Plan: | Katwoude - Hoogedijk 24 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0852.BPLGKAhooged24012-va01 |
Op 7 januari 2010 is bij de gemeente het verzoek voor de bouw van een nieuwe stal voor 360 koeien op het perceel Hoogedijk 24 in Katwoude binnen gekomen. Voor de realisatie van de nieuwe stal moet het agrarische bouwperceel worden uitgebreid naar 2 hectare. Het verzoek komt voort uit een gewenste herschikking van jongvee en melkvee over de locaties Hoogedijk 24 en Lagedijk 7, beide in eigendom bij de initiatiefnemers. De uitbreiding - en dus ook het verzoek - heeft uitsluitend betrekking op de locatie Hoogedijk 24. De ligging van het plangebied is weergegeven in figuur 1.
De afhandeling van het principeverzoek uit 2010 is door het college aangehouden omdat er bij de gemeente geen recent beleid bestond voor de schaalvergroting in de landbouwsector. Destijds is met stadsdeel Amsterdam-Noord het project Gebiedsproces Waterland-Oost gestart. Een onderdeel daarvan was het thema schaalvergroting en landbouwverbreding. Een deelproject van dit Gebiedsproces is het Afsprakenkader ontwikkeling Landbouw en Landschap Waterland-Oost. Op 31 juli 2012 is het Afsprakenkader vastgesteld. Met het Afsprakenkader is een actueel beleidskader ontstaan, waarbinnen de uitbreiding van het bouwperceel plaats kan vinden.
Figuur 1. De ligging van het plangebied
Het geldende bestemmingsplan ter plaatse van het plangebied is het bestemmingsplan Buitengebied 2013 (vastgesteld op 11 april 2013). In dit bestemmings-plan heeft het plangebied de bestemming 'Agrarisch'. Het huidige bouwperceel is binnen deze bestemming aangeduid met de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - bouwperceel'. De nieuwe stal komt buiten deze aanduiding. Dat is op basis van het geldende bestemmingsplan niet toegestaan. Een nieuw bestemmingsplan is nodig om de ontwikkeling mogelijk te maken. Dit bestemmingsplan biedt de juridisch-planologische regeling om de uitbreiding van het agrarische bedrijf mogelijk te maken.
Overigens is op 9 september 2014 een omgevingsvergunning verleend voor de bouw van de eerste fase van de nieuwe ligboxenstal. Deze vergunning is van toepassing voor het deel van de stal dat wel binnen het geldende bestemmingsplan past. Dit nieuwe bestemmingsplan heeft betrekking op de verdere uitbreiding van het bouwperceel en voorziet in de tweede fase van het bouwplan (zie hoofdstuk 2).
In hoofdstuk 2 is een beschrijving gegeven van het plan. Hierbij wordt ingegaan op de ruimtelijke en functionele aspecten van het plan. Vervolgens is in hoofdstuk 3 een beschrijving gemaakt van het rijks-, provinciaal, water- en gemeentelijk beleid dat een relatie heeft met het plangebied en/of de ontwikkelingen. In hoofdstuk 4 wordt op de diverse omgevingsaspecten ingegaan. Een juridische beschrijving van het plan is gegeven in hoofdstuk 5. In dit hoofdstuk wordt onder andere ingegaan op de bestemmingen. Hoofdstuk 6 in op de uitvoerbaarheid van het plan. Er wordt onderscheid gemaakt tussen de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid. Hoofdstuk 7 tot slot, gaat in op de binnengekomen overlegreacties.
De huidige situatie en de ontwikkeling worden beschreven in dit hoofdstuk. De huidige situatie is de basis voor de inpassing van de ontwikkeling. De ontwikkeling zelf is het belangrijkste uitgangspunt voor dit bestemmingsplan.
Het plangebied ligt in het veenweidegebied. Dit landschap wordt gekarakteriseerd door ontginningsassen van natuurlijk of gegraven water langs een weg. Haaks op de ontginningsas zijn in een evenwijdig patroon sloten gegraven, waarmee een strookvormig verkavelingpatroon is ontstaan. Hierdoor is een karakteristiek patroon ontstaan van lange lintdorpen, in een waterrijk gebied met brede sloten en smalle kavels. Het gebied kent een grote mate van openheid. De strokenverkaveling van de veenpolder is duidelijk zichtbaar op een kaartfragment uit 1892
Figuur 2 Verkaveling van de veenpolder Katwoude
De initiatiefnemers runnen een melkveebedrijf met een schapen- en varkenstak. Drie locaties vallen onder het bedrijf, namelijk de percelen Hoogedijk 24 en Lagedijk 7 in Katwoude en Zeddeweg 2 in Volendam. Aan de Hoogedijk 24 worden momenteel circa 210 melkkoeien, 80 stuks jongvee en 200 schapen gehouden. Aan de Lagedijk 7 gaat het om circa 75 stuks grootvee en 40 stuks kleinvee. Aan de Zeddeweg werden varkens gehouden, dit is echter beëindigd. De omgevingsvergunning milieu (vroeger: hinderwetvergunning of milieuvergunning) voor deze locatie wordt ingetrokken. De inrichting van het bouwperceel aan de Hoogedijk 24 is in figuur 3 weergegeven.
Figuur 3. De indeling van het huidige bouwperceel aan de Hoogedijk 24
Dit bestemmingsplan heeft uitsluitend betrekking op het bouwperceel aan de Hoogedijk 24. Het bouwperceel heeft in het geldende bestemmingsplan een omvang van circa 1,5 hectare. De huidige locatie bestaat uit een melkveestal, jongveestal/berging, een schapenschuur/opslagruimte en een silo voor de opslag van kuilgras. De boerderij zelf betreft een stolpboerderij. De bestaande bebouwing op het perceel is deels verouderd en voldoet niet meer aan de huidige eisen.
De noodzaak om uit te breiden vloeit vooral voort uit de schaalvergroting binnen de melkveehouderij. De initiatiefnemers hebben de noodzaak voor de uitbreiding verwoord in een bedrijfsplan dat aan de gemeente en de provincie is overlegd. Het bedrijfsplan is opgenomen als bijlage bij de toelichting (zie bijlage 1).
De huidige stallen aan de Hoogedijk 24 voldoen niet meer aan alle wettelijke eisen van deze tijd. Verlenging van deze stal behoort niet tot de opties. De stal is behoorlijk verouderd en moet bij verlenging ook gerenoveerd worden. De wens bestaat een nieuwe stal op dit perceel te bouwen. Dit is een goedkopere optie dan verlenging. De nieuwe stal wordt gebouwd als een serrestal. Deze voldoet aan alle wettelijke eisen voor dierenwelzijn. Een serrestal laat veel licht binnen en maakt een goede ventilatie mogelijk, wat het dierenwelzijn vergroot.
De nieuwe serrestal wordt voorzien van een emissiearm stalsysteem. Hierdoor wordt de ammoniakuitstoot gereduceerd. Bovendien wordt de omgevingsvergunning voor de varkenshouderij aan de Zeddeweg 2 ingetrokken, waardoor het houden van varkens op deze locatie niet meer aan de orde is. Dit zorgt voor een verdere reductie van de ammoniakuitstoot.
Tot slot zorgt de bouw van een nieuwe stal aan de Hoogedijk 24 voor een efficiëntere bedrijfsvoering. Dit komt voort uit een betere verdeling van melkvee en jongvee over de locaties Hoogedijk 24 en Lagedijk 7. Als gevolg van deze efficiëntere bedrijfsvoering nemen transportbewegingen af, zie ook paragraaf 2.3.4.
Veestapel
De initiatiefnemer wil de veestapel van twee bedrijfslocaties concentreren op het perceel Hoogedijk 24. In de nieuwe situatie resulteert dit in het houden van 380 stuks melkvee, 120 stuks jongvee en 80 schapen. De rest van het jongvee wordt aan de Lagedijk gehouden. De locatie Lagedijk is groot genoeg om al het jongvee te kunnen houden. Voor het concentreren van al het melkvee aan de Hoogedijk is de bouw van een nieuwe ligboxenstal noodzakelijk. De nieuwe ligboxenstal krijgt een capaciteit van 360 melkkoeien. De overige 20 melkkoeien, het jongvee en de schapen worden in de bestaande stallen gehuisvest.
Erfinrichtingsplan
De initiatiefnemer en Landschap Noord-Holland hebben samen een erfinrichtingsplan gemaakt voor de nieuwe situatie (zie figuur 4). Dit erfinrichtingsplan is weergegeven in de onderstaande figuur. In bijlage 2 is de erfinrichtingstekening opgenomen. In bijlage 3 zijn de gemaakte inrichtingskeuzes beschreven en gemotiveerd.
Voor de realisatie van een nieuwe stal en de sleufsilo's is het nodig dat het agrarische bouwperceel wordt uitgebreid tot 2 hectare. De nieuwe stal kan dan achter de bestaande stallen worden gerealiseerd. Tussen de bestaande stallen en de serrestal wordt een ruimte van circa 30 meter open gehouden. Deze ruimte is nodig in verband met ventilatie en brandveiligheid. De gewenste inrichting van het plangebied is weergegeven in figuur 4.
Figuur 4. Erfinrichtingsplan
Beoogde bebouwing
Het is de wens om de nieuwe ligboxenstal uit te voeren als een serrestal. De nokhoogte van de nieuw te bouwen serrestal wordt 7,5 meter. De goothoogte bedraagt ongeveer 4,5 meter. In totaal wordt de nieuwe ligboxenstal circa 40 meter breed en 95 meter lang. Naast de serrestal wordt een tweetal sleufsilo's geplaatst en een aantal torensilo's gebouwd. Met de bouwhoogte van de torensilo's is rekening gehouden in de bouwregels van het plan (een bouwhoogte van maximaal 12 meter). Een bestaande silo, achter de bestaande stallen, wordt gesloopt.
Voor de landschappelijke inpassing wordt uitgegaan van het aanplanten van knotwilgen langs de westelijke begrenzing van het erf (zie figuur 4). Aan de oostzijde worden sleufsilo's aan het oog onttrekken door het aanbrengen van een grontwal. De landschappelijke inpassing vormt een minimale aantasting van het erf.
De adviescommissie voor ruimtelijke kwaliteit WZHN heeft advies uitgebracht naar aanleiding van het initiatief. WZHN concludeert dat een serrestal een nieuwe vorm is in het landschap. Positief is dat een serrestal een lagere bouwhoogte heeft. Vanwege deze beperkte bouwhoogte en de dichtheid van het bebouwingslint ter plaatse wordt de stal vanaf de Hoogedijk niet ervaren. Vanaf de provinciale weg en de weg naar Volendam valt de stal weg tegen het silhouet van het bebouwingslint van Katwoude.
Wel heeft een serrestal een hogere goothoogte dan een traditionele stal. De serrestal een afwijkende bouwvorm ten opzichte van de al bestaande schuren op het perceel. Daarom moet er voldoende aandacht worden besteedt aan de randen van het erf op de overgang naar het landschap.
Als gevolg van de ontwikkeling wordt de huidige sloot achter het erf verlegd naar de achterzijde van het nieuwe erf. WZHN concludeert hiermee dat het huidige slotenpatroon gehandhaafd blijft.
Mits de bovenstaande punten worden meegenomen bij de verdere uitwerking van het plan, gaat de welstandscommissie in principe akkoord met de voorgenomen ontwikkeling.
Als gevolg van het initiatief ontstaat er een efficiëntere bedrijfsvoering voor de drie locaties. Hierdoor neemt het aantal transportbewegingen van landbouwvoertuigen af. Dit heeft per saldo een gunstig effect op de omgeving.
Op het bedrijf wordt het RMO-vervoer (transport van melk naar de zuivelcoöperatie) geminimaliseerd door een de opslagcapaciteit van melk op het bedrijf te vergroten van 2 naar 3 dagen. Door een afname daarvan neemt het totaal aantal jaarlijkse transportbewegingen van en naar het bedrijf af. De bereikbaarheid van deze locatie voor groot vrachtverkeer is goed.
Voor de parkeersituatie wijzigt er niets. Parkeren is en blijft mogelijk op eigen terrein.
Dit hoofdstuk geeft een samenvatting van de relevante beleidskaders, waarmee bij het opstellen van dit bestemmingsplan rekening is gehouden. De beleidskaders kunnen bovendien leiden tot uitgangspunten en/of een toetsingskader voor de ontwikkelingen die in dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 in werking getreden. Met de Structuurvisie zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. De nieuwe Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vervangt verschillende bestaande nota's zoals de Nota Ruimte, de agenda Landschap en de agenda Vitaal Platteland.
Het Rijk laat de ruimtelijke ordening meer over aan gemeenten en provincies en kiest voor een selectieve inzet van rijksbeleid op 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk voor de resultaten. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
Deze 13 nationale belangen zijn:
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 30 december 2011 in werking getreden en aangevuld op 1 oktober 2012. Het Barro stelt niet alleen regels over de 13 aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte, maar stelt ook regels die in bestemmingsplannen moeten worden opgenomen. In onderstaande tabel wordt het bestemmingsplan getoetst aan de relevante artikelen van het Barro.
Artikel Barro | Toetsingscriterium | Conclusie |
Artikel 2.11 Primaire waterkeringen buiten het kustfundament | Een bestemmingsplan bevat de bestemming waterkering voor grond waarop een primaire waterkering ligt of die de functie van primaire waterkering heeft. | Voor de waterkering, die ten zuiden van het plangebied ligt, zijn geen aanpassingen aan de orde. Wel is de bescherming van de waterkering geregeld in het bestemmingsplan door het opnemen van een aanduiding en een dubbelbestemming. |
Tabel 1 Toetsing aan het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
In het Bro (artikel 3.1.6 lid 2) is opgenomen dat een toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een toetsing plaatsvindt aan de ladder voor duurzame verstedelijking. Van belang voor de toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking zijn de definities van artikel 1.1.1, eerste lid, onderdelen h en i van het Bro van belang:
De uitbreiding van een agrarisch bedrijf wordt niet gezien als een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, van het Bro gezien. Dit sluit aan bij de definitie van de Provinciale Ruimtelijke Verodening (zie volgende paragraaf). Daarom kan toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking achterwege blijven.
Als gevolg van het plan zijn er geen rijksbelangen in het geding.
Het ruimtelijk beleid van de provincie Noord - Holland is vastgelegd in de Struc-tuurvisie Noord-Holland 2040 (vastgesteld door Provinciale Staten op 21 juni 2010). In de structuurvisie geeft de provincie een toekomstbeeld, waaruit het provinciaal belang volgt. Het toekomstbeeld is als volgt gedefinieerd: 'De Provin-cie Noord-Holland zorgt dat Noord-Holland een mooie, veelzijdige en internatio-naal concurrerende provincie blijft door in te zetten op klimaatbestendigheid, ruimtelijke kwaliteit en duurzaam ruimtegebruik.'
Om het geschetste toekomstbeeld ruimtelijk te realiseren zijn provinciale belangen benoemd. De drie hoofdbelangen (klimaatbestendigheid, ruimtelijke kwaliteit en duurzaam ruimtegebruik) vormen gezamenlijk de ruimtelijke hoofddoelstelling van de Provincie. De hoofdbelangen zijn in de Structuurvisie uitgewerkt.
Het plangebied ligt in de zone voor gecombineerde landbouw. Dit zijn landschappelijk kwetsbare gebieden zoals veenweidegebieden. Het landschap bepaalt waar en welke ruimte wordt geboden aan de bedrijfsontwikkeling. In dit gebied zijn agrarische bouwpercelen tot 1,5 hectare zonder meer mogelijk. Bouwpercelen tot 2 hectare zijn in dit gebied alleen toegestaan, wanneer de noodzaak daartoe blijkt uit een bedrijfsplan.
In de volgende paragraaf wordt verder ingegaan op de gevolgen van dit bestem-mingsplan op de provinciale beleidsuitgangspunten.
Op 3 februari 2014 is de geactualiseerde Provinciale Ruimtelijke Verordening vastgesteld. In deze verordening zijn op grond van art. 4.1 Wro regels gesteld om de bovenstaande provinciale belangen te waarborgen. In onderstaande tabel wordt het bestemmingsplan getoetst aan de relevante artikelen van de provinciale verordening (PRV).
Artikel PRVS | Toetsingscriterium | Conclusie |
Artikel 9 Aanwijzing Bestaand Bebouwd Gebied | De bestaande of de bij een - op het moment van inwerkingtreden van de verordening - geldend bestemmingsplan toegelaten woon- of bedrijfsbebouwing en kassen zijn aangewezen als bestaand bebouwd gebied. | Het bestaande bouwperceel is niet aangewezen als bestaand bebouwd gebied. |
Artikel 14 Overige vormen van verstedelijking | Een bestemmingsplan voorziet niet in nieuwe verstedelijking of uitbreiding van bestaande verstedelijking. | Uitbreiding van een agrarisch bedrijf wordt volgens de definitie uit de PRV niet gezien als 'verstedelijking'. Dit artikel is zodoende niet van toepassing. |
Artikel 15 Ruimtelijke kwaliteitseis |
Bij verstedelijking van het landelijk gebied moet rekening worden gehouden met de kernkwaliteiten van het landschap. Daarbij kan gebruik worden gemaakt van de provinciale Leidraad Landschap en Cultuurhistorie. Het plangebied maakt deel uit van het veenpolderlandschap. Kenmerkend voor dit gebied zijn (onder andere) het open en waterrijke karakter, de opstrekkende verkaveling en de lineaire nederzettingsstructuur langs wegen en dijken. Katwoude is ontstaan als nederzetting langs een dijk. Cultuurhistorische elementen zijn stolpboerderijen en huisterpen en molens. |
Hoewel er geen sprake is van verstedelijking in de zin van de PRV, wordt een ruimtelijke kwaliteitstoets relevant geacht. In dit kader is ook een erfinrichtingsplan gemaakt (zie bijlage 1 en 2). In relatie tot artikel 15 van de PRV is het volgende relevant: ad a. De uitbreiding volgt de verkavelingsrichting van het landschap. Beplanting rondom het erf kan deze richting verder versterken. ad b. De nieuwe stal steekt verder het landschap in, dan de omliggende (bestaande) bebouwing. Door de knik in de Gouwzee-oever, valt de stal vanaf de N247 weg in de bestaande bebouwing. Vanaf de Hoogedijk is de stal niet of nauwelijks te zien. De uitbreiding leidt daardoor niet tot een onevenredige aantasting van de grootschalige open ruimte achter het dorpslint van Katwoude. ad c. De stolpboerderij op het erf wordt in stand gehouden en krijgt in dit bestemmingsplan een beschermde regeling. Het aanzicht van de boerderij wordt niet aangetast, omdat de uitbreiding van het erf aan de achterzijde plaatsvindt. ad d . Achter op het erf bevinden zich mogelijk archeologische restanten van een huisterp. Op deze locatie wordt vooralsnog niet gebouwd. In het bestemmingsplan is een regeling ter bescherming van deze huisterp opgenomen (zie paragraaf 4.4). Ad e. In het erf of de directe omgeving daarvan komen geen cultuurhistorische objecten voor. |
Artikel 24 Rijksbufferzones | Het nieuwe deel van het bouwperceel ligt in de rijksbufferzone Amsterdam - Purmerend. De verordening bepaalt dat voor rijksbufferzones verdere verstedelijking voor verschillende functies niet mogelijk is. Het gaat hierbij onder meer om de functies wonen en grootschalige hotels. In een toelichting op een bestemmingsplan wordt aangegeven op welke wijze: a. de open en groene ruimte wordt beschermd; b. de ruimtelijke kwaliteit wordt beschermd; c. de dagrecreatieve functie wordt versterkt, en; d. rekening wordt gehouden met de specifieke kernkwaliteiten van de verschillende voormalige Nationale Landschappen; waarbij de ontwikkelingen zijn afgestemd op het aangrenzend stedelijk gebied en de ruimtelijke kwaliteitseisen zoals bedoeld in artikel 15 in acht zijn genomen. |
Er is met de beoogde ontwikkeling geen sprake van verstedelijking in de Rijksbufferzone, omdat geen sprake is van een stedelijke functie. ad a. Het begrenzen van de bouwmogelijkheden door middel van een bouwvlak, zorgt ervoor dat het bedrijf niet verder kan uitbreiden; ad b. De ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd door uitvoering van het opgestelde erfinrichtingsplan (zie bijlage 2 en 3); ad c. Er is geen sprake van dagrecreatieve functies ad.d Het gaat om de uitbreiding van een al bestaande functie. De nieuwe stal wordt naar verwachting uitgevoerd als een serrestal. Het gaat om stal met een beperkte bouwhoogte waardoor de impact op het landschap zo minimaal mogelijk is. In de notitie 'Grootschalige landbouw in een kleinschalig landschap' van de provincie is een serrestal ook als voorbeeld genoemd. Het initiatief leidt niet tot een negatief effect op het Nationaal Landschap. |
Artikel 25 Weidevogelleefgebieden | Het nieuwe deel van het bouwperceel ligt is bij PRVS aangewezen als weidevogelleefgebied. In deze gebieden is het van belang de openheid te behouden. Daarom is op basis van de verordening bebouwing buiten 'bestaand bebouwd gebied', nieuwe weginfrastructuur, nieuwe bebossing, verstorende activiteiten buiten de huidige agrarische activiteiten en waterpeilverlaging niet toegestaan. Een ingreep waarvoor geen aanvaardbaar alternatief aanwezig is en waarmee bovendien een groot openbaar belang wordt gediend is toegestaan op voorwaarde dat het weidevogelleefgebied wordt gecompenseerd. | Dit artikel is niet van toepassing op de uitbreding van agrarsische bouwpercelen. Desondanks voldoet het plan aan de criteria. Voor de uitbreiding van het bouwperceel is geen aanvaardbaar alternatief voor handen. Het gaat immers om een al bestaande locatie. Ook de nevenlocatie Lagedijk 7 grenst aan weidevogelgebied, waardoor ook daar tegen dezelfde knelpunten wordt aangelopen. Uit onderzoek naar weidevogels en ganzen blijkt dat de effecten minimaal zijn. Daarnaast zijn een aantal maatregelen aangereikt om de effecten voor weidevogels te mitgeren of te compensren. Twee van deze maatregelen zijn voorzien in dit bestemmingsplan: 1. De torensilo op het erf wordt gesloopt; 2. Beplanting op het erf wordt niet hoger dan de beoogde bedrijfsbebouwing. Daadoor wordt de openheid gerespecteerd. |
Artikel 26 Gebieden voor grootschalige gecombineerde landbouw | Ten aanzien van landbouw maakt PRVS onderscheid in twee zones. Het plangebied valt in het gebied voor gecombineerde landbouw. In deze zone liggen landschappelijk kwetsbare gebieden zoals veenweidegebieden of cultuurhistorisch waardevolle gebieden. Het landschap is bepalend voor de plaats en beschikbare ruimte voor de bedrijfsontwikkeling. In dit gebied zijn agrarische bouwpercelen tot 1,5 hectare mogelijk. Bouwpercelen tot 2 hectare zijn toegestaan als de noodzaak daartoe blijkt uit een bedrijfsplan. | In paragraaf 2.3.5 is de noodzaak zoals die uit het bedrijfsplan blijkt beschreven (zie bijlage 1). |
Artikel 29 Primaire waterkeringen | De Hoogedijk is aangewezen als 'Primaire waterkering'. Langs primaire waterkeringen geldt een vrijwaringszone van 100 meter binnendijks en 175 meter buitendijks. De verordening bepaalt dat binnen de vrijwaringszones nieuwe bebouwing of nieuwe functies alleen mogelijk gemaakt mogen worden als: er sprake is van niet onomkeerbare ontwikkelingen; een toekomstige landwaartse versterking van de waterkering niet wordt belemmerd; er kan worden meebewogen met het peil van het IJssel- en Markermeer. |
De waterkeringen zijn voorzien van een dubbelbestemming, waarbinnen de bescherming van de waterkering wordt geregeld. De vrijwaringszone is als een aanduiding opgenomen. De nieuwe stal wordt gebouwd buiten de dubbelbestemming en aanduiding. Het bestemmingsplan geeft geen belemmeringen voor de waterkeringen. |
Tabel 2 Toetsing aan de Provinciale Ruimtelijke Verordening
Als gevolg van het plan zijn er geen provinciale belangen in het geding.
Het waterbeleid is vastgelegd in verschillende beleidsdocumenten. Op Rijksniveau is het Nationaal Waterplan 2009 - 2015 (22 december 2009) vastgesteld. De provincie heeft op 16 november 2009 het Provinciaal Waterplan 2010 - 2015 vastgesteld. Het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier heeft haar waterbeleid vastgelegd in het Waterbeheersplan 4, 2010 - 2015, het Raamplan Bescherming tegen Wateroverlast (2004) en het Beheersplan Waterkering 2006 - 2010. Bovendien geldt voor de watergangen en waterkeringen in het plangebied de Keur van het Hoogheemraadschap. Voor diverse handelingen in en aan watergangen en waterkeringen is een zogenoemde watervergunning van het Hoogheemraadschap nodig.
De benodigde watervergunning is ondertussen aangevraagd bij Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier.Bij het opstellen van het bestemmingsplan is rekening gehouden met het waterbeleid. In paragraaf 4.5 is een beschrijving gemaakt van de waterrelevante zaken. Dit bestemmingsplan voldoet daarmee aan het waterbeleid.
Op 31 juli 2012 is het Afsprakenkader Ontwikkeling Landbouw en Landschap Waterland-oost van de gemeente Waterland en stadsdeel Amsterdam-Noord vastgesteld.
Het Afsprakenkader richt zich op het faciliteren van gewenste ontwikkelingen van de landbouw in Waterland-oost. Doel hierbij is dat de landbouw economisch vitaal blijft en een rol kan blijven spelen in het beheer van gebieden waarbij tegelijkertijd een karakteristiek en vitaal veenweidelandschap behouden blijft. Waterland-oost wordt daarbij als één gebied beschouwd. Voor de ontwikkeling van de landbouw binnen de kaders van behoud en ontwikkeling van natuur en landschap is één beleid van toepassing. Dit beleid, en het daarin voorgestelde toetsingskader, is leidraad bij de inrichting van de agrarische gebiedsbestemming.
Met dit plan wordt voldaan aan de regels uit het Afsprakenkader. Dit blijkt onder meer uit het bedrijfsplan dat is opgesteld (bijlage 5).
De gemeente Waterland heeft haar welstandsbeleid beschreven in de Wel-standsnota Waterland (februari 2004, herziening maart 2009). In de Wel-standsnota worden algemene en gebiedsgerichte welstandscriteria onderscheiden. De algemene welstandscriteria gelden als uitgangspunt voor iedere welstandsbeoordeling. De gebiedsgerichte welstandscriteria worden gebruikt om te beoordelen hoe het bouwwerk past in zijn omgeving. (Ver)bouwplannen worden getoetst aan de Welstandsnota.
De adviescommissie voor ruimtelijke kwaliteit WZHN heeft advies uitgebracht naar aanleiding van het initiatief. In paragraaf 2.2.3 zijn de bevindingen van WZHN weergegeven.
Zoals aangegeven is het gemeentelijke beleid vertaald in dit bestemmingsplan. In het kader van de Welstandstoetsing wordt het plan voorgelegd aan de Welstandscommissie. Hiermee voldoet het bestemmingsplan aan het gemeentelijk beleid.
Voor het plangebied en omgeving kunnen (wettelijke) belemmeringen en/of voorwaarden een rol spelen. Het uitgangspunt voor dit bestemmingsplan is dat er een goede omgevingssituatie ontstaat. In de volgende paragrafen zijn de randvoorwaarden die voortvloeien uit de milieu- en omgevingsaspecten beschreven.
In bijlage C en D van het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het bestemmingsplan planmer-plichtig (bijlage C en D), projectmer-plichtig (bijlage C) of mer-beoordelingsplichtig (bijlage D) zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Plannen die het kader vormen voor toekomstige mer-beoordelings of projectmer-plichtige besluiten zijn planmer-plichtig.
Omdat het nieuwe bestemmingsplan ruimte biedt aan het houden van meer dan 200 stuks melkvee, is er sprake van een planmer-plicht. In een milieueffectrapport (planMER) is daarom een vergelijking gemaakt tussen de bestaande situatie en de maximale benutting van de bouwmogelijkheden na vaststelling van het bestemmingsplan. Bij deze toekomstige uitbreiding wordt er rekening mee gehouden dat het perceel voor maximaal 80% mag worden bebouwd. Deze maximale situatie is ook verankerd in de planregels. Tot slot is in het MER rekening gehouden met de stapeling (cumulatie) van milieueffecten.
Het opgestelde milieueffectrapport is door de Commissie voor de milieueffectrapportage getoetst (zie bijlage 6).
Aanvulling van het MER
Naar aanleiding van het toetsingsadvies is de milieuinformatie nog op verschillende onderdelen aangevuld (zie bijlage 7). Daarbij is ingegaan op de volgende aspecten:
Deze aspecten komen in de onderstaande paragrafen aan de orde.
Voor dit bestemmingsplan geldt een planmer-verplichting. Het planMER is opgenomen in bijlage 1.
Bij elk ruimtelijk plan moet, met het oog op beschermenswaardige natuurwaarden, rekening worden gehouden met de regelgeving op het gebied van gebiedsbescherming en soortenbescherming.
Gebiedsbescherming
De bescherming van Natura 2000-gebieden en Beschermde Natuurmonumenten is geregeld in de Natuurbeschermingswet (Nbw). Als ontwikkelingen (mogelijk) leiden tot aantasting van de natuurwaarden binnen deze gebieden, moet een Nbw-vergunning worden aangevraagd. Als een Nbw-vergunning nodig is dan 'haakt' deze aan bij de omgevingsvergunning. Daarnaast moet rekening worden gehouden met het beleid voor de Ecologisch Hoofdstructuur (EHS). Voor ontwikkelingen binnen de EHS geldt het 'nee, tenzij-principe'.
Soortenbescherming
Op grond van de Flora- en faunawet geldt een algemeen verbod voor het verstoren en vernietigen van beschermde plantensoorten, beschermde diersoorten en hun vaste rust- of verblijfplaatsen. Onder voorwaarden is ontheffing van deze verbodsbepalingen mogelijk. Voor soorten die vermeld staan in Bijlage IV van de Habitatrichtlijn en een aantal Rode Lijst-soorten zijn deze voorwaarden zeer streng. Het bevoegd gezag voor de Flora- en faunawet is de provincie. In de gevallen dat een ontheffing van de Flora- en faunawet noodzakelijk is, dan 'haakt' de ontheffing aan bij de omgevings-vergunning.
Gebiedsbescherming
In het planMER is de invloed van het bedrijf op Natura 2000-gebieden onderzocht voor de gewenste situatie, de maximale invulling van het bouwperceel en voor cumulatie met de omgeving. Hieronder worden per situatie de resultaten weergegeven.
Gewenste situatie
Ter toetsing aan de Natuurbeschermingswet is een passende beoordeling opgesteld (zie bijlage 10). In de gewenste situatie worden meer dieren gehouden dan in de huidige situatie, waardoor er sprake is van een toename van depositie vanuit de inrichting op beschermde natuurgebieden.
Deze toename wordt deels gecompenseerd door de vergunning voor het houden van varkens aan de Zeddeweg 2 in te trekken. Daarnaast krijgt de nieuw te bouwen serrestal een emissiearm stalsysteem en wordt beweiding toegepast. Hiermee neemt het bedrijf zoveel mogelijk mitigerende maatregelen. Door deze maatregelen te nemen, wordt de ammoniakemissie vanuit de Hoogedijk 24, geminimaliseerd. Na het toepassen van de bovenstaande salderingsmaatregelen is nog een beperkte toename van de depositie aan de orde op het Natura 2000-gebied Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske. Op basis van de passende beoordeling wordt uitgesloten dat deze toename leidt tot significant negatieve effecten op het Natura 2000-gebied. De Provincie heeft daarom een Natuurbeschermingswetvergunning voor het initiatief verleend (bijlage 11).
Cumulatie
Alle veehouderijen die in de omgeving van het plangebied liggen zijn melkveehouderijen. Wanneer deze bedrijven uitbreiding, kan dit gevolgen hebben voor de Natura 2000-gebieden die in de buurt liggen. Het bedrijf sluit de locatie aan de Zeddeweg 2, dit ter compensatie van de toename van ammoniakuitstoot aan de Hoogedijk 24.
Conclusie
De beoogde ontwikkeling leidt tot een beperkte toename van de stikstofdepositie. In de passende beoordeling (bijlage 6) is geconcludeerd dat dit niet leidt tot significant negatieve effecten. De provincie Noord-Holland is bevoegd gezag en heeft voor de beoogde uitbreiding een Natuurbeschermingswetvergunning verleend.
Soortenbescherming
Ter plaatse van het plangebied is een ecologische quickscan uitgevoerd (zie bijlage 8). Uit het onderzoek blijkt dat de kans op broedvogels in het plangebied klein is, maar niet uit te sluiten. Werkzaamheden die in gebruik zijnde nesten van vogels verstoren of beschadigen moeten worden voorkomen. Dit is voor de meeste soorten mogelijk door de uitvoering in elk geval op te starten in de periode voor begin maart en na eind juli (broedseizoen). Een andere mogelijkheid is het gebied binnen de invloedsfeer van de plannen kort voorafgaand aan het werk te controleren op broedende vogels en in gebruik zijnde nesten.
Een volgende conclusie is dat bij de beoogde plannen exemplaren en verblijfplaatsen cq voortplantingswateren van enkele algemene en laag beschermde kleine zoogdieren en/of amfibieën verloren kunnen gaan. Voor deze soorten geldt echter bij ruimtelijke ontwikkelingen automatisch vrijstelling van de verbodsartikelen uit de Flora- en faunawet en zijn geen verplichte vervolgacties nodig. Uitvoering in de maanden september/oktober levert over het algemeen de minste schade op aan deze soorten. Dat is namelijk buiten de kwetsbare voortplantings- en overwinteringsperiode.
Het plangebied ligt in een weidevogelleefgebied. Door de plannen gaat circa 2 hectare aan weidevogelleefgebied verloren. In principe geldt de regel dat nieuwe bebouwing netto niet mag leiden tot verstoring van het weidevogelleefgebied.
Naar de effecten voor ganzenfourageergebieden en weidevogelleefgebieden in de omgeving is nader ecologisch onderzoek uitgevoerd (zie bijlage 9). In de toekomstige bedrijfssituatie op drie punten rekening gehouden met weidevogels:
Geconcludeerd wordt dat.de effecten voor zowel de ganzenpopulatie als de weidevogelpopulatie minimaal zijn.
De beoogde ontwikkeling leidt tot een beperkte toename van de stikstofdepositie. Voor de beoogde uitbreiding is daarom een Natuurbeschermingswetvergunning verleend door Provincie Noord-Holland. Uit veldonderzoek is gebleken dat het aspect soortenbescherming de gewenste ontwikkeling niet belemmert.
De rol van cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening is de laatste jaren sterk toegenomen. Bij het opstellen van plannen moeten cultuurhistorische waarden tijdig in beeld worden gebracht. Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) stelt in dat verband specifieke eisen aan het opstellen van bestemmingsplannen. Waar mogelijk moeten cultuurhistorische waarden worden behouden of versterkt. Cultuurhistorie is daarmee veelal een sturend onderdeel geworden in de ruimtelijke ordening.
De provincie Noord-Holland heeft de Informatiekaart Landschap en Cultuurhistorie vastgesteld. De kaart is een geografische uitwerking van de Leidraad landschap en cultuurhistorie - die deel uitmaakt van de verordening - en een herziening van de Cultuurhistorische Waardenkaart. De Informatiekaart Landschap en Cultuurhistorie geeft onder andere informatie over cultuurhistorische objecten.
Het plangebied ligt in een veepolderlandschap. Kenmerkend voor dit landschap zijn de vele dijken en waterlopen, de grootschalige openheid en de opstrekkende verkaveling.
Figuur 4. Ligging in het Veenpolderlandschap
In het plangebied een is stolpboerderij aanwezig. De stolp is op de verbeelding aangeduid. Binnen de regeling bij deze aanduiding wordt gezorgd voor bescherming van deze karakteristieke boerderijvorm. Verder is de Hoogedijk onderdeel van het provinciale monument Noorder IJ- en Zeedijken. De dijk zelf valt echter buiten het plangebied. Het voorgenomen boouwplan heeft daardoor geen invloed op de dijk of het cultuurhistorische karakter van die dijk.
Het plangebied bevat verder geen cultuurhistorische objecten.
Het aspect cultuurhistorie belemmert de gewenste ontwikkeling niet.
Voor de bescherming van archeologische waarden is de Monumentenwet van toepassing. De bedoeling is dat, wanneer de bodem wordt verstoord, archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ).
Voor rijksbeschermde archeologische monumenten geldt de bescherming op grond van de Monumentenwet en hoeft in het bestemmingsplan geen aanvullende regeling te worden getroffen.
Het archeologisch beleid van de gemeente Waterland is vastgelegd in de 'Archeologienota Waterland 2011'. In deze nota is verwoord hoe het behoud van archeologische waarden of het onderzoek daarnaar worden zeker gesteld. In de Archeologienota worden archeologische monumenten en vijf categorieën met archeologische verwachtingswaarden onderscheiden. Deze categorieën zijn weergegeven op een beleidskaart. Deze beleidskaart is opgesteld op basis van de kennis die de afgelopen jaren is verkregen bij diverse archeologische onderzoeken en op basis van de kennis over de ontstaansgeschiedenis van het gebied.
Volgens de gemeentelijke archeologische waardenkaart is voor het noordelijke deel van het plangebied onderzoek nodig bij alle plannen. Voor de rest van het plangebied geldt dat er onderzoek nodig is bij plannen groter dan 500 m2 en dieper dan 40 centimeter. Daarom is in het plangebied archeologisch onderzoek uitgevoerd.
Figuur 5. Uitsnede van Archeologienota Waterland 2011
Uit het onderzoek blijkt dat in de noordwesthoek van het plangebied mogelijk (een deel van) een laatmiddeleeuwse huisplaats aanwezig is. De omvang hiervan is niet bekend. Waarschijnlijk ligt slechts een deel van de huisplaats binnen het plangebied. Graafwerkzaamheden in het noordelijke deel van het plangebied vormen mogelijk een bedreiging voor het archeologische bodemarchief (de mogelijk aanwezige middeleeuwse huisplaats). Zodoende is geadviseerd om in het geval van graafwerkzaamheden nader archeologisch onderzoek uit te voeren (zie bijlage 14).
Omdat voorlopig geen graafwerkzaamheden in dit deel van het plangebied aan de orde zijn - de beoogde stal reikt niet tot de huisplaats - is het uitvoeren van nader archeologisch onderzoek op dit moment niet noodzakelijk. Wel wordt in het bestemmingsplan een dubbelbestemming opgenomen, zodat de (mogelijke) archeologische waarden ter plaatse worden beschermd. Bij graafwerkzaamheden in de toekomst moet dan alsnog archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.
Het aspect archeologie staat de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg. In het bestemmingsplan wordt een dubbelbestemming opgenomen ter bescherming van de mogelijk aanwezige middeleeuwse huisplaats.
Een belangrijke ontwikkeling in het waterbeleid is de Watertoets. Het doel van de Watertoets is waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen meer expliciet en op een evenwichtige manier in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundig relevante ruimtelijke plannen en besluiten. Het plangebied valt in het werkgebied van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier.
Ter invulling van de watertoets is het bestemmingsplan aangemeld via www.dewatertoets.nl. Na het doorlopen van een aantal standaardvragen is gebleken dat voor het plan de normale procedure moet worden doorlopen. De ingevulde standaardvragen en de daarmee automatisch gegenereerde uitgangspuntennotitie zijn als bijlage 13 opgenomen. In het kader van het wettelijk vooroverleg (artikel 3.1.1. Bro) heeft het hoogheemraadschap op het plan gereageerd in de vorm van een wateradvies. De uitgangspunten van het wateradvies zijn onderstaand verwerkt.
Waterafvoer/waterberging
Het beoogde voornemen heeft beperkte gevolgen voor de waterhuishouding. Het verhard oppervlak neemt toe met circa 7850 m2. Deze toename wordt gecompenseerd door het verbreden van sloten van de omliggende percelen op de huiskavel. Hierover worden afspraken gemaakt tussen de initiatiefnemer en het Hoogheemraadschap.
Waterkwaliteit
Als uitgangspunt voor de bebouwing geldt dat er geen uitloogbare (dak)materialen worden gebruikt. Deze aspecten worden betrokken bij de verlening van een omgevingsvergunning. De nieuw te bouwen serrestal wordt uitgevoerd met een vloeistofdichte vloer. Alle vervuilende afvalstromen worden opgevangen. Het niet verontreinigd hemelwater wordt opgevangen en afgevoerd op de omliggende sloten.
Waterkering
De Hoogedijk is een primaire waterkering. De voorzijde van het erf valt onder de dijkzone en het middendeel binnen de vrijwaringszone. De dijkzone is door middel van een dubbelbestemming op de verbeelding weergegeven en de vrijwaringszone door middel van een aanduiding. Voor werkzaamheden bijnnen deze zone is een omgevingsvergunning en een watervergunning nodig. De nieuwe stal en silo's worden gebouwd buiten deze vrijwaringszone.
Beheer en onderhoud
Het hoogheemraadschap adviseert de eerste 5 meter langs de waterlopen aan weerszijden bebouwings- en obstakelvrij te houden. In het bestemmingsplan is hier rekening mee gehouden door het bouwvlak te verleggen. De eerste 5 meter langs de waterlopen blijft daarmee uitgesloten van bebouwing.
Het aspect water belemmert de gewenste ontwikkeling niet.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is ruimtelijke afstemming tussen bedrijfsactiviteiten, voorzieningen en gevoelige functies (waaronder woningen) noodzakelijk. Bij deze afstemming kan gebruik worden gemaakt van de richtafstanden uit de basiszoneringslijst van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' (2009). Een richtafstand wordt beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten redelijkerwijs kan worden uitgesloten. In geval van een gemengd gebied kan worden gewerkt met een verkleinde richtafstand.
Voor de toetsing van het aspect geluid, wordt rekening gehouden met de normen van de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening.
In de omgeving van het plangebied ligt een dorpshuis en liggen een aantal woningen. De beoogde uitbreidingligt op een afstand van circa 130 meter ten opzichte van nabijgelegen woningen. Daarmee wordt voldaan aan de richtafstanden uit de VNG-publicatie bedrijven en milieuzonering, maar ook aan de specifieke regels voor geurhinder (zie volgende paragraaf).
Voor het plan is akoestisch onderzoek uitgevoerd. Uit het onderzoek blijkt dat aan de grenswaarde in de langtijdgemiddelde beoordelingsniveau wordt voldaan. Bij een nabijgelegen woning de grenswaarde voor het maximale geluidsniveau in de dagperiode (70 dB(A)) met 1 dB(A) wordt overschreden. Omdat voor deze (lichte) overschrijding geen doelmatige maatregelen mogelijk zijn, wordt voorgesteld om een grenswaarde van 71 dB(A) op te nemen in de omgevingsvergunning. Dit is ook in overeenstemming met het uitgangspunt van een goede ruimtelijke ordening.
Het inkuilen van gras en maïs vindt incidenteel plaats. Overeenkomstig de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening mag 12 keer per jaar een afwijkende bedrijfssituatie plaatsvinden. Deze situati komt 6 keer per jaar voor.
Met betrekking tot de indirecte hinder wordt voldaan aan de streefwaarde van 50 dB(A).
Het aspect milieuzonering belemmert staat de gewenste ontwikkeling niet in de weg.
Voor veehouderijen met een omgevingsvergunning (milieu), geldt de Wet geurhinder en veehouderij. In deze wet zijn voor bepaalde typen dieren geurnormen opgenomen. Voor dieren waarvoor geen geurnorm is vastgesteld, gelden afstanden. Op grond van een gemeentelijke geurverordening is binnen een bepaalde bandbreedte afwijking van deze normen en afstanden mogelijk. Gemeente Waterland heeft geen geurverordening. Dus gelden de afstanden uit de Wet geurhinder en veehouderij.
Voor kleinschalige veehouderijen en akkerbouwbedrijven gelden de vaste afstanden uit het Activiteitenbesluit. Deze afstanden zijn afhankelijk van het type omgeving (binnen of buiten de bebouwde kom). Daarnaast gelden grotere afstanden voor inrichtingen waar landbouwhuisdieren worden gehouden.
In het planMER is het aspect geur onderzocht voor de gewenste situatie, de maximale invulling van het bouwperceel en voor cumulatie met de omgeving. Hieronder worden per situatie de resultaten weergegeven.
Gewenste situatie
In de huidige situatie is de afstand van het emissiepunt tot de eerste woning - die niet bij de inrichting hoort - circa 30 meter. De nieuw te bouwen serrestal komt op circa 130 meter afstand tot de eerste woning - die niet bij de inrichting hoort - te liggen.
Om te kunnen voldoen aan de Wet geurhinder moeten, bij uitbreiding van het aantal dieren, bestaande geurknelpunten worden opgeheven. Dit gebeurt door de bestaande stal aan de voorzijde van het erf voor een deel dicht te maken, waardoor het emissiepunt naar achteren wordt verplaatst. Op de milieutekening is dit ook aangegeven (zie separate bijlage van het planMER). In de planregels van dit bestemmingsplan wordt dit geborgd door het opnemen van een voorwaardelijke verplichting.
Op de veehouderij worden momenteel ook circa 200 schapen gehouden. In de gewenste situatie worden er 80 schapen worden gehouden. Uit het planMER blijkt dat de geuremissie in de gewenste situatie minder is dan de geuremissie in de huidige situatie. Daarnaast wordt de omgevingsvergunning voor de varkenshouderij aan de Zeddeweg ingetrokken, waardoor ook een reductie van potentiële geurbelasting op die locatie plaatsvindt.
Maximale invulling
Bij de maximale invulling wordt een bestaande stal gesloopt waardoor de afstand van het emissiepunt tot de eerste woning - die niet bij de inrichting hoort - circa 60 meter. De nieuw te bouwen serrestal komt op circa 90 meter afstand tot de eerste woning - die niet bij de inrichting hoort - te liggen.
Op de veehouderij worden momenteel ook circa 200 schapen gehouden. In de gewenste situatie worden 80 schapen worden gehouden. Uit het plan-m.e.r. blijkt dat de geuremissie in de gewenste situatie minder is dan de geuremissie in de huidige situatie. Daarnaast wordt de omgevingsvergunning voor de varkenshouderij aan de Zeddeweg ingetrokken, waardoor ook een reductie van potentiële geurbelasting op die locatie plaatsvindt.
Conclusie
Het bestemmingsplan voldoet aan de Wet geurhinder en veehouderij.
Op grond van de Wet geluidhinder geldt rond wegen met een maximumsnelheid hoger dan 30 km/uur, spoorwegen en inrichtingen die 'in belangrijke mate geluidhinder veroorzaken', een geluidszone. Bij de ontwikkeling van nieuwe geluidsgevoelige objecten binnen deze geluidszones moet akoestisch onderzoek worden uitgevoerd om aan te tonen dat de ontwikkelingen voldoen aan de voorkeursgrenswaarden die in de wet zijn vastgelegd.
In het plangebied worden geen nieuwe geluidsgevoelige functies opgericht. Ook wordt de woning niet dichter naar de weg gebouwd. De geluidsbelasting neemt daardoor niet toe.
Het aspect geluid belemmert de gewenste ontwikkeling niet.
Met het oog op een goede ruimtelijke ordening, moet in geval van ruimtelijke ontwikkelingen worden aangetoond dat de bodem geschikt is voor het beoogde functiegebruik. Ter plaatse van locaties die verdacht worden van bodemverontreiniging, moet tenminste verkennend bodemonderzoek worden uitgevoerd. In geval van verontreinigingen is de Wet bodembescherming van toepassing. In de wet is geregeld dat als ter plaatse van een plangebied ernstige verontreinigingen worden aangetroffen, er sprake is van een saneringsgeval.
De locatie waar het bouwperceel wordt uitgebreid is nu nog agrarisch gebied. Dit gebied wordt niet verdacht van bodemverontreiniging. Bovendien betreft de stal geen verblijfplaats voor mensen. Verkennend bodemonderzoek in het kader van het bestemmingsplan is dan ook niet nodig.
Het aspect bodem belemmert de gewenste ontwikkeling niet.
In hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer zijn de grenswaarden op het gebied van de luchtkwaliteit vastgelegd. Daarbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10) van belang. Plannen die slechts in zeer beperkte mate bijdragen aan de luchtverontreiniging, zijn op grond van de algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' (Besluit Nibm) vrijgesteld van toetsing aan de grenswaarden. Op grond van de ministeriële regeling Nibm zijn (onder andere) de volgende plannen vrijgesteld van toetsing:
In het plan-m.e.r. is de situatie rond luchtkwaliteit onderzocht voor de gewenste situatie, de maximale invulling van het bouwperceel en voor cumulatie met de omgeving. Hieronder worden per situatie de resultaten weergegeven.
Gewenste situatie en maximale invulling
Voor de gewenste situatie en maximale invulling blijkt dat de ontwikkeling ruimschoots binnen de grens van het criterium 'niet-in-betekenende-mate'. Daarnaast wordt een nieuw stalsysteem toegepast, welke de uitstoot van fijnstof verder verminderd.
Cumulatie
Doordat de jachthaven uit gaat breiden en een bedrijfserf aan de Hoogedijk wordt gevestigd, gaan meer verkeersbewegingen plaatsvinden aan de Hoogedijk. Dit kan invloed hebben op de luchtkwaliteit in de omgeving. De verkeersbewegingen naar het plangebied nemen echter niet toe. Dit blijft gelijk aan de huidige verkeersbewegingen.
Voor de directe omgeving van het plangebied valt een afname van fijnstof te verwachten. De uitbreiding van het bedrijf blijft onder de Nibm-grens. Daarnaast trekt het bedrijf de milieurechten van de locatie aan de Zeddeweg 2 in Volendam in. Dit zorgt voor een reductie van de fijnstofuitstoot op die locatie.
Het aspect luchtkwaliteit belemmert de gewenste ontwikkeling niet.
Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die ontstaan voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals vuurwerk, LPG en munitie. De wetgeving over 'externe veiligheid' heeft tot doel de burger niet onnodig aan te hoge risico's bloot te stellen. De normen voor externe veiligheid zijn vastgelegd in onder andere het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), de Circulaire risiconormering vervoer van gevaarlijke stoffen en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).
Het externe veiligheidsbeleid heeft vorm gekregen in de risicobenadering. Er wordt getoetst aan twee verschillende normen: het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR).
In het plan-m.e.r. is de situatie rond externe veiligheid onderzocht voor de gewenste situatie, de maximale invulling van het bouwperceel en voor cumulatie met de omgeving. Hieronder worden per situatie de resultaten weergegeven. Het plangebied ligt niet binnen het invloedsgebied van risicovolle inrichtingen en hoofdgasleidingen. Ook vindt er geen transport van gevaarlijke stoffen plaats. Externe veiligheid is niet relevant voor het plangebied.
Het aspect externe veiligheid belemmert de gewenste ontwikkelingen niet.
In (de omgeving van) het plangebied kunnen kabels en leidingen aanwezig zijn die beperkingen opleggen voor de bouwmogelijkheden in het plangebied. Hierbij valt te denken aan hoogspanningsverbindingen, waterleidingen en straalpaden. Bij leidingen, zoals gas-, water- en rioolpersleidingen, volgen deze belemmeringen uit het zakelijk recht. Bij hoogspanningsverbindingen gaat het daarnaast ook om veiligheid en gezondheid. De beperkingen bij straalpaden zijn van belang voor het goed functioneren van de straalpaden.
Er zijn geen kabels en leidingen waarmee rekening gehouden moet worden in dit bestemmingsplan. Het aspect kabels en leidingen belemmert de gewenste ontwikkelingen niet.
Dit hoofdstuk geeft een toelichting op de juridische opzet van dit bestemmingsplan. Daarbij wordt eerst een algemene toelichting op de werking van het plan gegeven. Daarna volgt een toelichting op de gehanteerde bestemmingen.
In de Wet ruimtelijke ordening en Besluit ruimtelijke ordening is bepaald dat alle bestemmingsplannen digitaal moeten worden ontsloten. Bij het teken van de digitale plankaart (verbeelding) is gebruik gemaakt van een actuele ondergrond van de Grootschalige Basiskaart Nederland (GBKN) van 9 aprill 2015.
In dit hoofdstuk zijn de verschillende bestemmingen toegelicht. Alle bestemmingen starten met een toelichting waarin een bestemmingsomschrijving wordt weergegeven en waarin kort wordt ingegaan op de specifieke bouw- en gebruiksregels. Daarnaast wordt ingegaan op de afwijkingsregels en de wijzigingsregels. In de planregels zijn alle bestemmingen als volgt opgebouwd:
Bestemmingsomschrijving
Dit beschrijft voor welke functie(s) de gronden mogen worden ingericht, gebruikt en hoe de onderlinge rangorde van functies is. Met aanduidingen wordt op enkele specifieke locaties extra functiemogelijkheden geboden.
Bouwregels
Dit geeft aan welke gebouwen en andere bouwwerken zijn toegestaan en welke maatvoering daarbij aangehouden moet worden.
Specifieke gebruiksregels
Gronden en gebouwen worden gebruikt passend bij de bestemming. Wanneer nodig worden bepaalde gebruiksvormen uitgesloten. In enkele gevallen zijn objectieve grenzen opgenomen voor functies, zoals oppervlaktematen, hoogtes en dergelijke.
Afwijking van de bouw- en gebruiksregels
In het bestemmingsplan is voor een aantal omstandigheden de mogelijkheid opgenomen om af te wijken van de bouw- en gebruiksregels. Hierdoor krijgt het college de benodigde flexibiliteit af te wijken voor bepaalde, voorzienbare situaties. Van geval tot geval wordt daarvoor door het bevoegd gezag een afweging gemaakt. Wanneer van toepassing wordt advies ingewonnen van de waterbeheerder, leidingbeheerder, wegbeheerder en dergelijke.
Enkele gebruiksvormen zijn beleidsmatig wel mogelijk, maar zijn vanwege de benodigde afweging onder een afwijking gebracht. Deze zogenoemde binnenplanse afwijkingen wordt (door middel van een omgevingsvergunning) slechts verleend na een zorgvuldige afweging van waarden en functies in de bestemmingen.
Vergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden
Voor een aantal werken en werkzaamheden geldt een vergunningplicht voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde. Het gaat daarbij om werken en werkzaamheden die structureel ingrijpen in de aard van de gegeven bestemming. Dat betekent dat deze pas mogen worden uitgevoerd, nadat een omgevingsvergunning is verkregen. Hierbij vindt een afweging van belangen naar evenredigheid plaats. Als het gaat om activiteiten die behoren tot het normale onderhoud, normaal beheer of het normaal gebruik, is geen vergunning vereist. Bij de toelaatbaarheid van activiteiten wordt vanuit het evenredigheidsbeginsel een belangenafweging gemaakt. Daarbij worden het belang van de functies van waaruit de vergunning wordt aangevraagd en de specifieke waarden die ter plaatse aanwezig zijn tegen elkaar afgewogen.
Het overgangsrecht is gericht op bouwwerken die met een vergunning of een melding zijn gebouwd, of een gebruik dat ooit is toegestaan, maar dat nu, vanwege een bestemmings- of beleidswijziging onder het overgangsrecht is gebracht. Ook tientallen jaren aanwezige bouwwerken, die niet met een vergunning zijn gebouwd, of langdurig aanwezig gebruik wordt met het overgangsrecht beschermd. Het overgangsrecht is gericht op het uiteindelijk verdwijnen van deze bouwwerken of de beëindiging van het gebruik ervan, zodat de situatie in overeenstemming raakt met de gegeven bestemming.
In beginsel mogen de bouwwerken die onder het overgangsrecht vallen, slechts in ondergeschikte mate gedeeltelijk worden vernieuwd en veranderd. Het is niet mogelijk om hiermee geheel of in stappen tot een nieuw bouwwerk te komen.
In de regels wordt verwezen naar algemene toetsingscriteria. Dit speelt voor het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de verkeersveiligheid, de milieusituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden. Hieronder volgt een toelichting op deze criteria.
Het bebouwingsbeeld
Gestreefd wordt naar een in stedenbouwkundig opzicht samenhangend bebouwingsbeeld. Dit betekent dat bij bebouwing wordt gestreefd naar:
De woonsituatie
Rekening wordt gehouden met het in stand houden en garanderen van een redelijke lichttoetreding, een redelijk uitzicht, de aanwezigheid van voldoende privacy en een goed woon- en leefmilieu.
De verkeersveiligheid
Verkeersveiligheid staat onder druk door de toename van (zwaarder) verkeer op de kleinere wegen. Deze wegen worden ook gebruikt voor toeristisch verkeer. Bij functies waarbij het verkeer toeneemt, moet een zorgvuldige afweging plaatsvinden. In een verkeersveilige situatie worden vrije uit-zichthoeken bij kruisingen van wegen en uitritten gegarandeerd.
De milieusituatie
Hinder voor omwonenden en een overmatige verkeersaantrekkende werking moet worden voorkomen. Bij de situering en omvang van milieubelastende functies moet erop worden gelet dat bestaande milieugevoelige functies niet in het functioneren worden beperkt. Omgekeerd moet bij uitbreiding of nieuwvestiging van milieugevoelige functies gelet worden op de voorkoming van beperking van het functioneren van de bestaande milieubelastende functies. Voor de afweging worden de afstanden van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' (2009) gehanteerd.
De gebruiksmogelijkheden
In principe moeten gronden en gebouwen worden gebruikt in overeenstemming met de bestemming. Bij een nieuw gebruik moet altijd worden getoetst aan het huidige gebruik van de aangrenzende bestemmingen. Het aangrenzend gebruik mag niet onevenredig worden gehinderd door het nieuwe gebruik.
In deze paragraaf wordt een korte toelichting gegeven op de inhoud van de bestemmingen in dit bestemmingsplan.
Overeenkomstig het bestemmingsplan Buitengebied Waterland 2013 is aan dit bedrijf de bestemming 'Agrarisch' toegekend. De bestemming is inhoudelijk op het bestemmingsplan Buitengebied 2013 afgestemd. Het bedrijf is voorzien van een aanduiding bouwperceel. Hierbinnen moeten de bedrijfsactiviteiten plaatsvinden. Maximaal 80% van het bouwperceel mag worden gebouwd, zodat er voldoende ruimte overblijft voor de inpassing en het manoeuvreren van verkeer op het perceel. De gebouwen moeten binnen het bouwvlak worden gebouwd. De woning betreft een (behoudswaardige) stolp en is om die reden aangeduid. Voor diverse werken en werkzaamheden geldt een omgevingsvergunningplicht.
Langs de Hoogedijk ligt een waterleiding. Deze wordt beschermd met deze dubbelbestemming. Ter bescherming van de leiding mogen daarop geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd. Verder geldt voor diverse werken en werkzaamheden een omgevingsvergunningplicht.
Ter bescherming van archeologische waarden zijn dubbelbestemmingen opgenomen. De gronden binnen deze dubbelbestemmingen zijn bestemd voor het behoud van de aanwezige archeologische waarden. De zones zijn overgenomen uit de Archeologienota Waterland 2011. Per zone is aangegeven vanaf welke oppervlakte en diepte een omgevingsvergunning nodig is voor werkzaamheden die de bodem kunnen verstoren.
De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1' is van toepassing op de mogelijke archeologische waarden ter plaatse van de Middeleeuwse huisterp aan de noordzijde van het perceel. Binnen deze dubbelbestemming zijn geen bodemingrepen toegestaan, tenzij door middel van archeologisch veldonderzoek is vastgesteld dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn.
De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' is van toepassing op de rest van het plangebied. Overeenkomstig de Archeologienota is in deze zone archeologisch onderzoek aan de orde bij bodemingrepen groter dan 500 m2 en een diepte van grondroerende werkzaamheden vanaf 40 centimeter.
Deze dubbelbestemming heeft betrekking op de primaire waterkering; de Hoogedijk. Op basis van het beleid van het Hoogheemraadschap moet deze waterkering worden beschermd. Ter bescherming van de waterkerende functie is voor diverse werken en werkzaamheden een omgevingsvergunning nodig.
Ter bescherming van de waterkerende functie van de dijk, mag in de vrijwaringszone van de dijk niet worden gebouwd. De vrijwaringszone is aangeduid in dit bestemmingsplan. Ingrepen die de structuur van de dijk negatief beïnvloeden mogen niet plaatsvinden. Gebouwen, overkappingen en andere bouwwerken mogen daarom niet bij recht worden gebouwd. Deze kunnen bij afwijking worden toegestaan. Hiervoor moet een omgevingsvergunning (voor afwijking) en een watervergunning worden verleend.
De vrijwaringszone betreft een theoretische zone. Met een berekening wordt de werkelijke zone in beeld gebracht. Dit gebeurt doorgaans in het kader van ontwikkelingen binnen de vrijwaringszone. Als van een tracé de werkelijke zone is berekend, kan met een wijzigingsprocedure het overige deel van de zone worden verwijderd.
Wettelijk bestaat de verplichting om inzicht te geven in de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan. Onderdeel hiervan is de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid. Ook wordt in dit hoofdstuk aandacht besteed aan het aspect grondexploitatie.
Het bestemmingsplan doorloopt de in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) vastgelegde procedure. Tijdens deze procedure zijn verschillende momenten waarop burgers en belanghebbenden hun zienswijze op het plan kenbaar kunnen maken. Zo kan de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan in beeld worden gebracht. Hieronder volgt een nadere toelichting.
Vanuit het oogpunt van maatschappelijke uitvoerbaarheid, geeft de gemeente belanghebbenden de gelegenheid om, via een inspraakprocedure, een inspraakreactie op het voorontwerpbestemmingsplan naar voren te brengen. Deze inspraakfase heeft inmiddels plaatsgevonden (zie hoofdstuk 7). Daarnaast is het voorontwerpbestemmingsplan voorgelegd aan de betrokken diensten en instanties zoals bedoeld in het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). De binnengekomen overlegreacties zijn beantwoord in een overlegnota en verwerkt in dit ontwerpbestemmingsplan.
Het ontwerpbestemmingsplan doorloopt de in de Wro opgenomen formele procedure. Dit betekent dat het ontwerpbestemmingsplan gedurende zes weken ter inzage wordt gelegd. Tijdens deze periode heeft een ieder de gelegenheid gehad voor het indienen van zienswijzen.
Zienswijzen worden beoordeeld en al dan niet verwerkt in het bestemmingsplan. Het (mogelijk gewijzigde) bestemmingsplan wordt vervolgens door de gemeenteraad vastgesteld. De indieners van de zienswijzen worden hiervan op de hoogte gesteld. Tot slot is tegen de vaststelling van het bestemmingsplan beroep mogelijk bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Het gaat hier om een particulier initiatief. De gemeente draagt hier dus geen financiële verantwoordelijkheid en risico's. De kosten voor het initiatief worden gefinancierd vanuit de exploitatie van het bedrijf. De economische uitvoerbaarheid is daarmee voldoende aangetoond.
Met de grondexploitatieregeling in deWro en het Bro beschikken gemeenten over mogelijkheden voor het verhalen van kosten, wanneer sprake is van bouwplannen zoals bedoeld in artikel 6.2.1 Bro. Hierbij valt te denken aan kosten voor het bouw- en woonrijp maken en kosten voor het bestemmingsplan. Daarnaast hebben gemeenten sturingsmogelijkheden. In het geval van grondexploitatie door derden kan de gemeente diverse eisen en regels stellen.
Het bestemmingsplan voorziet in de bouw van een nieuwe stal. Dit valt onder de bouwplannen zoals bedoeld in artikel 6.2.1 Bro.
De gemeenteraad besluit dat de vaststelling van een exploitatieplan bij dit bestemmingsplan niet noodzakelijk is. Het kostenverhaal is namelijk op een andere manier verzekerd en het stellen van nadere (locatie)eisen en regels is niet noodzakelijk. Het kostenverhaal is verzekerd via een overeenkomst die gesloten is tussen de gemeente en initiatiefnemer. In deze overeenkomst is geregeld dat alle kosten die verband houden met het initiatief, namelijk: de kosten voor het maken van het bestemmingsplan (inclusief onderzoekskosten), de kosten voor de uitvoering van het plan, de kosten voor nutsvoorzieningen en eventuele planschade. Deze kosten worden betaald door de initiatiefnemer. Het verhaal van andere kosten, waaronder gemeentelijke kosten, is niet aan de orde.
Het voorontwerpbestemmingsplan 'Katwoude - Hoogedijk 24' heeft met ingang van 21 februari 2014 gedurende 6 weken voor een ieder ter inzage gelegen. Tijdens de ter inzageperiode zijn geen inspraakreacties ingediend. Daarnaast zijn verschillende overheids- en adviesinstanties om een reactie gevraagd. In een reactienota zijn alle overlegreacties samengevat en voorzien van een reactie van de gemeente (zie bijlage 4). De overlegreacties zelf zijn opgenomen als bijlage 5.
Naar aanleiding van het overleg met verschillende partijen is besloten een aantal aanpassingen in het ontwerpbestemmingsplan door te voeren:
Ambtshalve zijn in het ontwerpbestemmingsplan de volgende aanpassingen doorgevoerd:
Naar aanleiding van de uitspraak van de Raad van State inzake het bestemmingsplan buitengebied Waterland 2013 (uitspraak 16 juli 2014) en ontwikkelingen in de wetgeving zijn verschillende technische wijzigingen doorgevoerd in de planregels. Dit resulteert onder andere in het volgende:
Het ontwerpbestemmingsplan 'Katwoude - Hoogedijk 24' heeft overeenkomstig artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) gedurende 6 weken voor een ieder ter visie gelegen. Het plan kon digitaal worden geraadpleegd op de landelijke voorziening www.ruimtelijkeplannen.nl en op de gemeentelijke website. Daarnaast lag het plan ter inzage op het gemeentehuis. Tijdens de zienswijzenperiode zijn geen zienswijze op het bestemmingsplan ingediend. Op 1 oktober 2015 staat de vaststelling van het bestemmingsplan door de gemeenteraad gepland.