direct naar inhoud van TOELICHTING
Plan: Monnickendam - Noordeinde 80-86
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0852.BPKMnoordeinde8086-va01

TOELICHTING

Hoofdstuk 1 INLEIDING

1.1 Aanleiding

Door de eigenaar van het perceel Noordeinde 80-86 te Monnickendam, is een bouwplan ontwikkeld voor de realisatie van 10 wooneenheden, in de vorm van 4 aaneengebouwde woningen en 6 appartementen, ter plaatse van het voormalige garagebedrijf.

Het initiatief is niet passend in het vigerende bestemmingsplan 'Monnickendam Binnen de vesting 2013' en derhalve dient een nieuw bestemmingsplan opgesteld te worden om de beoogde ontwikkeling planologisch-juridisch mogelijk te maken. Voorliggend bestemmingsplan Monnickendam - Noordeinde 80-86 voorziet hierin.

1.2 Plangebied

Het plangebied betreft de percelen bekend als Noordeinde 80-86 in het historische centrum van Monnickendam.

Het betreft een voormalig garagebedrijf, inclusief achtergelegen terrein. (zie figuren 1 en 2)

afbeelding "i_NL.IMRO.0852.BPKMnoordeinde8086-va01_0001.jpg"
figuur 1 - Ligging van het plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0852.BPKMnoordeinde8086-va01_0002.jpg"
figuur 2 - Luchtfoto plangebied

Ten zuiden van het bedrijfspand ligt de Moordsteeg, die het Noordeinde met de Havenstraat verbind.

Het betreft de kadastrale percelen bekend als 1891, 1893 en 3095 van de (kadastrale) gemeente Monnickendam, sectie A. Het plangebied is 1.145 m2 groot.

1.3 Vigerend bestemmingsplan

1.3.1 Monnickendam Binnen de Vesting 2013

Het plangebied maakt deel uit van het bestemmingsplan 'Monnickendam Binnen de Vesting 2013' dat op 15 mei 2014 onherroepelijk is geworden. Het heeft daarin de bestemming 'Bedrijf' (artikel 3) en de dubbelbestemmingen 'Waarde-Archeologie 2' (artikel 27), Waarde - Beschermd stadsgezicht' (artikel 30) en 'Waterstaat - Waterkering' (artikel 32).

afbeelding "i_NL.IMRO.0852.BPKMnoordeinde8086-va01_0003.jpg"
figuur 3 - Uitsnede vigerend bestemmingsplan (plangebied rood omkaderd)

1.3.2 Bestemmingsplan Waterland - Parapluplan 2018

Met het bestemmingsplan 'Waterland - Parapluplan 2018' zijn enkele ondergeschikte aanpassingen van diverse geldende bestemmingsplannen en wijzigingsplannen in de gemeente Waterland doorgevoerd. Dit zogeheten paraplubestemmingsplan (hierna: parapluplan) is een herstelbestemmingsplan dat een doorwerking heeft op alle onderliggende vastgestelde en van toepassing verklaarde bestemmingsplannen en wijzigingsplannen. Het doel van het parapluplan is:

  • om de geldende bestemmingsplannen en wijzigingsplannen van de gemeente Waterland in overeenstemming te brengen met de verplichting die volgt uit de Reparatiewet BZK 2014. De bouwverordening is voor het bestemmingsplan namelijk niet meer van toepassing en regelingen met betrekking tot parkeren dienen daarom in een bestemmingsplan te worden opgenomen. De regeling voor parkeren in de gemeente Waterland vindt zijn grondslag in het 'Beleid Parkeerbehoefte, laad- en losruimte gemeente Waterland', zoals benoemd in paragraaf 5.11;
  • ter reparatie van omissies in de toelichting, regels en verbeelding van geldende bestemmingsplannen en wijzigingsplannen, en;
  • ter verwerking van beleidswijzigingen in geldende bestemmingsplannen en wijzigingsplannen.

Tevens worden in het parapluplan enkele nieuwe begrippen toegevoegd, die in voorliggend bestemmingsplan zijn opgenomen.

1.4 Opbouw bestemmingsplan

Het (postzegel)bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsbepalingen van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding zijn de verschillende bestemmingen vastgelegd, in de regels (per bestemming) de bouw- en gebruiksmogelijkheden. Het Bro bepaalt dat een bestemmingsplan vergezeld gaat van een toelichting. Deze toelichting heeft geen juridische status, maar is wel belangrijk als het gaat om de onderbouwing van hetgeen in het bestemmingsplan is geregeld.

De toelichting van dit bestemmingsplan is objectgericht opgezet, hetgeen betekent dat verwijzingen vanuit de toelichting naar de planregels (en vice versa) zijn opgenomen. Dit komt de digitale raadpleegbaarheid van het plan ten goede. Het bestemmingsplan voldoet aan de eisen van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012.

Voor de verbeelding op papier wordt gebruik gemaakt van topografische en kadastrale ondergronden. Deze ondergronden zijn niet altijd actueel en tonen niet altijd alle bebouwing. Deze ondergronden dienen slechts ter oriëntatie. In het vaststellingsbesluit is opgenomen welke ondergrond is gebruikt bij het opstellen van het plan.

De ondergronden (waaronder luchtfoto's) die worden gebruikt op de landelijke website www.ruimtelijkeplannen.nl worden beschikbaar gesteld door de website zelf. Ook die ondergronden zijn niet altijd actueel en tonen niet altijd alle bebouwing. De gemeente heeft daar geen invloed op.

1.5 Leeswijzer

De toelichting is als volgt opgebouwd. Hoofdstuk 2 beschrijft de bestemmingen en geeft weer waarom de hierin opgenomen keuzes zijn gemaakt. Hoofdstuk 3 geeft in hoofdlijnen de uitgangspunten voor het bestemmingsplan weer. Hoofdstuk 4 geeft inzicht in de huidige ruimtelijke en functionele situatie. Het achterliggende beleid, dat is gebruikt bij de keuze voor de bestemmingen, staat beschreven in hoofdstuk 5. De milieu- en omgevingsaspecten zijn uitgewerkt in hoofdstuk 6. Hoofdstuk 7 gaat in op de economische en de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 HUIDIGE SITUATIE

2.1 Huidige situatie

In de huidige situatie staat op het Noordeinde 80-86 een voormalig garagebedrijf met een bedrijfs/winkelpand. Het is de afgelopen periode als tijdelijk woonverblijf gebruikt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0852.BPKMnoordeinde8086-va01_0004.png"
figuur 4 - Foto's bestaande gevels Noordeinde 80-86

afbeelding "i_NL.IMRO.0852.BPKMnoordeinde8086-va01_0005.png"
figuur 5 - Zicht op hoek Noordeinde-Moordsteeg

2.2 Beschermd stadsgezicht

Het plangebied ligt binnen het beschermd stadsgezicht van Monnickendam (zie Bijlage 1). Voor het beschermd stadsgezicht is een dubbelbestemming opgenomen. Deze dubbelbestemming is behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, herstel en de uitbouw van de cultuurhistorische en ruimtelijke waarden van het gebied en zijn bebouwing. In de dubbelbestemming zijn regels gesteld opgenomen voor de bebouwing. Ook is voor een aantal werken en werkzaamheden een omgevingsvergunning nodig.

In de dubbelbestemming voor het beschermd stadsgezicht is gewerkt met een voorgevelrooilijn. Dat betekent dat bij nieuwbouw gebouwen in de naar deze lijn gekeerde zijde gebouwd moeten worden. Daarmee blijft ook het verloop van de gevels in stand.

Hoofdstuk 3 PLANBESCHRIJVING

Het bouwplan behelst de realisatie van 10 wooneenheden op het perceel Noordeinde 80-86 te Monnickendam. Aan het Noordeinde worden 6 appartementen gebouwd in verschillende bouwlagen. Aanvullend worden aan de Moordsteeg 4 woningen gebouwd.

Aan het Noordeinde voorziet een onderdoorgang naar een toegang tot het achtergelegen binnenterrein waar parkeerplaatsen en bergingen zijn voorzien.

afbeelding "i_NL.IMRO.0852.BPKMnoordeinde8086-va01_0006.jpg"
figuur 6 - Gevels Noordeinde (rood omkaderd het bouwplan)
afbeelding "i_NL.IMRO.0852.BPKMnoordeinde8086-va01_0007.jpg"
figuur 7 - Gevels Moordsteeg

Welstands- en stedebouwkundig advies

In eerste instantie is vooroverleg gevoerd met de gemeente over een uitgebreider bouwplan met meer woningen en grotere bouwhoogtes.

In het proces van de totstandkoming van het bouwplan is geluisterd naar de omgeving. In een vroeg stadium heeft de initiatiefnemer zijn plan gepresenteerd aan de omgeving. Dit heeft geleid tot een aanpassing van het bouwplan als gevolg van bedenkingen ten aanzien van de bouwhoogte. Concreet is er een bouwlaag verwijderd.

Het welstands- en stedenbouwkundig advies over het initiële plan luidde dat er sprake was van strijdigheid met bouwmassa's in de directe omgeving en het beschermde stadsgezicht.

Als gevolg hiervan is het bouwplan aangepast; het plan is hiermee stedenbouwkundig passend in het straatbeeld. De welstandscommissie heeft het plan positief beoordeeld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0852.BPKMnoordeinde8086-va01_0008.png"
figuur 8 - Straatbeeld Noordeinde (vanuit noorden)

Woningen

In totaal worden er 10 wooneenheden mogelijk gemaakt. In de planvorming is rekening gehouden met 4 woningen in de Moordsteeg. Deze zullen als sociale woning door een woningcorporatie worden afgenomen. De 6 appartementen aan het Noordeinde worden als vrije sector woning met een woonoppervlak van circa 150 m2 ontwikkeld.

Parkeren

Het plan voorziet in 15 parkeerplaatsen op het achtergelegen binnenterrein. Dit terrein is via een onderdoorgang bereikbaar via het Noordeinde.

afbeelding "i_NL.IMRO.0852.BPKMnoordeinde8086-va01_0009.jpg"
figuur 9 - Plattegrond peilniveau (begane grond)

In paragraaf 5.11 wordt nader ingegaan op de parkeersituatie in relatie tot het gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 4 BELEIDSKADER

4.1 Inleiding

Ruimtelijke plannen dienen te passen binnen wetten, regels en beleid van het Rijk, de provincie, eventueel regionaal gevoerd beleid op intergemeentelijk niveau en in lijn te zijn met het eigen gevoerde gemeentelijk beleid. De meest relevante beleidsaspecten die betrekking hebben op de beoogde woningbouwontwikkeling worden in dit hoofdstuk beschouwd.

Onderscheid is aangebracht in rijksbeleid (paragraaf 4.2), provinciaal beleid (paragraaf 4.3), regionaal beleid (paragraaf 4.4) en gemeentelijk beleid (paragraaf 4.5). Het beleid ten aanzien van water is in één separate paragraaf (4.6) opgenomen.

4.2 Rijksbeleid

4.2.1 Nationale Omgevingsvisie

De kaders van het rijksbeleid op het gebied van de fysieke leefomgeving zijn opgenomen in de Nationale Omgevingsvisie (NOVI). De NOVI is op 11 september 2020 vastgesteld en is vanaf 12 februari 2021 bindend voor het Rijk als geldende visie onder Wet ruimtelijke ordening. De NOVI vervangt daarmee de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR, 2012).

Met de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) geeft het Rijk een langetermijnvisie op de toekomst en de ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. Nederland staat immers voor een aantal urgente opgaven, die zowel lokaal, nationaal als wereldwijd spelen. Het zijn grote en complexe opgaven op het gebied van klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw. Deze opgaven zullen Nederland flink veranderen.

De toenemende druk op de fysieke leefomgeving vraagt daarbij om een actiever Rijksoverheid. De NOVI stelt een integrale aanpak voor: integraal, samen met andere overheden en maatschappelijke organisatie, en met meer regie vanuit het Rijk. Regie vanuit het Rijk betekent echter niet het centraliseren van taken en verantwoordelijkheden; wel het geven van richting op grote opgaven en regie op goed samenspel, zowel publiek als publiek/privaat.

In de NOVI zijn deze maatschappelijke opgaven samengevat in vier prioriteiten:

  • ruimte voor klimaat adaptatie en energietransitie;
  • duurzaam economisch groeipotentieel;
  • sterke en gezonde steden en regio's;
  • toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Om dit te bereiken worden 21 nationale belangen benoemt in de NOVI waarop de nationale overheid zich richt. Deze hebben onder andere betrekking op het zorgdragen voor een woningvoorraad die aansluit op de woonbehoeften, het waarborgen en realiseren van een veilig, robuust en duurzaam mobiliteitssysteem, het beperken van klimaatverandering, het waarborgen van de hoofdinfrastructuur voor transport van stoffen via (buis)leidingen, het behouden en versterken van cultureel erfgoed en landschappelijke en natuurlijke kwaliteiten van (inter)nationaal belang en het verbeteren en beschermen van natuur en biodiversiteit.

4.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Ten behoeve van de bescherming en de verwezenlijking van de nationale belangen, worden in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) algemene regels voorgeschreven die bindend zijn voor de lagere overheden als provincie en gemeente. Hoewel in het Barro de kaderstellende uitspraken uit de voorheen geldende SVIR werden bevestigd, blijven deze ook onder de NOVI gelden. Het gaat hierbij onder meer om de volgende onderwerpen:

  • Rijksvaarwegen;
  • Hoofdwegen en hoofdspoorwegen;
  • Elektriciteitsvoorziening;
  • Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen;
  • Natuurnetwerk Nederland (voorheen Ecologische hoofdstructuur);
  • Primaire waterkeringen buiten het kustfundament;
  • IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte).

4.2.3 Besluit ruimtelijke ordening (Bro)

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) zijn regels opgenomen die eisen stellen aan de inhoud van een toelichting op een bestemmingsplan. Een toelichting dient een verantwoording van de in het plan gemaakte keuzen te bevatten, net als een waterparagraaf, de uitkomsten van het vooroverleg, resultaten van verrichte onderzoeken, inzichten over de uitvoerbaarheid van het plan, etc. Deze toelichting voldoet daaraan.


Verder dienen bestemmingsplannen die voorzien in nieuwe stedelijke ontwikkelingen een verantwoording te bevatten aan de hand van de zogenoemde 'Ladder voor duurzame verstedelijking' (hierna: de Ladder), die is vastgelegd in artikel 3.1.6, tweede lid Bro. Dit afwegingskader verplicht overheden tot het maken van een zorgvuldige ruimtelijke afweging bij het mogelijk maken van nieuwe stedelijke ontwikkelingen in een bestemmingsplan. Het doel is om te komen tot zorgvuldig ruimtegebruik. De Ladder is daarmee een belangrijk instrument voor een goede ruimtelijke ordening.

De Ladder ziet erop toe dat de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving bevat van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting vervolgens een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Alvorens te toetsen aan de Ladder dient te worden vastgesteld of sprake is van een stedelijke ontwikkeling. Dit begrip is in artikel 1.1.1 Bro gedefinieerd als een "ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen". Uit de tot dusver gevormde jurisprudentie ten aanzien van dit begrip blijkt dat de omvang van de ontwikkeling een rol speelt. Zo wordt een project vanaf 12 woningen of meer aangemerkt als een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de zin van het Bro.

Voorliggend initiatief maakt 10 woningen mogelijk binnen bestaande stedelijk gebied en is daarom niet als stedelijke ontwikkeling aan te merken. Bovendien is er sprake van een ontwikkeling in het bestaand stedelijk gebied, waarbij geen kostbaar gebied verloren gaat.

Nadere toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking kan daarom achterwege blijven.

4.2.4 Conclusie Rijksbeleid

Voorliggend initiatief is in overeenstemming met het geldende rijksbeleid.

4.3 Provinciaal beleid

4.3.1 Omgevingsvisie NH2050

Op 19 november 2018 hebben Provinciale Staten van Noord-Holland de Omgevingsvisie NH2050 'Balans tussen economische groei en leefbaarheid' vastgesteld.
De Omgevingsvisie richt zich op langetermijn-ambities en -doelen, met oog voor kwaliteiten die de provincie wil koesteren. Tegelijkertijd wordt met de visie geprobeerd in te spelen op veranderingen en transities die (ook) tijd nodig hebben.

De visie geeft daarmee enerzijds richting en houvast naar een onbekende toekomst, en anderzijds voldoende ruimte en handelingsperspectief om te anticiperen op nieuwe ontwikkelingen. Met de visie wordt dus geen eindbeeld voor 2050 gegeven, maar laat in algemene zin wel zien wat de ontwikkelprincipes zijn voor de hele provincie om een hoge leefomgevingskwaliteit te bieden. De provincie streeft daarbij naar een evenwichtige balans tussen economische groei en leefbaarheid, wat in de omgevingsvisie de hoofdambitie wordt genoemd.

Ten opzichte van de voorgaande provinciale structuurvisie zijn er, gelet op voorliggend bestemmingsplan en deze ontwikkeling, geen wezenlijke veranderingen in het ruimtelijke beleid. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient namelijk nog steeds rekening gehouden te worden met de ruimtelijke kwaliteit, duurzaam ruimtegebruik en klimaatbestendigheid. De provincie wil steden optimaal benutten, landschappen open houden en ruimte bieden aan economie en woningbouw. Een en ander is nader uitgewerkt in de provinciale omgevingsverordening.

4.3.2 Omgevingsverordening NH2020

Op 1 september 2020 hebben Gedeputeerde Staten het eindconcept Omgevingsverordening NH2020 vastgesteld, waarna op 22 en 29 oktober 2020 de Provinciale Staten van Noord-Holland hebben ingetemd en de verordening in november 2020 in werking zal terden.
De nieuwe provinciale verordening is voorbereid en opgezet volgens de vereisten uit de nieuwe Omgevingswet.

De verordening is, met het oog op duurzame ontwikkeling, de bewoonbaarheid van de provincie en de bescherming en verbetering van het leefmilieu, gericht op het in onderlinge samenhang:

  • 1. bereiken en in stand houden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit;
  • 2. behoud en herstel van de biologische diversiteit; en
  • 3. doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de fysieke leefomgeving ter vervulling van maatschappelijke behoeften.

De Omgevingsverordening stelt regels waaraan ruimtelijke plannen, waarbij wordt afgeweken van het bestemmingsplan, dienen te voldoen. In tegenstelling tot de Omgevingsvisie NH2050 is de verordening bindend.

Het voorliggende plan ligt in de bebouwde kern van Monnickendam. Het plangebied is niet gelegen in het werkingsgebied Landelijk gebied, MRA-Landelijk gebied of Bijzonder provinciaal Landschap. Het is ook geen nieuwe stedelijke ontwikkeling.

Artikel   Toetsingscriterium   Conclusie  
Artikel 6.3 Nieuwe stedelijke ontwikkelingen   1. Een ruimtelijk plan kan uitsluitend voorzien in een nieuwe stedelijke ontwikkeling als de ontwikkeling in overeenstemming is met de binnen de regio gemaakte schriftelijke afspraken.
2. Gedeputeerde Staten stellen nadere regels aan de afspraken bedoeld in het eerste lid.  
Voorliggende ontwikkeling betreft de realisatie van 10 wooneenheden in de kern van Monnickendam. Dit betreft een ontwikkeling binnen het bestaand stedelijk gebied.

Aanvullend zijn in breder verband afspraken gemaakt over aantallen te realiseren woningen.

De ontwikkeling past in dit kader.  
Artikel 6.62 Klimaatadaptatie   1. De toelichting van een ruimtelijk plan dat een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling mogelijk maakt bevat een
beschrijving van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met de risico’s van klimaatverandering.
2. In de beschrijving wordt in ieder geval betrokken het risico op:
a. wateroverlast;
b. overstroming;
c. hitte; en
d. droogte.
3. De beschrijving omschrijft tevens de maatregelen en voorzieningen die worden getroffen om de in het tweede
lid omschreven risico’s te voorkomen of te beperken en de afweging die daarbij is gemaakt.
4. De beschrijving wordt opgesteld na overleg met in ieder geval het waterschap in wiens beheergebied de
ontwikkeling plaatsvindt.  
Het onderhavige plan houdt rekening met de mogelijke risico's van klimaatverandering. In hoofdstuk 5 wordt dieper ingegaan op verschillende milieuaspecten.  
Artikel 6.77 Regionale waterkeringen   1. Ter plaatse van het werkingsgebied Regionale waterkering voorziet het ruimtelijk plan in bescherming van de
waterkerende functie door op deze functie toegesneden bestemmingen en regels.
2. Ter plaatse van het werkingsgebied beschermingszone regionale waterkering voorziet een ruimtelijk plan in een beschermingszone aan weerszijden van de waterkering waar geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen
toegestaan zijn.
3. In afwijking van het tweede lid zijn nieuwe ontwikkelingen mogelijk indien hierover blijkens de toelichting
bij het ruimtelijk plan overeenstemming is bereikt tussen betrokken gemeenten, waterbeheerder en provincie.  
Het plangebied maakt deel uit van een regionale waterkering. In het kader van bescherming van deze waterkering is overeenstemming bereikt met de gemeente, de waterbeheerder en de provincie. Hier wordt verder over uitgeweid in paragraaf 5.7.2.

Voor de volledigheid wordt gemeld dat de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkeing' van kracht blijft en overgenomen is in onderhavig bestemmingsplan, ter bescherming van de waterkering bij toekomstige werkzaamheden.  

Tabel 1 - Afweging omgevingsverordening NH2020

4.3.3 Provinciale Woonvisie 2010-2020

Op 27 september 2010 hebben Provinciale Staten van Noord-Holland een woonvisie vastgesteld voor de periode 2010-2020. In deze visie verschuift de nadruk van het kwantitatieve woningvraag naar de kwalitatieve woningvraag. Speerpunten in het beleid zijn:

  • 1. Verbeteren van de afstemming tussen vraag en aanbod voor alle consumenten, en specifiek voor doelgroepen die minder kansen hebben op het vinden van een geschikte woning.
  • 2. Verbeteren van de mate waarin voorzieningen in de woonomgeving aansluiten bij de vraag van bewoners.
  • 3. Verbeteren van de duurzaamheid van het woningaanbod en de woonomgeving.

De uitwerking hiervan vindt plaats in Regionale Actieprogramma's (RAP's). Het woningbouwprogramma dat dit bestemmingsplan planologisch mogelijk maakt, is in overeenstemming met de doelstellingen en afspraken van het RAP van de voormalige stadsregio Amsterdam. De afspraken van het RAP worden nader besproken in paragraaf 4.4.2.

4.3.4 Conclusies provinciaal beleid

Er zijn geen strijdigheden met het provinciaal beleid geconstateerd.

4.4 Regionaal beleid

4.4.1 Samenwerkingsagenda Regionale Woningmarkt 2016-2020

Op 30 juni 2016 is de Samenwerkingsagenda Regionale Woningmarkt 2016-2020 vastgesteld. Hierin is opgenomen op welke thema’s de gemeenten in de Stadsregio Amsterdam op het gebied van de woningmarkt willen blijven samenwerken. Dit zijn de thema’s woningbouwproductie, betaalbare voorraad en woonruimteverdeling.

De regionale samenwerkingsagenda is de ‘paraplu’ voor de diverse gemeentelijke woonvisies in de regio en geeft de gezamenlijke ambities en opgaven weer. De gemeenten werken dit verder uit in hun lokale woonvisie. Op regionaal niveau wordt afgestemd over de vraag in hoeverre de lokale plannen bijdragen aan de regionale ambities en opgaven. De opgaven en acties uit deze samenwerkingsagenda vormen een belangrijke basis voor het Regionaal Actieprogramma Wonen 2016-2020 (RAP 2016-2020) van de Stadsregio Amsterdam. In paragraaf 4.4.2 wordt nader ingegaan op het RAP 2016-2020.

Op basis van de opgaven en rekening houdend met de randvoorwaarden die zijn opgenomen in de Samenwerkingsagenda Regionale Woningmarkt 2016-2020 heeft een verder uitwerking plaatsgevonden in de Woonvisie Waterland 2020 (zie paragraaf 4.5.2).

Voorliggend plan is een bestemmingsplan ten behoeve van nieuwe ontwikkelingen ten opzichte van de bestande situatie. In navolgende paragrafen wordt dit nader getoetst ten opzichte van de relevante beleidskaders.

4.4.2 Regionaal Actieprogramma Wonen

Eind 2016 is door de afzonderlijke colleges van de gemeenten behorende bij de voormalige stadsregio Amsterdam het Regionaal Actieprogramma Wonen 2016-2019 (RAP) vastgesteld. De gemeenten behorende tot de voormalige stadsregio Amsterdam hebben vervolgens aanvullend op deze RAP een oplegger gemaakt, welke in elke gemeente afzonderlijk nog door de colleges van burgemeester en wethouders zijn vastgesteld. Voor de gemeente Waterland geldt de vaststellingsdatum van deze oplegger van 18 juli 2017. De RAP met oplegger is toegestuurd naar de provincie Noord-Holland en die heeft op 7 september 2017 hiermee ingestemd. Op deze wijze zijn de woningen regionaal afgestemd.

In het RAP wordt onder andere een beschrijving gegeven van de regionale woningbouw opgaven en acties die per deelregio zijn uitgewerkt, de regionale woningmarkt en de vooruitblik op ontwikkelingen op de woningmarkt.

Kwantitatieve woningbehoefte

In bijlage 6 van het RAP is voor de regio Zaanstreek-Waterland (waarvan de gemeente Waterland deel uitmaakt) het basisscenario woningbehoefte 2015-2025 in tabelvorm weergegeven. Hieruit blijkt dat er voor alle categorieën koopwoningen behoefte is aan extra woningen en voor huurwoningen hoofdzakelijk behoefte is aan huurwoningen tot een huur van € 711,00 per maand.

Kwalitatieve woningbehoefte

Bijlage 8 van het RAP geeft de woningbehoefte 2015-2025 en plancapaciteit 2016 weer. Dit betreft de productiecapaciteit voor de gehele beschouwde periode zoals deze bekend is per 2016. Er is daarbij een onderscheid gemaakt tussen ééngezins- en meergezinswoningen, tussen stedelijk en sub-urbaan en tussen koop- en huurwoningen.

De behoefte aan een- en meergezinswoningen in stedelijk gebied overstijgt daarbij ruim de voorziene plancapaciteit. Hieruit blijkt dat er in de regio een grote vraag is naar extra een- en meergezinswoningen. Deze vraag doet zich voor in alle segmenten.

Planontwikkeling

Alhoewel de locatie aan het Noordeinde 80-86 te Monnickendam nog niet is meegenomen in het RAP, past de ontwikkeling binnen de geschetste vraag in de regio. Ook geldt dat woningen in het plangebied worden gerealiseerd in zowel het goedkope(re) als het middeldure tot dure huur- en/of koopsegment. Daarmee is het passend binnen het programma. Het plan zal worden meegenomen in de eerstvolgende regionale afstemming voor woonruimte.

Op basis van vorenstaande informatie kan worden geconcludeerd dat sprake is van een actuele regionale behoefte aan de woningen die met dit bestemmingsplan planologisch mogelijk worden gemaakt.

4.4.3 Regiovisie Waterland 2040

In de Regiovisie Waterland 2040 (januari 2009) hebben de zeven gemeenten in de regio Waterland hun koers bepaald voor het ruimtelijk beleid op lange termijn. Het centrale motto van de visie is 'Vitaal met Karakter'. In de visie staat behoud en zo mogelijk versterking van het kenmerkende authentieke karakter van de regio voorop, maar wel met de noodzakelijke sociaal-economische en infrastructurele impulsen om de kernen vitaal te houden en de regio binnen de Metropoolregio Amsterdam bereikbaar te maken. Ten aanzien van wonen is de realisering van de afspraken uit het Convenant Binnenstedelijke Opgave (ICT - Intensiveren, Combineren en Transformeren) Waterlands Wonen een hard uitgangspunt.

4.4.4 Conclusie regionaal beleid

Het plangebied ligt in het bestaand stedelijk gebied van Monnickendam. Het realiseren van de woningen in dit bestemmingsplan - in de vorm van appartementen en aaneengebouwde woningen- sluit goed aan bij het regionale beleid zoals dat hierboven is beschreven. Het planvoornemen betreft eveneens een woningbouwplan dat aansluit op bovengenoemd uitgangspunt uit de Regiovisie Waterland. Het voornemen is daarmee in overeenstemming met het regionaal beleid.

4.5 Gemeentelijk beleid

4.5.1 Woningbouwprogramma

Op 12 oktober 2006 heeft de gemeenteraad van Waterland het woningbouwprogramma 2006-2020 vastgesteld. Het programma geeft de verschillende woningbouwlocaties met een indicatie van het aantal woningen en het jaar van programmering weer.

Het woningbouwprogramma is geactualiseerd voor de periode 2017 - 2022. De ontwikkeling aan het Noordeinde 80-86 te Monnickendam is hierin niet expliciet opgenomen. Het betreft een particulier initiatief dat bijdraagt aan de woningbehoefte in de kern van Monnickendam en kan op die manier als passend in het gemeentelijke woningbouwprogramma worden beschouwd.

4.5.2 Woonvisie Waterland 2025

De gemeenteraad van Waterland heeft op 25 maart 2021 besloten tot het vaststellen van de Woonvisie Waterland 2025. De nieuwe Woonvisie geeft inzicht in de visie op de gemeente Waterland en bevat het gemeentelijk woonbeleid in de vorm van ambities, prioriteiten en de bijbehorende acties voor de peri-ode tot en met 2025 om de visie te realiseren. Daarnaast geeft de Woningwet de procedure aan voor de samenwerking met de lokale corporaties (Woonvisie – bod – prestatieafspraken – evaluatie). De Woonvisie Waterland 2025 is opgesteld met de woningcorporaties, huurdersorganisaties, belanghebbenden en stakeholders.

In de Woonvisie staan drie speerpunten centraal:

  • 1. Aanpassen van de bestaande woningvoorraad
  • 2. Toevoegen van nieuwe woningen
  • 3. Bevorderen langer zelfstandig wonen

Specifiek voor het tweede speerpunt is geconstateerd dat in alle segmenten sprake is van een groeiende woningbehoefte en dat de vraag groter is dan het aanbod, in alle segmenten van de woningmarkt. De woonvisie ziet op een forse uitbreiding van het woonaanbod in de gemeente.

Uitgesproken is onder meer dat:

  • er zoveel mogelijk tegemoet dient worden gekomen aan de toenemende woningbehoefte zonder daarbij afbreuk te doen aan het groen;
  • Nieuwbouw in alle segmenten van de woningmarkt dient plaats te vinden: (30% sociaal, 10% sociaal plus, 60% vrije sector) én ten behoeve van de verschillende inkomensgroepen;
  • doorstroming bevorderen dient te worden en indirect en direct starters bedienen;
  • er aandacht te zijn voor het behoud van de leefbaarheid in wijken/kernen

Het initiatief voorziet in 10 woningen, waarvan er 4 zullen worden gerealiseerd in de sociale sector. Voor deze woningen is inmiddels duidelijk geworden dat deze woningen zullen worden afgenomen door een woningcorporatie. Daarmee is de verdeling in voorliggend plan 40% / 60 % en past het plan binnen de uitgangspunten en kaders van de Woonvisie Waterland 2025.

4.5.3 Omgevingsvisie Waterland 2030

De gemeente Waterland heeft de koers van het ruimtelijk beleid tot 2030 vastgelegd in een omgevingsvisie, zoals op 9 maart 2017 door de gemeenteraad is vastgesteld. De omgevingsvisie geeft niet alleen richting aan ruimtelijke ontwikkelingen in de komende jaren, maar ook een visie op de manier waarop wordt omgegaan met nieuwe ruimtelijke initiatieven. De omgevingsvisie is hierdoor onder meer belangrijk voor plannen die niet kunnen worden gerealiseerd op basis van een vigerend bestemmingsplan.

Bij nieuwe (ruimtelijke) ontwikkelen dienen de 'waarden van Waterland' in acht genomen te worden. Deze worden in de omgevingsvisie als 5 kernprincipes omschreven, te weten:

  • 1. vertrek vanuit historie, landschap en natuur;
  • 2. wees groot in kleinschaligheid;
  • 3. houd de stad op afstand maar versterk de verbindingen;
  • 4. ga voor duurzaam;
  • 5. beleef en respecteer het water.

Daarnaast zijn voor de (historische) kernen ook de volgend principes van belang:

  • sluit aan bij de identiteit en cultuur van de specifieke kern waarin de ontwikkeling plaatsvindt;
  • kies voor een waterrobuuste inrichting en bouw;
  • kies voor activiteiten die passen bij de schaal van het dorp/de stad en bedenk hoe overlast (hinder, verkeer, parkeren) kan worden voorkomen;
  • maak daarbij onderscheid tussen de vooroorlogse kern met een sterke menging van functies en de planmatige uitbreidingen met relatieve rust.

Het stedenbouwkundig plan dat ten grondslag ligt aan dit bestemmingsplan is opgesteld in aansluiting op de omgeving. Om te komen tot een kwalitatief goede en locatiespecifieke inrichting is uitgegaan van de identiteit van de plek, waarbij ook de bebouwing in de directe omgeving voor wat betreft massa, afmetingen en architectuur is beschouwd.

De nieuwe ontwikkeling bouwt voort op de bebouwingsstructuur aan het Noordeinde. Het initiatief sluit derhalve aan op de kernprincipes en voldoet aan de uitgangspunten van de omgevingsvisie.

Tevens levert het ook een bijdrage aan de 2e kernopgave zoals deze in de omgevingsvisie is geformuleerd, waarbij woonruimte voor starters, junioren en senioren dient te worden gerealiseerd. Het initiatief ziet op 10 woningen in appartementen en aaneengebouwde woningen die mede voor genoemde doelgroepen geschikt zijn.

Daarmee is dit bestemmingsplan in overeenstemming met de kaders van de Omgevingsvisie Waterland 2030.

4.5.4 Nota Grondbeleid Gemeente Waterland 2018

In de Nota Grondbeleid Gemeente Waterland 2018 geeft de kaders waarbinnen het college van burgemeester en wethouders het grondbeleid uitvoert. Het doel van het te voeren grondbeleid van de gemeente Waterland is het bevorderen van het gewenste ruimtegebruik en de ruimtelijke kwaliteit en het bevorderen van een rechtvaardige verdeling van kosten en opbrengsten. Dit doel kan (mede) worden bereikt door het meewerken aan ruimtelijke plannen van derden. Bij ruimtelijke plannen van derden waarbij een planologische maatregel moet worden genomen en vanuit de Wro de verplichting bestaat om de kosten van gemeentelijke grondexploitatie te verhalen, wordt gewerkt met exploitatieovereenkomsten en -plannen.

Voorliggend bestemmingsplan maakt een particulier initiatief mogelijk; in paragraaf 7.3 en 7.4 wordt op deze aspecten nader ingegaan.

4.5.5 Duurzaamheidsagenda

De gemeente heeft de ambitie om in 2050 energieneutraal te zijn. Dit betekent dat in 2050 alleen energie van hernieuwbare bronnen (zon, wind, biomassa, aardwarmte) wordt gebruikt, voor alle gebouwen (woningen, kantoren, bedrijfspanden) en voor het verkeer en vervoer op het grondgebied van de gemeente Waterland. Om dit te bereiken zet de gemeente sterk in op duurzaamheid, echter, met oog voor de kenmerkende waarden binnen de gemeente. De gemeente streeft naar een duurzame ontwikkeling van het kenmerkende (water)landschap en de mooie stads- en dorpsgezichten.

De ontwikkelende partij beoogt een duurzaam woningontwikkeling te realiseren of te laten realiseren. Hierover wordt aan de hand van de concrete bouwplannen met de ontwikkelaar in overleg getreden.

4.5.6 Nota integrale handhaving 2016-2020

Het handhavingsbeleid van de gemeente is vastgelegd in de Nota integrale handhaving 2016-2020. Deze nota heeft het kader en de strategie voor de uitvoering van toezicht en handhaving op het gebied van onder meer bouwen, ruimtelijke ordening, brandpreventie, openbare buitenruimte voor de jaren 2016-2020. De handhaving richt zich in brede zin op 'het doen naleven van regelgeving'. Het handhavingsbeleid is van toepassing op de planologische regelingen voortvloeiend uit dit bestemmingsplan.

4.5.7 Beleid Parkeerbehoefte, laad- en losruimte gemeente Waterland

Op 21 december 2017 is het 'Beleid Parkeerbehoefte, laad- en losruimte gemeente Waterland' vastgesteld en opgenomen in het Bestemmingsplan Waterland - Parapluplan 2018.

Dit beleid functioneert als toetsingskader om vast te stellen of sprake is van voldoende parkeergelegenheid. In dit beleid wordt aangegeven dat voor het bepalen van voldoende parkeergelegenheid gebruik wordt gemaakt van de CROW-publicatie. Het parkeren dient in beginsel plaats te vinden op eigen erf.

Zoals genoemd in paragraaf 1.3.2 is dit parkeerbeleid reeds planologisch vastgelegd in het bestemmingsplan 'Waterland - Parapluplan 2018'. In paragraaf 5.11 zal nader op dit aspect en de toetsing worden ingegaan.

4.5.8 Nota uiterlijk van bouwwerken Waterland 2018

De eisen van de welstandscommissie staan opgeschreven in de 'Nota uiterlijk van bouwwerken Waterland 2018'. Voorgenomen locatie ligt binnen deelgebied 'Historische kern', waarvoor het bijzondere beoordelingsniveau van toepassing is. Specifiek voor de kern Monnickendam zijn uitgangspunten opgenomen aangaande het behouden en waar mogelijk versterken van de cultuurhistorische waardevolle stedenbouwkundige structuur en bebouwingskarakteristieken.

Relevante kernkwaliteiten

  • Oorspronkelijke hoofdstructuur en kleinschaligheid in bebouwing.
  • Individuele eigenheid, structuur en karakteristiek van de verschillende kernen
  • (Monnickendam) een stedelijke verkavelingspatroon met gesloten gevelwanden en smalle diepe percelen haaks op de hoofdwegen.

Relevante Ambities

  • Bescherming van de typerende cultuurhistorische, stedenbouwkundige en architectonische karakteristieken (zie ook de redengevende omschrijvingen behorende bij de Rijksbeschermde stad- en dorpsgezichten).
  • Per kern respecteren van de individuele eigenheid in structuur en karakteristiek.
  • Behoud van bestaande verkavelingsstructuur, korrelgrootte en schaal.
  • De opwekking van duurzame energie in de vorm van zonnepanelen op gebouwen is in beginsel toegestaan, waarbij in de beschermde stads- en dorpsgezichten een afweging wordt gemaakt ten aanzien van de aanwezige cultuurhistorische, stedenbouwkundige en architectonische waarden. Geen windturbines.
  • Bij nieuw- of verbouw in de beschermde stads- en dorpsgezichten geen kunststoftoepassingen, tenzij sprake is van een gevel(deel) of dakvlak die geheel niet zichtbaar is vanaf openbaar gebied. Dan zijn hout gelijkende materialen en detailleringen ook mogelijk.
4.5.8.1 Advies Welstand

Het initiatief is in het kader van welstand getoetst door de Adviezen Monumenten- en Welstandscommissie van de gemeente Waterland. Tijdens meerdere beoordelingsrondes met de commissie Welstand , waarbij het plan herhaaldelijk is aangepast als gevolg van het overleg, waarna op 8 maart 2019 uiteindelijk een positief advies is gegeven:

Concluderend heeft de commissie alle vertrouwen in het besproken plan. Het plan voldoet, naar mening van de commissie, op hoofdlijnen aan redelijke eisen van welstand en aan de gebiedsgerichte welstandscriteria.
In het vervolg, ten tijde van de aanvraag omgevingsvergunning (voor het bouwen), zal de aanvraag zelfstandig worden beoordeeld.

4.5.9 Conclusie gemeentelijk beleid

De ontwikkelingen die in het voorliggende bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt, betreft een particulier initiatief dat invulling geeft aan het woningbouwbeleid van de gemeente. Alhoewel de beoogde woningbouw niet eerder is opgenomen in het gemeentelijk woningbouwprogramma, is het plan in lijn met de uitgangspunten uit de omgevingsvisie en past tevens binnen het overig relevante gemeentelijk beleid. er is geen strijdigheid met de diverse beleidsmatige kaders.

4.6 Waterbeleid

4.6.1 (Inter)nationaal beleid
4.6.1.1 Europese Kaderrichtlijn Water

Op 22 december 2000 is de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) van kracht geworden. De KRW geeft een kader voor de bescherming van de ecologische en chemische kwaliteit van oppervlaktewater en grondwater. De doelstelling die in de KRW is opgenomen, is dat in 2027 in alle Europese landen het water voldoende schoon en gezond is. Uit deze KRW vloeien maatregelen voor waterbeheerders voort om aan voornoemde doelstelling te kunnen voldoen.

Dit bestemmingsplan voorziet niet in nieuwe ontwikkelingen die strijdig zijn met de in de KRW geformuleerde doelstelling .

4.6.1.2 Nationaal Waterplan 2016-2021

Het Nationaal Waterplan 2016-2021 is vastgesteld op 10 december 2015. Dit Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Hiermee wordt proactief ingespeeld op de verwachte klimaatveranderingen op lange termijn, om overstromingen te voorkomen. Binnen de planperiode gaan realistische maatregelen in uitvoering die een antwoord bieden op de opgaven voor de korte termijn en voldoende mogelijkheden openlaten om op langere termijn verdere stappen te zetten.

Met dit Nationaal Waterplan wordt een volgende ambitieuze stap in het robuust en toekomstgericht inrichten van ons watersysteem gezet, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart.

De ambitie is dat overheden, bedrijven en burgers zich in 2021 meer bewust zijn van de kansen en bedreigingen van het water in hun omgeving. Iedereen neemt zijn eigen verantwoordelijkheid om samen te komen tot een waterrobuuste ruimtelijke inrichting, het beperken van overlast en rampen en verstandig handelen in extreme situaties.

Dit bestemmingsplan voorziet niet in nieuwe ontwikkelingen die strijdig zijn met de in de Nationale Waterplan geformuleerde doelstellingen.

4.6.2 Beleid Hoogheemraadschap
4.6.2.1 Waterprogramma 2016-2021

Door het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier is op 3 november 2015 het Waterprogramma 2016-2021 vastgesteld. Met dit Waterprogramma geeft het HHNK richting aan het waterbeheer tussen 2016 en 2021. Dat is nodig, want de klimaatverandering en de veranderende maatschappij dwingen tot aanscherping en heroverweging van de keuzes van het waterschap. Door het veranderende klimaat wordt het waterbeheer steeds complexer. Veranderende patronen in communicatie en participatie in de maatschappij vragen grotere betrokkenheid en intensievere dialoog met partners en belanghebbenden. Bovendien zijn er steeds meer partijen betrokken bij het waterbeheer. Alleen door slim samen te werken is integraal en doelmatig waterbeheer mogelijk. Bij de ontwikkeling van dit Waterprogramma is daar invulling aan gegeven door middel van een partnerproces en de ontwikkeling van gezamenlijke bouwstenen. De onderwerpen voor deze bouwstenen zijn verzameld via een intensieve dialoog met een groot aantal belanghebbenden.

4.6.2.2 Keur 2016

De Keur 2016 bevat regels voor het beheer, het gebruik en het onderhoud van waterstaatswerken, zoals waterkeringen en watergangen. De regels hebben tot doel watersystemen in stand te houden en waterstaatswerken goed te laten functioneren. Daarvoor zijn in de Keur verplichtingen en verbodsbepalingen opgenomen. Op grond van de Keur zijn binnen de begrenzing van het waterstaatswerk en de beschermingszones bepaalde handelingen verboden. Voor werkzaamheden die plaats binnen deze zones moet contact gezocht worden met het Hoogheemraadschap. Afhankelijk van de aard van de werkzaamheden moet een watervergunning worden aangevraagd of een melding worden gedaan.

4.6.2.3 Beleidsnota Waterkeringen

De Beleidsnota Waterkeringen beschrijft het beleid en de randvoorwaarden voor het dagelijks beheer van de primaire en regionale waterkeringen van Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier. Met deze nota geeft het Hoogheemraadschap eenduidige doelstellingen en richtlijnen. Het vormt een richtinggevend document voor de uitvoering van de waterkeringstaak.

Het plangebied ligt (deels) binnen de zone die als genormeerde regionale waterkering is aangewezen en als zodanig is opgenomen op de Legger regionale waterkeringen. Voor deze waterkering geldt op grond van de Waterverordening van het HHNK een beschermingsniveau van 1:1000.

Voorliggend bestemmingsplan voorziet in een dubbelbestemming 'Waterstaat -Waterkering' met een passende regeling voor de beschermingszone langs de waterkering. Het bestemmingsplan frustreert de uitvoering van de Beleidsnota Waterkeringen 2012-2017 verder niet.

4.6.3 Gemeentelijk beleid
4.6.3.1 Waterplan Waterland

Het doel van het waterplan is een overkoepelend visiedocument te presenteren van het huidige waterbeleid, ambities, kansen en knelpunten binnen het watersysteem van de gemeente Waterland. Binnen het waterplan worden gezamenlijke afspraken gemaakt tussen de gemeente en het Hoogheemraadschap ieder vanuit zijn eigen verantwoordelijkheid. Daarnaast vormt het waterplan een opmaat voor de overdracht van het onderhoud van het stedelijk oppervlaktewater vanuit de gemeente aan het Hoogheemraadschap.

De belangen van het watersysteem als ordenend principe worden betrokken bij ruimtelijke ontwikkelingen. Gemeente en Hoogheemraadschap (en eventueel de provincie en Rijkswaterstaat) dienen in een vroegtijdig stadium te zorgen voor afstemming zodat water optimaal in ruimtelijke plannen wordt meegenomen. Ook wordt ernaar gestreefd dat de waterparagraaf een integraal onderdeel is van alle ruimtelijke plannen en besluiten waarin water een aandachtspunt is. In het Waterplan Waterland is een standaard waterparagraaf opgenomen waarmee gemeente en Hoogheemraadschap invulling kunnen geven aan de watertoets. In paragraaf 5.7 wordt nader ingegaan op de waterparagraaf.

Voorliggend bestemmingsplan maakt een nieuwe woningontwikkeling mogelijk binnen het plangebied. Deze ontwikkeling is op voorhand niet in strijd met het gemeentelijke waterplan.

4.7 Conclusie waterbeleid

Het rijks-, provinciaal-, regionaal en gemeentelijk beleid vormt geen belemmering voor de ontwikkeling van de locatie Noordeinde 80-86 te Monnickendam.

Hoofdstuk 5 MILIEU- EN OMGEVINGSASPECTEN

5.1 Inleiding

Op grond van het bepaalde in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is het bij het opstellen van een ruimtelijk plan (waaronder een bestemmingsplan) verplicht om inzicht te bieden in de relevante planologische en milieuhygiënische aspecten. In dit hoofdstuk wordt hier nader op ingegaan.

5.2 Geluid

5.2.1 Beleid en regelgeving

Voor het aspect geluid is binnen het plangebied de Wet geluidhinder (Wgh) van toepassing. De Wgh kent voor weg- en railverkeer alsmede voor gezoneerde industrieterreinen voorkeursgrenswaarden op nieuwe bestemmingen. De Wgh gaat uit van zones langs (spoor)wegen en zones bij industrieterreinen. Het gebied binnen deze zone geldt als akoestisch aandachtsgebied waar, voor bouwplannen een akoestische toetsing uitgevoerd dient te worden.

In het kader van dit bestemmingsplan is alleen wegverkeerslawaai van belang. Er liggen in het plangebied of in de directe omgeving daarvan geen spoorwegen of gezoneerde bedrijventerreinen.

Wegverkeerslawaai

Geluidzones

In de Wgh is bepaald dat elke weg van rechtswege een geluidszone heeft (art. 74 lid 1). Een uitzondering hierop zijn wegen die zijn gelegen in een 30 km/uur-zone of in een woonerf. De breedte van de geluidszones is afhankelijk van het aantal rijstroken en de ligging van een weg.

Zie de onderstaande tabel:

Aantal rijstroken    
Stedelijk gebied   Buitenstedelijk gebied   Zonebreedte  
1 of 2   -   200 meter  
3 of meer   -   350 meter  
-   1 of 2   250 meter  
-   3 of 4   400 meter  
-   5 of meer   600 meter  

Tabel 2 - Geluidzones bij wegen

Waterplan Waterland

Geluidsgevoelige objecten die worden gerealiseerd binnen de geluidszones dienen te worden getoetst aan grenswaarden van de geluidsbelasting die zijn aangegeven in de Wgh. Hierbij geldt een voorkeursgrenswaarde voor nieuwe situaties. Deze waarde bedraagt in vrijwel alle gevallen 48 dB. Indien deze waarde wordt overschreden, kan het college van burgemeester en wethouders ontheffing verlenen voor een hogere waarde. De maximale ontheffingswaarde is afhankelijk van het soort geluidsgevoelig object en de geluidsbron. Bij de ontheffing dient het college te motiveren waarom bron- en overdrachtsmaatregelen niet mogelijk zijn en waarom het plan gewenst is. Ook dient het in de Wgh vastgelegd binnenniveau gewaarborgd te worden. Geluidsniveaus bij nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen die hoger zijn dan de wettelijke maximale ontheffingswaarden zijn niet toegestaan.

5.2.2 Relatie met het plangebied

Binnen het plangebied worden in totaal 10 nieuwe wooneenheden mogelijk gemaakt op zowel de begane grond als de verdieping(en). Deze worden op grond van de Wgh aangewezen als nieuwe geluidsgevoelige objecten.

Alle omliggende wegen zijn 30 km/h wegen. Aan de voorzijde (westzijde) betreft dat het Noordeinde. Ten zuiden ligt de Moordsteeg, die enkel voor voetgangers toegankelijk is. Daarmee is het niet nodig om volgens de artikel 76 lid 3 van de Wgh een toetsing te doen aan de grenswaarden van de Wgh.

Voor wat betreft goede ruimtelijke ordening worden geen problemen verwacht. Het betreffen allen rustige ontsluitingswegen, in een omgeving die reeds overwegend voor wonen is ingericht.

5.2.3 Conclusie

Er zijn geen belemmeringen vanuit het aspect geluid voor het plan.

5.3 Bedrijfs- en milieuzonering

5.3.1 Beleid en regelgeving

Om tot een ruimtelijk relevante toetsing van bedrijfsvestigingen op milieuhygiënische aspecten te komen wordt het begrip milieuzonering gehanteerd. De milieuzonering zorgt voor een voldoende afstand tussen milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en milieugevoelige functies (zoals woningen) in ruimtelijke plannen. Hiertoe zijn bedrijven voorzien van een zone waar mogelijke nadelige effecten zijn voor woningen. Maatgevend zijn de thema's geur, geluid, stof en gevaar. Vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening is het voorkomen van voorzienbare hinder door milieubelastende activiteiten van belang. Daarnaast mogen bedrijven niet worden beperkt in hun mogelijkheden.

Om mogelijke hinder van niet-agrarische bedrijven voor bewoners te voorkomen wordt de daarvoor algemeen aanvaarde VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' (2009) gebruikt. In deze uitgave is de potentiële milieubelasting voor een hele reeks van bedrijven bepaald aan de hand van een aantal milieuaspecten, zoals geur, stof, geluid en gevaar. De milieubelasting is voor die aspecten vertaald in richtlijnen voor aan te houden afstanden tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Deze afstanden kunnen als basis worden gehanteerd, maar zijn indicatief: er kan gemotiveerd van worden afgeweken. Bovendien zijn deze afstanden alleen van toepassing op nieuwe situaties en niet op bestaande situaties.

Hoe gevoelig een gebied is voor bedrijfsactiviteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De in de bedrijvenlijst geadviseerde afstanden zijn gericht op het omgevingstype 'rustige woonwijk' of een vergelijkbaar omgevingstype, zoals een 'rustig buitengebied'.

Op basis van de 'grootste afstand' tot woonbebouwing zijn de bedrijven ingedeeld in categorieën.
Naast het omgevingstype rustige woonwijk en rustig buitengebied wordt ook het omgevingstype 'gemengd gebied' onderscheiden. Bij een gemengd gebied kunnen de afstanden, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandsstap worden verlaagd. Een gemengd gebied is een gebied dat gezien de aanwezige functiemenging of ligging nabij drukke wegen al een hogere milieubelasting kent.

De aan te houden richtafstanden worden weergegeven in onderstaande tabel.

Milieu categorie   Richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk en rustig buitengebied   Richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied  
1   10 m.   0 m.  
2   30 m.   10 m.  
3.1   50 m.   30 m.  
3.2   100 m.   50 m.  
4.1   200 m.   100 m.  
4.2   300 m.   200 m.  
5.1   500 m.   300 m.  
5.2   700 m.   500 m.  
5.3   1.000 m.   700 m.  
6   1.500 m.   1.000 m  

Tabel 3 - Milieucategorieën en richtafstanden tot een rustige woonwijk en gemengd gebied (bron: Bedrijven en milieuzonering, VNG)

5.3.2 Relatie met het plangebied

Het voorliggende bestemmingsplan maakt het gebruik van het plangebied aan de Noordeinde 80-86 voor wonen mogelijk met 10 nieuwe wooneenheden. Wonen is een milieugevoelige functie.

De planlocatie ligt in een gebied waar in de bestaande situatie al veel verschillende functies (wonen, bedrijvigheid en horeca, detailhandel) aanwezig zijn. Om die reden wordt bij het bepalen van de milieuzonering voor het plangebied uitgegaan van het omgevingstype 'gemengd gebied'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0852.BPKMnoordeinde8086-va01_0010.jpg"
figuur 9 - Ligging ten opzichte van bedrijvigheid

Invloed omgeving op plangebied

Omdat er nieuwe woningen in het plangebied mogelijk worden gemaakt dient beoordeeld te worden of de beoogde bestemmingssystematiek belemmering oplevert voor de bedrijfsvoering van bestaande bedrijvigheid in de omgeving. In dit kader wordt het volgende opgemerkt.

In de directe omgeving van het plangebied is diverse bedrijvigheid aanwezig. Zo bevindt zich aan de oostzijde van het plangebied, gelegen aan de Haringburgwal 6-6a, een perceel met een bestemming 'Gemengd'. Binnen deze bestemming is op grond van het geldende bestemmingsplan Monnickendam Binnen de Vesting 2013' detailhandel (al dan niet met ondergeschikte lichte horeca) toegestaan, alsook wonen (al dan niet met beroep of bedrijf aan huis en toeristische overnachtingen). Detailhandel valt onder milieucategorie 1 waarvoor een richtafstand van 0 meter in een gemengd gebied geldt. De beoogde rijwoningen liggen op ca. 1 meter van deze bestemming, dit levert dus geen probleem op.
Overigens is op dit perceel ook Fitstudio Waterland gevestigd (verleend met een omgevingsvergunning, 2016). De bijbehorende bedrijfsactiviteiten (sportschool, SBI-code 931) vallen onder milieucategorie 2, waarvoor een richtafstand van 10 meter in een gemengd gebied geldt. Het maatgevende aspect daarbij is geluid.
Deze sportschool is hoofdzakelijk aan de zijde van de Haringburgwal gevestigd. Het deel van het pand op het perceel Haringburgwal 6-6a wat op korte afstand van het plangebied ligt is in gebruik door de Hubo (detailhandel). Omdat de beoogde woningen binnen het plangebied daarmee op meer dan 10 meter afstand van de sportschool liggen, doen er zich wat dat betreft geen problemen voor.

Op het perceel Haringburgwal 4, ten zuidoosten van het plangebied en aan de zuidzijde van de Moordsteeg, is het Elektrotechnisch bureau Ronday gesitueerd. Het perceel heeft een bedrijfsbestemming waarbinnen op grond van het geldende bestemmingsplan bedrijfsactiviteiten uit maximaal milieucategorie 2 zijn toegestaan. Hiervoor geldt een richtafstand van 10 meter in een gemengd gebied. Hoewel de beoogde woningen binnen het plangebied op een kortere afstand liggen (ca. 5 meter tot het pand van het genoemde elektronisch bedrijf), geldt dat direct aan de overzijde van de Moordsteeg en op nog kortere afstand van het betreffende bedrijfsperceel de bestemming 'Gemengd' van toepassing is. En omdat binnen deze bestemming ook reeds woningen zijn toegestaan, wordt het bestaande bedrijf aan de Haringburgwal 4 door de komst van de nieuwe woningen binnen het plangebied niet extra in zijn bedrijfsvoering belemmerd.

Tot slot leveren de horecabestemmingen op de percelen aan de Haringburgwal 3, 5-5a, waarbinnen op grond van het geldende bestemmingsplan horeca-categorieën 1 en 3 (o.a. restaurants en hotels) zijn toegestaan, op voorhand geen problemen op voor het plan. Deze horecafuncties vallen immers onder milieucategorie 1 waarvoor een richtafstand van 0 meter in gemengd gebied geldt.

Invloed plangebied op de omgeving

Binnen het plangebied wordt een nieuw woongebied met 10 woningen beoogd. Een woonfunctie betreft geen milieubelastende functie voor de omgeving. Met andere woorden, de woningen zelf hebben geen richtafstand waarmee rekening gehouden hoeft te worden.

5.3.3 Conclusie

Er zijn geen belemmeringen vanuit het aspect milieuzonering voor het plan.

5.4 Bodem

5.4.1 Beleid en regelgeving

In het kader van een ruimtelijk plan moet aangetoond worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. Dit is geregeld in de Wet Bodembescherming. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Indien sprake is van een functiewijziging zal er in veel gevallen een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd op de planlocatie. Middels dit onderzoek (conform NEN 5740) kan in beeld worden gebracht of de bodemkwaliteit en de beoogde functie van het plangebied bij elkaar passen.

Wet bodembescherming (Wbb)

Als er sprake is van ernstige bodemverontreiniging dan gelden de regels van de Wbb. In de Wbb is een saneringsdoelstelling bepaald (het saneren naar de functie) en een saneringscriterium (wanneer moet er gesaneerd worden (bij zogenaamde 'spoed- of risicolocaties').

5.4.2 Relatie met het plangebied

Op de locatie is een garagebedrijf gevestigd geweest, inclusief een verkooppunt voor brandstoffen. Uit beschikbare informatie is af te leiden dat de locatie als 'verdacht' is aangemerkt en dat de bodemkwaliteit niet op voorhand voldoende is voor de nieuwe woonfunctie. Om die reden is een bodemonderzoek uitgevoerd. De onderzoeksrapportage is als bijlage 2 bij deze toelichting opgenomen. Hieronder volgt een samenvatting van de rapportage.

Bodemonderzoek

Vooronderzoek

Op de planlocatie zijn in het verleden al meerdere onderzoeken uitgevoerd. In oktober 2020 is een actualiserend bodemonderzoek uitgevoerd, teneinde de actuele bodemkwaliteit vast te leggen.

Uit de historische informatie is gebleken dat in de periode van 1992 tot 2001 op het terrein diverse onderzoeken en een sanering zijn uitgevoerd. Hierbij is het tankstation (aan de voorzijde) is heringericht en circa 50 m³ verontreinigde grond is afgevoerd. Bij de sanering zijn restverontreinigingen met brandstofcomponenten achtergebleven. Van het gebied is bekend dat plaatselijk sterke verontreinigingen met zware metalen en/of PAK kunnen voorkomen.

Uit het vooronderzoek blijkt dat er sterk verhoogde gehalten aan zware metalen voorkomen in de bodem onder de bebouwing. Tevens kunnen er nog restverontreinigingen met minerale olie en aromaten voorkomen in grond en grondwater. Op basis hiervan is voor de onderzoekslocatie de strategie VED-HE-NL (verdachte niet-lijnvormige locatie, diffuse bodembelasting, heterogeen verdeelde verontreiniging op schaal van monsterneming) gehanteerd.

De locatie wordt als onverdacht voor het voorkomen van asbest gezien.

Door atmosferische depositie kan de bodem verontreinigd zijn geraakt met PFAS. Voor dit onder-zoek wordt de strategie VED-HO gehanteerd.

Veldonderzoek

Verspreid over de onderzoekslocatie zijn 11 boringen verricht. de situering van de boringen en de peilbuizen is weergegeven in onderstaande figuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0852.BPKMnoordeinde8086-va01_0011.png"
figuur 10 - Locaties boringen en peilbuizen (bron: rapportage Anteagroep)

De grondmonsters zijn in het laboratorium onderzocht en is overeenkomstig de NEN 5740 de milieuhygiënische bodemkwaliteit ter plaatse van de onderzoekslocatie vastgesteld.

Conclusies onderzoek

Uit het onderzoek blijkt dat de bodem vanaf de onderzijde van de verharding tot 1 à 1,5 m -mv. uit zand gevolgd door veen bestaat. Grofweg de eerste meter van de bodem (zand of veen) bevat bijmengingen aan baksteen en puin. Uit het onderzoek blijkt dat deze puin- en baksteenhoudende ophooglaag onder het pand sterk verontreinigd is met lood en tevens matig verontreinigd is met koper. Verder komen er licht verhoogde gehalten aan overige zware metalen, PAK en minerale olie voor in deze grond.
Deze resultaten bevestigen het resultaat van voorgaand onderzoek. Geconcludeerd wordt dat deze sterk verontreinigde grond overal onder het pand voorkomt. Daarmee heeft de verontreiniging in ieder geval een omvang van 1.150 m2. Deze laag is ongeveer 1 m dik waardoor uit dient te worden gegaan van 1.150 m3 sterk verontreinigde grond onder het pand.

In het zand met puin van onder de tegels aan de voorzijde van het pand en ter hoogte van de tankinstallatie zijn geen verhoogde gehalten aan onderzochte stoffen aangetoond.

De monsters zijn (indicatief) getoetst aan de normen uit het Besluit bodemkwaliteit. Hieruit blijkt dat de grond over het algemeen wordt beoordeeld als niet toepasbaar.

Ten aanzien van de voormalige beoordeling en reeds uitgevoerde sanering ter hoogte van de vulpuntenbak en onder het pand is de reeds verwachte restverontreiniging bevestigd. Er is een sterk verhoogd gehalte aan benzeen gemeten in de grond. Op basis van voorgaande onderzoeken wordt geconcludeerd dat er sprake is van circa 25 m3 met minerale olie en/of aromaten verontreinigde grond waarvan 9 m3 sterk verontreinigd is. Vanwege de beperkte omvang betreft dit geen geval van ernstige bodemverontreiniging.

Ook onder het pand zijn olie-gerelateerde waarnemingen gedaan. Hier is een licht verhoogd gehalte aan minerale olie gemeten.

5.4.3 Conclusie

De eerste meter van de bodem onder het pand is sterk verontreinigd met lood. Dit betreft een geval van ernstige bodemverontreiniging. Aangezien deze verontreiniging in de huidige situatie volledig is afgesloten, is er geen sprake van een spoedeisend geval aangezien er geen actuele humane, ecologische en verspreidingsrisico’s zijn.

Daarmee zijn er voor het voorliggend bestemmingsplan geen belemmeringen. Aan de onderzoeksplicht is voldaan.

Echter dient er voor de herontwikkeling wel rekening te worden gehouden met sanerende maatregelen. De eerste meter van de bodem onder het pand is sterk verontreinigd met lood. Dit betreft een geval van ernstige bodemverontreiniging. Aangezien deze verontreiniging in de huidige situatie volledig is afgesloten, is er geen sprake van een spoedeisend geval aangezien er geen actuele humane, ecologische en verspreidingsrisico’s zijn. Voor de herontwikkeling dient echter wel rekening te worden gehouden met sanerende maatregelen en dient een saneringsplan opgesteld te worden.

Indien bij werkzaamheden een grondoverschot ontstaat , kan op basis van het uitgevoerde onderzoek geen definitieve uitspraak te doen over de hergebruiksmogelijkheden van de grond. De (sterk verontreinigde) grond kan op basis van dit onderzoek wel worden afgevoerd naar een erkende verwerker.

5.5 Luchtkwaliteit

5.5.1 Beleid en regelgeving

De hoofdlijnen van de regelgeving voor luchtkwaliteit zijn te vinden in hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer, ook wel de Wet luchtkwaliteit genoemd. De regelgeving is uitgewerkt in onderliggende Algemene Maatregelen van Bestuur (AMvB's) en Ministeriële Regelingen. In de Wet Luchtkwaliteit zijn luchtkwaliteitseisen opgenomen in de vorm van grenswaarden en richtwaarden voor een aantal luchtverontreinigende stoffen. De belangrijkste zijn fijn stof (PM10 en PM2,5) en stikstofdioxide (NO2) omdat deze in Nederland soms worden overschreden. De grenswaarden van de overige stoffen worden, op enkele uitzonderingen na, in de regel niet overschreden. De grenswaarde van PM10 of NO2 bedraagt 40 µg/³. De grenswaarde van PM2,5 ligt op 25 µg/³.

Besluit Niet In Betekenende Mate (NIBM)

In dit besluit is bepaald in welke gevallen een ruimtelijke ontwikkeling vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet hoeft te worden getoetst aan de grenswaarden. Een project draagt 'niet in betekende mate' bij aan de luchtverontreiniging als de zogenaamde 3% grens niet wordt overschreden. De 3% grens is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof of stikstofdioxide. Deze grenswaarde is gesteld op 40 µg/m³ . Dit komt overeen met 1,2 microgram/m³ voor zowel PM10 als NO2.

Als de 3% grens voor PM10 of NO2 niet wordt overschreden is het project NIBM, en hoeft geen verdere toetsing aan grenswaarden plaats te vinden.

In de Regeling NIBM is de bovengenoemde 3%-grens uitgewerkt in concrete getallen. Zo ligt voor woningbouw plannen de grens van 3% bij 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg.

Besluit gevoelige bestemmingen

Het besluit gevoelige bestemmingen is gericht op bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof en stikstofdioxide, met name kinderen, ouderen en zieken. Daartoe voorziet het besluit in zones waarbinnen luchtkwaliteitsonderzoek nodig is: 300 meter aan weerszijden van rijkswegen en 50 meter langs provinciale wegen, in beide gevallen gemeten vanaf de rand van de weg. Als in een onderzoekszone de grenswaarden voor fijn stof of stikstofdioxide (dreigen te) worden overschreden, mag het totaal aantal mensen dat hoort bij een 'gevoelige bestemming' niet toenemen.

5.5.2 Relatie met het plangebied

Het bestemmingsplan maakt de bouw van maximaal 10 nieuwe wooneenheden mogelijk. Hiermee draagt het plan 'niet in betekende mate' bij aan de luchtverontreiniging. Op grond van de Regeling NIBM wordt een project tot 1.500 woningen aan één ontsluitingsweg immers gerekend tot een zogenoemd 'niet in betekenende mate' project. Dit betekent dat er geen nader onderzoek en toetsing aan de in de Wlk gestelde grenswaarden hoeft plaats te vinden. Met andere woorden, de beoogde ontwikkeling voldoet aan het wettelijk kader.

Voorts zijn woningen in het Besluit gevoelige bestemmingen niet aangemerkt als een gevoelige bestemming. Het plan voorziet derhalve niet in de realisatie van gevoelige bestemmingen.

5.5.3 Conclusie

Er zijn geen belemmeringen vanuit het aspect luchtkwaliteit voor het plan.

5.6 Ecologie

5.6.1 Beleid en regelgeving

Bij het opstellen van ruimtelijke plannen is het noodzakelijk te onderzoeken of en zo ja, in hoeverre de plannen ten koste gaan van de (aanwezige) flora en fauna. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in de 'gebiedsbescherming' en de 'soortenbescherming'.

5.6.1.1 Gebiedsbescherming

Wet natuurbescherming

Per 1 januari 2017 is de nieuwe Wet natuurbescherming (Wnb) in werking getreden. Deze wet vervangt de Natuurbeschermingswet 1998. De Wnb richt zich op de bescherming van Natura 2000-gebieden (Vogelrichtlijn- en Habitatrichtlijngebieden). Activiteiten en ontwikkelingen die kunnen leiden tot negatieve effecten op de instandhoudingsdoelen van Natura 2000-gebieden zijn in beginsel niet toegestaan, tenzij hiervoor een vergunning op grond van de Wnb is verkregen.

Natuurnetwerk Nederland

Naast de bescherming van de Wet Natuurbescherming kunnen waardevolle gebieden ook beleidsmatig beschermd zijn doordat zij behoren tot het Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen Ecologische Hoofdstructuur). Het NNN is een samenhangend netwerk van belangrijke natuurgebieden. Zij bestaat uit bestaande en nieuwe natuurgebieden. Uitgangspunt van het beleid is dat plannen, handelingen en projecten in het NNN niet toegestaan zijn indien zij de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN significant aantasten. De provincie Noord-Holland is verantwoordelijk voor de begrenzing en de ontwikkeling van het NNN en heeft dit in de Provinciale Ruimtelijke Verordening vastgelegd.

5.6.1.2 Soortenbescherming

De soortenbescherming is eveneens geregeld in de Wet natuurbescherming (Wnb). Op dit punt vervangt de Wnb per 1 januari 2017 de Flora- en faunawet. Het doel van de Wnb is het instandhouden en beschermen van in het wild voorkomende planten- en diersoorten. De Wnb kent zowel een zorgplicht als verbodsbepalingen. De zorgplicht geldt te allen tijde voor alle in het wild levende dieren en planten en hun leefomgeving. De verbodsbepalingen zijn gebaseerd op het 'nee, tenzij'-principe. Alle schadelijke handelingen ten aanzien van beschermde planten- en diersoorten zijn in principe verboden, maar er kunnen vrijstellingen en ontheffingen (door het bevoegd gezag) worden verleend van de verbodsbepalingen.

De Wnb kent een apart beschermingsregime voor Vogelrichtlijnsoorten (alle vogels), Habitatrichtlijnsoorten en nationaal beschermde soorten. Voor Vogel- en Habitatrichtlijnsoorten geldt een strikte bescherming. Voor de nationaal beschermde soorten hebben provincies de bevoegdheid om in het kader van ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden een vrijstelling te verlenen van de verbodsbepalingen. Dit moet worden geregeld in een provinciale verordening.

Bij nieuwe ontwikkelingen moet worden nagegaan, c.q. onderbouwd worden, of zich in het betreffende gebied beschermde soorten bevinden.

5.6.2 Relatie met het plangebied
5.6.2.1 Soortenbescherming

Het voorliggende plan ziet toe op realisatie van nieuwbouw. De bestaande opstallen zullen eerst gesloopt worden. Als gevolg daarvan zijn negatieve effecten voor beschermde soorten te verwachten, aangezien mogelijke paar- of verblijfplaatsen worden aangetast.

In dat kader is een quickscan flora&fauna uitgevoerd, waarvan de rapportage als bijlage 3 bij dit plan is gevoegd. De resultaten worden hieronder samengevat weergegeven.

Quickscan flora en fauna

In oktober 2020 is het plangebied bezocht en geïnspecteerd. Tevens zijn gegevens opgevraagd uit de Nationale Databank Flora en Fauna,waarbij gegevens zijn opgevraagd voor voorkomend soorten binnen 1 km. van het plangebied.

Er zijn geen (beschermde) amfibieën aangetroffen in of rondom het plangebied.

Binnen het projectgebied zijn diverse beschermde soorten aanwezig of te verwachten. In de panden zijn veel openingen die geschikt kunnen zijn als verblijfplaats voor huismus en gierzwaluw. In de panden naast het projectgebied werden roepende huismussen waargenomen. Dit betreffen soorten met jaarrond beschermd nesten.

In de onderzoeksperiode is het niet mogelijk om vast te stellen of beide soorten daadwerkelijk binnen het projectgebied broeden en derhalve dient nader onderzoek uitgevoerd te worden naar het al dan niet voorkomen van huismus en gierzwaluw.

De panden zijn tevens goed toegankelijk voor aan gebouw gebonden vleermuissoorten als gewone dwergvleermuis en laatvlieger.

Aanvullend onderzoek

Om de eventuele aanwezigheid van gierzwaluwen, huismussen en vleermuizen binnen het plangebied vast te stellen, is een aanvullend onderzoek uitgevoerd gedurende april tot en met oktober 2021, conform de daarvoor geldende richtlijnen en protocollen van het Netwerk Groene Bureaus. De rapportage is als bijalge 4 bij deze toelichting gevoegd. De resultaten zijn hieronder samengevat weergegeven.

Er broeden geen huismussen of gierzwaluwen in het projectgebied. Negatieve effecten op de soort binnen het projectgebied kunnen als gevolg van de in dit bestemmingsplan mogelijk gemaakte ontwikkelingen worden uitgesloten.

Voor wat betreft vleermuizen is vastgesteld dat het projectgebied geen deel uitmaakt van het (essentiele) foerageergebied en er geen verblijfplaatsen zijn vastgesteld. Wel maakt het deel uit van een vliegroute. Het plangebied vormt slechts een klein deel van de vliegroute in de omgeving; de onderbreking (30 meter) als gevolg van de ontwikkelingen is goed overbruigbaar door vleermuizen. Er zijn voldoende panden die een alternatieve vliegroute mogelijk maken. Er worden daarom geen negatieve effecten op vleermuizen verwacht.

De voorgenomen werkzaamheden kunnen worden uitgevoerd zonder dat daarbij de Wet natuurbescherming wordt overtreden voor de onderzochte soorten. Ten behoeve van de uitvoering hoeft geen ontheffing Wet natuurbescherming te worden aangevraagd.

5.6.2.2 Gebiedsbescherming

Het plan is gelegen in bestaand stedelijk gebied. De dichtst bij gelegen beschermde natuurgebied betreffen de natura2000 gebieden 'Markermeer & IJmeer', op circa 1,2 km ten oosten van het plangebied en 'Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske' op circa 5 km ten westen van de locatie. Alleen het laatste gebied bevat stikstofgevoelige habitattypen waar een mogelijk negatief effect van de nieuwe functies te verwachten zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.0852.BPKMnoordeinde8086-va01_0012.png"
figuur 11 - Ligging t.o.v. natura2000 (bron: rapportage stiktofdepositie Antea Groep)

Rapportage Stikstof

In dat kader is door Antea groep een 'stikstof' berekening gemaakt, waarin de mogelijke negatieve effecten van stikstofdeposities inzichtelijk zijn gemaakt. De rapportage (d.d. 8 april 2021) is als bijlage 5 bij deze toelichting gevoegd en de resultaten zijn samengevat weergeven. Voor de volledige weergave van rekenwijzen en resultaten verwijzen we naar de bijlage.

Beschouwde situatie

In het onderzoek is beschreven naar de potentiële effecten van stiktofdepositie als gevolg van het voornemen op omliggende Natura 2000-gebieden. Hierbij zijn twee fasen van belang, te weten:

  • 1. Realisatiefase: Sloop, bouwrijp maken, bouwen en woonrijp maken.
  • 2. Gebruiksfase: Het gebruik van de woningen en overige functies in het gebied, onder meer door het extra verkeer dat van en naar deze woningen en functies gaat rijden.

Uitgangspunten

Voordat de woningen en andere gebouwen in gebruik genomen kunnen worden, moeten diverse werkzaamheden worden verricht. Het gaat daarbij in hoofdzaak om:

  • I. De sloop van de bestaande gebouwen Noordeinde 80 t/m 86.
  • II. Het bouwrijp maken van het gebied waarbij het gaat om het bewerken van de grond en aanleg van nutsvoorzieningen en riolering.
  • III. De bouw van de woningen en overige gebouwen, van fundering tot oplevering van de gebouwen.
  • IV. Het woonrijp maken van het gebied zoals de aanleg van (definitieve) wegen en de inrichting van de openbare ruimte.

Voor deze activiteiten is gedurende een langere periode sprake van de inzet van materieel en transportbewegingen. Het gaat daarbij om bewegingen met vrachtvoertuigen voor de aan- en afvoer van bijvoorbeeld bouwmaterialen en de lichte motorvoertuigen van het personeel.

Resultaten

Uit de berekening voor de beide fasen (realisatie én gebruiksfase) blijkt dat de hierbij behorende activiteiten niet leiden tot een bijdrage groter dan 0,00 mol N/ha/jaar op Natura 2000-gebied Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske of andere in de omgeving gelegen Natura 2000-gebieden.

Indien gebruik wordt gemaakt van Stage 3b werktuigen en STAGE I trilplaat, bedraagt de depositie nergens meer dan 0,00 mol/ha/jaar. Hiermee kunnen significante effecten op stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden worden uitgesloten en is geen vergunning in het kader van de Wet natuurbescherming voor het aspect stikstofdepositie benodigd.

Conclusie stikstof

De voorgenomen activiteiten vormen geen belemmering voor het bestemmingsplan.

5.6.3 Conclusie

Voor wat betreft gebiedsbescherming zijn er geen belemmeringen ten aanzien van voorliggend bestemmingsplan.

In het kader van de soortenbescherming worden er geen negatieve effecten verwacht. Er is geen aanvraag voor een ontheffing Wet natuurbescherming vereist.e.

Voor de volledigheid wordt melding gemaakt van het feit dat te allen tijde algemene zorgplicht van toepassing. Dit betekent dat tijdens de uitvoering van eventueel toekomstige werkzaamheden, uitvoering dient te worden gegeven aan de algemene Zorgplicht uit de wet Natuurbescherming. Dit betekent dat ingrepen op zodanige wijze dienen plaats te vinden, dat de schade aan soorten beperkt wordt. Bij de uitvoering moet rekening gehouden worden met kwetsbare perioden van soorten (voortplantingstijd, overwintering). Daarbij dienen alle soorten die tijdens de ingreep aangetroffen worden, verplaatst of beschermd te worden, zodat zij behouden kunnen blijven.

5.7 Waterparagraaf

5.7.1 Beleid en regelgeving

In het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en Besluit ruimtelijke ordening is voor dit ruimtelijke plan een watertoetsproces doorlopen.

De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is niet een toets achteraf, maar een proces dat de gemeente en waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. De inzet daarbij is om in elk afzonderlijk plan met maatwerk het reeds bestaande waterhuishoudkundige en ruimtelijke beleid goed toe te passen en uit te voeren.

Relevant beleid

Bij de planvorming zijn er verschillende partijen betrokken met betrekking tot water.

  • Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier:
    belangrijkste beleidsnota's: Waterprogramma 2016-2021' , Keur 2016 en Legger)
  • Gemeente Waterland (Waterplan Waterland).
5.7.2 Relatie met het plangebied

Waterkering

Het plangebied is in gelegen aan het Noordeinde. Deze is aangeduid als een primaire waterkering middels de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering'. Het initiatief ziet op nieuwe bebouwing van gronden binnen deze zone. Bouwwerkzaamheden binnen deze zonering is niet zonder meer toegestaan, zonder daarover in overleg te treden met het HHNK.

Afkoppeling riolering

Bij nieuwbouw projecten is doorgaans sprake van een gescheiden rioleringsstelsel, waarbij het hemelwater wordt afgekoppeld van de riolering. Op deze manier is het mogelijk om het hemelwater gescheiden te houden van het afvalwater.

Verhard oppervlak

Het plangebied is in de bestaande situatie nagenoeg geheel verhard. In de nieuwe situatie zal sprake zijn van een kleiner oppervlak dat bebouwd of verhard zal zijn. Er behoeft dus geen compensatie in de vorm van oppervlaktewater te worden gerealiseerd.

5.7.2.1 Watertoets

Het watertoetsproces voor het voorgenomen initiatief op 23 oktober 2020 digitaal doorlopen via ww.dewatertoets.nl. Het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (HHNK) is via deze weg door de initiatiefnemer van de ruimtelijke ontwikkeling op de hoogte gebracht van de plannen. Uit het vooroverleg met de het HHNK is gebleken dat er geen belemmeringen voor het bestemmingsplan zijn.

5.7.3 Conclusie

In het kader van het wettelijk vooroverleg heeft afstemming met het HHNK plaatsgevonden. HHNK heeft geen bezwaren te hebben tegen het plan, mits ten tijde van de aanvraag omgevingsvergunning voor het bouwen een watervergunning aangevraagd wordt.

Daarmee vormt het aspect water geen belemmering voor dit bestemmingsplan.

5.8 Cultuurhistorie

5.8.1 Beleid en regelgeving

De rol van cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening is de laatste jaren sterk toegenomen. Bij het opstellen van plannen moeten cultuurhistorische waarden tijdig in beeld worden gebracht. Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) stelt in dat verband specifieke eisen aan het opstellen van bestemmingsplannen. Waar mogelijk moeten cultuurhistorische waarden worden behouden of versterkt. Cultuurhistorie is daarmee veelal een sturend onderdeel geworden in de ruimtelijke ordening.

De provincie Noord-Holland heeft de Informatiekaart Landschap en Cultuurhistorie vastgesteld. De kaart is een geografische uitwerking van de Leidraad landschap en cultuurhistorie - die deel uitmaakt van de verordening - en een herziening van de Cultuurhistorische Waardenkaart (CHW). De Informatiekaart Landschap en Cultuurhistorie geeft onder andere informatie over cultuurhistorische objecten.

5.8.2 Relatie met het plangebied

Het plangebied is aangewezen als beschermd stadsgezicht (zie paragraaf 2.2 en Bijlage 1). Voor het beschermd stadsgezicht is een dubbelbestemming opgenomen. Met deze dubbelbestemming worden de karakteristieke waarden van het beschermd stadsgezicht beschermd. Bovendien is het zo dat er nauwelijks aanpassingen aan het gevelbeeld zijn als gevolg van de ontwikkeling. Hierdoor blijft het beeld van het beschermd stadsgezicht in stand. Verder zijn er geen cultuurhistorische objecten in het plangebied aanwezig.

Bovendien is het initiatief uitgebreid getoetst en geadviseerd door de welstandscommissie van de gemeente Waterland. (zie ook paragraaf 4.5.8) Daarin zijn ook aspecten in relatie tot de bebouwing (massa, hoogtes en materialisering) uitgebreid aan de orde gekomen.

5.8.3 Conclusie

Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor dit bestemmingsplan.

5.9 Archeologie

5.9.1 Beleid en regelgeving

oor de bescherming van archeologische waarden is de Erfgoedwet van toepassing. De bedoeling is dat, wanneer de bodem wordt verstoord, archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ).

Voor Rijksbeschermde archeologische monumenten geldt de bescherming op grond van de Erfgoedwet en hoeft in het bestemmingsplan geen aanvullende regeling te worden getroffen.
Het archeologisch beleid van de gemeente Waterland is vastgelegd in de 'Archeologienota Waterland 2011'. In deze nota is verwoord hoe het behoud van archeologische waarden of het onderzoek daarnaar worden zeker gesteld. In de Archeologienota worden archeologische monumenten en vijf categorieën met archeologische verwachtingswaarden onderscheiden (zie tabel 1). Deze categorieën zijn weergegeven op een beleidskaart. Deze beleidskaart is opgesteld op basis van de kennis die de afgelopen jaren is verkregen bij diverse archeologische onderzoeken en op basis van de kennis over de ontstaansgeschiedenis van het gebied.

Categorie   Omschrijving  
Rijksbeschermd archeologisch monument   Bij alle bodemingrepen rekening houden met archeologie. Er is een monumentenvergunning vereist.  
1   Bij alle bodemingrepen rekening houden met archeologie.  
2   Rekening houden met archeologie bij een planomvang vanaf 100 m2 en diepte van grondroerende werkzaamheden vanaf 35 centimeter.  
3   Rekening houden met archeologie bij een planomvang vanaf 500 m2 en diepte van grondroerende werkzaamheden vanaf 40 centimeter.  
4   Rekening houden met archeologie bij een planomvang vanaf 2.500 m2 en diepte van grondroerende werkzaamheden vanaf 40 centimeter.  
5   Rekening houden met archeologie bij een planomvang vanaf 10.000 m2 en diepte van grondroerende werkzaamheden vanaf 40 centimeter.  

Tabel 4 - Archeologische categorieën met bijbehorend beleid in de gemeente Waterland

5.9.2 Relatie met het plangebied

Het plangebied ligt in z'n geheel binnen 'categorie 2'. In het geldende bestemmingsplan 'Monnickendam - Binnen de Vesting 2013' (incl. Parapluplan 2018) is hiervoor de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' opgenomen.
In de bijbehorende regels is aangegeven dat voor bouwwerken waarbij grondroerende werkzaamheden over een oppervlakte groter dan 400 m² en dieper dan 0,35 meter onder het maaiveld een omgevingsvergunning nodig is. Voor werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die de bodem kunnen verstoren geldt dit ook.

Hoewel het voorliggende woningbouwplan uitgaat van woningen op bestaande bebouwd gebied (en dus reeds verstoorde grond) kan niet worden uitgesloten dat er bodemwerkzaamheden plaatsvinden die de ondergrens overschrijden. Om die reden is een vooronderzoek archeologie uitgevoerd om de aanwezige verwachtingswaarde te toetsen. Het onderzoeksrapport is als bijlage 6 bij deze toelichting gevoegd.

Onderzoek archeologie

In het najaar van 2020 is een bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek uitgevoerd. Daar is uit gebleken dat ter plaatse de bodem nog intact is en rekening moet worden gehouden met historische ontwikkelingen (vanaf de 13e eeuw). Bij de aanleg van de huidige bebouwing in de jaren zestig en zeventig van de vorige eeuw is de bodem plaatselijk reeds verstoord: de bovenste grond (45 tot 180 cm -mv) is deels afgegraven en opgehoogd met modern ophoogzand.

In oktober een verkennend booronderzoek uitgevoerd, in combinatie met het milieukundige booronderzoek. Daaruit is gebleken dat de afgraving van de middeleeuwse stadsophogingen niet vlakdekkend zijn er plaatselijk nog nagenoeg intacte en ongeroerde gronden te verwachten zijn waarbij bewoningssporen en sporen van werkplaatsen en activiteiten te verwachten zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.0852.BPKMnoordeinde8086-va01_0013.png"
Figuur 12 - boorpuntenkaart (Bron: ADC ArcheoProjecten)

Omdat ter plaatse van de nieuwbouw nog archeologische waarden aanwezig kunnen zijn, wordt geadviseerd om een vervolgonderzoek uit te voeren in de vorm van een karterend/waarderend inventariserend veldonderzoek door middel van proefsleuven (IVO-P). Dit onderzoek heeft tot doel om eventueel aanwezige vindplaatsen op te sporen, te begrenzen en te waarderen. Een proefsleuvenonderzoek dient te worden uitgevoerd op basis van een door de bevoegde overheid goedgekeurd Programma van Eisen (PvE).

Daarbij wordt opgemerkt dat bij de geplande werkzaamheden een zogenaamde toevalsvondst niet kan worden uitgesloten. In het algemeen geldt dat indien er bij de uitvoering van de werkzaamheden archeologische grondsporen worden aangetroffen en/of vondsten worden gedaan, deze conform de Erfgoedwet artikel 5.10 dienen te worden gemeld bij het bevoegd gezag.

Vertaling in het bestemmingsplan

Omdat het plangebied, bezien vanuit het aspect archeologie, nog niet kan worden vrijgegeven voor de beoogde planontwikkeling, is op de verbeelding van voorliggend bestemmingsplan de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie 2' uit het vigerend bestemmingsplan 'Monnickendam - Binnen de Vesting 2013' overgenomen. Daarbij geldt dat bij bodemingrepen dieper dan 35 cm onder het maaiveld én groter dan 100 m2.

Concreet betekent dit dat voorafgaand aan de werkzaamheden, als onderdeel van de woningbouwontwikkeling door het bevoegd gezag (de gemeente Waterland) voorschriften aan de omgevingsvergunning verbonden kunnen worden.

5.9.3 Conclusie

Gelet op het uitgevoerde archeologisch onderzoek kan het plangebied op dit moment in archeologische zin (nog) niet vrij worden gegeven. Om die reden is voor het plangebied een dubbelbestemming opgenomen. Op deze wijze worden de archeologische belangen veilig gesteld.

Daarmee zijn er geen belemmering op het gebied van archeologie ten aanzien van voorliggend bestemmingsplan.

5.10 Externe veiligheid

5.10.1 Beleid en regelgeving

Bij externe veiligheid gaat het om de gevaren die de directe omgeving loopt in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de productie, het behandelen of het vervoer van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's dienen binnen aanvaardbare grenzen te blijven. Binnen externe veiligheid worden twee normstellingen gehanteerd:

  • het plaatsgebonden risico (PR) richt zich vooral op de te realiseren basisveiligheid voor burgers. Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risico-contouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur.
  • het groepsrisico (GR) stelt beperkingen aan de maatschappelijke ontwrichting als gevolg van calamiteiten met gevaarlijke stoffen. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. Het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Wettelijk kader

De regelgeving voor het aspect Externe Veiligheid is opgenomen in het:

  • Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb);
  • Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt);
  • Regeling Basisnet (Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water).

Hierbij geldt dat bebouwing niet is toegestaan binnen de zogenaamde 10-6-contour van het PR rond bedrijven waarin opslag en/of verwerking gevaarlijke stoffen plaatsvindt, danwel langs transportroutes (weg, spoor, water, buisleiding) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Verder geldt dat voor iedere toename van het GR een verantwoordingsplicht geldt, ook als de verandering geen overschrijding van de norm veroorzaakt. Er dient een verantwoording GR opgesteld te worden indien een bestemming gepland is binnen het invloedsgebied.

5.10.2 Relatie met het plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0852.BPKMnoordeinde8086-va01_0014.png"


figuur 13 - Uitsnede risicokaart

Transportroutes gevaarlijke stoffen

In het plangebied en de directe omgeving daarvan zijn geen transportroutes voor gevaarlijke stoffen over het spoor of water aanwezig.

Risicovolle inrichtingen

Aan de N247 ligt een lpg-tankstation. Dit is een inrichting die valt onder het Bevi. Uit beschikbare informatie is echter dat het de beoordelingsafstand voor het GR voor deze inrichting is gesteld op 150 m. De planlocatie lig op circa 500 m. en valt daarmee ruim buiten deze zone.

Buisleidingen

Van en naar het gas districtsstation aan de Overlekergouw liggen twee hoofdgasleidingen. Beide leidingen hebben een werkdruk van 40 bar. De diameter van beide leidingen is verschillend. De ene leiding heeft een diameter van 5 inch en de andere leiding van 7 inch.

De plaatsgebonden risicocontour (PR 10-6) ligt bij beide leidingen op het hart van de leidingen. De leiding van 5 inch heeft een invloedsgebied (1% letaliteit) van 45 meter. De leiding van 7 inch heeft een invloedsgebied van 70 meter. Binnen het invloedsgebied moet het groepsrisico worden verantwoord als deze toeneemt. De planlocatie ligt op circa 400 m. afstand van deze leidingen en liggen ruim buiten het invloedsgebied.

5.10.3 Conclusie

Vanuit het aspect externe veiligheid zijn er geen belemmeringen voor dit bestemmingsplan.

5.11 Parkeren en verkeer

5.11.1 Algemeen

Nieuwe functies betekenen meestal ook dat er sprake is of zal zijn van een toename van verkeersbewegingen, alsmede ontstaat er een parkeerbehoefte. Uitgangspunt is dat nieuwe functies geen onevenredige extra hinder veroorzaken voor reeds aanwezige functies in de omgeving.

5.11.2 Relatie met het plangebied

Gemeentelijk parkeerbeleid

Conform het gemeentelijk parkeerbeleid worden de volgende uitgangspunten in acht genomen:

  • 1. De parkeerbehoefte wordt vastgesteld aan de hand van de CROW;
  • 2. In aanvulling op de CROW wordt voor het bepalen van de stedelijkheidsgraad en de stedelijke zone gebruik gemaakt van de tabel en kaarten in bijlage 2.
  • 3. In aanvulling op de CROW wordt de gemiddelde parkeernorm gehanteerd.
  • 4. Voor het bepalen van het type woning wordt, in aanvulling op de CROW, gebruik gemaakt van de tabel in bijlage 3;
  • 5. Voor het bepalen van de parkeereis bij kleinschalig toeristisch overnachten wordt bij de berekening de CROW-parkeerkencijfers voor ‘kamerverhuur, zelfstandig (niet studenten)’ toegepast.
  • 6. In aanvulling op de CROW wordt voor parkeren op eigen terrein de omrekenfactor gebruikt als opgenomen in de tabel van bijlage 4;
  • 7. De parkeerbehoefte van bestaande gebouwen en/of voorzieningen wordt in mindering gebracht op de nieuwe parkeerbehoefte, mits het aantal aanwezige parkeerplaatsen in de openbare ruimte niet afneemt door het gebouw en/of de voorziening.

* ad 3. in bijlage 3 van de beleidsnota geeft voor de categorisering van de woningen de volgende indeling:

categorie   sector   huur   koop  
1   sociaal   t/m € 710,-   tot € 165.000,-  
2   goedkoop     t/m € 200.000,-  
  middel   t/m € 949,-   t/m € 350.000,-  
3   duur   vanaf € 950,-   vanaf € 351.000,-  


tabel 5 - Categorisering woningen

* ad 4. in bijlage 4 van de beleidsnota worden de gehanteerde omrekenfactoren voor parkeerplaatsen op eigen terrein weergegeven. In dit geval is er geen sprake van 'eigen terrein' maar van een gezamenlijk binnenterrein. Het bepaalde in deze bijlage is derhalve niet van toepassing.

Parkeren

Het initiatief ziet toe op de functiewijziging naar 10 wooneenheden, waarvan 4 sociale huurwoningen en 6 appartementen in de vrije-sector.

Conform het parkeerbeleid van de gemeente Waterland dient de gemiddelde parkeerdruk te worden beschouwd. De gemiddelde norm per woning bedraagt daarmee (in maximale situatie van koopappartementen) 1,6 per woning.

Uitgaande van de kengetallen in de CROW-publicatie (381 toekomstbestendig parkeren) gelden de volgende cijfers. Daarbij is steeds uitgegaan van gemiddelde aantal benodigde parkeerplaatsen, in de centrum, matig stedelijk.

omschrijving   aantal   PP per eenheid   aantal PP  
huur, huis, sociale sector   4   1,4   5,6  
koop, appartement, middel   6   1,7   10,2  
TOTAAL   10     15,8  
t.b.v. bezoek       3  
t.b.v. bewoners       14  


tabel 6 - Parkeerbehoefte

De totale parkeerbehoefte van een ontwikkeling of initiatief wordt in principe naar boven afgerond naar een heel aantal parkeerplaatsen. In dit geval betekent dat dat er in principe 16 parkeerplaatsen gerealiseerd dienen te worden.

Het huidige gebruik (2 woningen en bedrijfsruimte) voorziet niet in parkeerplaatsen op eigen terrein. Deze functies maken gebruik van de openbare parkeervoorzieningen. In de nieuwe situatie wordt wel voorzien in parkeergelegenheid op eigen terrein en daarmee komen de parkeerplekken in openbaar gebied 'beschikbaar'. Het initiatief maakt in totaal 15 parkeerplaatsen op het gezamenlijk binnenterrein mogelijk. In combinatie met de saldering van de vrijgekomen parkeervoorzieningen in openbaar gebied, kan daarmee ruimschoots aan de vereiste parkeervoorzieningen worden voldaan.

In de parkeernormen is een opslag opgenomen voor bezoek van, voor alle categorieën, 0,3 parkeerplaats per woning. Deze dienen openbaar toegankelijk te zijn. Dit is het geval in het voorgenomen initiatief, waarin minimaal 4 parkeerplaatsen op het achterterrein openbaar toegankelijk zijn.

Verkeer

Voor elk ruimtelijk plan geldt dat de verkeerseffecten die optreden als gevolg van een planvoornemen moeten worden onderbouwd. Hiertoe kan eveneens gebruik worden gemaakt van vuistregels en kengetallen die in CROW publicatie (381 toekomstbestendig parkeren) zijn aangereikt. In deze publicatie zijn kencijfers omtrent de ritproductie voor woon-, werk- en voorzieningenfuncties per weekdagetmaal gegeven, met een minimale en maximale aan te houden bandbreedte. Voor de bepaling van de verkeersgeneratie worden dezelfde uitgangspunten als bovenstaand aangegeven voor de parkeerbehoefte gehanteerd.

omschrijving   aantal   vt/etm per eenheid   aantal vt/etm  
huur, huis, sociale sector   4   5,2   20,8  
koop, appartement, duur   6   7,2   43,2  
TOTAAL   10     64  


tabel 7 - Verkeersgeneratie

Voor de ontwikkeling mag rekening worden gehouden met 64 voertuigen per etmaal. Gezien de huidige bestemming en (voormalig) gebruik wordt dit niet als een significante toename gezien. De verkeerstoename kan daarbij zonder te verwachten problemen opgenomen worden in de huidige verkeerskundige situatie.

5.11.3 Conclusie

De aspecten verkeer en parkeren leveren geen bezwaar op voor dit bestemmingsplan.

5.12 Kabels en leidingen

5.12.1 Beleid en regelgeving

Voor planologisch relevante kabels en leidingen gelden verschillende beschermings- en veiligheidsafstanden waar bij de bestemmingslegging van onder andere nieuwe functies rekening mee moet worden gehouden.

5.12.2 Relatie met het plangebied

Binnen het projectgebied voor de nieuwe woningbouw op het Noordeinde 80-86 te Monnickendam zijn geen planologisch relevante kabels en leidingen aanwezig. Ook in de nabijheid van het plangebied zijn geen leidingen met gevaarlijke stoffen aanwezig (zie hiervoor ook paragraaf 5.5).

5.12.3 Conclusie

Vanuit het aspect kabels en leidingen zijn er geen belemmeringen voor dit bestemmingsplan,

5.13 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

5.13.1 Beleid en regelgeving

In het Besluit milieueffectrapportage wordt onderscheid gemaakt in MER-beoordelingsplichtige activiteiten en MER-plichtige activiteiten. Voor stedelijke ontwikkelingsprojecten waar op grond van het Besluit niet direct een MER-beoordelingsplicht of MER-plicht geldt, moet een toets worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten.

Of sprake is van een stedelijke ontwikkeling, hangt af van de concrete omstandigheden van het geval. Daarbij spelen onder meer aspecten als de aard en de omvang van de voorziene wijziging van de stedelijke ontwikkeling een rol. Uit die rechtspraak volgt voorts dat of per saldo aanzienlijke gevolgen voor het milieu kunnen ontstaan, daarbij niet van belang is (vgl. de uitspraak van de Afdeling van 7 september 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BR6907).

De wetgeving en jurisprudentie zijn voor interpretatie vatbaar en laten daarom beoordelingsruimte aan het bevoegd gezag.

5.13.2 Beoordeling plan

De voorliggende ontwikkeling betreft de realisatie van 10 wooneenheden. De woonfunctie komt in de plaats van een bedrijfsfunctie. Het aantal is met 10 extra woningen beperkt. Hierdoor is er geen sprake van een stedelijk ontwikkelingsproject. Uit de in voorafgaande paragrafen beoordeelde effecten wordt geconcludeerd dat er geen belangrijke nadelige milieugevolgen worden verwacht en dat er daarom geen aanleiding is om een m.e.r.-procedure te voeren.

Hoofdstuk 6 JURIDISCHE ASPECTEN

6.1 Algemeen

6.1.1 Inleiding

Dit hoofdstuk geeft inzicht hoe de nieuwe situatie is vertaald in juridisch bindende regels, met hieraan gekoppeld een verbeelding. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor de gebruiksmogelijkheden en bouwmogelijkheden. De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor de toepassing van deze regels evenals de functie van visualisering van de bestemmingen. De toelichting heeft geen juridisch bindende werking, maar heeft wel een belangrijke functie bij de onderbouwing van het plan en soms voor de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels.

Het belangrijkste onderdeel van een bestemmingsplan is de bestemming. Aan alle in het plan begrepen gronden worden ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening bestemmingen toegewezen. Zo nodig worden aan deze bestemmingen regels gekoppeld omtrent het gebruik van de in het plan begrepen gronden en van de zich daarop bevindende opstallen. Naast de bestemmingen kunnen ook dubbelbestemmingen voorkomen. Deze overlappen de 'gewone' bestemmingen en geven eigen regels, waarbij er sprake is van een rangorde tussen de bestemmingen en de dubbelbestemmingen.

Bij bestemmingen kunnen aanduidingen voorkomen met als doel bepaalde zaken nader of specifieker te regelen. Aanduidingen zijn terug te vinden op de (analoge) verbeelding en hebben een juridische betekenis in het bestemmingsplan. Alle overige op de (analoge) verbeelding voorkomende zaken worden verklaringen genoemd. Verklaringen hebben geen juridische betekenis, maar zijn op de (analoge) verbeelding opgenomen om deze beter leesbaar te maken (bijvoorbeeld topografische ondergrond). Verklaringen worden in de digitale verbeelding niet uitgewisseld, waardoor die informatie de burger via de digitale weg niet zal bereiken.

6.1.2 Digitaliseringsvereisten

Met de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) zijn ook digitaliserings- verplichtingen aan een bestemmingsplan gesteld. De regels en de verbeelding dienen daarom te zijn opgesteld volgens IMRO en SVBP, onderdeel van de zogenaamde RO Standaarden.

IMRO staat voor Informatie Model Ruimtelijke Ordening en heeft betrekking op de inrichting van de ruimtelijke instrumenten van de Wro. Het is het informatiemodel voor het opstellen en het uitwisselen van visies, plannen, besluiten, verordeningen en algemene regels op alle bestuurlijke niveaus. Het model is geschikt voor uitwisseling van informatie tussen de organisaties op het gebied van de ruimtelijke ordening en aanverwante werkterreinen.

SVBP staat voor Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen. Doel van deze standaard is het op vergelijkbare wijze inrichten, vormgeven en verbeelden van bestemmingsplannen en de daarbij behorende uitwerkings- en wijzigingsbesluiten.

Vanaf 1 juli 2013 zijn de RO Standaarden 2012 verplicht. Concreet betekent dit dat nieuwe bestemmingsplannen vanaf die datum volgens deze nieuwe standaard opgesteld en gepubliceerd moeten worden.

Het voorliggende bestemmingsplan is overeenkomstig deze vereisten opgesteld en is hiermee gereed om digitaal beschikbaar te stellen voor eenieder

6.2 Opbouw regels en verbeelding

6.2.1 De planregels

Zoals gezegd is voor de planregels de gestandaardiseerde opbouw uit de SVBP2012 aangehouden. Daarbij is een standaard hoofdstukindeling aangehouden die begint met Inleidende regels (begrippen en wijze van meten), vervolgens met de bestemmingsregels, de algemene regels (de regels die voor alle bestemmingen gelden) en de overgangs- en slotregels. Daarbij staan de verschillende bestemmingen op alfabetische volgorde.

Ook de regels van een bestemming kennen een standaardopbouw en worden als volgt benoemd:

  • Bestemmingsomschrijving;
  • Bouwregels;
  • Nadere eisen;
  • Afwijking van de bouwregels;
  • Specifieke gebruiksregels;
  • Afwijking van de gebruiksregels;
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden;
  • Wijzigingsbevoegdheid.

Opgemerkt wordt dat een bestemmingsregel niet alle elementen hoeft te bevatten, dit verschilt per bestemming.

De systematiek van de regels sluit zoveel mogelijk aan op de regels van het bestemmingsplan 'Monnickendam Binnen de Vesting 2013' van de gemeente Waterland.

6.2.2 Analoge verbeelding (plankaart)

Uit de landelijke standaarden volgen diverse verplichtingen voor wat betreft de verbeelding, zoals de kleur van de ondergrond (grijs) en minimaal weer te geven aspecten op de ondergrond. Ook de diverse kleuren van de bestemmingen, alsmede de verhouding van de op de verbeelding voorkomende lijndiktes zijn verplicht voorgeschreven.

Voor wat betreft de ondergrond van de verbeelding is gebruik gemaakt van de Basisregistratie Grootschalige Topografie (BGT), aangevuld met de Basisregistratie Kadaster (BRK) van 28 juli 2020.

6.3 Toelichting op de artikelen

In deze paragraaf wordt slechts waar dat noodzakelijk en nuttig wordt geacht een nadere toelichting gegeven op specifieke onderdelen van de planregels. Sommige regelingen zijn daarom hierna niet opgenomen: deze worden geacht voor zich te spreken.

6.3.1 Artikel 1 en 2 Begrippen en wijze van meten

Voor de begripsomschrijvingen en wijze van meten is er zoveel mogelijk aangesloten op het SVBP2012 en het bestemmingsplan 'Monnickendam - Binnen de Vesting 2013'.

6.3.2 Artikel 3 Verkeer - Verblijf

De meeste wegen en paden in het plangebied hebben naast een verkeersfunctie ook een duidelijke verblijfsfunctie. Daarom vallen deze wegen, paden, pleinen, voet-, rijwielpaden, stoepen, bermen, parkeervoorzieningen, groen- en nutsvoorzieningen, onder deze bestemming. Op een aantal plaatsen komen tevens evenementen en garageboxen voor. Deze locaties zijn op de verbeelding aangeduid. In deze bestemming mogen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd, vergunningsvrije mogelijkheden daargelaten.

Daar waar deze bestemming ligt binnen het beschermd stadsgezicht geldt een omgevingsvergunningplicht voor het aanbrengen van oppervlakteverharding. Deze vergunningplicht is opgenomen in de bestemming 'Waarde - Beschermd stadsgezicht'.

Tevens zijn binnen deze bestemmingen evenementen mogelijk, zoals opgenomen in bijlage 2 Lijst van toegestane evenementen.

6.3.3 Artikel 4 Wonen

De bestemming 'Wonen' ziet op de te realiseren 10 wooneenheden inclusief bergingen en parkeervoorzieningen. In de regels is vastgelegd dat als hoofdgebouw een woongebouw mag worden gebouwd binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak. Binnen het bouwvlak is, middels een aanduiding op de verbeelding, verduidelijkt dat er sprake is van gestapelde bouw. Tevens is op deze verbeelding middels een aanduiding aangegeven dat het in totaal om ten hoogste 10 woningen gaat, waarbij ook hier het onderscheid is gemaakt tussen de 4 en 6 wooneenheden per hoofdgebouw.
Ook de maatvoering van het woongebouw is op de verbeelding met een aanduiding vastgelegd. Daarbij heeft het bouwdeel aan het Noordeinde een maximum bouwhoogte van 10,5 m. met een goothoogte van 6,5 m. Het bouwdeel (4 aaneengebouwde woningen) aan de Moordsteeg is een bouwlaag lager en heeft een maximum bouwhoogte van 6,5 m met een goothoogte van 3 m. Hierbij is aanvullend bepaald dat de goothoogte enkel van toepassing is aan de naar de openbare weg gekeerde zijde, te weten de gevels aan het Noordeinde en de Moordsteeg. Daarmee is het mogelijk om aan de achterzijde én dwarsgevels een rechte gevel met een op de verbeelding aangeduide bouwhoogte te realiseren.
Beide bouwdelen worden met een hellend dakvlak uitgevoerd, waarbij aansluiting is gezocht bij de bepalingen in de omgeving en met een aanduiding op de verbeelding is bepaald wat de minimale en maximale dakhelling (in graden) bedraagt. Ook hiervoor geldt dat deze bepaling enkel van toepassing is op de naar de openbare weg gekeerde gevelzijde.

De woonfunctie mag worden gecombineerd met beroepsuitoefening aan huis, dan wel een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit. Het betreft bedrijvigheid die in een woning (met behoud van de woonfunctie) kan worden uitgeoefend en die is gericht op het verlenen van diensten. Deze beroepen/kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten worden aanvaardbaar geacht in woongebieden. Bij de regels is een lijst opgenomen als Bijlage 1 met daarin de beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten die zijn toegestaan bij het wonen. Hiervoor mag maximaal 30% van de totale gezamenlijke bruto vloeroppervlakte worden gebruikt. Ook is de gemeentelijke standaard voor het kleinschalig toeristisch overnachten die voor alle woonfuncties geldt in het plan betrokken.

Ook is het gebruik voor generatiewonen toegestaan, overeenkomstig het bestemmingsplan 'Waterland Parapluplan 2018'. Hierbij is geregeld dat een woning mag worden gebruikt in het kader van samenwoning door meer dan één generatie.

6.3.4 Artikel 5 Waarde - Archeologie 2

Ter bescherming van archeologische waarden is de dubbelbestemmingen Waarde - Archeologie 2' opgenomen. De gronden binnen deze dubbelbestemmingen zijn mede bestemd ter behoud van de aanwezige archeologische waarden.
Deze dubbelbestemming is één-op-één uit het vigerende bestemmingsplan 'Monnickendam - Binnen de Vesting 2013' overgenomen.

In de Archeologienota Waterland 2011 zijn verschillende zones opgenomen. Per zone is aangegeven vanaf welke oppervlakte en diepte een omgevingsvergunning nodig is voor werkzaamheden die de bodem kunnen verstoren. Bij ingrepen kleiner dan de genoemde oppervlakte en diepte is geen omgevingsvergunning noodzakelijk. in de beleidsnota worden vijf categorieën onderscheiden; in paragraaf 5.9 zijn deze toegelicht.

Archeologisch onderzoek moet uitgevoerd worden door een gecertificeerd archeologisch onderzoeksbedrijf. Daarmee wordt gewaarborgd dat het onderzoek volgens de KNA-richtlijnen (Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie) wordt uitgevoerd.

Wijzigingsregels

Als met archeologisch onderzoek is aangetoond dat er geen archeologisch waarden aanwezig zijn, kan met een wijzigingsprocedure de aanduiding worden verwijderd.

6.3.5 Artikel 6 Waarde - Beschermd stadsgezicht

Voor het beschermen van de waarden van het beschermd stadsgezicht is deze dubbelbestemming opgenomen. Deze dubbelbestemming richt zich, naast de regels van de voorkomende bestemmingen, op het behoud, herstel en de uitbouw van de cultuurhistorische en ruimtelijke waarden van het gebied en zijn bebouwing.
Deze dubbelbestemming is één-op-één uit het vigerende bestemmingsplan 'Monnickendam - Binnen de Vesting 2013' overgenomen.

In deze bestemming is onder andere opgenomen dat hoofdgebouwen gebouwd moeten worden in de gevellijn. Hiermee wordt voorkomen dat bij herbouw de karakteristieke gevelwand verloren gaat. Verder is geregeld dat de gevel van een (hoofd)gebouw binnen de gevellijn ten minste 5,00 en ten hoogste 10,00 meter is. Uitzondering is mogelijk voor bestaande gevels die al van deze regel afwijken. Ook moeten (hoofd)gebouwen binnen de gevellijn voorzien worden van een zadeldak of schilddak.

Voor diverse werken en werkzaamheden, waaronder het aanbrengen van oppervlakteverhardingen in de openbare ruimte en het wijzigen van de kademuren, is een omgevingsvergunning vereist.

Afwijkingsregels

Bij afwijking is het mogelijk om af te wijken van de voorgeschreven gevelindeling. Zo kan bij afwijking worden afgeweken van de voorgeschreven gevelindeling. Hierbij mag er geen onevenredige afbreuk worden gedaan aan de cultuurhistorische en ruimtelijke waarden van het beschermd stadsgezicht.

6.3.6 Artikel 7 Waterstaat - Waterkering

Alle waterkeringen in het plangebied zijn voorzien van deze dubbelbestemming. Dit betreffen zowel de primaire waterkeringen als de regionale waterkeringen. Al deze waterkeringen zijn van belang voor de bescherming van het achterland tegen het water.

De waterstaatsbelangen zijn primair in de Keur van het hoogheemraadschap geregeld. Voor de primaire en genormeerde regionale waterkeringen zijn naast waterhuishoudkundige ook ruimtelijke en cultuurhistorische aspecten van belang. Vanwege deze aspecten is het van belang dat de primaire en genormeerde regionale waterkeringen een vertaling krijgen in het bestemmingsplan. De bestemming 'Waterstaat - Waterkering' voorziet hierin.
Deze dubbelbestemming is één-op-één uit het vigerende bestemmingsplan 'Monnickendam - Binnen de Vesting 2013' overgenomen.

Met deze bestemming wordt voorzien in het behoud, het herstel en het beheer van de waterstaatsdoeleinden en de cultuurhistorische en ruimtelijke waarde van de waterkering. Ter bescherming van de waterkerende functie en cultuurhistorische en ruimtelijke waarde is voor diverse werken en werkzaamheden, waaronder het ophogen en afgraven van gronden, het aanbrengen van diepwortelende beplanting en het aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse leidingen een omgevingsvergunning nodig. Alvorens de vergunning wordt verleend, wordt de beheerder om advies gevraagd. Daarnaast mogen er geen gebouwen, overkappingen en andere bouwwerken worden gebouwd, uitgezonderd de bestaande gebouwen, overkappingen en andere bouwwerken. Via afwijking kunnen nieuwe gebouwen worden toegestaan. Bij een dergelijke aanvraag moet worden getoetst aan verschillende -ruimtelijke- criteria, welke in de bestemming zijn genoemd. Ook hierbij wordt de waterbeheerder om advies gevraagd. De omgevingsvergunning wordt vervolgens door het college van burgemeester en wethouders verleend.

6.3.7 Artikel 8 Anti-dubbeltelregel

In het Besluit ruimtelijke ordening is hiervoor een standaard bepaling opgenomen. Het besluit verplicht om deze bepaling in het bestemmingsplan op te nemen.

6.3.8 Artikel 9 Algemene gebruiksregels

In dit artikel zijn bepalingen opgenomen over strijdig- en niet-strijdig gebruik van de gronden binnen het plan. Tevens is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen voor kleinschalig toeristische overnachtingsmogelijkheden.

6.3.9 Artikel 10 Algemene aanduidingsregels

Vrijwaringszone - Dijk

Ter bescherming van de waterkerende functie van de dijk, mag er in de vrijwaringszone van de dijk niet worden gebouwd, uitgezonderd bestaande bebouwing. Er mogen geen ingrepen plaatsvinden die de structuur van de dijk negatief beïnvloeden. Gebouwen, overkappingen en andere bouwwerken mogen daarom niet bij recht worden gebouwd.

Afwijkingsregels

Gebouwen, overkappingen en andere bouwwerken kunnen bij afwijking worden toegestaan. Hiervoor moet een omgevingsvergunning worden verleend. Alvorens de vergunning wordt verleend wordt de beheerder om advies gevraagd.

Wijzigingsregels

De vrijwaringszone betreft een theoretische zone en met een berekening wordt de werkelijke zone berekend. Dit gebeurt doorgaans in het kader van ontwikkelingen binnen de vrijwaringszone. Als van een tracé de werkelijke zone is berekend, kan met een wijzigingsprocedure het overige deel van de zone worden verwijderd.

6.3.10 Artikel 11 Overige regels

Parkeerbeleid

Door de inwerkingtreding van de 'Reparatiewet BZK 2014' (Staatsblad 2014, 458) per 29 november 2014 is de bouwverordening voor ruimtelijke plannen (bestemmingsplannen, beheersverordeningen, uitwerkingsplannen en wijzigingsplannen) niet meer van toepassing. Regelingen met betrekking tot stedenbouwkundige bepalingen, waaronder de parkeerbepalingen, dienen daarom in ruimtelijke plannen te worden opgenomen.

Om die reden is in Artikel 11 een parkeerregeling opgenomen. Bij het toepassen van de bevoegdheid om een omgevingsvergunning te verlenen, of bij de bevoegdheid om te beoordelen of het gebruik in overeenstemming is met het bestemmingsplan, past de gemeente het geldende parkeerbeleid toe. Als dat beleid na de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan verandert, dan wordt het nieuwe geactualiseerde beleid toegepast zoals dat geldt ten tijde van de toepassing van de bevoegdheid.

De parkeerplaatsen moeten niet alleen worden gerealiseerd, maar ook in stand worden gehouden.

Hoofdstuk 7 UITVOERBAARHEID

7.1 Inleiding

Wettelijk bestaat de verplichting om inzicht te geven in de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan. Onderdeel hiervan is de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid. Ook wordt er in dit hoofdstuk aandacht besteedt aan het aspect grondexploitatie.

7.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Op 30 juli 2020 is de openbare kennisgeving ex artikel 1.3.1 van het Besluit ruimtelijke ordening gedaan van het voornemen van het opstellen van voorliggend bestemmingsplan. De stand van zaken van dit bestemmingsplan is uitvoerig bijgehouden op de website van de gemeente Waterland. Kennisgevingen zijn gedaan in het huis-aan-huisblad, het elektronisch nieuwsblad en, vanaf de ontwerpfase, in de Staatscourant.

Het bestemmingsplan doorloopt een uitgebreide procedure. Tijdens deze procedure zijn er verschillende momenten waarop burgers en belanghebbenden hun mening op het plan kenbaar kunnen maken. Hieronder volgt een nadere toelichting.

Voorbereidingsfase

Voor het verkrijgen van maatschappelijk draagvlak hebben in de fase vooroverleg twee bijeenkomsten plaatsgevonden met omwonenden. Uit de laatste bijeenkomst blijkt dat men over het algemeen blij is met het aangepaste plan en het feit dat de huidige bebouwing wordt ontwikkeld tot woningbouw.

In het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening, is het bestemmingsplan voorgelegd aan de betrokken diensten en instanties. Daaruit zijn geen bezwaren tegen het voorliggende bestemmignsplan naar voren gekomen.

Ontwerpfase

Het ontwerpbestemmingsplan doorloopt vervolgens de in de Wro opgenomen formele bestemmingsplanprocedure. Dit betekent dat het ontwerpbestemmingsplan gedurende zes weken ter inzage wordt gelegd. Tijdens deze periode wordt een ieder de gelegenheid geboden tot het indienen van zienswijzen.

Vaststellingsfase

Het ontwerp bestemmingsplan heeft met ingang van 3 september 2021 voor een periode van zes weken voor een ieder ter inzage gelegen. Gedurende deze periode zijn geen zienswijzen ontvangen. Het plan zal ongewijzigd worden vastgesteld.

7.3 Economische uitvoerbaarheid

Met de grondexploitatieregeling in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) beschikken gemeenten over mogelijkheden voor het verhalen van kosten, indien sprake is van bouwplannen zoals bedoeld in artikel 6.2.1 Bro. Hierbij valt te denken aan kosten voor het bouw- en woonrijp maken van de gronden en kosten voor het bestemmingsplan. Daarnaast hebben gemeenten sturingsmogelijkheden, omdat in het geval van grondexploitatie door derden diverse eisen en regels gesteld kunnen worden.

Voorliggend bestemmingsplan biedt de mogelijkheid voor de realisatie van een bouwplan zoals bedoeld in artikel 6.2.1. Bro. Voor het plan dient op grond hiervan een exploitatieplan opgesteld te worden, tenzij het kostenverhaal anderszins is verzekerd. De gemeente heeft met de initiatiefnemer een exploitatieovereenkomst gesloten, waarin tevens het planschadeverhaal is geregeld. Het opstellen van een grondexploitatieplan is hierdoor niet langer noodzakelijk. Het kostenverhaal is anderszins verzekerd.

7.4 Grondexploitatie

Met de grondexploitatieregeling in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) beschikken gemeenten over mogelijkheden voor het verhalen van kosten, indien sprake is van bouwplannen zoals bedoeld in artikel 6.2.1 Bro.

Voorliggend bestemmingsplan biedt de mogelijkheid voor de realisatie van een bouwplan zoals bedoeld in artikel 6.3.2 Bro. Voor het plan dient op grond hiervan een exploitatieplan opgesteld te worden, tenzij het kostenverhaal anderszins is verzekerd. De gemeente heeft met de initiatiefnemer een exploitatieovereenkomst gesloten, waarin tevens het planschadeverhaal is geregeld. Het opstellen van een grondexploitatieplan is hierdoor niet langer noodzakelijk. Het kostenverhaal is anderszins verzekerd.

===