direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Overleek 22 Monnickendam
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0852.WLGOVoverleek22023-va01

Toelichting

Hoofdstuk 1 INLEIDING

1.1 Aanleiding

Op het perceel aan de Overleek 22 te Monnickendam is een voormalig agrarisch bedrijf gelegen. De gemeente heeft een verzoek ontvangen om de agrarische functie te wijzigen naar een woonfunctie waarbij de voormalige bedrijfswoning omgezet wordt naar een woon-bestemming en gesplitst wordt in twee woningen.

De gemeente Waterland wenst medewerking te verlenen aan het initiatief met een wijziging van de bestemming 'Agrarisch' naar een bestemming 'Wonen – Stolp' ter plaatse van het agrarisch bouwperceel. De overige gronden behouden de bestemming 'Agrarisch'.

Deze bestemmingswijziging is onder voorwaarden mogelijk binnen de regels van het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied Waterland 2013'. In dit bestemmingsplan is hiervoor een wijzigingsbevoegdheid opgenomen, als bedoeld in artikel 3.7.8 van de bijbehorende regels.

Met dit wijzigingsplan wordt invulling gegeven aan deze wijzigingsbevoegdheid en wordt de bestemmingswijziging van de (agrarisch) gronden planologisch-juridisch vastgelegd.

1.2 Plangebied

Het plangebied is gelegen aan de Overleek 22 te Monnickendam. In figuur 1 is de ligging en begrenzing van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0852.WLGOVoverleek22023-va01_0001.jpg" figuur 1 - ligging van het plangebied

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Het plangebied maakt deel uit van het bestemmingsplan 'Buitengebied Waterland 2013' dat op 27 november 2014 door de gemeenteraad is vastgesteld. Tevens het bestemmingsplan 'Waterland - Parapluplan 2018' dat op 7 juni 2018 is vastgesteld. Voorliggend wijzigingsplan heeft enkel betrekking op het eerstgenoemde bestemmingsplan, ook wel het 'bestemmingsplan' genoemd.

Het plangebied heeft daarin vrijwel geheel de bestemming 'Agrarisch' (artikel 3), in combinatie met de 'Waarde – Archeologie 1', 'Waarde - Archeologie 4'. Een deel van de gronden heeft tevens de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0852.WLGOVoverleek22023-va01_0002.jpg" figuur 2 - uitsnede vigerend bestemmingsplan (planlocatie rood omkaderd)

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor het agrarisch grondgebruik als veehouderij, daarbinnen is ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - bouwperceel' de agrarische bedrijfsvoering én de woonfunctie toegestaan. Aanvullend zijn ondergeschikte functies, zoals onder meer nutsvoorzieningen extensief dagrecreatief medegebruik, ontsluitingswegen en kavelpaden toegestaan.

Gebouwen ten behoeve van het agrarisch bedrijf zijn uitsluitend toegestaan binnen het op de verbeelding aangeduide bouwvlak in combinatie met het aangeduide bouwperceel. Buiten de grens van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - bouwperceel' mag nog wel een melkstal of schuilgelegenheid worden gebouwd.

In de bijbehorende regels is de toegestane maatvoering van een gebouw of een overkapping in een bouwschema weergegeven, waarbij in afwijking van dat bouwschema geldt dat de agrarische bedrijfsgebouwen in het buitengebied Waterland moeten voldoen aan de bestaande goot- en bouwhoogte. Deze zijn op de verbeelding aangeduid.

Per bouwperceel is één bedrijfswoning toegestaan.

Tenslotte zijn binnen het aangeduide bouwvlak mest-, voeder- en sleufsilo's, platen en mestbassins toegestaan, waarvoor aanvullende bouwhoogtes gelden.

1.3.1 Strijdigheid

De gewenste ontwikkeling betreft een wijziging van de bestemming van een deel van de gronden naar 'Wonen – Stolp'. Daarbij wordt het bestaande erf grotendeels onder de woonbestemming gebracht en wordt een deel van de bebouwing in gebruik genomen voor de woonfunctie.

Wijzigingsbevoegdheid

In artikel 3.7 van het bestemmingsplan 'Buitengebied Waterland 2013' zijn diverse wijzigingsbevoegdheden opgenomen, waaronder in 3.7.8 een bevoegdheid voor wijziging naar een woonfunctie.

Artikel 3.7.8 Wijziging naar wonen ten behoeve van functieverandering

Op grond van dit artikel kunnen Burgemeester en wethouders het plan wijzigen in die zin dat de bestemming 'Agrarisch', uitsluitend ter plaatste van een bouwperceel, kan worden gewijzigd naar de bestemming 'Wonen' of 'Wonen - Stolp' ten behoeve van een functieverandering van een bouwperceel, mits:

  • a. na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid de regels van artikel 27 'Wonen' of 28 'Wonen - Stolp' van overeenkomstige toepassing zijn;
  • b. bij de toepassing van deze de wijzigingsbevoegdheid de voorwaarden en criteria worden gehanteerd uit het Afsprakenkader Ontwikkeling Landbouw en Landschap Waterland-oost, 31 juli 2012, voor zover deze van toepassing zijn op het perceel waarop de wijziging betrekking heeft;
  • c. de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - bouwperceel' ter plaatse wordt verwijderd;
  • d. geen sprake is van onevenredige beperking van de ontwikkelingsmogelijkheden van aangrenzende bedrijven;
  • e. in de voormalige bedrijfswoning een woonfunctie wordt ondergebracht;
  • f. het voormalige boerderijpand of andere beeldbepalende bouwvormen als landschappelijk waardevolle verschijningsvorm worden gehandhaafd;
  • g. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

In Hoofdstuk 4 wordt nader ingegaan op de inhoudelijke toetsing van deze voorwaarden.

1.4 Opbouw wijzigingsplan

Het wijzigingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsbepalingen van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding zijn de verschillende bestemmingen vastgelegd, in de regels (per bestemming) de bouw- en gebruiksmogelijkheden. Het Bro bepaalt dat een wijzigingsplan vergezeld gaat van een toelichting. Deze toelichting heeft geen juridische status, maar is wel belangrijk als het gaat om de onderbouwing van hetgeen in het wijzigingsplan is geregeld.

De toelichting van dit wijzigingsplan is objectgericht opgezet, hetgeen betekent dat verwijzingen vanuit de toelichting naar de planregels (en vice versa) zijn opgenomen. Dit komt de digitale raadpleegbaarheid van het plan ten goede. Het wijzigingsplan voldoet aan de eisen van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012.

Voor de verbeelding op papier wordt gebruik gemaakt van topografische en kadastrale ondergronden. Deze ondergronden zijn niet altijd actueel en tonen niet altijd alle bebouwing. Deze ondergronden dienen slechts ter oriëntatie. In het vaststellingsbesluit is opgenomen welke ondergrond is gebruikt bij het opstellen van het plan.

De ondergronden (waaronder luchtfoto's) die worden gebruikt op de landelijke website www.ruimtelijkeplannen.nl worden beschikbaar gesteld door de website zelf. Ook die ondergronden zijn niet altijd actueel en tonen niet altijd alle bebouwing. De gemeente heeft daar geen invloed op.

1.5 Leeswijzer

De toelichting is als volgt opgebouwd. In hoofdstuk 2 wordt het voorgenomen initiatief (de bestaande situatie alsook de toekomstige situatie) beschreven. In hoofdstuk 3 wordt kort ingegaan op het beleidskader. In hoofdstuk 4 wordt de toetsing van de ontwikkelingen aan de wijzigingsvoorwaarden uit het bestemmingsplan Buitengebied Waterland 2013 behandeld. Vervolgens wordt in hoofdstuk 5 ingegaan op de milieuaspecten en planologische verantwoording, ook wel de omgevingsaspecten genoemd. Hoofdstuk 6 staat in het teken van de 'Juridische aspecten' van het plan. Het betreft een toelichting op de verbeelding (plankaart) en regels. Tot slot is hoofdstuk 7 gewijd aan de uitvoerbaarheid van het plan. Het betreft zowel de economische als ook de maatschappelijke uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 BESCHRIJVING INITIATIEF

2.1 Historische situatie

De planlocatie is gelegen in de polder Rietbroek, nabij het buurtschap Overleek aan het historische lint ten noorden van het water De Leek.

De Leek was origineel een veenstroompje uitmondend in het Monnickenmeer. Aan het lint stond verspreid bebouwing (voornamelijk stolpboerderijen) waaruit de nederzettingen Klein-Overleek en Groot-Overleek zijn ontstaan. Pas na de inpoldering van het Monnickenmeer zijn deze opgegaan in het buurtschap Overleek.

afbeelding "i_NL.IMRO.0852.WLGOVoverleek22023-va01_0003.jpg" figuur 3 - uitsneden historische kaarten (rood omcirkeld het plangebied)

2.2 Bestaande situatie

Op het perceel aan de Overleek 22 te Monnickendam is een (voormalige) agrarisch bedrijf gelegen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0852.WLGOVoverleek22023-va01_0004.jpg" figuur 4 - luchtfoto bestaande situatie (rood omkaderd het plangebied)

Het erf ligt aan de noordzijde van de Overleek en is gelegen in het open (polder)landschap. Aan de voorzijde (aan de Overleek) is enige beplanting op het erf aanwezig in de vorm van erfafscheiding langs watergangen en enkele bomen. De achterzijde is vrijwel onbeplant en open.

afbeelding "i_NL.IMRO.0852.WLGOVoverleek22023-va01_0005.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0852.WLGOVoverleek22023-va01_0006.png" figuur 5 en 6 - Zicht op erf vanaf Overleek (bron: Google streetview)

Bebouwing

Op het voormalig agrarisch bouwperceel is de (voormalige) bedrijfswoning, in de vorm van een stolpboerderij (circa 16 x 16 m), evenals een aantal stallen en schuren aanwezig. Verder is een deel van het perceel (erf) verhard.

2.3 Nieuwe situatie

Het agrarisch bedrijf ter plaatse is beëindigd. Er is een verzoek ingediend voor wijziging van de bestemming om de particuliere bewoning van de historische stolpboerderij mogelijk te maken.

De bestaande stolpboerderij, de agrarische bedrijfswoning, wordt omgezet naar een (burger)woning en zal worden gesplitst in twee wooneenheden.

Het grootste deel van de agrarische bijgebouwen zal worden gesloopt, met uitzondering van (een gedeelte van) een bestaande schuur waarvan circa 8 x 12,5 m (100 m2) als bijgebouw bij de woning zal blijven staan.
Dit is in overeenstemming met het bepaalde in artikel 28.3.2 van de regels van het bestemmingsplan, waarin is bepaald dat (onder voorwaarden) kan worden afgeweken van de toegestane oppervlak aan bijgebouwen buiten het bouwvlak tot ten hoogste 100 m2.

Er is geen nieuwe bouwmassa voorzien.

Het voormalige agrarisch bouwvlak en aangeduide agrarisch bouwperceel komt voor de helft in beheer van een lokale agrariër en het agrarisch gebruik blijft daarmee behouden.
De aanduidingen 'agrarisch bouwvlak' en 'agrarisch bouwperceel' komen te vervallen

Wijzigingsvoorwaarden

De wijziging van de bestemming dient te voldoen aan de daartoe opgestelde wijzigingsvoorwaarden in het moederplan. De toetsing aan deze voorwaarden én ander relevant beleid is in hoofdstuk 4 opgenomen.

2.4 Vertaling in het wijzigingsplan

Op de verbeelding van voorliggend wijzigingsplan wordt invulling gegeven aan de voorgenomen bestemmingswijziging van het plangebied. De nieuwe bestemmingen, bouwvlak en aanduiding zijn aangebracht conform de systematiek van het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied Waterland 2013'.

Daarbij zijn de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 1', 'Waarde - Archeologie 3', 'Waterstaat – Waterkering', 'Waarde – Aardkundig' ; en de gebiedsaanduiding 'vrijwaringzone – dijk' één-op-één overgenomen uit het vigerende bestemmingsplan.

Als gevolg van de bepalingen uit het Afsprakenkader volgt een sloopverplichting van bestaande (bedrijfs)gebouwen. Hiervoor is in de regels een voorwaardelijke bepaling voor het gebruik van de stolp voor maximaal twee woningen opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0852.WLGOVoverleek22023-va01_0007.jpg"

figuur 7 - uitsnede verbeelding wijzigingsplan 'Overleek 22 Monnickendam'

Hoofdstuk 3 BELEIDSKADER

3.1 Inleiding

Voorliggend wijzigingsplan maakt de bestemmingswijziging van (een deel van) het bestemmingsvlak 'Agrarisch' naar 'Wonen - Stolp' planologisch – juridisch mogelijk.

Omdat het plan is opgesteld overeenkomstig de wijzigingsvoorwaarden uit het bestemmingsplan, wordt een uitgebreide beleidsmatige afweging niet nodig geacht. Deze heeft reeds plaatsgevonden bij het opnemen van de wijzigingsbevoegdheid in het bestemmingsplan.

Het van toepassing zijnde beleid van het rijk, de provincie, de regio en de gemeente is in hoofdstuk 5 van de toelichting van het bestemmingsplan uitgebreid beschreven, waarnaar dan ook wordt verwezen.

Nadien is er op alle bestuursniveaus recenter beleid vastgesteld. Maar in relatie tot het voorliggende wijzigingsplan (een bestemmingswijziging van agrarisch bouwvlak naar een woonfunctie), zijn er geen andere beleidsmatige uitgangspunten of gewijzigde feiten en omstandigheden die nopen tot een andere belangenafweging. Desalniettemin zal een aantal (recentere) beleidskaders die normaliter in een ruimtelijk plan worden beschreven, hierna worden toegelicht.

3.2 Rijksbeleid

De kaders van het rijksbeleid op het gebied van de fysieke leefomgeving zijn opgenomen in de Nationale Omgevingsvisie (NOVI). De NOVI is op 11 september 2020 vastgesteld en is vanaf 12 februari 2021 bindend voor het Rijk als geldende visie onder Wet ruimtelijke ordening.

In de NOVI worden geen specifieke uitspraken gedaan met betrekking tot het plangebied. Wel is in het algemeen 'het realiseren van een goede omgevingskwaliteit' van belang. Ter onderbouwing hiervan wordt verwezen naar hoofdstuk 5 van deze plantoelichting.

3.3 Provinciaal beleid

3.3.1 Omgevingsvisie NH2050

Op 19 november 2018 hebben Provinciale Staten van Noord-Holland de Omgevingsvisie NH2050 'Balans tussen economische groei en leefbaarheid' vastgesteld.

De Omgevingsvisie richt zich op lange termijn-ambities en -doelen, met oog voor kwaliteiten die de provincie wil koesteren. Tegelijkertijd wordt met de visie geprobeerd in te spelen op veranderingen en transities die (ook) tijd nodig hebben.

De visie geeft daarmee enerzijds richting en houvast naar een onbekende toekomst, en anderzijds voldoende ruimte en handelingsperspectief om te anticiperen op nieuwe ontwikkelingen. Met de visie wordt dus geen eindbeeld voor 2050 gegeven, maar laat in algemene zin wel zien wat de ontwikkelprincipes zijn voor de hele provincie om een hoge leefomgevingskwaliteit te bieden. De provincie streeft daarbij naar een evenwichtige balans tussen economische groei en leefbaarheid, wat in de omgevingsvisie de hoofdambitie wordt genoemd.

Ten opzichte van de voorgaande provinciale structuurvisie zijn er, gelet op dit wijzigingsplan en deze ontwikkeling, geen wezenlijke veranderingen in het ruimtelijke beleid. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient namelijk nog steeds rekening gehouden te worden met de ruimtelijke kwaliteit, duurzaam ruimtegebruik en klimaatbestendigheid. De provincie wil steden optimaal benutten, landschappen open houden en ruimte bieden aan economie en woningbouw.

3.3.2 Omgevingsverordening NH2020

Bij de provinciale omgevingsvisie hoort een Omgevingsverordening (OV NH2020), die de regels stelt waaraan bestemmingsplannen, wijzigings- en uitwerkingsplannen, beheersverordeningen en (tijdelijke) omgevingsvergunningen waarbij wordt afgeweken van het bestemmingsplan, dienen te voldoen. In tegenstelling tot de Omgevingsvisie NH2050 is de verordening bindend. De OV NH2020 wordt regelmatig aangepast naar aanleiding van nieuwe wetgeving en/of provinciaal beleid.

Het voorliggende plan betreft een (voormalig) agrarisch bouwperceel in het landelijk gebied. In navolgende tabel zijn de relevante toetsingscriteria uit de OV NH2020 onderbouwd.

 
Artikel OV NH2020   Toetsingscriterium   Conclusie  
Artikel 6.5: Voormalig agrarisch bouwperceel   1. Ter plaatse van het werkingsgebied landelijk gebied kan een ruimtelijk plan voorzien in de mogelijkheid dat de bestaande bebouwing op een voormalig agrarisch bouwperceel, inclusief de agrarische bedrijfswoning(en) en uitgezonderd kassen, wordt gebruikt voor kleinschalige vormen van bijzondere huisvesting, werken, recreatie, gebruiksgerichte paardenhouderij of zorgfuncties indien:
a. sprake is van volledige beëindiging van het agrarisch bedrijf;
b. deze functie de bedrijfsvoering en de ontwikkelingsmogelijkheden van omringende agrarische bedrijven en de woonfunctie van omringende woningen niet beperkt;
c. buitenopslag buiten het bouwvlak niet is toegestaan;
d. deze functie aantoonbaar geen onevenredige verkeersaantrekkende werking heeft en er sprake is van een acceptabele verkeerssituatie;
e. benodigde parkeerplaatsen op het eigen bouwperceel worden gerealiseerd;
f. in geval van bijzondere huisvesting uitsluitend sprake is van afhankelijke woonruimten of woningen als onderdeel van zorgfuncties, en;
g. in geval van recreatiefuncties permanente bewoning wordt verboden.

(...)
 
Voldoet
Het plan maakt onderdeel uit van een bestemmingswijziging van een voormalig agrarisch bouwperceel naar een woonperceel en (onbebouwd) agrarisch deel. De helft van het agrarisch bouwperceel wordt herbestemd naar 'Wonen - Stolp', de overige gronden behouden de bestemming 'Agrarisch', echter zonder bouwvlak. Nagenoeg alle bedrijfsgebouwen worden gesloopt.
a. de agrarische bedrijfsactiviteiten worden middels een bestemmings- wijziging niet meer mogelijk gemaakt.
b. In paragraaf 5.3 is aangetoond dat de ontwikkeling van dit plan de omliggende percelen niet beperkt in hun bedrijfsvoering of woonklimaat.
c. Nagenoeg alle voormalige agrarische bouwwerken worden gesloopt, met uitzondering van de (inclusief bij afwijking toegestane) 100 m2 bij de woning bijbehorende bouwwerken. Daarmee zijn nieuwe bouwwerken niet meer toegestaan, inclusief bouwwerken voor buitenopslag (zoals mest- of kuilvoerplaten).
d. De agrarische bedrijfsactiviteiten worden beëindigd. De bedrijfswoning wordt omgezet naar twee burgerwoningen. De verkeersbewegingen zullen significant afnemen.
e. op het erf is voldoende parkeermogelijkheid voor de parkeerbehoefte ten beheove van het gebruik van de stolp voor twee wooneenheden.
f. niet van toepassing;
g. niet van toepassing.
 
Artikel 6.9 MRA Landelijk gebied   1. Een ruimtelijk plan kan ter plaatse van het werkingsgebied MRA landelijk gebied niet voorzien in een kleinschalige woningbouw ontwikkeling.

(...)

5. In afwijking van het eerste lid kan een ruimtelijk plan voorzien in een functiewijziging van een karakteristieke boerderij naar een woonfunctie waarbij de karakteristieke boerderij mag worden gesplitst in meerdere burgerwoningen, indien geen afbreuk wordt gedaan aan het oorspronkelijke karakter van de bebouwing.  
Voldoet
Het plan komt in aanmerking voor het afwijken van het verbod in lid 1, op basis van de mogelijkheid daartoe in lid 5.

De agrarische bedrijfswoning, in de vorm van een stolpboerderij uit de periode 1880-1950, blijft behouden en zal worden bestemd voor het gebruik van twee (burger)woningen. Aan de verschijningsvorm wordt geen afbreuk gedaan en door de sloop van de agrarische bedrijfsgebouwen komt deze ruimtelijk gezien beter tot zijn recht in het open landschap.
De nieuwe bestemming .'Wonen-Stolp' voorziet in het behoud en bescherming van de aanwezige stolp.  
Artikel 6.46 Bijzonder provinciaal landschap   1. De kernkwaliteiten van het Bijzonder provinciaal landschap zijn vastgelegd in Bijlage 6.

2. Een ruimtelijk plan ter plaatse van het werkingsgebied Bijzonder Provinciaal Landschap bevat regels ter bescherming van de voorkomende kernkwaliteiten.

3. In afwijking van artikel 6.3 bevat het ruimtelijk plan geen regels die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maken.

4. Het ruimtelijk plan kan regels bevatten die een andere nieuwe ruimtelijke ontwikkeling dan een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, mits deze ontwikkeling de voorkomende kernkwaliteiten niet aantast.

5. De toelichting op het ruimtelijk plan bevat een beschrijving van de voorkomende kernkwaliteiten en een motivering van de wijze waarop wordt voldaan aan het tweede en, indien van toepassing, het vierde lid.

6. Indien uit de motivering volgt dat maatregelen noodzakelijk zijn om te voldoen aan het bepaalde in het vierde lid, dan dient de uitvoering hiervan te zijn geborgd bij de vaststelling van het ruimtelijk plan.

(...)
 
Voldoet
Het (voormalige) erf van het agrarisch bouwperceel maakt deel uit van het Bijzonder Provinciaal Landschap Waterland. In bijlage 6 van de verordening zijn de kernkwaliteiten omschreven.

Voor het plangebied zijn de kernkwaliteiten 'onregelmatige strookverkaveling' en 'open ruimte en vergezichten' van belang, alsmede de ligging in een habitat voor weidevogels.
Onregelmatige strookverkaveling
Het verkavelingspatroon wordt bepaald door eeuwenoude natuurlijke veenlopen. De ontwikkeling op het erf tast dit verkavelingspatroon niet aan, de bestaande sloten blijven behouden.

Open ruimte en vergezichten
Het originele veenpolderlandschap heeft een zeer open karakter maar is kwetsbaar voor nieuwe ingrepen, die vrijwel altijd zichtbaar zijn in het landschap. Het voorliggende plan zorgt echter voor een kleinere bouwmassa op de locatie, waardoor er zelfs sprake is van een verbetering van de openheid.

Habitat voor weidevogels
De omvang, openheid en rust in het landschap maakt het tot een ideale habitat voor veenweidevogels. Het is daarmee ook kwetsbaar voor verstoring door ontwikkelingen.
De ontwikkelingen die voorliggend plan mogelijk maakt vormen geen bedreiging voor de habitat. Het erf en (mogelijkheden voor) bebouwing , wordt significant kleiner. Het biedt minder plekken voor roofvogels en andere negatieve effecten voor weidevogels.

Tevens is uit paragraaf 5.9 gebleken dat aantasting van de habitat van aanwezige soorten in het plangebied kan worden uitgesloten.

Daarmee voldoet de wijziging aan art. 6.9 van de verordening.
 

tabel 1 - toetsingscriteria Omgevingsverordening NH2020

Conclusie

Voorliggend wijzigingsplan maakt de bestemmingswijziging van het bestemmingsvlak 'Agrarisch' naar 'Wonen - Stolp' mogelijk. Dit plan is in lijn met het provinciale beleid als het gaat om een functiewijziging en herinrichting van een voormalig agrarisch bouwperceel. Er treden geen belemmeringen op voor de vaststelling van dit wijzigingsplan.

3.4 Gemeentelijk beleid

De gemeente Waterland heeft haar beleid voor het landelijk gebied vastgelegd in het bestemmingsplan 'Buitengebied Waterland 2013', zoals dat door de gemeenteraad op 27 november 2014 is vastgesteld. In dit bestemmingsplan is het gemeentelijk beleid reeds uitgebreid aan bod gekomen. Derhalve wordt enkel ingegaan op recentere beleidsnota's.

3.4.1 Omgevingsvisie Waterland 2023

De gemeente Waterland beschikt over een prachtig en waardevol gebied met kleine historische kernen. Het is belangrijk dat veranderingen hieraan bijdragen. De gemeente Waterland heeft daarom de koers op het ruimtelijk beleid tot 2030 vastgelegd in een omgevingsvisie, welke op 9 maart 2017 door de gemeenteraad is vastgesteld.

De omgevingsvisie geeft niet alleen richting aan ruimtelijke ontwikkelingen in de komende jaren, maar ook een visie op de manier waarop wordt omgegaan met nieuwe ruimtelijke initiatieven.

De gemeente stelt zich bij nieuwe ruimtelijke initiatieven steeds de vraag 'Hoe kan deze ontwikkeling de kernprincipes van de gemeente versterken?' en 'Hoe kan deze ontwikkeling worden gecombineerd met initiatieven van andere partijen zodat meerwaarde ontstaat?'

Daarbij dienen 5 kernprincipes betrekken te worden:

  • 1. vertrek vanuit historie, landschap en natuur;
  • 2. wees groot in kleinschaligheid;
  • 3. houd de stad op afstand maar versterk de verbindingen;
  • 4. ga voor duurzaam;
  • 5. beleef en respecteer het water.

Het plangebied ligt in het veenweide landschap. In de omgevingsvisie worden hieraan verschillende waarden toegekend, te weten:

  • open, groen, relatief stil en donker;
  • oerhollands, grillig;
  • bebouwing in linten;
  • bloemrijk grasland, weidevogels;
  • koeien in de wei, boerenland;
  • fiets-, vaar- en schaatslandschap;
  • waterrijk, meertjes, dijken

Conclusie

Met het initiatief gaat het om een functiewijziging en herinrichting van een voormalig agrarisch bouwperceel. Het voorliggende wijzigingsplan maakt de bestemmingswijziging van het bestemmingsvlak 'Agrarisch' naar de bestemming 'Wonen - Stolp' mogelijk met een kleiner bebouwingsoppervlak dan in de huidige situatie. Er is sprake van een ruimtelijke en landschappelijke verbetering; de genoemde waarden worden niet aangetast. Vanwege de aard en kleinschalige omvang van het voorliggende plan zijn overige uitgangspunten en opgaven uit de omgevingsvisie niet van toepassing.

3.4.2 Afsprakenkader Ontwikkeling Landbouw en Landschap Waterland-oost

Op 31 juli 2012 is het Afsprakenkader Ontwikkeling Landbouw en Landschap Waterland-Oost van de gemeente Waterland en stadsdeel Amsterdam-Noord vastgesteld. Het Afsprakenkader richt zich op het faciliteren van de gewenste ontwikkeling van de landbouw in Waterland-Oost. Doel hierbij is dat de landbouw economisch vitaal blijft en een rol kan blijven spelen in het beheer van gebieden waarbij tegelijkertijd een karakteristiek en vitaal veenweidelandschap behouden blijft. Waterland-Oost wordt daarbij als één gebied beschouwd. Voor de ontwikkeling van de landbouw binnen de kaders van behoud en ontwikkeling van natuur en landschap is één beleid van toepassing.

Dit Afsprakenkader wil niet alleen de ontwikkeling van landbouw mogelijk maken, maar wil tegelijkertijd stimuleren dat bedrijfsgebouwen van gestopte en voormalige agrarische bedrijven worden gesaneerd en de erven worden heringericht. Bij stoppende bedrijven wordt gestreefd naar een bestemmingswijziging, waarbij er een verplichting is dat de bedrijfsgebouwen worden gesloopt. Als tegenprestatie mag er naast de bestaande bedrijfswoning (die nu een woonbestemming krijgt) een of meerdere woningen worden bijgebouwd. Hiervoor worden de volgende principes gehanteerd:

1. Sloop van alle bedrijfsgebouwen (exclusief bedrijfswoning).

Op het agrarisch bouwperceel zal (nagenoeg) alle bestaande bebouwing worden gesloopt, met uitzondering van de bestaande stolpboerderij en een gedeelte van een recentere schuur, die als bijgebouw (100 m2) bij de woningen behouden blijft, overeenkomstig het in artikel 28 toegestane maximale oppervlak aan bijbehorende bouwwerken.

Om te borgen dat de sloop van alle bestaande (bedrijfs)gebouwen wordt uitgevoerd, is aan de bestemming 'Wonen - Stolp een voorwaardelijke verplichting toegevoegd. Deze bepaalt dat de woning uitsluitend mag worden gebruikt, indien de sloop is gerealiseerd binnen 15 maanden na onherroepelijke status van voorliggend wijzigingsplan óf binnen 6 maanden na melding van ingebruikname van de (na splitsing) 2e woning in de bestaande stolp. Bij het niet voldoen aan deze voorwaarden kan handhavend worden opgetreden

2. Het aantal terug te bouwen woningen is afhankelijk van de oppervlakte gesloopte bedrijfsgebouwen, exclusief de bedrijfswoning. In principe wordt de regel gehanteerd dat 15% van de gesloopte oppervlakte gebouwen mag worden teruggebouwd.

Vrijwel alle bestaande bedrijfsbebouwing zal worden gesloopt, met uitzondering van de bedrijfswoning in de stolp en 100 m2 van een schuur die behouden blijft als bijbehorend bouwwerk bij de woning.

Er worden geen nieuwe gebouwen gebouwd, waardoor de 15% regel in dit geval niet wordt toegepast.

3. Bij bouw van nieuwe woningen, mogen geen ‘nieuwe dorpen’ (5 of meer huizen) ontstaan.

Het project voorziet niet in nieuwe bebouwing voor woningen. De weede woning wordt door splitsing van de bestaande stolpboerderij gerealiseerd.

4. Er wordt naar gestreefd om tenminste 50 % van het bouwvlak om te zetten in agrarisch cultuurgrond en in beheer te geven aan een lokale agrariër of een natuurbeschermingsorganisatie.

Het plangebied is circa 5.700 m2 groot en is in de huidige situatie volledig bestemd voor agrarisch gebruik en aangeduid als agrarisch bouwperceel. In de nieuwe situatie wordt het agrarische bouwperceel wegbestemd en 50% van het perceel (2.850 m2) bestemd als 'Agrarisch', zonder bouwvlak en zal door een lokale agrariër worden beheerd.

Conclusie

Er wordt voldaan aan de in het afsprakenkader gestelde voorwaarden voor herinrichting van een voormalig agrarisch bedrijf.

3.4.3 Bestemmingsplan Buitengebied Waterland 2013

In het bestemmingsplan is voorzien in een aantal wijzigingsmogelijkheden, waarmee voorliggend initiatief mogelijk gemaakt kan worden.

Aan de toetsing van de wijzigingsvoorwaarden conform artikel 3.7.8 uit dit plan wordt in Hoofdstuk 4 nader ingegaan.

Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat het voorliggende wijzigingsplan voorziet in de bestemmingswijziging van de bestemming 'Agrarisch' naar 'Wonen - Stolp' conform genoemde wijzigingsbevoegdheid.

3.4.4 Waterland - Parapluplan 2018

Met het bestemmingsplan 'Waterland - Parapluplan 2018' zijn enkele ondergeschikte aanpassingen van diverse geldende bestemmingsplannen en wijzigingsplannen in de gemeente Waterland doorgevoerd. Dit zogeheten paraplubestemmingsplan (hierna: parapluplan) is een herstelbestemmingsplan dat een doorwerking heeft op alle onderliggende vastgestelde en van toepassing verklaarde bestemmingsplannen en wijzigingsplannen. Het doel van het parapluplan is:

  • om de geldende bestemmingsplannen en wijzigingsplannen van de gemeente Waterland in overeenstemming te brengen met de verplichting die volgt uit de Reparatiewet BZK 2014. De bouwverordening is voor het bestemmingsplan namelijk niet meer van toepassing en regelingen met betrekking tot parkeren dienen daarom in een bestemmingsplan te worden opgenomen. De regeling voor parkeren in de gemeente Waterland vindt zijn grondslag in het 'Beleid Parkeerbehoefte, laad- en losruimte gemeente Waterland', zoals benoemd in paragraaf 3.4.5;
  • ter reparatie van omissies in de toelichting, regels en verbeelding van geldende bestemmingsplannen en wijzigingsplannen, en;
  • ter verwerking van beleidswijzigingen in geldende bestemmingsplannen en wijzigingsplannen.

Tevens worden in het parapluplan enkele nieuwe begrippen toegevoegd. Als onderdeel van het bestemmingsplan, zijn ook de bijbehorende regels onverkort van toepassing op voorliggend wijzigingsplan.

3.4.5 Beleid Parkeerbehoefte, laad- en losruimte gemeente Waterland

Op 21 december 2017 is het 'Beleid Parkeerbehoefte, laad- en losruimte gemeente Waterland' vastgesteld. Dit beleid functioneert als toetsingskader om vast te stellen of sprake is van voldoende parkeergelegenheid. In dit beleid wordt aangegeven dat voor het bepalen van voldoende parkeergelegenheid gebruik wordt gemaakt van de CROW-publicatie. Het parkeren dient in beginsel plaats te vinden op eigen erf.

Zoals genoemd in paragraaf 3.4.4 is dit parkeerbeleid reeds planologisch vastgelegd in het bestemmingsplan 'Waterland - Parapluplan 2018'.

Conclusie

Voorliggend wijzigingsplan maakt bestemmingswijziging mogelijk van de bestemmingsvlakken 'Agrarisch' naar 'Wonen - Stolp'. Daarbij worden een bedrijfswoning omgezet naar (burger)woning ten behoeve van het gebruik van twee woningen en de agrarische bedrijfsactiviteiten gestaakt. Netto verslechtert de parkeerbehoefte in het plangebied niet. Het initiatief past binnen het beleid Parkeerbehoefte van de gemeente Waterland.

3.4.6 Welstandsbeleid

De eisen van de welstandscommissie staan opgeschreven in de Nota Uiterlijk van bouwwerken Waterland 2018. Voorgenomen locatie ligt binnen het 'Landelijk gebied'. Voor het landelijk gebied is het bijzondere beoordelingsniveau van toepassing. Uitgangspunt is het behouden van en waar mogelijk versterken van de landschappelijke karakteristieken. Het aanwijzen als bijzonder gebied heeft tot doel het behoud en het versterken van de landschappelijk kwaliteiten te stimuleren, en niet om de gebruiksmogelijkheden te beperken.

De meeste gebouwen in het landelijk gebied maken deel uit van een lint. Karakteristiek zijn de stolpboerderijen op een erf, omgeven door bomen. Het stolpensilhouet is goed te ervaren vanuit het open weidelandschap. Behalve de vele stolpboerderijen komen ook veel vrijstaande woningen uit de jaren zestig voor. De oudere agrarische gebouwen (boerderijen en tuinderswoningen) zijn over het algemeen zorgvuldig en karakteristiek gedetailleerd (dorpels, lateien, vensterbanken, glasroeden). Het materiaalgebruik is voor de gevels overwegend steen en voor de kozijnen hout. Het kleurgebruik is traditioneel. De recentere bouw is doorgaans sober gedetailleerd.

Relevante kernkwaliteiten

  • Openheid en ruimtebeleving van het waterrijke weidelandschap met lange zichtlijnen.
  • Afwisselende verkavelingsrichting en oude stroomgeulen en meren (aeën en dieën) zorgen voor een gevarieerd landschap.
  • Herkenbaarheid van cultuurhistorisch waardevolle landschapsstructuren; het veenweidelandschap het kleipolderlandschap en het kleinschalige droogmakerijenlandschap.
  • Karakteristieke stolpboerderijen en kaakbergen met herkenbaar silhouetten.
  • Landelijke linten.

Ambities

  • Behouden van de landschappelijke karakteristieken waaronder de bebouwingslinten, verkavelingspatroon, de vele stolpboerderijen en het open waterrijke weidelandschap met sloten, meren en grasland.
  • Herkenbaar houden van voor regio kenmerkende en traditionele bebouwing, waaronder stolpen.
  • Zorgvuldige inpassing van nieuwe agrarische bedrijfsbebouwing en andere ruimtelijke ontwikkelingen binnen de bestaande ontginningsstructuur.
  • Bescherming van natuurwaarde en ecologische verbindingszones/-structuren.
  • Stimuleren van ingrepen ten behoeve van duurzame energieopwekking en -besparing.
  • Staldaken zijn uitermate geschikt voor zonnepanelen

Conclusie

Het initiatief ziet toe op de functiewijziging van een bestaand erf waarbij de bestaande stolpboerderij behouden blijft en vrijwel alle agrarische bedrijfsbebouwing zal worden gesloopt. De karakteristieke stolpboerderij blijft behouden. Dit wordt geborgd door de beschermende regels in artikel 28 van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 4 TOETSING AAN WIJZIGINGSCRITERIA

In dit hoofdstuk komen de wijzigingsvoorwaarden aan de orde voor het kunnen toepassen van de wijzigingsbevoegdheid uit het bestemmingsplan 'Buitengebied Waterland 2013' (artikel 3.7.8), het bestemmingsplan.

4.1 Toetsing 3.7.8

3.7.8 Wijziging naar wonen ten behoeve van functieverandering  
a. na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid de regels van artikel 27 of 28 van overeenkomstige toepassing zijn;   Voldoet
Het voorgenomen bouwplan voldoet aan de voorwaarden die in artikel 28 zijn opgenomen en wordt als zodanig bestemd.
 
b. bij de toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid de voorwaarden en criteria worden gehanteerd uit het Afsprakenkader Ontwikkeling Landbouw en Landschap Waterland-oost, 31 juli 2012, voor zover deze van toepassing zijn op het perceel waarop de wijziging betrekking heeft;
 
Voldoet
Er wordt voldaan aan de voorwaarden en criteria uit het Afsprakenkader Ontwikkeling Landbouw en Landschap Waterland-oost.

Voor een nader motivering wordt verwezen naar paragraaf 3.4.2 van deze toelichting.  
c. de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - bouwperceel" ter plaatse wordt verwijderd;   Voldoet
het wijzigingsplan bevat geen aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - bouwperceel', met de vastlegging van dit wijzigingsplan wordt de aanduiding verwijdert.
 
d. geen sprake is van een onevenredige beperking van de ontwikkelingsmogelijkheden van aangrenzende bedrijven;   Voldoet
Er is geen sprake van beperking van gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van aangrenzende bedrijven.

Voor een nader motivering wordt verwezen naar paragraaf 5.3 van deze toelichting.
 
e. in de voormalige bedrijfswoning een woonfunctie wordt ondergebracht;   Voldoet
De agrarische bedrijfswoning krijgt een woonfunctie die het gebruik van twee woningen toestaat door splitsing van de stolp.
 
f. het voormalige boerderijpand of andere beeldbepalende bouwvormen als landschappelijk waardevolle verschijningsvorm worden gehandhaafd;   Voldoet
Vrijwel alle agrarische bouwwerken worden gesloopt, met uitzondering van een gedeelte (100 m2) van een recente schuur die als bijbehorend bouwwerk bij de woningen behouden blijft.
 
g. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
 
Voldoet
Er is geen sprake van een mogelijk planschaderisico bij de ontwikkeling van het voorliggende plan.  

tabel 2 - toetsingscriteria wijzigingsbevoegdheid 3.7.7

Conclusie

Bovenstaande in overweging nemende, is de conclusie dat er wordt voldaan aan de voorwaarden die in de wijzigingsbevoegdheden in het bestemmingsplan zijn opgenomen.

Hoofdstuk 5 MILIEU- EN OMGEVINGSASPECTEN

5.1 Inleiding

Op grond van het bepaalde in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is het bij het opstellen van een ruimtelijk plan (waaronder een wijzigingsplan) verplicht om inzicht te bieden in de relevante planologische en milieuhygiënische aspecten. In dit hoofdstuk wordt hier nader op ingegaan.

5.2 Geluid

5.2.1 Beleid en regelgeving

Voor het aspect geluid is de Wet geluidhinder (Wgh) van toepassing. De Wgh kent voor geluid als gevolg van weg- en railverkeer en gezoneerde industrieterreinen voorkeursgrenswaarden voor de geluidbelasting op nieuwe geluidgevoelige bestemmingen. De Wgh gaat uit van zones langs (spoor)wegen en zones bij industrieterreinen. Het gebied binnen deze zone geldt als akoestisch aandachtsgebied waar, voor bouwplannen die nieuwe geluidgevoelige bestemmingen mogelijk maken, een akoestische toetsing uitgevoerd dient te worden.

In de Wgh zijn geluidgevoelige bestemmingen benoemd. Dit betreft woningen, woonwagenstandplaatsen, onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen, en speciaal benoemde gezondheidszorggebouwen.

5.2.2 Toetsing en uitgangspunten voor het wijzigingsplan

In het kader van dit wijzigingsplan is het aspect geluid van toepassing. Echter, alhoewel voorliggend wijzigingsplan een nieuwe woning (na splitsing) mogelijk maakt en dit formeel een nieuwe, geluidsgevoelige functie betreft, wordt aangenomen dat deze nieuwe woning niet verder akoestisch hoeft te worden beschouwd. De woning wordt immers mogelijk gemaakt binnen een bestaande bedrijfswoning en is gelegen aan een relatief verkeersluwe weg.

5.2.3 Conclusie

Het aspect geluid levert geen belemmering op voor het wijzigingsplan.

5.3 Bedrijven en milieuzonering

5.3.1 Beleid en regelgeving

Om tot een ruimtelijk relevante toetsing van bedrijfsvestigingen op milieuhygiënische aspecten te komen wordt het begrip milieuzonering gehanteerd. De milieuzonering zorgt voor een voldoende afstand tussen milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en milieugevoelige functies (zoals woningen) in ruimtelijke plannen. Hiertoe zijn bedrijven voorzien van een zone waar mogelijke nadelige effecten zijn voor woningen. Maatgevend zijn de thema's geur, geluid, stof en gevaar. Vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening is het voorkomen van voorzienbare hinder door milieubelastende activiteiten van belang. Daarnaast mogen bedrijven niet worden beperkt in hun mogelijkheden.

Om mogelijke hinder van niet-agrarische bedrijven voor bewoners te voorkomen wordt de daarvoor algemeen aanvaarde VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' (2009) gebruikt. In deze uitgave is de potentiële milieubelasting voor een hele reeks van bedrijven bepaald aan de hand van een aantal milieuaspecten, zoals geur, stof, geluid en gevaar. De milieubelasting is voor die aspecten vertaald in richtlijnen voor aan te houden afstanden tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Deze afstanden kunnen als basis worden gehanteerd, maar zijn indicatief. Bovendien zijn deze afstanden alleen van toepassing op nieuwe situaties en niet op bestaande situaties. Het milieuaspect met de grootste afstand is maatgevend en bepaalt in welke milieucategorie een bedrijfstype wordt ingedeeld.

5.3.2 Toetsing en uitgangspunten voor het wijzigingsplan

Voorliggend wijzigingsplan maakt de bestemmingswijziging van het bestemmingsvlak 'Agrarisch' naar 'Wonen - Stolp' mogelijk. De (voormalige) bedrijfswoning wordt gebruikt als (burger)woning én gesplitst.

Er is geen noodzaak voor nadere toetsing in het kader van bedrijfs- en milieuzonering want ook de huidige bedrijfswoning wordt als zodanig beschouwd ten opzichte van omliggende (niet agrarische) bedrijfsactiviteiten.

Voor de agrarische bedrijven in de omgeving van het plangebied is het aspect geur bepalend. Hiervoor wordt verwezen naar paragraaf 5.4.

5.3.3 Conclusie

Vanuit het aspect bedrijven en milieuzonering zijn er geen belemmeringen voor dit wijzigingsplan.

5.4 Geur (Agrarische bedrijven)

5.4.1 Normstelling en beleid

Veehouderijen kunnen hinder veroorzaken voor gevoelige functies. Een belangrijk hinderaspect is geur. De regelgeving die hiervoor van toepassing is, is vastgelegd in de Wet geurhinder en veehouderij.

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) bevat een beoordelingskader voor geurhinder van veehouderijen die vergunningplichtig zijn op basis van de Wet milieubeheer (Wm). Dit beoordelingskader is ook overgenomen in het Activiteitenbesluit milieubeheer. Het beoordelingskader is als volgt:

  • 1. voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld in de Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) geldt een waarde (maximale geurbelasting) op een geurgevoelig object; daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen concentratiegebieden (conform Meststoffenwet) en niet-concentratiegebieden en tussen situaties binnen de bebouwde kom en buiten de bebouwde kom;
  • 2. voor andere diercategorieën (waarvan geen geuremissie per dier is vastgesteld) geldt een minimale afstand van de dierenverblijven ten opzichte van geurgevoelige objecten; ook hier is een onderscheid gemaakt tussen situaties binnen de bebouwde kom en buiten de bebouwde kom. Er is geen onderscheid tussen concentratiegebieden en niet-concentratiegebieden.

De afstand van de buitenzijde van een dierenverblijf tot de buitenzijde van een geurgevoelig object dient in alle gevallen tenminste 50 meter te bedragen indien het geurgevoelige object gelegen is binnen de bebouwde kom en 25 meter te bedragen indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen.

Het beoordelingskader voor (intensieve) veehouderij is samengevat in onderstaande tabel:

    Concentratie gebied   Niet-concentratie gebied   Afstand buitenzijde dierenverblijf tot buitenzijde geurgevoelig object  
Binnen bebouwde kom   Diercategorieën Rgv   Max. 3 ouE/m3   Max. 2 ouE/m3   Min. 50 m  
  Andere diercategorieën   Min. 100 m t.o.v. geurgevoelig object   Min. 100 m t.o.v. geurgevoelig object    
Buiten bebouwde kom   Diercategorieën Rgv   Max. 14 ouE/m3   Max. 8 ouE/m3   Min. 25 m  
  Andere diercategorieën   Min. 50 m t.o.v. geurgevoelig object   Min. 50 m t.o.v. geurgevoelig object    

tabel 3 - geldende waarden/afstanden veehouderijen

Voor geurgevoelige objecten die onderdeel uitmaken van een andere veehouderij, of die op of na 19 maart 2000 hebben opgehouden deel uit te maken van een andere veehouderij, zoals bedrijfswoningen en voormalige bedrijfswoningen, gelden niet de in de tabel genoemde maximale geurbelastingen in odour units, maar gelden op grond van artikel 3, lid 2 van de Wgv, minimale afstanden tussen de veehouderij en het geurgevoelig object.

Deze afstand bedraagt 100 meter indien het geurgevoelige object is gelegen binnen de bebouwde kom en 50 meter indien het geurgevoelige object is gelegen buiten de bebouwde kom.

5.4.2 Toetsing en uitgangspunten voor het wijzigingsplan

Voorliggend wijzigingsplan maakt de bestemmingswijziging van het bestemmingsvlak 'Agrarisch' naar 'Wonen - Stolp' mogelijk. De (voormalige) bedrijfswoning wordt gebruikt als (burger)woning én gesplitst.

In de directe omgeving van het plangebied ligt één agrarisch bedrijf: ten oosten van de stolpboerderij is aan de Overleek 19 een veehouderij gelegen. De minimale afstand van het bedrijf bedraagt minstens 107 meter, waarbij deze afstand is genomen vanaf het bouwvlak voor de stolp tot het agrarische bouwperceel.

De afstanden tot de naastgelegen bedrijven zijn groter dan de vastgelegde minimale afstand van 50 meter tot aan het geurgevoelig object (de woning). Daarmee is aangetoond dat de naastgelegen bedrijven door de bestemmingswijziging niet in hun bedrijfsvoering worden belemmerd.

5.4.3 Conclusie

Er zijn geen belemmeringen vanuit het aspect geur voor dit wijzigingsplan.

5.5 Luchtkwaliteit

5.5.1 Beleid en regelgeving

De hoofdlijnen van de regelgeving voor luchtkwaliteit zijn te vinden in hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer, ook wel de Wet luchtkwaliteit genoemd. De regelgeving is uitgewerkt in onderliggende Algemene Maatregelen van Bestuur (AMvB's) en Ministeriële Regelingen. In de Wet Luchtkwaliteit zijn luchtkwaliteitseisen opgenomen in de vorm van grenswaarden en richtwaarden voor een aantal luchtverontreinigende stoffen. De belangrijkste zijn fijn stof (PM10 en PM2,5) en stikstofdioxide (NO2) omdat deze in Nederland soms worden overschreden. De grenswaarden van de overige stoffen worden, op enkele uitzonderingen na, in de regel niet overschreden. De grenswaarde van PM10 of NO2 bedraagt 40 µg/³. De grenswaarde van PM2,5 ligt op 25 µg/³.

Besluit Niet In Betekenende Mate (NIBM)

In dit besluit is bepaald in welke gevallen een ruimtelijke ontwikkeling vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet hoeft te worden getoetst aan de grenswaarden. Een project draagt 'niet in betekende mate' bij aan de luchtverontreiniging als de zogenaamde 3% grens niet wordt overschreden. De 3% grens is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof of stikstofdioxide. Deze grenswaarde is gesteld op 40 µg/m3. Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor zowel PM10  als NO2.
Als de 3% grens voor PM10 of NO2 niet wordt overschreden is het project NIBM, en hoeft geen verdere toetsing aan grenswaarden plaats te vinden.
In de Regeling NIBM is de bovengenoemde 3%-grens uitgewerkt in concrete getallen. Zo ligt voor woningbouw plannen de grens van 3% bij 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg.

5.5.2 Toetsing en uitgangspunten voor het wijzigingsplan

Voorliggend wijzigingsplan maakt een bestemmingswijziging van het bestemmingsvlak 'Agrarisch' naar 'Wonen - Stolp' mogelijk. Daarmee zijn geen ontwikkelingen voorzien die in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Er treedt dan ook geen verslechtering van de luchtkwaliteit op.

5.5.3 Conclusie

Vanuit het aspect luchtkwaliteit zijn er geen belemmeringen voor dit wijzigingsplan.

5.6 Externe veiligheid

5.6.1 Normstelling en beleid

Bij externe veiligheid gaat het om de gevaren die de directe omgeving loopt in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de productie, het behandelen of het vervoer van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's dienen binnen aanvaardbare grenzen te blijven. Binnen externe veiligheid worden twee normstellingen gehanteerd:

  • Het plaatsgebonden risico (PR) richt zich vooral op de te realiseren basisveiligheid voor burgers. Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risico-contouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur.
  • Het groepsrisico (GR) stelt beperkingen aan de maatschappelijke ontwrichting als gevolg van calamiteiten met gevaarlijke stoffen. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. Het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

De regelgeving voor het aspect Externe Veiligheid is opgenomen in het:

  • Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb);
  • Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt);
  • Regeling Basisnet (Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water).

Hierbij geldt dat bebouwing niet is toegestaan binnen de zogenaamde 10-6- contour van het PR rond bedrijven waarin opslag en/of verwerking gevaarlijke stoffen plaatsvindt, danwel langs transportroutes (weg, spoor, water, buisleiding) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Verder geldt dat voor iedere toename van het GR een verantwoordingsplicht geldt, ook als de verandering geen overschrijding van de norm veroorzaakt. Er dient een verantwoording GR opgesteld te worden indien een bestemming gepland is binnen het invloedsgebied.

5.6.2 Toetsing en uitgangspunten voor het wijzigingsplan

Op basis van de landelijke risicokaart is een inventarisatie van de risicobronnen in en om het plangebied gemaakt. In onderstaande figuur is een uitsnede van de risicokaart opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0852.WLGOVoverleek22023-va01_0008.png" figuur 8 - uitsnede signaleringskaart EV (met aanduiding plangebied)

Risicovolle inrichtingen

In het plangebied en de directe omgeving daarvan zijn geen risicovolle inrichtingen gelegen.

Transportroutes gevaarlijke stoffen

In het plangebied en de directe omgeving daarvan zijn geen transportroutes voor gevaarlijke stoffen over het spoor of water aanwezig.

Kabels- en buisleidingen

In het plangebied en de directe omgeving daarvan zijn geen leidingen gelegen.

5.6.3 Conclusie

Vanuit het aspect externe veiligheid zijn er geen belemmeringen voor dit wijzigingsplan.

5.7 Bodem

5.7.1 Normstelling en beleid

Het is wettelijk (via de bouwverordening) geregeld dat nieuwbouw pas kan plaatsvinden als de bodem geschikt is (of geschikt is gemaakt) voor het beoogde doel. Om deze reden dient bij iedere nieuwbouwactiviteit de bodemkwaliteit door middel van onderzoek (conform NEN 5740) in beeld te worden gebracht. Als blijkt dat de bodem niet geschikt is dan zal voor aanvang van de werkzaamheden een sanering moeten worden uitgevoerd.

5.7.2 Toetsing en uitgangspunten voor het wijzigingsplan

Voorliggend wijzigingsplan maakt de bestemmingswijziging van het bestemmingsvlak 'Agrarisch' naar 'Wonen - Stolp' mogelijk. De (voormalige) bedrijfswoning wordt gebruikt als (burger)woning én gesplitst.

Daarbij vinden geen bouw- of andere werkzaamheden plaats als gevolg waarvan werkzaamheden in de bodem noodzakelijk zijn. Daarom wordt overwogen dat een bodemonderzoek in deze fase niet nodig is.

5.7.3 Conclusie

Op voorhand zijn er geen belemmeringen voor het vaststellen van onderhavig wijzigingsplan.

5.8 Water

5.8.1 Waterbeheer en watertoets

Het is sinds 2003 verplicht om bij ruimtelijke plannen en besluiten een beschrijving op te nemen van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. De watertoets is een proces waarbij de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder in een zo vroeg mogelijk stadium afspraken maken over de toepassing en uitvoering van het waterhuishoudkundige en ruimtelijke beleid. Het waterschap is het eerste aanspreekpunt in het watertoets proces, waarbij het waterschap rekening houdt met het provinciale grondwaterbeleid.

In het Besluit ruimtelijke ordening is de 'watertoets' wettelijk verankerd. Deze heeft tot doel om ruimtelijke ontwikkelingen te toetsen aan het vigerende waterbeleid en de wateraspecten volwaardig mee te laten wegen bij de besluitvorming omtrent een goede ruimtelijke ordening. Dit proces komt in samenwerking tussen de gemeente en waterbeheerder tot stand. In de gemeente Waterland is het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (HHNK) verantwoordelijk voor het waterbeheer.

5.8.2 Beleidskader

Eind jaren negentig vond er een omslag plaats in denken en beleid over de omgang met water. In plaats van voort te borduren op het vertrouwde denken in waterbeheersing door technische ingrepen gericht op het veilig en snel afvoeren van water, kwam de nadruk te liggen op het aansluiten op de natuurlijke potenties van het landschap en het watersysteem. Bij dit nieuwe waterdenken staat duurzaamheid voorop. Daarmee wordt bedoeld dat er zo min mogelijk inspanningen van buitenaf nodig zijn om het watersysteem in stand te houden en overlast te voorkomen. In de praktijk betekent dit dat natuurlijke processen zoals infiltratie en kwel, het zelfreinigende vermogen van waterlopen etc. worden hersteld. Externe negatieve effecten, zoals toename van verharding en riooloverstorten met afvalwater, worden voorkomen of gecompenseerd.

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren dan ook beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de relevante nota's.

Europa

  • Kaderrichtlijn Water (KRW)

Nationaal

  • Nationaal Waterprogramma 2022-2027
  • Waterbeleid voor de 21ste eeuw
  • Nationaal Bestuursakkoord Water
  • Deltaprogramma
  • Waterwet

Provinciaal

  • Omgevingsvisie NH2050
  • Provinciale Ruimtelijke Verordening NH2020

Regionaal

  • Waterplan 2022-2027 HHNK
  • Keur 2016 HHNK

Lokaal

  • Waterplan Waterland

De opdracht is te zorgen voor voldoende water, schoon water en voor veilig wonen en werken op de taakvelden watersysteem, waterketen en veiligheid. Het waterschap houdt daarbij rekening met agrarische, economische, ecologische en recreatieve belangen. Aandachtspunten zijn het verbeteren van ecologische en chemische waterkwaliteit (terugdringen van oppervlaktewatervervuiling) en het voorkomen van wateroverlast, waarbij rekening wordt gehouden met het veranderende klimaat. In zowel landelijk als stedelijk gebied kunnen ruimtelijke ontwikkelingen een positief maar ook een negatief effect hebben op het watersysteem.

In het algemeen zoekt het waterschap naar duurzame oplossingen. Uitgangspunt is dat het water zoveel mogelijk binnen een plangebied wordt vastgehouden en dat relatief schoonwater ook relatief schoon blijft. Daarbij geldt dat het regenwater, dat op verharde oppervlaktes valt en schoon genoeg is (zoals van gevels en daken), zoveel mogelijk wordt vastgehouden of wordt geborgen.

Het waterschap is primair verantwoordelijk voor de waterhuishouding in het plangebied. Onder de verantwoordelijkheden vallen onder andere beveiliging tegen hoog water, peilbeheer en aan- en afvoer van water. Daarnaast wordt geadviseerd hoe om te gaan met hemelwater. De gemeente heeft een zorgplicht voor de inzameling, transport en verwerking van stedelijk afvalwater en regenwater en voor de aanpak van grondwaterproblemen.

5.8.3 Toetsing en uitgangspunten voor het wijzigingsplan

Voorliggend wijzigingsplan maakt de bestemmingswijziging van het bestemmingsvlak 'Agrarisch' naar 'Wonen - Stolp' mogelijk. De (voormalige) bedrijfswoning wordt gebruikt als (burger)woningen. Het grootste gedeelte van de agrarische bedrijfsgebouwen zal worden gesloopt. Daarmee neemt het bebouwd en verhard oppervlak op het perceel af en zijn er geen negatieve gevolgen voor de waterhuishouding op het perceel.

5.8.4 Conclusie

Vanuit het aspect water zijn er geen belemmeringen voor dit wijzigingsplan.

5.9 Ecologie

5.9.1 Beleid en regelgeving

Bij het opstellen van ruimtelijke plannen is het noodzakelijk te onderzoeken of en zo ja, in hoeverre de plannen ten koste gaan van de (aanwezige) flora en fauna. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in de 'gebiedsbescherming' en de 'soortenbescherming'.

Gebiedsbescherming

Wet natuurbescherming

Per 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) in werking getreden. Deze wet vervangt de Natuurbeschermingswet 1998. De Wnb richt zich op de bescherming van Natura 2000-gebieden (Vogelrichtlijn- en Habitatrichtlijngebieden). Activiteiten en ontwikkelingen die kunnen leiden tot negatieve effecten op de instandhoudingsdoelen van Natura 2000-gebieden zijn in beginsel niet toegestaan, tenzij hiervoor een vergunning op grond van de Wnb is verkregen.

Natuurnetwerk Nederland

Naast de bescherming van de Wet Natuurbescherming kunnen waardevolle gebieden ook beleidsmatig beschermd zijn doordat zij behoren tot het Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen Ecologische Hoofdstructuur). Het NNN is een samenhangend netwerk van belangrijke natuurgebieden. Zij bestaat uit bestaande en nieuwe natuurgebieden. Uitgangspunt van het beleid is dat plannen, handelingen en projecten in het NNN niet toegestaan zijn indien zij de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN significant aantasten. De provincie Noord-Holland is verantwoordelijk voor de begrenzing en de ontwikkeling van het NNN en heeft dit in de Provinciale Ruimtelijke Verordening vastgelegd.

Soortenbescherming

De soortenbescherming is eveneens geregeld in de Wet natuurbescherming (Wnb). Het doel van de Wnb is het instandhouden en beschermen van in het wild voorkomende planten- en diersoorten. De Wnb kent zowel een zorgplicht als verbodsbepalingen. De zorgplicht geldt te allen tijde voor alle in het wild levende dieren en planten en hun leefomgeving. De verbodsbepalingen zijn gebaseerd op het 'nee, tenzij'-principe. Alle schadelijke handelingen ten aanzien van beschermde planten- en diersoorten zijn in principe verboden, maar er kunnen vrijstellingen en ontheffingen (door het bevoegd gezag) worden verleend van de verbodsbepalingen.

De Wnb kent een apart beschermingsregime voor Vogelrichtlijnsoorten (alle vogels), Habitatrichtlijnsoorten en nationaal beschermde soorten. Voor Vogel- en Habitatrichtlijnsoorten geldt een strikte bescherming. Voor de nationaal beschermde soorten hebben provincies de bevoegdheid om in het kader van ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden een vrijstelling te verlenen van de verbodsbepalingen. Dit moet worden geregeld in een provinciale verordening. Bij nieuwe ontwikkelingen moet worden nagegaan, c.q. onderbouwd worden, of zich in het betreffende gebied beschermde soorten bevinden.

5.9.2 Toetsing en uitgangspunten voor het wijzigingsplan

Gebiedsbescherming

Wet natuurbescherming

Het plangebied is niet gelegen binnen een Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied ('Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske ') ligt ten westen van het plangebied op circa 0,5 kilometer afstand.

Gezien de aard en omvang van het initiatief (bestemmingswijziging van het bestemmingsvlak 'Agrarisch' naar 'Wonen - Stolp' zijn negatieve effecten op beschermde natuurgebieden uit te sluiten.

Stikstofdepositie

Naar aanleiding van de uitspraak van de Raad van State (29 mei 2019) over het Programma Aanpak Stikstofdepositie (PAS) is geconcludeerd dat elke ruimtelijke ontwikkeling kan leiden tot een toename van de stikstofdepositie ter plaatse van stikstofgevoelige habitattypen in een Natura 2000-gebied. Deze toename van de stikstofdepositie kan het gevolg zijn van bouwwerkzaamheden in de aanlegfase of nieuwe activiteiten in de gebruiksfase. In dit kader wordt het volgende opgemerkt en overwogen.

In de nieuwe situatie wordt het agrarische bedrijf ter plaatse beëindigd en wordt de huidige bedrijfswoning in gebruik genomen als (dubbele) woning. Als gevolg van het wijzigingsplan zijn geen bouwactiviteiten voorzien. Ook het aantal verkeersbewegingen van en naar het perceel zal afnemen als gevolg van de beëindiging van het agrarisch bedrijf.

Geconcludeerd wordt dat de ontwikkeling geen negatieve effecten heeft op de instandhoudingsdoelen van Natura 2000-gebieden als gevolg van stikstofdepositie.

Natuurnetwerk Nederland

Het agrarisch bouwperceel maakt géén deel uit van het NNN, maar ten zuiden van de Overleek zijn gronden deel van het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Het NNN heeft geen externe werking, maar voor de volledigheid wordt toch gekeken of de ontwikkeling mogelijk nadelig effect op het NNN heeft.

Gezien het feit dat de gebruiksmogelijkheden op het perceel afnemen, er geen bouwactiviteiten als gevolg van het plan zijn, wordt geen nadelig effect op het NNN verwacht.

Soortenbescherming

Het initiatief gaat uit van sloop van bestaande bebouwing (de voormalige agrarische bedrijfsgebouwen). Voordat tot sloop van deze bebouwing kan worden overgegaan, dient inzichtelijk te worden gemaakt dat hierbij geen beschermde soorten worden geschaad en dient minimaal een natuurtoets (of quickscan) uitgevoerd te zijn om te zien of er mogelijk negatieve effecten of beschermde soorten zijn. In het vervolg van de procedure zal hier invulling aan gegeven worden.

In voorliggend wijzigingsplan is middels een voorwaardelijke verplichting in de bestemming Wonen - Stolp, onder lid 4 sub i opgenomen, waarin het gebruik van de woningen in de stolpboerderij als strijdig gebruik wordt aangemerkt als de bedrijfsgebouwen op het erf niet worden gesloopt. De sloop van deze bouwwerken is niet toegestaan zonder een vergunning, waarop de Wnb, inclusief de onderzoeksplicht direct van toepassing is.

5.9.3 Conclusie

Vanuit het aspect ecologie zijn er vooralsnog geen belemmeringen voor dit wijzigingsplan. Voorafgaand aan de sloop van de voormalige bedrijfsbebouwing zal een natuurtoets (quickscan flora&fauna) uitgevoerd moeten worden en tijdens de uitvoering van werkzaamheden is te allen tijde de algemene zorgplicht uit de Wet natuurbescherming van toepassing is.

Op voorhand worden geen belemmeringen uit de Wnb verwacht.

5.10 Archeologie

5.10.1 Normstelling en beleid

Als gevolg van het Verdrag van Malta (Valetta) zijn overheden verplicht om in het ruimtelijke beleid zorgvuldig om te gaan met het archeologische erfgoed. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar een reële verwachting bestaat dat er archeologische waarden aanwezig zijn dient, voordat er bodemingrepen plaatsvinden, een archeologisch onderzoek uit te worden gevoerd. De uitkomsten hiervan dienen door het bevoegde gezag te worden meegenomen in de belangenafweging.

De zorgplicht voor het archeologisch erfgoed is vastgelegd in de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz), die is geïmplementeerd in de Monumentenwet 1988. De wet regelde:

  • Bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem;
  • Inpassen van archeologisch erfgoed in de ruimtelijke ordening;
  • Financiering onderzoek: de veroorzaker betaalt.

Op 1 juli 2016 is de nieuwe Erfgoedwet in werking getreden. Deze wet vervangt onder meer de Monumentenwet 1988 en de Wamz. In artikel 9.1 van de Erfgoedwet is echter bepaald dat tot het tijdstip waarop de nieuwe Omgevingswet in werking is getreden de bepalingen uit de Monumentenwet 1988 met betrekking tot archeologie van toepassing blijven. Naar verwachting zal de Omgevingswet 01 januari 2024 in werking treden.

Beleid archeologie gemeente Waterland

Het archeologisch beleid van de gemeente Waterland is vastgelegd in de 'Archeologienota Waterland 2011'. In deze nota is verwoord hoe het behoud van archeologische waarden of het onderzoek daarnaar worden zeker gesteld. In de Archeologienota worden archeologische monumenten en vijf categorieën met archeologische verwachtingswaarden onderscheiden (zie onderstaande tabel).

Deze categorieën zijn weergegeven op een beleidskaart. Deze beleidskaart is opgesteld op basis van de kennis die de afgelopen jaren is verkregen bij diverse archeologische onderzoeken en op basis van de kennis over de ontstaansgeschiedenis van het gebied.

Categorie   Omschrijving  
Rijksbeschermd archeologisch monument   Bij alle bodemingrepen rekening houden met archeologie. Er is een monumentenvergunning vereist.  
1   Bij alle bodemingrepen rekening houden met archeologie.  
2   Rekening houden met archeologie bij een planomvang vanaf 100 m2 en diepte van grondroerende werkzaamheden vanaf 35 centimeter  
3   Rekening houden met archeologie bij een planomvang vanaf 500 m2 en diepte van grondroerende werkzaamheden vanaf 40 centimeter  
4   Rekening houden met archeologie bij een planomvang vanaf 2.500 m2 en diepte van grondroerende werkzaamheden vanaf 40 centimeter  
5   Rekening houden met archeologie bij een planomvang vanaf 10.000 m2 en diepte van grondroerende werkzaamheden vanaf 40 centimeter  

tabel 4 - Archeologische categorieën

5.10.2 Toetsing en uitgangspunten voor het wijzigingsplan

Op basis van het bestemmingsplan is op het plangebied de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 1' en 'Waarde - Archeologie 4' van toepassing. Gezien er geen nieuwbouw is voorzien en enkel voormalige agrarische bijgebouwen zullen worden gesloopt, is een archeologisch onderzoek niet noodzakelijk. De ondergrenzen (diepte en/of oppervlak) conform de dubbelbestemmingen worden niet overschreden.

5.10.3 Conclusie

Er zijn geen belemmeringen vanuit het aspect archeologie voor het beoogde plan dat in dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt.

De dubbelbestemmingen worden één op één uit het onderliggende bestemmingsplan overgenomen, teneinde de bescherming van eventuele archeologische waarden bij eventuele grondroerende werkzaamheden in de toekomst te borgen.

5.11 Cultuurhistorie

5.11.1 Beleid en regelgeving

Goede ruimtelijke ordening betekent dat er onder meer bij het opstellen van ruimtelijke plannen, een integrale afweging plaatsvindt van alle belangen die effect hebben op de kwaliteit van de ruimte. Een van die belangen is de cultuurhistorie. Het bestemmingsplan is daarbij een belangrijk instrument om cultuurhistorische waarden in een gebied te beschermen.

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (art. 3.1.6) dienen cultuurhistorische waarden uitdrukkelijk te worden meegewogen bij het vaststellen van bestemmingsplannen en wijzigingsplannen.

5.11.2 Toetsing en uitgangspunten voor het bestemmingsplan

Binnen het plangebied zijn geen objecten met een rijks- provinciale of gemeentelijk beschermde status gelegen. Met dit plan blijft een stolp behouden, dit wordt geborgd met de beschermende bepalingen in de bestemming Wonen - Stolp.

5.11.3 Conclusie

Vanuit het aspect cultuurhistorie zijn er geen belemmeringen voor dit wijzigingsplan.

5.12 M.e.r.-beoordeling

5.12.1 Wettelijk kader

De milieueffectrapportage (m.e.r.) is volgens de Wet milieubeheer verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. Welke activiteiten dat betreft is aangegeven in het Besluit mer en de daarbij behorende bijlage. In de bijlage is onderscheid gemaakt tussen een:

  • C-lijst met m.e.r.-plichtige activiteiten en daarbij behorende drempelwaarden;
  • D-lijst met m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten en de daarbij behorende drempelwaarden.

Het doel van de m.e.r. is het milieubelang volwaardig mee te laten wegen bij de vaststelling van deze plannen en besluiten. Een belangrijk product van de m.e.r.-procedure is het milieueffectrapport (MER). Bij sommige besluiten is niet meteen duidelijk of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. In deze grensgevallen moet eerst worden beoordeeld of sprake is van een m.e.r.-plicht. Dit gebeurt door middel van een aparte procedure, de zogenoemde m.e.r.-beoordeling.

Deze m.e.r.-beoordeling is ook vereist voor activiteiten die onder de drempelwaarden van het Besluit m.e.r. liggen. In dat geval gelden er geen vormvoorschriften en is sprake van een vormvrije m.e.r.-beoordeling.

Bij de vormvrije m.e.r.-beoordeling moet er volgens bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling worden getoetst aan de 3 volgende hoofdcriteria:

  • de kenmerken van het project;
  • de plaats van het project;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.
5.12.2 Toetsing en uitgangspunten voor het wijzigingsplan

Het voorliggende wijzigingsplan voorziet slechts in de functiewijziging van een voormalig agrarisch bedrijf naar een (dubbele) woonfunctie. Daarbij is sprake van slechts één nieuwe woning door splitsing. Daarmee wordt het plan niet aangemerkt als een stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van het Besluit m.e.r. In dit kader wordt ook verwezen naar de uitspraak van de ABRvS op 12 juni 2019 (zaaknummer 201807060/1/R1). In deze uitspraak is namelijk geoordeeld dat de wijziging van het gebruik van een perceel door de realisatie van onder andere twee eengezinswoningen niet aangemerkt wordt als een stedelijk ontwikkelingsproject indien het ruimtebeslag van de voorziene bebouwing beperkt is en dat de voorziene ontwikkeling gepaard gaat met een beperkte bebouwing op het perceel.

Dit geldt dus ook zonder meer voor het plangebied, aangezien hier een zelfstandige woning aanwezig is die wordt gesplitst in twee woningen waarbij de omvang van het pand niet groter wordt. Op grond van bovenstaande uitspraak en motivering wordt geconcludeerd dat in het kader van het voorliggende plan geen m.e.r.- procedure nodig is.

5.12.3 Conclusie

Voor het wijzigingsplan hoeft geen MER of (vormvrije) m.e.r.-beoordeling te worden gemaakt.

Hoofdstuk 6 JURIDISCHE ASPECTEN

6.1 Inleiding

6.1.1 Algemeen

Bij het opstellen van een wijzigingsplan dient het college van burgemeester en wethouders zich te houden aan de door de raad vastgestelde regels, zoals opgenomen in het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied Waterland 2011', inclusief het 'Waterland-Parapluplan 2018'. Het wijzigingsplan, als bedoeld in artikel 3.6 van de Wro, vormt daarom geen zelfstandig nieuw bestemmingsplan.

Met dit wijzigingsplan wordt invulling gegeven aan de wijzigingsbevoegdheid die de functieverandering van het agrarische bouwperceel naar de bestemming 'Wonen - Stolp' mogelijk maakt, zoals opgenomen in artikel 3.7 lid 8 uit het bestemmingsplan. Het wijzigingsplan heeft alleen betrekking op het perceel Overleek 22 te Monnickendam.

Het wijzigingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels tezamen vormen het juridisch bindende deel van het plan. Verbeelding en regels dienen te allen tijde in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast.

Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.

De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit wijzigingsplan geeft onder meer een weergave van de beweegredenen en de onderzoeksresultaten die aan het plan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het wijzigingsplan.

6.1.2 Digitaliseringsvereisten

Omdat het moederplan na 1 januari 2010 is vastgesteld, gelden bovendien de landelijke RO-standaarden en moet het wijzigingsplan eveneens digitaal beschikbaar worden gesteld. Het voorliggende wijzigingsplan voldoet hieraan.

Aangezien het wijzigingsplan geen zelfstandig plan is, maar onderdeel gaat uitmaken van het bestemmingsplan, kan in de regels worden volstaan met een 'van toepassingverklaring'.

6.2 Opbouw regels en verbeelding

6.2.1 Verbeelding

Het wijzigingsplan voorziet in de opname van de bestemmingen 'Agrarisch' en 'Wonen - Stolp' met bijbehorende aanduidingen op het perceel Overleek 22 te Monnickendam. Hiermee wordt de beoogde ontwikkeling mogelijk gemaakt. Tevens zijn op de verbeeldingen de dubbelbestemming ', 'Waarde - Archeologie 1', Waarde - Archeologie 4' en 'Waterstaat - Waterkering' opgenomen.

Op de gronden binnen het plangebied vervangt de verbeelding van het voorliggende wijzigingsplan de verbeelding van het bestemmingsplan.

6.2.2 Regels

Op het wijzigingsplan zijn de betreffende regels van het bestemmingsplan van overeenkomstige toepassing. De regels bestaan uit vier hoofdstukken en zijn afgestemd op de landelijke 'Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012' (SVBP2012):

  • Hoofdstuk 1 Inleidende regels;
  • Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels;
  • Hoofdstuk 3 Algemene regels;
  • Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels.

In hoofdstuk 1 zijn de inleidende regels opgenomen die van belang zijn voor de toepassing en interpretatie van de regels in de overige hoofdstukken. Het onderhavige wijzigingsplan is in dit hoofdstuk gedefinieerd, alsook het bestemmingsplan, waarbij voor de overige begrippen verder verwezen wordt naar de regeling uit het bestemmingsplan.

In hoofdstuk 2 zijn de bestemmingen 'Agrarisch' en 'Wonen - Stolp' met bijbehorende aanduidingen en de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 1', 'Waarde - Archeologie 4' en 'Waterstaat - Waterkering' opgenomen. Hier wordt verwezen naar de regels van de betreffende bestemmingen die in het bestemmingsplan zijn opgenomen. Deze zijn één op één van toepassing, met dien verstande dat aan de bestemming 'Wonen - Stolp' een extra voorwaardelijke bepaling in de specifieke gebruiksregels is opgenomen aangaande de sloop van de bestaande bebouwing. Deze voorwaardelijke bepaling volgt uit het beleidskader Afsprakenkader Ontwikkeling Landbouw en Landschap Waterland-oost.

In hoofdstuk 3 zijn algemene regels opgenomen. Omdat deze eveneens identiek zijn aan het bestemmingsplan, wordt hiernaar verwezen. Tevens is in dit hoofdstuk een anti-dubbeltelregel opgenomen. Dit omdat het Besluit ruimtelijke ordening bepaalt dat in ieder bestemmingsplan, waaronder ook wijzigingsplannen, een anti-dubbeltelregel moet worden opgenomen.

Tot slot staan in hoofdstuk 4 de overgangs- en slotregels. De regeling voor het overgangsrecht is overgenomen uit het Besluit ruimtelijke ordening. In de slotregel is vermeld hoe de regels van het onderhavige wijzigingsplan kunnen worden aangehaald.

Hoofdstuk 7 UITVOERBAARHEID

7.1 Inleiding

Wettelijk bestaat de verplichting om inzicht te geven in de uitvoerbaarheid van een wijzigingsplan. Onderdeel hiervan is de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid. Ook wordt er in dit hoofdstuk aandacht besteedt aan het aspect grondexploitatie.

7.2 Economische uitvoerbaarheid

Op grond van artikel 6.12 van de Wro is het verplicht voor gronden waarvoor een wijzigingsplan wordt opgesteld een exploitatieplan vast te stellen. In artikel 6.12 lid 2 Wro is bepaald dat geen exploitatieplan hoeft te worden vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in de in het plan begrepen gronden anderszins verzekerd is. Eveneens hoeft geen exploitatieplan te worden vastgesteld als:

  • er geen sprake is van een bouwplan als bedoeld in artikel 6.12, lid 1 van de Wro;
  • het totaal der exploitatiebijdragen dat met toepassing van artikel 6.19 van de Wro kan worden verhaald, minder bedraagt dan € 10.000,-;
  • er geen verhaalbare kosten zijn als bedoeld in artikel 6.2.4, onderdelen b tot en met f, van het Bro;
  • de verhaalbare kosten, bedoeld in artikel 6.2.4, onderdelen b tot en met f, van het Bro, uitsluitend de aansluiting van een bouwperceel op de openbare ruimte of de aansluiting op nutsvoorzieningen betreffen.

Het onderhavige wijzigingsplan maakt een functiewijziging van het (voormalige agrarische bedrijf naar een woonfunctie mogelijk, inclusief de verplichte sloop van de voormalige agrarische bedrijfsgebouwen. Hierbij zijn er geen verhaalbare kosten als bedoeld in artikel 6.2.4 onderdelen b tot en met f van het Bro. Derhalve hoeft er geen exploitatieplan te worden vastgesteld.

De beoogde ontwikkeling in het plangebied betreft een particulier initiatief op particulier grondeigendom. Alle kosten die verbonden zijn aan het plan komen dan ook voor rekening van de initiatiefnemer. Bovendien is er door de gemeente met de initiatiefnemer een planschadeovereenkomst afgesloten. Hierdoor zijn er geen kosten voor de gemeente Waterland aan de ontwikkeling verbonden.

Geconcludeerd kan worden dat het vaststellen van een exploitatieplan niet noodzakelijk is en het wijzigingsplan economisch uitvoerbaar is.

7.3 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

7.3.1 Voorbereiding

In artikel 3.9a van de Wro is aangegeven dat op de voorbereiding van een wijzigingsplan afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing is.

Voorafgaand aan de ter inzage legging is vooroverleg gevoerd met de gebruikelijke vooroverlegpartners, in het kader van artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Hieruit zijn geen opmerkingen naar voren gekomen.

7.3.2 Ter inzagelegging

Het ontwerp wijzigingsplan doorloopt vervolgens de in de Wro opgenomen formele planprocedure. Dit betekent dat het ontwerp wijzigingsplan gedurende zes weken ter inzage wordt gelegd. Tijdens deze periode wordt eenieder de gelegenheid geboden tot het indienen van zienswijzen.

7.3.3 Vaststelling

Het ontwerp wijzigingsplan heeft met ingang van 29 december 2023 gedurende zes weken ter inzage gelegen. Gedurende deze periode zijn geen zienswijzen ontvangen.