzes van het waterschap. Door het veranderende klimaat wordt het waterbeheer steeds complexer. Veranderende patronen in communicatie en participatie in de maatschappij vragen grotere betrokkenheid en intensievere dialoog met partners en belanghebbenden. Bovendien zijn er steeds meer partijen betrokken bij het waterbeheer. Alleen door slim samen te werken is integraal waterbeheer mogelijk. Bij de ontwikkeling van dit Waterprogramma is daar invulling aan gegeven door middel van een partnerproces en de ontwikkeling van gezamenlijke bouwstenen. De onderwerpen voor deze bouwstenen zijn verzameld via een intensieve dialoog met een groot aantal belanghebbenden.
De Keur 2016 bevat regels voor het beheer, het gebruik en het onderhoud van waterstaatswerken, zoals waterkeringen en watergangen. De regels hebben tot doel watersystemen in stand te houden en waterstaatswerken goed te laten functioneren. Daarvoor zijn in de Keur verplichtingen en verbodsbepalingen opgenomen. Op grond van de Keur zijn binnen de begrenzing van het waterstaatswerk en de beschermingszones bepaalde handelingen verboden. Voor werkzaamheden die plaats vinden binnen deze zones moet contact gezocht worden met het Hoogheemraadschap. Afhankelijk van de aard van de werkzaamheden moet een watervergunning worden aangevraagd of een melding worden gedaan.
De beleidsnota Waterkeringen beschrijft het beleid en de randvoorwaarden voor het dagelijks beheer van de primaire en regionale waterkeringen van het HHNK. Met deze nota geeft het Hoogheemraadschap eenduidige doelstellingen en richtlijnen. Het vormt een richtinggevend document voor de uitvoering van de waterkeringstaak.
Bij het opstellen van deze onderbouwing is rekening gehouden met het genoemde waterbeleid. Het planvoornemen is voorgelegd aan het HHNK. Dit advies is uitgewerkt in paragraaf 4.2. Het planvoornemen voorziet in voldoende compensatie mogelijkheden en ten aanzien van de aanleg van de vlonder en het nieuwe water zal een vergunning worden aangevraagd.
De gemeente Waterland beschikt over een prachtig en waardevol gebied met kleine historische kernen. Het is belangrijk dat veranderingen hieraan bijdragen. De gemeente Waterland legt daarom de koers op het ruimtelijk beleid tot 2030 vast in een omgevingsvisie. De omgevingsvisie geeft niet alleen richting aan ruimtelijke ontwikkelingen in de komende jaren, maar ook een visie op de manier waarop wordt omgegaan met nieuwe ruimtelijke initiatieven.
De gemeente stelt zich bij nieuwe ruimtelijke initiatieven steeds de vraag 'Hoe kan deze ontwikkeling de kernprincipes van de gemeente versterken?' en 'Hoe kan deze ontwikkeling worden gecombineerd met initiatieven van andere partijen zodat meerwaarde ontstaat?'.
De kernprincipes zijn:
Op 9 maart 2017 heeft de gemeenteraad de Omgevingsvisie Waterland 2030 vastgesteld. In de Omgevingsvisie wordt een schets gemaakt van lopende projecten en het huidige beleid in de gemeente Waterland. Naast een woonfunctie heeft Waterland een belangrijke recreatieve functie. Met name door de ligging en waterrijkdom is dat voor een belangrijk deel ook voor niet-Waterlanders. De authentieke dorpen en stad, het groene en open landschap, de veelheid aan water en de ligging bij Amsterdam worden gezien als kernwaarde op het gebied van toerisme en recreatie. De ontwikkeling die mogelijk wordt gemaakt met deze ruimtelijke onderbouwing sluit aan bij de kernwaarden voor recreatie en toerisme.
Het rijks-. provinciaal-, en gemeentelijk beleid vormen geen belemmering voor het nieuwe vlonderterras op de groenstrook aan de Wagenweg 1 te Katwoude. Het bouwplan past niet binnen het bestemmingsplan, maar de gemeente is bereid medewerking te verlenen aan het bouwplan, mits er sprake is van een goede ruimtelijke ordening, hetgeen uit deze onderbouwing blijkt.
Voor het plangebied en de omgeving kunnen (wettelijke) belemmeringen en/of voorwaarden een rol spelen. Het uitgangspunt is dat er een goede omgevingssituatie ontstaat. In de volgende paragraaf zijn de randvoorwaarden die voortvloeien uit de milieu- en omgevingsaspecten kort beschreven.
Het vlonderterras met kruiden- en moestuin wordt planologisch mogelijk gemaakt binnen de huidige groenbestemming. Omdat het terras in gebruik wordt genomen voor de naastgelegen horecabestemming is deze ontwikkeling in strijd met het geldende bestemmingsplan. Om af te wijken van het geldende bestemmingsplan moet worden aangetoond dat ook in de nieuwe situatie sprake is van een goede ruimtelijke ordening. In navolgende tabel worden gebruikelijke ruimtelijke aspecten behandeld.
Aspect | Afweging |
Bodem | Met het oog op een goede ruimtelijke ordening moet in geval van ruimtelijke ontwikkelingen worden aangetoond dat de bodem geschikt is voor het beoogde functiegebruik. Het bestemmen van gronden met een verminderde bodemkwaliteit voor een gevoelige functie moet in het kader van een goede ruimtelijke ordening in beginsel worden voorkomen. Een terras wordt niet gezien als hindergevoelige functie als het gaat om de kwaliteit van de bodem. Derhalve kan worden aangenomen dat de bodem van voldoende kwaliteit is voor de betreffende functie. |
Archeologie en cultuurhistorie | Het plangebied heeft een archeologische waarde 3. Voor bodemverstorende projecten kleiner dan 500 m2 tot een diepte van 40 cm geldt een onderzoeksvrijstelling. Vanwege de omvang van de ingreep samen met de te realiseren erfinpassing is het uitvoeren van archeologisch onderzoek nodig. Het project beslaat namelijk een oppervlakte groter dan 500 m2. Het archeologisch onderzoek is als Bijlage 3 toegevoegd. Uit de resultaten van het onderzoek blijkt dat vervolgonderzoek niet noodzakelijk is. De verwachting is dat zich in de bodem van het plangebied geen archeologische behoudenswaardige resten bevinden. Er is een geringe kans op toevalsvondsten. In alle gevallen blijft de archeologische meldingsplicht van kracht. Dit betekent dat wanneer bij graafwerkzaamheden vondsten worden aangetroffen waarvan redelijkerwijs kan worden aangenomen dat het archeologie betreft, dit gemeld moet worden bij het bevoegd gezag. De archeologische waarden in de bodem zijn hiermee voor deze projectlocatie afdoende beschermd. In geval van verstedelijking moet de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie in acht worden genomen. Het perceel ligt in het voormalig nationaal landschap Laag Holland. Ontwikkelingen moeten de kernkwaliteiten en/of uitzonderlijke universele waarden van het voormalige nationaal landschap behouden of versterken. Behoud van openheid van het gebied is gewenst en wordt door het planvoornemen niet verstoord. |
Water | Voor de aanleg van het vlonderterras en de kruiden- en moestuin is op 28 juli 2017 een digitale watertoets uitgevoerd. Vanwege de ontwikkeling neemt de verharde oppervlakte toe. In het erfinpassingsplan is een ruime hoeveelheid te graven oppervlaktewater opgenomen. Hiermee wordt de toename van de verharde oppervlakte ruimschoots gecompenseerd. Vanwege de ligging binnen de zonering regionale waterkering dient desalniettemin de normale watertoetsprocedure te worden gevolgd. Dit betekent dat het Hoogheemraadschap in overleg treedt om de waterhuishoudkundige belangen te bespreken. Uit het wateradvies komt naar voren dat voor de brug naar de vlonder met kruidentuin en de aanleg van het nieuwe water een watervergunning aangevraagd dient te worden. Het HHNK staat daarnaast positief tegenover het vergroten van het wateroppervlak/de waterberging van de bestaande tertiaire waterloop. De zuidwesthoek van dit nieuwe water ligt in een beschermingszone A van de aanwezige waterkering. Het hoogheemraadschap adviseert om de graafwerkzaamheden buiten het Profiel Van de Vrije Ruimte, oostelijk gelegen vanaf de beschermingszone, te houden. Bij eventuele werkzaamheden binnen deze zone moet bij de vergunningsaanvraag worden aangetoond dat het graven geen negatief effect heeft op de stabiliteit van de waterkering. |
Flora en fauna | Om de uitvoerbaarheid van onderhavig project te toetsen, is een ecologische inventarisatie van de natuurwaarden uitgevoerd. Het doel hiervan is om na te gaan of aanvullend onderzoek in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb) of het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid noodzakelijk is. Dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 4. Op basis van de uitgevoerde ecologische inventarisatie is gezien de aangetroffen terreinomstandigheden en de aard van het project een onvoldoende beeld van de natuurwaarden ontstaan. Er is uit het onderzoek naar voren gekomen dat aanvullend onderzoek naar waterspitsmuis en noordse woelmuis in het kader van de Wnb noodzakelijk is. Dit vanwege het niet uit kunnen sluiten van de aanwezigheid (van de verblijfplaatsen) van de waterspitsmuis en de noordse woelmuis. Op basis van dat onderzoek kan bepaald worden of het aanvragen van een ontheffing van de Wnb nodig is. Daarnaast dient rekening te worden gehouden met het broedseizoen van vogels. Inmiddels is echter een deel van de ingreep uitgevoerd. Daarnaast verandert de omvang van het natte rietland langs de vijver niet, het rietland dat aan de zuidzijde omgezet wordt in vijver, wordt aan de noordzijde opnieuw als rietland ingericht. De feitelijke ingreep is hiermee zo klein dat werkelijke negatieve gevolgen op deze soorten minimaal zijn. Aanvullend onderzoek wordt dan ook achterwege gelaten. Het project leidt niet tot negatieve effecten op in het kader van de Wnb beschermde gebieden. Voor deze activiteit is daarom geen vergunning op grond van de Wnb nodig. Het project leidt tenslotte niet tot negatieve effecten op het NNN en weidevogelleefgebied. |
Geluid | Het vlonderterras en de kruiden- en moestuin worden niet gezien als geluidsgevoelig object binnen de Wet geluidhinder. Akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai kan hierdoor achterwege worden gelaten. |
Milieuzonering | Met realisatie van het planvoornemen wordt in de naastgelegen horecafunctie uitgebreid ter plaatse van de huidige groenstrook. Hierdoor kan het terras worden gezien als onderdeel van een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer. Voor 'hotels en pensions met keuken, conferentie-oorden en congrescentra' geldt op basis van de VNG-publicatie "Bedrijven en milieuzonering" een richtafstand 10 m. Binnen een afstand van 10 m. van het nieuwe terras zijn geen hindergevoelige functies aanwezig. Bedrijfshinder leidt derhalve niet tot beperkingen voor uitvoering van het planvoornemen. |
Luchtkwaliteit | Projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven op grond van de Wet milieubeheer (Wm) niet te worden getoetst aan de geldende grenswaarden. Projecten kunnen worden beschouwd als nibm-plan wanneer een ruimtelijk plan tot een toename van 1.610 voertuigbewegingen van auto's dan wel 130 vrachtwagens per weekdagetmaal leidt (grenswaarde 2018). Ter plaatse is geen sprake van overschrijding van de wettelijke normen. Het nieuw te realiseren terras zal daarin geen verandering brengen. |
Externe veiligheid | Het plangebied bevindt zich niet binnen de zones van risicovolle inrichting of buisleidingen. Wel worden over de N247 gevaarlijke stoffen vervoerd. Deze weg is niet opgenomen in het Basisnet Weg. Dit houdt in dat er langs de route geen ruimte wordt gereserveerd voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Het nieuwe terras is geen kwetsbaar object, maar leidt wel tot een beperkte toename van het groepsrisico. Het betreft de uitbreiding van de bestaande horecafunctie. Er zullen vanwege het terras niet meer mensen langdurig in het gebied verblijven. De toename van het groepsrisico is daardoor dusdanig beperkt dat externe veiligheid geen belemmering vormt voor dit plan. Op dit punt is het voornemen uitvoerbaar. |
M.e.r.-beoordelingsplicht | De aanleg van een terras is geen m.e.r.-plichtige activiteit. Een m.e.r.-beoordeling is daardoor niet nodig. Het voornemen is op dit punt uitvoerbaar. |
Op basis van de besproken milieuaspecten wordt het planvoornemen niet in haar uitvoerbaarheid belemmerd er is dan ook sprake van een goede ruimtelijke ordening.
Er wordt op de reguliere wijze overleg gevoerd met de bevoegde instanties. Het ontwerpbesluit en de ontwerp omgevingsvergunning worden gedurende zes weken ter inzage gelegd. Gedurende deze periode wordt een ieder in de gelegenheid gesteld zienswijzen naar voren brengen.
De kosten die gepaard gaan met deze ontwikkeling worden door de initiatiefnemer gedragen. De kosten die uit deze omgevingsvergunning kunnen voortvloeien, zijn aanvragen voor een tegemoetkoming in schade. Aanvragen om tegemoetkoming in schade kunnen op voorhand niet worden uitgesloten. De gemeente heeft in december 2016 met de initiatiefnemer een overeenkomst gesloten, zoals bedoeld in artikel 6.4a Wro. Daarmee kan worden voorkomen dat de gemeenschap de kosten moet betalen die worden gemaakt in het belang van de aanvrager.
Een exploitatieplan is voor deze ruimtelijke onderbouwing niet nodig.