Plan: | Monnickendam - Kloosterdijk 2 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0852.BPLGMOkloosd2012-va01 |
Bij de gemeente zijn plannen ingediend voor de herontwikkeling van het perceel aan de Kloosterdijk 2, langs de Purmer Ee. Op dit perceel was voorheen een houtzagerij aanwezig. Het plan is om de bedrijfsbebouwing op het erf te slopen. In het kader van de provinciale ruimte-voor-ruimte regeling, wordt hiervoor een aantal woningen teruggebouwd. De ligging van het plangebied is weergegeven in figuur 1.
De beoogde woningen passen niet binnen het geldende bestemmingsplan. De gemeente wil in principe meewerken aan deze plannen door voor het perceel een nieuw bestemmingsplan vast te stellen.
Figuur 1. De ligging van het plangebied
Het huidige bestemmingsplan is het bestemmingsplan Buitengebied 2013 (vastgesteld op 11 april 2013). In dit bestemmingsplan heeft het plangebied de bestemming 'Bedrijf'. Ter plaatse van de bestemming mag één bedrijfswoning worden gebouwd en is maximaal 1400 m2 aan bedrijfsbebouwing toegestaan. Binnen deze bestemming is de realisatie van meerdere woningen niet toegestaan. Dit bestemmingsplan biedt de juridisch-planologische regeling om de gewenste ontwikkelingen toe te staan.
In hoofdstuk 2 is een beschrijving gegeven van het plan. Hierbij wordt ingegaan op de ruimtelijke en functionele aspecten van het plan. Vervolgens is in hoofdstuk 3 een beschrijving gemaakt van het rijks-, provinciaal, water- en gemeentelijk beleid dat een relatie heeft met het plangebied en/of de ontwikkelingen. In hoofdstuk 4 wordt op de diverse omgevingsaspecten ingegaan. Een juridische beschrijving van het plan is gegeven in hoofdstuk 5. In dit hoofdstuk wordt onder andere ingegaan op de bestemmingen. Hoofdstuk 6 gaat in op de uitvoerbaarheid van het plan. Er wordt onderscheid gemaakt tussen de maatschappelijke en de economische uitvoerbaarheid. Ook wordt er in dit hoofdstuk aandacht besteed aan grondexploitatie. Hoofdstuk 7 tot slot, gaat in op de ingediende vooroverleg- en inspraakreacties.
De huidige situatie en ontwikkelingen worden beschreven in dit hoofdstuk. Dit omdat de huidige situatie de basis is voor de inpassing van de ontwikkelingen. De ontwikkelingen zelf zijn het uitgangspunt voor de juridische regeling van het bestemmingsplan.
Het plangebied ligt in het veenweidegebied. Dit landschap wordt gekarakteriseerd door ontginningsassen van natuurlijk of gegraven water langs een weg. Haaks op de ontginningsas zijn evenwijdige sloten gegraven, waarmee een strookvormig verkavelingspatroon is ontstaan. Hierdoor is een karakteristiek patroon ontstaan van lange lintdorpen, in een waterrijk gebied met brede sloten en smalle kavels. Het gebied kent een grote mate van openheid.
Het plangebied ligt in het buitendijkse gebied aan de Kloosterdijk. Buitendijks wordt het gebied gekenmerkt door het water de Purmer Ee, overgaand in het Monnickerdammergat. Het Monnickerdammergat loopt op haar beurt uit in het wijdse water van de Gouwzee. De kustlijn is grillig, bestaand uit een wisselend beeld van brede en smalle graslanden grenzend tot aan de dijk. Het hoogteverschil tussen de dijk en buitendijkse gebieden is gering.
Figuur 2. Luchtfoto van de huidige situatie ter plaatse van het plangebied
Het plangebied ligt ten noordwesten van Monnickendam. Aan de overzijde van de N247 begint het bebouwde gebied van die stad. Met de toekomstige invulling van het plangebied met enkele woningen wordt aansluiting gevonden op het landelijk gebied.
Ten zuiden van het plangebied en meer naar het westen aan de Kloosterdijk liggen enkele verspreide woningen. Deze woningen liggen vaak binnendijks, maar soms ook buitendijks. Zo grenst het plangebied aan de westzijde aan een buitendijks woonperceel. Verder ligt ter hoogte van het plangebied, ten zuiden van de Kloosterdijk, een agrarisch bedrijf. Door de toekomstige invulling van het westelijke deel van het plangebied met enkele woningen sluit dit deel meer aan bij het landelijke gebied.
Het plangebied zelf is circa 300 jaar gebruikt door een houtbewerkingbedrijf. Tot 1961 heeft er een houtzaagmolen binnen het plangebied gestaan. Deze molen vormde een baken in het landschap, waardoor het plangebied een belangrijke blikvanger was. In het begin van deze eeuw is het bedrijf definitief geëindigd. Het westelijk deel van het plangebied bestaat uit een bebouwingscluster van voormalige houtdroogschuren en een bedrijfswoning. Een deel van de voormalige houtdroogschuren heeft een vervallen karakter. In de daken van de schuren is asbest aangetroffen. Langs het water bevindt zich een steiger.
Het oostelijk deel betreft een vlakte waar van oudsher het hout werd gewaterd. Dit is het in het water leggen van vers gekapt hout. Hierdoor worden de in het hout aanwezige mineralen, voedingsstoffen en zetmeel in het water opgelost. Het oostelijk deel van het plangebied is in de loop der tijd verland. Momenteel bestaat dit deel voor een aanzienlijk deel uit verharding. Deze verharding werd voorheen gebruikt als parkeerplaats voor bezoekers van de molen. De steiger was de toegangsweg voor voetgangers naar de molen. Naast de verharding liggen er enkele bomen op het perceel, waar nu niets meer mee gebeurt. Dit geheel zorgt voor een rommelig aanzicht.
De ontwikkeling op hoofdlijnen
Het westelijk deel is bestemd voor in totaal drie woningen, waarvan één meergeneratiewoning. Op het oostelijk deel worden twee woningen gerealiseerd. Beide delen worden fysiek van elkaar gescheiden door middel van water. Dit water vormt een scheiding tussen het oostelijk en westelijk eiland. Onderstaand wordt verder ingezoomd op de beide deelontwikkelingen.
Stedenbouwkundig programma
Voor de ontwikkelingen is een stedenbouwkundig programma van eisen (spve) opgesteld waarin de gewenste beeldkwaliteit van het plangebied is beschreven (zie bijlage 1). Dit stedenbouwkundig programma is alleen nog van toepassing op het westelijk deel van de ontwikkeling. Voor het oostelijk deel is een nieuw invulling ontwikkeld. In plaats van zorghotel, zijn hier twee vrijstaande woningen gedacht. De gewijzigde invulling is verbeeld in een verkavelingsplan/beeldkwaliteitsplan (zie bijlage 11).
Onderdelen van het spve en het verkavelingsplan/beeldkwaliteitsplan zullen bij de vaststelling van het bestemmingsplan als vervangend welstandskader worden vastgesteld.
Westelijk deel
In het westelijk plangebied worden de voormalige houtdroogschuren gesloopt. De bedrijfswoning die hier staat, blijft staan. Dit wordt een 'gewone' woning. Op het westelijk deel wordt een nieuwe meergeneratiewoning gerealiseerd, die bedoeld is voor twee gezinnen. De meergeneratiewoning deelt bepaalde gemeenschappelijke ruimten. Daarnaast wordt op het westelijk deel een gezamenlijk botenhuis gerealiseerd. De toekomstige opzet van het westelijk deel is verbeeld in figuur 3.
De huidige woning is 106 m2 groot. De footprint van de meergeneratiewoning wordt maximaal 204 m2. De meergeneratiewoning bestaat uit twee bouwlagen met een kap. Het gezamenlijk botenhuis wordt maximaal 260 m2 groot. De naastgelegen garages zijn 100m². De bouwstijl van de meergeneratiewoning sluit aan bij de stijl die gebruikelijk is in het landelijk gebied.
Figuur 3. Toekomstige inrichting van het westelijk deel
De totale oppervlakte bebouwing komt uit op 670 m2. De huidige oppervlakte bebouwing is 1.187 m2. Volgens het bestemmingsplan is 1.400 m2 toegestaan. Dat betekent dat er sprake is van een afname van de oppervlakte bebouwing op het westelijk deel van het plangebied.
Op het oostelijk deel worden twee vrijstaande woningen gebouwd. De oppervlakte van de kavels is weergegeven in figuur 4. Het westelijk deel van dit deelgebiedje wordt vrijgehouden van bebouwing, zodat de zichtlijn vanaf de N247 naar de achterliggende stolpboerderij en het achterliggende landschap in stand wordt gehouden. Dit gedeelte krijgt de bestemming tuin, waarop geen bebouwing is toegestaan. Op die manier wordt de openheid in het bestemmingsplan gewaarborgd.
Figuur 4. Toekomstige invulling van het oostelijk deel
De twee woningen bestaan beide uit één of anderhalve laag met een kap. In de planregels wordt een goot- en bouwhoogte aangehouden van 4,50 respectievelijk 10,00 meter.
Omdat de woningen relatief dicht op de drukke N247 worden gebouwd, worden een deel van de gevels als dove gevel gebouwd. Dit betekent dat er extra gevelisolatie wordt toegepast en dat er geen te openen delen aan de gevel zitten. Aan de 'stille' kant van de gebouwen, zijn normale gevels mogelijk (zie paragraaf 4.8).
Ruimtelijke kwaliteit
Met de uitvoering van het bestemmingsplan, wordt de ruimtelijke kwaliteit sterk verbeterd. Behalve de sloop van de voormalige bedrijfsgebouwen, waarbij alle asbesthoudende daken worden gesloopt, wordt de betonnen verharding verwijderd. De bedrijfsbebouwing en verharding van het plangebied maken plaats voor enkele woningen in het groen, waarbij aansluiting plaatsvindt op het landelijk karakter van het gebied. De bebouwingsdichtheid in het plangebied neemt af en belangrijke zichtlijnen worden gerespecteerd.
Er wordt een nieuwe watergang gegraven, zodat het eiland in tweeën wordt gedeeld. Rondom het gehele terrein wordt de beschoeiing vernieuwd. Dit is ook een wens van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier. Ook wordt alle aanwezige bodemvervuiling gesaneerd.
In het stedenbouwkundig programma van eisen (spve) is uitgebreid ingegaan op de ontwikkelingsgeschiedenis van het landschap, de ordeningsprincipes en bebouwingskarakteristiek van het landschap en de inpassing van de bouwplannen in de wijdere omgeving. Met grote zorg is een analyse gemaakt van het perceel in relatie tot haar omgeving, de gebiedskenmerken, de mogelijkheden voor landschappelijke inpassing, bebouwing typologieën en de ontwikkelingsmogelijkheden. Voor het oostelijk deel van het plangebied is uiteindelijk voor een andere invulling gekozen, met een beperkter en goed inpasbaar bouwprogramma.
De welstandscriteria uit het spve (westelijk deel) en het verkavelingsplan/beeldkwaliteitsplan (oostelijk deel) worden vastgesteld als welstandskader, waarmee de ruimtelijke kwaliteit ook bij de verdere uitwerking van het bouwplan wordt gewaarborgd.
Het terrein de meergeneratiewoning en losse woningen wordt ingericht als tuin en krijgt een open uitstraling. Hoge bomen en hoog opgaand groen worden niet aangelegd. Hierdoor blijft het buitendijks terrein zoveel mogelijk open en transparant, zoals dit ook in de omgeving is. Bij de keuze voor beplanting wordt gebruik gemaakt van inheemse soorten die goed passen bij de karakter van deze boezemranden. Bovendien wordt het terrein zo op een goede manier in het open landschap ingepast. Parkeerplaatsen worden op eigen terrein gerealiseerd.
Samenvattend leidt de ontwikkeling tot de volgende kwaliteitsverbetering:
Verkeer en parkeren
Het plangebied wordt ontsloten via de Kloosterdijk. De Kloosterdijk is aangesloten op de N247. In dit plan wordt gebruik gemaakt van de huidige ontsluitingen op de Kloosterdijk.
Parkeren moet plaatsvinden op eigen terrein. Parkeren kan in een halfopen verharding en een groene setting. Op het erf is voldoende ruimte beschikbaar om voor twee parkeerplaatsen per woning te realiseren. Daarmee voldoet het bestemmingsplan aan de CROW-publicatie 317 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie'.
Dit hoofdstuk geeft een samenvatting van de relevante beleidskaders, waarmee bij het opstellen van dit bestemmingsplan rekening is gehouden. De beleidskaders kunnen bovendien leiden tot uitgangspunten en/of een toetsingskader voor de ontwikkelingen die in dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 in werking getreden. Met de Structuurvisie zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. De nieuwe Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vervangt verschillende bestaande nota's zoals de Nota Ruimte, de agenda Landschap en de agenda Vitaal Platteland.
Nationale ruimtelijke belangen
Het Rijk laat de ruimtelijke ordening meer over aan gemeenten en provincies en kiest voor een selectieve inzet van rijksbeleid op 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk voor de resultaten. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
Deze 13 nationale belangen zijn:
Het plangebied raakt geen van de rijksbelangen. Er zijn dan ook geen rijksbelangen in het geding.
Ladder voor duurzame verstedelijking
Om zorgvuldig ruimtegebruik te stimuleren hanteert het rijk een ladder voor duurzame verstedelijking:
Met betrekking tot deze drie stappen het volgende:
Stap 1
Uit verschillende woningbouwonderzoeken blijkt dat in het aantal huishoudens in Waterland in de komende jaren blijft groeien en dat er vraag is naar nieuwe woningen. In de regio Amsterdam is behoefte aan landelijke woonmilieus met een bijzondere ligging of met specifieke kwaliteiten. Vanwege de landelijke ligging en de kleinschalige opzet van dit bouwplan, is de verwachting dat er behoefte is aan de beoogde woningen.
Stap 2
Het plangebied heeft betrekking op de herontwikkeling van een bestaande bedrijfslocatie. Volgens de Provinciale ruimtelijke verordening is de bestaande bebouwing of de op grond van een - op het moment van inwerkingtreden van de verordening - geldend bestemmingsplan toegelaten woon- of bedrijfsbebouwing aangewezen als bestaand bebouwd gebied. Volgens deze definitie zou de bebouwing in het oostelijke deel buiten bestaand bebouwd gebied liggen. Er zijn goede redenen om nieuwe bebouwing in dit gebied toch toe te staan:
Stap 3
Deze stap is strikt genomen niet aan de orde, omdat het plan wordt gerealiseerd binnen bestaand bebouwd gebied. Voor de volledigheid wordt dit nog beschreven. Het perceel ligt dichtbij de provinciale route tussen Amsterdam en Volendam/Hoorn (de N247). De locatie ligt op fietsafstand van Monnickendam. Via een fietsroute onder de brug met de Purmer Ee, kan het stadscentrum Monnickendam eenvoudig en veilig worden bereikt. Daarnaast verbindt de bushalte aan de Lagedijk de locatie met steden en dorpen in de omgeving.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 30 december 2011 in werking getreden en aangevuld op 1 oktober 2012. Het Barro stelt niet alleen regels over de 13 aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte, maar stelt ook regels die in bestemmingsplannen moeten worden opgenomen.
Geconcludeerd wordt dat de herontwikkeling van het plangebied aansluit bij de ladder voor duurzame verstedelijking. Het plangebied raakt verder geen Nationale ruimtelijke belangen.
Het ruimtelijk beleid van de provincie Noord - Holland is vastgelegd in de Structuurvisie Noord-Holland 2040 (vastgesteld door Provinciale Staten op 21 juni 2010). In de structuurvisie geeft de provincie een toekomstbeeld, waaruit het provinciaal belang volgt. Het toekomstbeeld is als volgt gedefinieerd: 'De Provincie Noord-Holland zorgt dat Noord-Holland een mooie, veelzijdige en internationaal concurrerende provincie blijft door in te zetten op klimaatbestendigheid, ruimtelijke kwaliteit en duurzaam ruimtegebruik.'
Om het geschetste toekomstbeeld ruimtelijk te realiseren zijn provinciale belangen benoemd. De drie hoofdbelangen (klimaatbestendigheid, ruimtelijke kwaliteit en duurzaam ruimtegebruik) vormen gezamenlijk de ruimtelijke hoofddoelstelling van de Provincie. De hoofdbelangen zijn in de Structuurvisie uitgewerkt.
Op 3 februari 2014 is de geactualiseerde Provinciale Ruimtelijke Verordening vastgesteld. In deze verordening zijn op grond van art. 4.1 Wro regels gesteld om de bovenstaande provinciale belangen te waarborgen. In onderstaande tabel wordt het bestemmingsplan getoetst aan de relevante artikelen van de provinciale verordening (PRV).
Artikel PRVS | Toetsingscriterium | Conclusie |
Artikel 8 Aardkundige waarden | Delen van het plangebied zijn aardkundig waardevol. De verordening stelt dat in het bestemmingsplan beschreven moet worden op welke wijze er rekening wordt gehouden met de aanwezige aardkundige waarden. | De aardkundige waarden worden beschermd door middel van een beschermende dubbelbestemming. In paragraaf 4.3 is aangegeven op welke wijze de ontwikkelingen rekening houden met aardkundige waarden. |
Artikel 9 Aanwijzing Bestaand Bebouwd Ge-bied | De bestaande of de bij een - op het moment van inwerkingtreden van de verordening - geldend bestemmingsplan toegelaten woon- of bedrijfsbebouwing en kassen zijn aangewezen als bestaand bebouwd gebied. | Op basis van het geldende be-stemmingsplan is maximaal 1400m2 aan bedrijfsbebouwing toegestaan. De bestaande be-bouwing staat uitsluitend op het westelijke deel van het plange-bied, maar niet alle bebouwings-mogelijkheden zijn gebruikt. Met bijlagen 1 en 11 behorende bij de toelichting, in combinatie met alinea 2.3 is aangetoond waarom de beoogde bebouwing kan worden gerealiseerd. De ruimte voor ruimte regeling is hiervoor de basis (zie artikel 16). |
Artikel 13 Nieu-we woningbouw | In het landelijk gebied voorziet een bestemmingsplan niet in nieuwe woningbouw. | Uitzondering hierop is mogelijk door gebruik te maken van de ruimte voor ruimte regeling, zie artikel 16. |
Artikel 15 Ruim-telijke kwali-teitseis ingeval van verstedelijking in het lan-delijk gebied | Een bestemmingsplan dat voorziet in nieuwe verstedelijking in het landelijk gebied, moet inzicht bie-den hoe er rekening is gehouden met: - de ontwikkelingsgeschiedenis van het landschap; - de ordeningsprincipes van het landschap; - de bebouwingskarakteristieken ter plaatse; - de inpassing van de nieuwe functies in de wijdere omge-ving; - de bestaande kwaliteiten van het gebied als hiervoor bedoeld en de maatregelen die nodig zijn om negatieve effecten op deze kwaliteiten op te heffen in relatie tot de nieuwe functies. |
De twee woningen op het ooste-lijke deel zijn geprojecteerd in landelijk gebied. Voor deze woningen is een verkavelings-plan/beeldkwaliteitsplan gemaakt waarbij wordt ingegaan op de genoemde criteria (zie bijlage 11). |
Artikel 16 De ruimte voor ruimte regeling | Nieuwbouw in het landelijk gebied is niet toegestaan, tenzij er sprake is van sanering van vrijkomende (agrarische) bedrijfsbebouwing en er wordt bijgedragen aan de ruim-telijke en functionele kwaliteit van het gebied. Dit wordt in de veror-dening de ruimte voor ruimte regeling genoemd. Onder deze regeling zijn nieuwe woningen toegestaan onder de volgende voorwaarden: - er is sprake van een netto-afname van bebouwing; - er is zekerheid van herstructurering en sloop; - er worden niet meer woningen gebouwd dan noodzakelijk is om de sloop te realiseren; - compensatie vindt bij voorkeur plaats in of tegen bestaand be-bouwing. |
De Provincie Noord-Holland heeft aangegeven dat voor dit plan de provinciale ruimte voor ruimte-regeling van toepassing is (zie bijlage 12) . Bij het voorliggende plan is sprake van de afname van de hoeveelheid bebouwing in het westelijk deel van het plangebied. De nieuwe bebou-wing komt deels op dezelfde locatie te liggen als de bestaande, waarmee de zekerheid tot sloop is gegarandeerd. Daarnaast zorgt de bestemmingslegging ervoor dat bedrijfsgebouwen niet meer zijn toegestaan. De realisatie van de meergezins-woning en 2 losse woningen is nodig om de sloop en sanering te kunnen financieren. Hier is een exploitatieopzet voor gemaakt. Het totale plan is qua ruimtelijke opzet en financiële opzet besproken met het 'ruimte voor ruimte team' en onder voorbehoud inhoudelijk akkoord bevonden. |
Artikel 24 Bufferzones | Het plangebied ligt in de bufferzone Amsterdam - Purmerend. De verordening bepaalt dat voor bufferzones verdere verstedelijking voor verschillende functies niet mogelijk is. Van deze regel kan voor verschillende typen bebouwing worden afgeweken. Het gaat daarom onder andere om woningbouw als de ruimte-voor-ruimte regeling wordt toegepast en bebouwing die is gekoppeld aan een substantiële verbetering van de kwaliteiten van natuur, water of landschap of de recreatieve mogelijkheden, waarbij als voorwaarde geldt dat er in een provinciale of intergemeentelijke structuurvisie aanwijzingen zijn gegeven voor de locatie. | Voor de realisatie van het bouw-plan wordt de ruimte voor ruim-te-regeling toegepast (zie artikel 16). Daarnaast levert het project een substantieele bijdrage aan het verbeteren van de natuurkwaliteit en het versterken van de land-schappelijke waarden (zie hoofdstuk 2). |
Artikel 30 Regionale waterkeringen |
De Kloosterdijk is aangewezen als regionale waterkering. De verordening bepaalt dat bestemmingsplannen moeten voorzien in de bescherming van de waterkerende functie. Ook moet de vrijwaringszone in bestemmingsplannen worden opgenomen zodat toekomstige reconstructies van de waterkeringen niet onmogelijk worden gemaakt. | In de omgeving van het plangebied ligt een regionale waterkering. Het plangebied ligt buiten de kering zelf. De vrijwaringszone van de waterkering is door middel van een aanduiding wel opgenomen. |
Tabel 1 Toetsing aan het provinciaal beleid
Overeenkomstig de Provinciale Milieuverordening ligt het plangebied voor een deel binnen een stiltegebied (het westelijk deel). Structurele lawaaibronnen moeten zoveel mogelijk uit een stiltegebied worden geweerd (zoals wegen, bedrijven en lawaaiige recreatie). De vervanging van een bedrijf door een aantal woningen wordt gezien als een verbetering voor het stiltegebied.
Het initiatief voldoet aan de Provinciale Ruimtelijke Verordening en de Provinciale Milieuverordening.
Het waterbeleid is vastgelegd in verschillende beleidsdocumenten. Op Rijksniveau is het Nationaal Waterplan 2009 - 1015 (22 december 2009) vastgesteld. De provincie heeft op 16 november 2009 het Provinciaal Waterplan 2010 - 2015 vastgesteld. Het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier heeft haar waterbeleid vastgelegd in het Waterbeheersplan 4, 2010 - 2015, het Raamplan Bescherming tegen Wateroverlast (2004) en het Beheersplan Waterkering 2006 - 2010. Bovendien geldt voor de watergangen en waterkeringen in het plangebied de Keur van het Hoogheemraadschap. Voor diverse handelingen in en aan watergangen en waterkeringen is een zogenoemde watervergunning van het Hoogheemraadschap nodig.
Bij het opstellen van het bestemmingsplan is rekening gehouden met het waterbeleid. In paragraaf 6.5 worden de waterrelevante zaken beschreven. Dit bestemmingsplan voldoet daarmee aan het waterbeleid.
Onder welke voorwaarden dakterrassen zijn toegestaan is geformuleerd in de 'Beleidsregel met betrekking tot dakterrassen bij woonhuizen' (vastgesteld op 23 juni 2009). De voorwaarden die voor de dakterrassen gelden zijn verwerkt in dit bestemmingsplan. De beleidsregel is daardoor niet meer van toepassing op dit bestemmingsplan.
Om Bed en Breakfast en het kleinschalig toeristisch overnachten binnen de gemeente Waterland te stimuleren is de 'Beleidsregel met betrekking tot het kleinschalig toeristisch overnachten in de gemeente Waterland' op 5 juli 2011 vastgesteld. In de beleidsregel worden drie onderscheiden:
Bij de kleine categorie wordt Bed en Breakfast gezien als een nevenactiviteit bij (bedrijfs)woningen. Voor woningen geldt dat er bij recht maximaal twee kamers mogen zijn, met een maximum van 30% van de oppervlakte van de woning. Bed en Breakfast mag niet leiden tot een onevenredige parkeerdruk op de omgeving. Overigens komt de term Bed en Breakfast niet terug in de regels van het bestemmingsplan. Hier wordt het net als de middencategorie kleinschalig toeristisch overnachten genoemd. Dit komt op hetzelfde neer.
De middencategorie wordt mogelijk gemaakt met een afwijking. Met de afwijking kan een groter deel van de woonfunctie tot maximaal 50% van de oppervlakte van de woning en bijbehorende bouwwerken, tot een maximum van 100 m2 voor het kleinschalig toeristisch overnachten worden gebruikt.
Deze beleidsregel is vertaald in dit bestemmingsplan. De beleidsregel is daardoor niet meer van toepassing op dit bestemmingsplan.
Het gebruik van bestaande bijbehorende bouwwerken voor de huisvesting voor mantelzorg is vastgelegd in de 'Beleidsregel met betrekking tot huisvesting ten behoeve van mantelzorg in bij woningen behorende bijgebouwen in de gemeente Waterland (vastgesteld op 17 september 2009). Op basis van de beleidsregel is mantelzorg toegestaan binnen de (bedrijfs)woningen. Met een afwijking wordt mantelzorg ook in vrijstaande bijbehorende bouwwerken toegestaan (afhankelijke woonruimte). De afhankelijke woonruimte mag maximaal 60 m2 bedragen. Bij mantelzorg in een bijbehorend bouwwerk geldt als voorwaarde dat er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in het geding zijnde belangen van derden waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven.
Deze beleidsregel is vertaald in dit bestemmingsplan. De beleidsregel is daardoor niet meer van toepassing op dit bestemmingsplan.
In de beleidsnota Wet maatschappelijke ondersteuning Gemeente Waterland 2009 - 2012 (februari 2009) is het beleid ten aanzien van maatschappelijke ondersteuning weergegeven. In aansluiting op de regionale nota Gezondheidsbeleid is in de gemeentelijke nota aangegeven dat mantelzorg ondersteund moet worden. Daarom is in dit bestemmingsplan mantelzorg toegestaan bij de woningen.
De gemeente Waterland heeft haar welstandsbeleid beschreven in de Welstandsnota Waterland (2013). In de Welstandsnota worden algemene en gebiedsgerichte welstandscriteria onderscheiden. De algemene welstandscriteria gelden als uitgangspunt voor iedere welstandsbeoordeling. De gebiedsgerichte welstandscriteria worden gebruikt om te beoordelen hoe het bouwwerk past in zijn omgeving. (Ver)bouwplannen worden getoetst aan de Welstandsnota.
Een deel van de paragraven 6.4 en 6.5 van het SPVE (bijlage 1), alsmede het verkavelingsplan/beeldkwaliteitsplan (bijlage 11) worden vastgesteld als onderdeel van de Welstandsnota Waterland 2013.
Het gemeentelijk beleid is vertaald in dit bestemmingsplan. Daarnaast kunnen de toekomstige omgevingsaanvragen met de aanvullingen op van de Welstandsnota Waterland 2013 ook voldoen aan redelijke eisen van welstand.
Voor het plangebied en omgeving kunnen (wettelijke) belemmeringen en/of voorwaarden een rol spelen. Het uitgangspunt voor dit bestemmingsplan is dat er een goede omgevingssituatie ontstaat. In de volgende paragrafen zijn de randvoorwaarden die voortvloeien uit de milieu- en omgevingsaspecten beschreven.
In bijlage C en D van het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het bestemmingsplan planmer-plichtig (bijlage C en D), projectmer-plichtig (bijlage C) of mer-beoordelingsplichtig (bijlage D) zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast moet het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, nagaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:
In bijlage D van het Besluit m.e.r. zijn stedelijke ontwikkelingsprojecten genoemd (D11). Voor woningbouw geldt een drempelwaarde van 2.000 woningen in een aaneengesloten gebied.
Gelet op de kenmerken van het plan (zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de plandrempels uit het Besluit m.e.r.), de plaats van het plan en de kenmerken van de potentiële effecten treden geen belangrijke negatieve milieugevolgen op. Dit blijkt ook uit de onderzoeken van de verschillende milieuaspecten zoals deze in dit hoofdstuk zijn opgenomen.
Voor het bestemmingsplan is het doorlopen van mer-procedure of mer-beoordelingsprocedure niet aan de orde.
Bij elk ruimtelijk plan moet, met het oog op beschermenswaardige natuurwaarden, rekening worden gehouden met de regelgeving op het gebied van gebiedsbescherming en soortenbescherming.
Gebiedsbescherming
De bescherming van Natura 2000-gebieden en Beschermde Natuurmonumenten is geregeld in de Natuurbeschermingswet (Nbw). Als ontwikkelingen (mogelijk) leiden tot aantasting van de natuurwaarden binnen deze gebieden, moet een Nbw-vergunning worden aangevraagd. Als een Nbw-vergunning nodig is dan 'haakt' deze aan bij de omgevingsvergunning. Daarnaast moet rekening worden gehouden met het beleid ten aanzien van de Ecologisch Hoofdstructuur (EHS). Ten aanzien van ontwikkelingen binnen de EHS geldt het 'nee, tenzij-principe'.
Soortenbescherming
Op grond van de Flora- en faunawet geldt een algemeen verbod voor het verstoren en vernietigen van beschermde plantensoorten, beschermde diersoorten en hun vaste rust- of verblijfplaatsen. Onder voorwaarden is ontheffing van deze verbodsbepalingen mogelijk. Voor soorten die vermeld staan in Bijlage IV van de Habitatrichtlijn en een aantal Rode Lijst-soorten zijn deze voorwaarden zeer streng. Het bevoegd gezag voor de Flora- en faunawet is de provincie. In de gevallen dat een ontheffing van de Flora- en faunawet noodzakelijk is, dan 'haakt' de ontheffing aan bij de omgevingsvergunning.
Gebiedsbescherming
Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is het gebied 'Markermeer & IJmeer'. Dit gebied is ook onderdeel van de EHS. Dit gebied ligt op een afstand van circa 700 meter vanaf het plangebied. Verder ligt het buitendijkse gebied ten westen van het plangebied binnen de EHS. Het plangebied ligt echter niet in dit gebied. Gezien de aard van de ingreep is er ook geen negatief effect op deze gebieden.
Conclusie
Het aspect gebiedsbescherming belemmert de gewenste ontwikkelingen niet.
Soortenbescherming
In het plangebied is ecologisch onderzoek uitgevoerd (zie bijlage 2). Uit het onderzoek blijkt dat in het plangebied de strikt beschermde Tongvaren voorkomt. In de grote schuur van de voormalige houtzagerij zijn zo'n 45 (oude) nesten van Boerenzwaluw aangetroffen. Een deel van deze nesten is in gebruik geweest. In het plangebied zijn daarnaast broedvogels te verwachten van bebouwde terreinen, overhoekjes en ruigten; zoals de Witte kwikstaart, Houtduif, Kauw en Winterkoning. In de oeverzones van de omringende waterpartijen en sloten zijn algemene broedvogels als Kleine karekiet, Wilde eend, Meerkoet en Waterhoen te verwachten. De waterpartijen en sloten rondom het plangebied vormen geschikt leefgebied voor de strikt beschermde Bittervoorn en Kleine modderkruiper.
Ten aanzien van de aangetroffen groeiplaats van de Tongvaren zijn al een aantal passende maatregelen getroffen. De planten zijn uitgestoken en verplaatst naar een geschikte groeiplaats in de omgeving. Daarbij is gewerkt volgens een ecologisch werkprotocol, waardoor het aanvragen van een ontheffing van de Flora- en faunawet niet noodzakelijk was.
Werkzaamheden die broedbiotopen van aanwezige vogels verstoren of beschadigen moeten te allen tijde worden voorkomen. Dit is voor de meeste soorten mogelijk door gefaseerd te werken en de uitvoering te starten in de periode voor begin maart en na eind juli (buiten het broedseizoen) of door het onderzoeksgebied kort voorafgaand aan het werk te controleren op broedende vogels en nesten binnen de invloedsfeer van de plannen.
Wanneer er wordt gewerkt in de wateren en oeverzones rondom de planlocatie, kunnen effecten optreden voor het leefgebied van de Bittervoorn en Kleine modderkruiper. Omdat het plan voorziet in het (ver)graven van watergangen en oevers, wordt voorafgaand aan de werkzaamheden een ecologisch werkprotocol opgesteld waarin maatregelen worden beschreven die verstoring voor deze soorten tot een minimum beperken (mitigatie) de functionaliteit van het leefgebied duurzaam garanderen (compensatie).
Conclusie
Het aspect soortenbescherming belemmert de gewenste ontwikkelingen niet.
De rol van cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening is de laatste jaren sterk toegenomen. Bij het opstellen van plannen moeten cultuurhistorische waarden tijdig in beeld worden gebracht. Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) stelt in dat verband specifieke eisen aan het opstellen van bestemmingsplannen. Waar mogelijk moeten cultuurhistorische waarden worden behouden of versterkt. Cultuurhistorie is daarmee veelal een sturend onderdeel geworden in de ruimtelijke ordening.
De provincie Noord-Holland heeft de Informatiekaart Landschap en Cultuurhistorie vastgesteld. De kaart is een geografische uitwerking van de Leidraad landschap en cultuurhistorie - die deel uitmaakt van de verordening - en een herziening van de Cultuurhistorische Waardenkaart (CHW). De Informatiekaart Landschap en Cultuurhistorie geeft onder andere informatie over cultuurhistorische objecten.
Volgens de Informatiekaart ligt het plangebied in een aardkundig waardevol gebied. Het gaat om het gebied Purmer Ee; een binnendelta met kleidek. Aan de rand van de Purmer (bij de Purmer Ee) is een zee-erosiewelving zichtbaar. Langs de Monnickendammerweg zijn veenrestanten zichtbaar. Het gebied mag niet afgegraven of geëgaliseerd worden. Het bestemmingsplan voorzien ook niet in afgraving of egalisatie van dit gebied. Om de aardkundige waarde van het gebied ook in de toekomst te waarborgen, wordt in het bestemmingsplan een dubbelbestemming opgenomen.
Verder zijn er geen cultuurhistorische objecten in het plangebied aanwezig.
Het aspect cultuurhistorie belemmert de gewenste ontwikkelingen niet.
Voor de bescherming van archeologische waarden is de Monumentenwet van toepassing. De bedoeling is dat, wanneer de bodem wordt verstoord, archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ).
Voor rijksbeschermde archeologische monumenten geldt de bescherming op grond van de Monumentenwet en hoeft in het bestemmingsplan geen aanvullende regeling te worden getroffen.
Het archeologisch beleid van de gemeente Waterland is vastgelegd in de 'Archeologienota Waterland 2011'. In deze nota is verwoord hoe het behoud van archeologische waarden of het onderzoek daarnaar worden zeker gesteld. In de Archeologienota worden archeologische monumenten en vijf categorieën met archeologische verwachtingswaarden onderscheiden. Deze categorieën zijn weergegeven op een beleidskaart. Deze beleidskaart is opgesteld op basis van de kennis die de afgelopen jaren is verkregen bij diverse archeologische onderzoeken en op basis van de kennis over de ontstaansgeschiedenis van het gebied.
Volgens de gemeentelijke archeologische waardenkaart is in een deel van het plangebied onderzoek nodig bij alle plannen. Voor de rest van het plangebied geldt dat er onderzoek nodig is bij plannen groter dan 2.500 m2 en dieper dan 40 centimeter. Daarom is in het plangebied archeologisch onderzoek uitgevoerd (zie bijlage 3).
Uit het onderzoek blijkt dat de zone waarbinnen de molen de Vriendschap heeft gestaan is een hoge archeologische verwachting is toegekend. Deze hoge waarde kan met een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1' in het bestemmingsplan worden opgenomen. Binnen deze zone kunnen naast resten van de molen de Vriendschap ook resten van een voorganger uit de 17e eeuw aanwezig zijn (de Bonsem).
Voor de overige delen van het plangebied geldt een lage verwachting op het voorkomen van archeologische resten. Op basis van de resultaten van het bureauonderzoek bestaat er in archeologisch opzicht geen bezwaar tegen de voorgenomen ontwikkelingen in het plangebied. Aanvullende maatregelen ten behoeve van de archeologische monumentenzorg (AMZ) hoeven niet genomen te worden. De rest van het terrein is voorzien van een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4'.
Door de gemeentelijk archeoloog is een selectiebesluit genomen. Daarin worden de conclusies van het onderzoek onderschreven. Het selectiebesluit is opgenomen in bijlage 4.
Het aspect archeologie belemmert de gewenste ontwikkelingen niet.
Een belangrijke ontwikkeling in het waterbeleid is de Watertoets. Het doel van de Watertoets is waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen meer expliciet en op een evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundig relevante ruimtelijke plannen en besluiten. Het plangebied valt in het werkgebied van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier.
Op dit moment staan er heel veel bedrijfsgebouwen op het westelijke perceel en is de rest van het perceel grotendeels verhard. In de nieuwe plannen wordt wateroppervlak toegevoegd en neemt het verhard oppervlak af. Een overzicht met de oppervlaktes oud en nieuw is bijgevoegd als bijlage 5.
De percelen krijgen nieuwe beschoeiingen. Er wordt gekozen voor afkoppeling en lozing van het regenwater op het oppervlaktewater. In de bouwplannen worden geen bouwmaterialen met uitloogeffecten gebruikt. Voor het afvalwater wordt met een klein gemaal aangetakt op het persriool in de Kloosterdijk. Door het plangebied loopt een persleiding van het HHNK. Deze leiding blijft onbebouwd en is als dubbelbestemming in het bestemmingsplan opgenomen.
Ten aanzien van de regionale waterkering ontstaat een verbetering. Op dit moment staat de bebouwing tot aan de sloot direct naast de dijk. Deze bebouwing verdwijnt grotendeels (één woning blijft gehandhaafd). Daarmee ontstaat er meer ruimte voor mogelijke dijkversterking in de toekomst.
Het aspect water belemmert de gewenste ontwikkelingen niet.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is ruimtelijke afstemming tussen bedrijfsactiviteiten, voorzieningen en gevoelige functies (waaronder woningen) noodzakelijk. Bij deze afstemming kan gebruik worden gemaakt van de richtafstanden uit de basiszoneringslijst van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' (2009). Een richtafstand wordt beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten redelijkerwijs kan worden uitgesloten. In geval van een gemengd gebied kan worden gewerkt met een verkleinde richtafstand.
In de omgeving van het plangebied liggen geen bedrijven die hinder kunnen veroorzaken voor de woningen in het plangebied. Wel ligt er een agrarisch bedrijf. De relatie met het agrarische bedrijf in de omgeving is in de volgende paragraaf beschreven.
Het aspect milieuzonering belemmert de gewenste ontwikkelingen niet.
Voor kleinschalige veehouderijen en akkerbouwbedrijven gelden de vaste afstanden uit het Activiteitenbesluit. Deze afstanden zijn afhankelijk van het type omgeving (binnen of buiten de bebouwde kom). Daarnaast gelden er grotere afstanden voor inrichtingen waar landbouwhuisdieren worden gehouden.
Ten zuiden van het plangebied ligt een veehouderijbedrijf. Hiervoor geldt op basis van het Activiteitenbesluit een afstand van 50 meter buiten de bebouwde kom. Alle geprojecteerde woningen liggen op grotere afstand vanaf het veehouderijbedrijf. Op deze wijze leveren de nieuwe woningen geen beperking op in de bedrijfsvoering van het bedrijf. Andersom is het zo dat het agrarische bedrijf geen hinder veroorzaakt voor de functies in het plangebied.
De geprojecteerde woningen belemmeren de bedrijfsvoering van het nabijgelegen agrarisch bedrijf niet.
Op grond van de Wet geluidhinder geldt rond wegen met een maximumsnelheid hoger dan 30 km/uur, spoorwegen en inrichtingen die 'in belangrijke mate geluidhinder veroorzaken', een geluidszone. Bij de ontwikkeling van nieuwe geluidsgevoelige objecten binnen deze geluidszones moet akoestisch onderzoek worden uitgevoerd om aan te tonen dat de ontwikkelingen voldoen aan de voorkeursgrenswaarden die in de wet zijn vastgelegd.
Het plangebied ligt binnen de geluidszone van de N247, de Kloosterdijk en de Nieuwendam. De beoogde woningen zijn geluidsgevoelig in de zin van de Wet geluidhinder. Daarom is akoestisch onderzoek uitgevoerd (zie bijlage 6).
In het onderzoek is voor de Kloosterdijk uitgegaan van een maximale snelheid van 50 km/u in plaats van de toegestane 60 km/uur. In beide richtingen zijn er namelijk omstandigheden waardoor automobilisten minder hard rijden dan de toegestane 60 km/u. Het betreft de volgende omstandigheden:
De Milieudienst regio Waterland kan zich in deze motivering vinden.
Uit het onderzoek blijkt het volgende:
ten gevolge van de Nieuwendam wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde.
Maatregelen
Naar aanleiding van de berekende overschrijdingen is een aantal maatregelen aan de bron en in het overdrachtsgebied onderzocht. Deze maatregelen worden vanuit verkeerskundig of stedenbouwkundig oogpunt niet wenselijk geacht (zie H6 van het akoestisch onderzoek). Zodoende wordt er voor gekozen om maatregelen aan de ontvangstzijde te treffen:
Figuur 5. Bouwdelen met dove gevels (rode lijn) of gedeeltelijk dove gevels (rood gestippeld)
Door middel van akoestisch onderzoek is de geluidsbelasting van wegen in de omgeving van het plangebied in beeld gebracht. Ter plaatse van gevels waar niet aan de maximale ontheffingswaarde kan worden voldaan, worden dove gevels gerealiseerd. Daarmee voldoet het bestemmingsplan aan de Wet geluidhinder.
In hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer zijn de grenswaarden op het gebied van de luchtkwaliteit vastgelegd. Daarbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10) van belang. Plannen die slechts in zeer beperkte mate bijdragen aan de luchtverontreiniging, zijn op grond van de algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate bijdragen' (Besluit NIBM) vrijgesteld van toetsing aan de grenswaarden. Op grond van de ministeriële regeling 'Niet in betekenende mate bijdragen' zijn (onder andere) de volgende plannen vrijgesteld van toetsing:
Ten tijde van het gebruik als houtzagerij waren er circa 100 voertuigbewegingen met vrachtwagens en 26 met personenauto's. In de nieuwe situatie zijn er circa 40 verkeersbewegingen met personenauto's. De voertuigbewegingen zijn in bijlage 8 inzichtelijk gemaakt. Omdat het aantal voertuigbewegingen per saldo afneemt, is er geen toename van de concentratie luchtverontreinigende stoffen. Het aspect luchtkwaliteit staat beoogde ontwikkeling dan ook niet in de weg.
Het aspect luchtkwaliteit belemmert de gewenste ontwikkelingen niet.
Met het oog op een goede ruimtelijke ordening, moet in geval van ruimtelijke ontwikkelingen worden aangetoond dat de bodem geschikt is voor het beoogde functiegebruik. Ter plaatse van locaties die verdacht worden van bodemverontreiniging, moet tenminste verkennend bodemonderzoek worden uitgevoerd. In geval van verontreinigingen is de Wet bodembescherming van toepassing. In de wet is geregeld dat als ter plaatse van een plangebied ernstige verontreinigingen worden aangetroffen, er sprake is van een saneringsgeval.
In het plangebied is bodemonderzoek uitgevoerd (zie bijlage 7). Uit het bodemonderzoek blijkt dat er sprake is van een ernstige verontreiniging. In overleg met het bevoegd gezag wordt een saneringsplan opgesteld. Het saneringsplan heeft tot doel om de bodem geschikt te maken voor het beoogde gebruik. Op de locaties voor de woningen is geen ernstige verontreiniging gevonden. Daar zijn concentraties lood en PAK aangetroffen tussen de advies- en toetsingswaarde.
Na uitvoering van de maatregelen belemmert het aspect bodem de gewenste ontwikkelingen niet.
Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die ontstaan voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals vuurwerk, LPG en munitie. De wetgeving over 'externe veiligheid' heeft tot doel de burger niet onnodig aan te hoge risico's bloot te stellen. De normen voor externe veiligheid zijn vastgelegd in onder andere het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), de Circulaire risiconormering vervoer van gevaarlijke stoffen en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).
Het externe veiligheidsbeleid heeft vorm gekregen in de risicobenadering. Er wordt getoetst aan twee verschillende normen: het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR).
Het plangebied ligt niet binnen het invloedsgebied van risicovolle inrichtingen. Wel ligt ten zuiden van het plangebied een hoofdgasleiding en ten oosten van het plangebied de N247. Hieronder worden beide risicobronnen besproken.
Hoofdgasleiding
Ten zuiden van het plangebied liggen twee hoofdgasleidingen. Beide leidingen hebben een werkdruk van 40 bar. De diameter van beide leidingen is verschillend. De ene leiding heeft een diameter van 5 inch en de andere leiding van 7 inch.
Volgens de risicokaart ligt de plaatsgebonden risicocontour (PR 10-6) bij beide leidingen op het hart van de leidingen. De leiding van 5 inch heeft een invloedsgebied (1% letaliteit) van 45 meter. De leiding van 7 inch heeft een invloedsgebied van 70 meter. Het plangebied ligt op een afstand van ruim 150 meter vanaf de leidingen. Het plangebied ligt daardoor buiten het invloedsgebied van de leidingen.
N247
Uit onderzoek blijkt dat er momenteel binnen de gemeente Waterland geen overschrijdingen van de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico en de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico worden veroorzaakt door het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg. Als gevolg van dit plan neemt het groepsrisico wel toe. Iets verderop aan de N247 is externe veiligheidsonderzoek verricht in het kader van een plan aan de Eilandweg in Broek in Waterland. Dit ging om een plan met 47 woningen. Uit het onderzoek blijkt dat als gevolg van dit plan het groepsrisico daar niet wordt overschreden. Vanwege de stedelijkheid aan de Eilandweg is het groepsrisico daar zonder de bouwplannen al hoger dan de situatie in het plangebied. Omdat er maar een geringe afstand (circa vijf kilometer) zit tussen dit plan en het plan aan de Eilandweg wordt aangenomen dat ook in het plangebied de oriëntatiewaarde niet wordt overschreden. Wel wordt het groepsrisico verantwoord door het gemeentebestuur. Een onderdeel van de verantwoording van het groepsrisico is een advies van de brandweer.
Advies Veiligheidsregio
De Veiligheidsregio Zaanstreek-Waterland heeft een advies uitgebracht ten aanzien van externe veiligheid (zie bijlage 9). Uit het advies blijkt dat in het plangebied sprake kan zijn van de volgende ongevallenscenario's:
Omdat de risicobronnen (N247 en gasleiding) buiten het plangebied liggen vallen maatregelen bij de bron buiten de reikwijdte van dit bestemmingsplan. Wel zijn er effectbeperkende maatregelen en maatregelen ter bevordering van de zelfredzaamheid mogelijk. Ook deze maatregelen kunnen niet worden verankerd in het bestemmingsplan maar wel worden overwogen bij de uitvoering van het bestemmingsplan:
Het advies van de brandweer gemeente Waterland komt overeen met het advies van de Veiligheidsregio Zaanstreek-Waterland.
Het aspect externe veiligheid belemmert de gewenste ontwikkelingen niet.
In (de omgeving van) het plangebied kunnen kabels en leidingen aanwezig zijn die beperkingen opleggen voor de bouwmogelijkheden in het plangebied. Hierbij valt te denken aan hoogspanningsverbindingen, waterleidingen en straalpaden. Bij leidingen, zoals gas-, water- en rioolpersleidingen, volgen deze belemmeringen uit het zakelijk recht. Bij hoogspanningsverbindingen gaat het om veiligheid en gezondheid. De beperkingen bij straalpaden zijn van belang voor het goed functioneren van de straalpaden.
Door het plangebied loopt een rioolpersleiding. Deze leiding wordt door middel van een dubbelbestemming in het bestemmingsplan beschermd. Binnen de zone van deze dubbelbestemming mag niet worden gebouwd.
Het aspect kabels en leidingen belemmert de gewenste ontwikkelingen niet.
In de Wet ruimtelijke ordening en Besluit ruimtelijke ordening is bepaald dat alle bestemmingsplannen digitaal moeten worden ontsloten. Bij het teken van de digitale plankaart (verbeelding) is gebruik gemaakt van een actuele ondergrond van de Grootschalige Basiskaart Nederland (GBKN) van 13 oktober 2014.
In dit hoofdstuk zijn de verschillende bestemmingen toegelicht. Alle bestemmingen starten met een toelichting waarin een bestemmingsomschrijving wordt weergegeven en waarin kort wordt ingegaan op de specifieke bouw- en gebruiksregels. Daarnaast wordt ingegaan op de afwijkingsregels en de wijzigingsregels. In de planregels zijn alle bestemmingen als volgt opgebouwd.
Bestemmingsomschrijving
Hierin staat beschreven voor welke functie(s) de gronden mogen worden ingericht, gebruikt en hoe de onderlinge rangorde van functies is. Met aanduidingen wordt op enkele specifieke locaties extra functiemogelijkheden geboden.
Bouwregels
Hierin is aangegeven welke gebouwen en andere bouwwerken zijn toegestaan en welke maatvoering daarbij aangehouden moet worden.
Specifieke gebruiksregels
Gronden en gebouwen worden gebruikt passend bij de bestemming. Wanneer nodig worden bepaalde gebruiksvormen uitgesloten. In enkele gevallen zijn objectieve grenzen opgenomen voor functies, zoals oppervlaktematen, hoogtes en dergelijke.
Afwijking van de bouw- en gebruiksregels
In het bestemmingsplan is voor een aantal omstandigheden de mogelijkheid opgenomen om af te wijken van de bouw- en gebruiksregels. Hierdoor krijgt het college de benodigde flexibiliteit af te wijken voor bepaalde, voorzienbare situaties. Van geval tot geval wordt daarvoor door het bevoegd gezag een afweging gemaakt. Indien van toepassing wordt advies ingewonnen van de waterbeheerder, leidingbeheerder, wegbeheerder en dergelijke.
Er zijn ook gebruiksvormen die beleidsmatig wel mogelijk zijn, maar die vanwege de benodigde afweging onder een afwijking zijn gebracht. Deze zogenoemde binnenplanse afwijkingen wordt (door middel van een omgevingsvergunning) slechts verleend na een zorgvuldige afweging van waarden en functies in de bestemmingen. Vergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden
Voor een aantal werken en werkzaamheden geldt een vergunningplicht voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde. Het gaat daarbij om werken en werkzaamheden die structureel ingrijpen in de aard van de gegeven bestemming. Dat betekent dat deze pas mogen worden uitgevoerd, nadat een omgevingsvergunning is verkregen. Hierbij vindt een afweging van belangen naar evenredigheid plaats. Als het gaat om activiteiten die behoren tot het normale onderhoud, normaal beheer of het normaal gebruik, is geen vergunning vereist. Bij de toelaatbaarheid van activiteiten wordt vanuit het evenredigheidsbeginsel een belangenafweging gemaakt tussen het belang van de functies van waaruit de vergunning wordt aangevraagd en de specifieke waarden die ter plaatse aanwezig zijn.
Het overgangsrecht is gericht op bouwwerken die met een vergunning of een melding zijn gebouwd, of een gebruik dat ooit is toegestaan, maar dat nu, vanwege een bestemmings- of beleidswijziging onder het overgangsrecht is gebracht. Ook tientallen jaren aanwezige bouwwerken, die niet met een vergunning zijn gebouwd, of langdurig aanwezig gebruik wordt met het overgangsrecht beschermd. Het overgangsrecht is gericht op het uiteindelijk verdwijnen van deze bouwwerken of de beëindiging van het gebruik ervan, zodat de situatie in overeenstemming raakt met de gegeven bestemming.
In beginsel mogen de bouwwerken die onder het overgangsrecht vallen, slechts in ondergeschikte mate gedeeltelijk worden vernieuwd en veranderd. Het is niet mogelijk om hiermee geheel of in stappen tot een nieuw bouwwerk te komen.
In de regels wordt verwezen naar algemene toetsingscriteria. Dit speelt ten aanzien van het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de verkeersveiligheid, de milieusituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden. Hieronder volgt een toelichting op deze criteria.
Het bebouwingsbeeld
Er moet worden gestreefd naar een in stedenbouwkundig opzicht samenhangend bebouwingsbeeld. Dit betekent dat bij bebouwing wordt gestreefd naar:
De woonsituatie
Er moet rekening worden gehouden met het in stand houden en garanderen van een redelijke lichttoetreding, een redelijk uitzicht, de aanwezigheid van voldoende privacy en een goed woon- en leefmilieu.
De verkeersveiligheid
Verkeersveiligheid staat onder druk door de toename van (zwaarder) verkeer op de kleinere wegen. Deze wegen worden ook gebruikt voor toeristisch verkeer. Bij functies waarbij het verkeer toeneemt, moet een zorgvuldige afweging plaatsvinden. In een verkeersveilige situatie worden vrije uitzichthoeken bij kruisingen van wegen en uitritten gegarandeerd.
De milieusituatie
Hinder voor omwonenden en een verkeersaantrekkende werking moet worden voorkomen. Bij de situering en omvang van milieubelastende functies moet erop worden gelet dat bestaande milieugevoelige functies niet in het functioneren worden beperkt. Omgekeerd moet er bij uitbreiding of nieuwvestiging van milieugevoelige functies op worden gelet dat bestaande milieubelastende functies niet in het functioneren worden beperkt. Voor de afweging worden de afstanden van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' (2009) gehanteerd.
De gebruiksmogelijkheden
In principe moeten gronden en gebouwen worden gebruikt in overeenstemming met de bestemming. Bij een nieuw gebruik moet altijd worden getoetst aan het huidige gebruik van de aangrenzende bestemmingen. Het aangrenzend gebruik mag niet onevenredig worden gehinderd door het nieuwe gebruik.
In deze paragraaf wordt een korte toelichting gegeven op de inhoud van de bestemmingen in dit bestemmingsplan.
Tussen het oostelijk en westelijk deel van het plangebied wordt watercompensatie gerealiseerd. Dit water krijgt de bestemming 'Natuur - 2'. Daarnaast valt het water ten noorden van de bebouwing onder deze bestemming. Deze bestemming sluit aan bij de bestemming die de Purmer Ee heeft in het bestemmingsplan Buitengebied 2013. Deze bestemming ziet toe op het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de cultuurhistorische, natuurlijke en landschappelijke waarden van de meren en poelen, waterlopen, riet- en oeverstroken en eilanden in het buitengebied van Waterland. Ter bescherming van deze waarden mogen er geen gebouwen worden gebouwd. Daarnaast is voor diverse werken en werkzaamheden een omgevingsvergunning nodig.
Er mag niet in het water gebouwd worden. In het plangebied lag een steiger langs de noordzijde van het plangebied. Op het westelijk en oostelijk deel van het plangebied komen in de nieuwe situatie steigers te liggen. Deze zijn op de verbeelding aangeduid.
Op het deel van de woonkavel die in de toekomstige situatie vrij moet blijven van bebouwing (in verband met zichtlijnen), wordt de bestemming 'Tuin' gelegd. Bebouwing is ter plaatse van deze bestemming niet toegestaan. Erfverharding en beplanting zijn dat wel.
De oorspronkelijke bedrijfsbestemming van de houtzagerij strekte zich uit tot de provinciale weg. Omdat dit deel van het plangebied ondertussen wordt gebruik voor verkeersdoeleinden, is hier de bestemming 'Verkeer' opgenomen.
Omdat het westelijke en het oostelijke deel verschillende typen woonbebouwing geprojecteerd zijn, is er voor gekozen om in het bestemmingsplan twee woonbestemmingen op te nemen.
Voor de meergeneratiewoning, losse woning en het boothuis geldt de bestemming 'Wonen - 1'. Zowel de woningen als het boothuis moeten binnen de bouwvlakken worden gebouwd. Binnen het bouwvlak is het boothuis aangeduid.
Er is geregeld dat er maximaal één woning en één meergeneratiewoning zijn toegestaan met een gezamenlijke oppervlakte van 315 m2. Het boothuis mag maximaal 260 m2 zijn. Voor garages of andere bijbehorende bouwwerken blijft dan maximaal 100m² over. Ook is een maximale goot- en bouwhoogte in planregels opgenomen. Op die manier wordt de bouwmassa op het erf begrensd.
Het gemeentelijk beleid voor beroepen aan huis, kleinschalig toeristisch overnachten en mantelzorg is in deze bestemming vertaald in gebruiksregels en afwijkingsregels (zie ook hoofdstuk 3).
De bestemming 'Wonen - 2' is van toepassing op het oostelijk deel van het plangebied. In dit deelgebied zijn maximaal 2 woningen toegestaan. De woningen moeten worden gebouwd ter plaatse van de bouwvlakken die zijn aangeven op de verbeelding. Bijgebouwen mogen ook buiten dit vlak worden gebouwd. Ook in deze bestemming is een maximale goot- en bouwhoogte in de planregels opgenomen.
Het gemeentelijk beleid voor beroepen aan huis, kleinschalig toeristisch overnachten en mantelzorg is in deze bestemming vertaald in gebruiksregels en afwijkingsregels (zie ook hoofdstuk 3).
Tot slot is in de bouwregels van deze bestemming een bepaling opgenomen, dat de gebouwen in het plangebied worden gebouwd met de dove gevels die in het akoestisch onderzoek zijn voorgeschreven (zie bijlage 6 van deze toelichting).
Door het plangebied loopt een rioolleiding. Deze heeft deze dubbelbestemming 'Leiding - Riool' gekregen. Ter bescherming van deze leiding mogen hier geen gebouwen worden gebouwd. Daarnaast is er een omgevingsvergunning nodig voor diverse werken en werkzaamheden. Als de leiding wordt verwijderd, kan de dubbelbestemming door middel van een wijzigingsbevoegdheid worden verwijderd.
De provincie Noord-Holland heeft in de structuurvisie en de verordening een aantal aardkundig waardevolle gebieden aangewezen. Ook het plangebied betreft een aardkundig waardevol gebied. Dit gebied valt onder de dubbelbestemming 'Waarde - Aardkundig'. Ter bescherming van de aardkundige waarde, is een omgevingsvergunningstelsel opgenomen. Voor bepaalde werken en werkzaamheden moet een omgevingsvergunning worden aangevraagd.
Ter bescherming van archeologische waarden zijn dubbelbestemmingen opgenomen. De gronden binnen deze dubbelbestemmingen zijn ook bestemd voor het behoud van de aanwezige archeologische waarden. Deze zones zijn overgenomen uit de Archeologienota Waterland 2011. Per zone is aangegeven vanaf welke oppervlakte en diepte een omgevingsvergunning nodig is voor werkzaamheden die de bodem kunnen verstoren. Bij ingrepen kleiner dan de genoemde oppervlakte en diepte is geen omgevingsvergunning noodzakelijk. Overeenkomstig de Archeologienota gaat het in het plangebied om de volgende oppervlaktes en dieptes:
De dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' heeft betrekking op de regionale waterkering, zijnde de Kloosterdijk. Op basis van het beleid van het hoogheemraadschap moet deze waterkering worden beschermd. Ter bescherming van de waterkerende functie is voor diverse werken en werkzaamheden een omgevingsvergunning nodig.
Ter bescherming van de waterkerende functie van de dijk, mag er in de vrijwaringszone van de dijk niet worden gebouwd. De vrijwaringszone is in dit bestemmingsplan aangeduid met 'vrijwaringszone - dijk'. Er mogen geen ingrepen plaatsvinden die de structuur van de dijk negatief beïnvloeden. Gebouwen, overkappingen en andere bouwwerken mogen daarom niet bij recht worden gebouwd. Deze kunnen bij afwijking worden toegestaan. Hiervoor moet een omgevingsvergunning worden verleend.
De vrijwaringszone betreft een theoretische zone. Met een berekening wordt de werkelijke zone berekend. Dit gebeurt doorgaans in het kader van ontwikkelingen binnen de vrijwaringszone. Als van een tracé de werkelijke zone is berekend, kan met een wijzigingsprocedure het overige deel van de zone worden verwijderd.
Wettelijk bestaat de verplichting om inzicht te geven in de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan. Onderdeel hiervan is de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid. Ook wordt in dit hoofdstuk aandacht besteedt aan het aspect grondexploitatie.
Het bestemmingsplan doorloopt de in de Wro vastgelegde procedure. Tijdens deze procedure zijn verschillende momenten waarop burgers en belanghebbenden hun zienswijze op het plan kenbaar kunnen maken. Hieronder volgt een nadere toelichting.
Het voorontwerpbestemmingsplan is opgestuurd naar de overlegpartners. Daarnaast heeft er inspraak plaatsgevonden en heeft er een informatiebijeenkomst voor omwonenden plaatsgevonden. In hoofdstuk 7 is een uitgebreidere beschrijving opgenomen van deze fase.
Het ontwerpbestemmingsplan doorloopt de in de Wro opgenomen formele procedure. Dit betekent dat het ontwerpbestemmingsplan gedurende zes weken ter inzage wordt gelegd. In 2013 heeft het bestemmingsplan al eens als ontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegen. Omdat de opzet van het oostelijke deel van het plangebied behoorlijk gewijzigd is, is er voor gekozen om het plan opnieuw ter inzage te leggen (zie paragraaf 7.3).
Tijdens deze periode heeft een ieder de gelegenheid voor het indienen van zienswijzen (zie hoofdstuk 8).
Zienswijzen worden beoordeeld en al dan niet verwerkt in het bestemmingsplan. Het (mogelijk gewijzigde) bestemmingsplan wordt vervolgens door de gemeenteraad vastgesteld. De indieners van de zienswijzen worden hiervan op de hoogte gesteld. Tot slot is tegen de vaststelling van het bestemmingsplan beroep mogelijk bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Het gaat hier om een particulier initiatief. De gemeente draagt hier dus geen financiële verantwoordelijkheid en risico's. De meergeneratiewoning gaat door de initiatiefnemer van het westelijk deel en zijn familie bewoond worden. De economische uitvoerbaarheid hangt dus niet af van de verkoopbaarheid van de meergeneratiewoning. Er is een planschaderisicoanalyse uitgevoerd. Hieruit blijkt dat er geen planschade te verwachten is. De economische uitvoerbaarheid is daarmee voldoende aangetoond.
Met de grondexploitatieregeling in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) beschikken gemeenten over mogelijkheden voor het verhalen van kosten, indien sprake is van bouwplannen zoals bedoeld in artikel 6.2.1 Bro. Hierbij valt te denken aan kosten voor het bouw- en woonrijp maken en kosten voor het bestemmingsplan. Daarnaast hebben gemeenten sturingsmogelijkheden, omdat in het geval van grondexploitatie door derden diverse eisen en regels gesteld kunnen worden.
Tussen de gemeente en de grondeigenaar van het gehele plangebied (en de ontwikkelaar van de meergeneratiewoning) is een overeenkomst gesloten. In deze overeenkomst is geregeld dat alle kosten die verband houden met het initiatief, te weten de kosten voor het maken van het bestemmingsplan (inclusief onderzoekskosten), de kosten voor de uitvoering van het plan, de kosten voor nutsvoorzieningen en eventuele planschade worden betaald door de ontwikkelaar. Verder zijn er geen gemeentelijke kosten die verhaald dienen te worden. Omdat met deze overeenkomst het kostenverhaal op een andere manier verzekerd is en het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is, besluit de gemeenteraad bij de vaststelling van het plan dat de vaststelling van een exploitatieplan niet nodig is.
In het kader van het bestuurlijk vooroverleg als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening, is het voorontwerpbestemmingsplan verzonden aan de overlegpartners. Er zijn drie overlegreacties ingediend. In bijlage 10 zijn de reacties samengevat en voorzien van een gemeentelijke beantwoording. Naar aanleiding van de reacties is het bestemmingsplan aangepast en als ontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegd. Als gevolg van gewijzigde inzichten is het plan echter aangepast en opnieuw ter inzage gelegd (zie paragraaf 7.3).
Tijdens de periode dat het voorontwerpbestemmingsplan ter inzage lag konden burgers en belanghebbenden inspraakreacties indienen. Ook is de stadsraad van Monnickendam de mogelijkheid geboden een reactie in te dienen. Tijdens de inspraakperiode is ook een informatiebijeenkomst voor omwonenden georganiseerd. Van de mogelijkheid van inspraak is geen gebruik gemaakt.
In een eerder stadium voorzag dit bestemmingsplan in de realisatie van een zorghotel. De provincie heeft een zienswijze op dit plan ingediend. Deze zienswijze heeft aanleiding gegeven om voor het oostelijk plangebied te kiezen voor een andere ruimtelijke ontwikkeling. Omdat het bestemmingsplan daarmee behoorlijk is gewijzigd, is er voor gekozen om opnieuw een ontwerpbestemmingsplan ter inzage te leggen.
Het ontwerpbestemmingsplan 'Monnickendam - Kloosterdijk 2' heeft in een eerder stadium ter inzage gelegen voor een ieder. Het gewijzigde ontwerpbestemmingsplan heeft opniew zes weken ter inzage gelegen met ingang van 12 december 2014.
In de zienswijzefase van het ontwerpbestemmingsplan Monnickendam Kloosterdijk 2 zijn geen zienswijzen ingediend. Wel is op de vorige versie (toen nog met een zorghotel) een zienswijze ingediend. De gemeente heeft de indiener gemeld dat zijn zienswijze bij de nieuwe versie van het bestemmingsplan wordt betrokken. De indiener heeft geen nieuwe/aangevulde zienswijze ingediend.
De zienwijze is onderstaand samengevat en voorzien van een antwoord van de gemeente. De volledige zienswijze is opgenomen als bijlage 13.
Reactie:
Een bewoner van Monnickendam vraagt zich af of in het kader van de monumentenwet er geen fiat op de sloop van de bestaande gebouwen moet worden gegeven omdat de bestaande gebouwen een rijksmonument zijn.
Beantwoording:
Binnen het plangebied zijn geen monumentale, beeldbepalende of waardevolle gebouwen aanwezig, waardoor dit niet aan de orde is.
Reactie:
Er is een aantal opmerkingen geplaatst en vragen gesteld over het waarom van een zorghotel en financiële haalbaarheid daarvan.
Beantwoording:
Het zorghotel maakt geen onderdeel (meer) uit van dit bestemmingsplan. De door de indiener aangegeven opmerkingen en vragen zijn hierdoor niet meer relevant.
Conclusie:
De zienswijze geeft geen aanleiding het huidige bestemmingsplan te wijzigen.
De gemeenteraad is bevoegd om het bestemmingsplan vast te stellen. Daarbij zal zij bovenstaande zienswijze betrekken bij de vaststelling van het plan. Behandeling van het bestemmingsplan is gepland voor 5 maart 2015, waarna de besluitvorming kan plaatsvinden op 26 maart 2015.