direct naar inhoud van TOELICHTING
Plan: Oosterweg M 26 Purmer
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0852.BWLGPUoosterM26-va01

TOELICHTING

Hoofdstuk 1 INLEIDING

1.1 Aanleiding

De eigenaren van het woonperceel Oosterweg M 26 te Purmer wensen een deel van het perceel als kleinschalige paardenfokkerij te gebruiken. Hiervoor is achter op het terrein een stal en een volwaardige paardrijbak (buitenrijbaan) beoogd. Als onderdeel van dit initiatief is een erfinrichtingsplan opgesteld.
De bedoeling is dat de gewenste faciliteiten binnen de bestemming 'Wonen' uit het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied Waterland 2013' (het moederplan) plaatsvinden. Deze bestemming is echter qua ligging en vorm niet geheel toereikend aangezien het achterste deel van het terrein een agrarische bestemming heeft en een paardrijbak niet binnen de bestemming 'Agrarisch' is toegestaan, maar binnen het bestemmingsvlak voor 'Wonen' moet worden gerealiseerd.

De gemeente wil aan het initiatief meewerken door middel van een vormverandering van het huidige bestemmingsvlak waarbij de bestemmingen 'Wonen' en 'Agrarisch' in gelijke oppervlaktes worden uitgewisseld. Deze bestemmingswijziging, c.q. vormaanpassing, is onder voorwaarden mogelijk binnen de regels van het bestemmingsplan 'Buitengebied Waterland 2013'. In dit plan is hiervoor een zogenaamde wijzigingsbevoegdheid opgenomen, als bedoeld in artikel 3.7.10 van de bijbehorende regels.

Met dit wijzigingsplan wordt invulling gegeven aan de wijzigingsbevoegdheid uit het geldende bestemmingsplan ‘'Buitengebied Waterland 2013' en wordt de vormaanpassing van de bestemming 'Wonen' planologisch-juridisch vastgelegd. De planregels uit het bestemmingsplan 'Buitengebied Waterland 2013', inclusief de wijzigingen uit het parapluplan uit 2018, blijven daarbij onveranderd van toepassing.

1.2 Plangebied

Het plangebied is gelegen aan de Oosterweg M 26 te Purmer in het buitengebied van de gemeente Waterland. In onderstaande figuur is de ligging van het plangebied weergegeven.
afbeelding "i_NL.IMRO.0852.BWLGPUoosterM26-va01_0001.jpg"

figuur 1 - ligging van het plangebied


In de huidige situatie is het plangebied in gebruik als woonfunctie in het buitengebied. De bebouwing bestaat uit een boerderij met achtergelegen schuren en een hooiberging.

afbeelding "i_NL.IMRO.0852.BWLGPUoosterM26-va01_0002.jpg"

figuur 2 - bestaande situatie plangebied

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Het plangebied maakt deel uit van het bestemmingsplan 'Buitengebied Waterland 2013' dat op 27 november 2014 door de gemeenteraad is vastgesteld, in combinatie met het bestemmingsplan 'Waterland - Parapluplan 2018' dat op 7 juni 2018 is vastgesteld. Het plangebied heeft daarin de bestemmingen 'Agrarisch' (artikel 3) 'Wonen' (artikel 27), en de dubbelbestemmingen 'Waarde - Aardkundig' en 'Waarde - Archeologie 5' (zie figuur 3).

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor het agrarisch grondgebruik op de wijze van veehouderij, en vanwege de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - primair agrarisch gebied' ook voor ander agrarische vormen zoals akker- en vollegrondstuinbouw, fruitteelt, sierteelt en wisselteelt van bloembollen. Ook ondergeschikte functies, zoals nutsvoorzieningen extensief dagrecreatief medegebruik, ontsluitingswegen en agrarische kavelpaden en openbare fiets- en wandelpaden, maken deel uit van deze bestemming. Gebouwen zijn in de agrarische bestemming niet toegestaan vanwege het ontbreken van een bouwvlak en/ of specifieke (bouw)aanduidingen. Dit geldt ook voor andere bouwwerken in de vorm van een paardrijbak.
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor woonhuizen met bijbehorende bouwwerken al dan niet in combinatie met beroepsbeoefening aan huis c.q. kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten, mantelzorg en kleinschalig toeristisch overnachten. Tevens zijn tuin- en erfinrichtingen en andere bouwwerken toegestaan. In de bouwregels voor andere bouwwerken (artikel 27.2.4) is daarbij aangegeven dat paardrijbakken niet zonder meer zijn toegestaan. Via een zogenaamde binnenplanse afwijking in artikel 27.5.3 is het mogelijk om door het verlenen van een omgevingsvergunning hier van af te wijken en een paardrijbak onder diverse voorwaarden op gronden met de woonbestemming te realiseren.

afbeelding "i_NL.IMRO.0852.BWLGPUoosterM26-va01_0003.jpg"

figuur 3 - uitsnede vigerend bestemmingsplan (planlocatie rood omkaderd)

1.3.1 Strijdigheid

De gewenste ontwikkeling voorziet in de aanleg van een paardrijbak. Het huidige bestemmingsvlak 'Wonen' biedt niet voldoende ruimte om deze paardrijbak te realiseren. De paardrijbak is niet toegestaan binnen de bestemming 'Agrarisch'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0852.BWLGPUoosterM26-va01_0004.jpg"

figuur 4 - voorziene paardenrijbak t.o.v. moederplan

Om de gewenste inrichting mogelijk te maken, is een vormaanpassing van het bestemmingsvlak 'Wonen' noodzakelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0852.BWLGPUoosterM26-va01_0005.jpg"

figuur 5 - voorziene paardenrijbak t.o.v. wijzigingsplan (en moederplan op achtergrond)

Het bestemmingsvlak 'Wonen' wordt zodanig van vorm aangepast, dat de voorziene paardenrijbak daar binnen past en het oppervlak niet wordt vergroot.

Wijzigingsbevoegdheid

In artikel 3.7 van het bestemmingsplan 'Buitengebied Waterland 2013' zijn diverse wijzigingsbevoegdheden opgenomen, waaronder in lid 10 'Wijziging verplaatsen bestemmingsvlakken wonen'. Op grond van dit artikel kunnen Burgemeester en wethouders het plan wijzigen in die zin dat de bestemming 'Agrarisch' wordt gewijzigd in de bestemming 'Wonen', uitsluitend ten behoeve van het verplaatsen van het bestemmingsvlak 'Wonen', mits:

  • a. na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid de regels van artikel 27 van overeenkomstige toepassing zijn;
  • b. het voormalige bestemmingsvlak met de bestemming 'Wonen' ter plaatse wordt verwijderd en die betreffende gronden worden voorzien van de bestemming 'Agrarisch';
  • c. de huidige ligging van het bestemmingsvlak met de bestemming 'Wonen' belemmeringen oplevert voor de omgeving dan wel voor de bewoners zelf en er met een gewijzigde situering een verbetering kan worden bewerkstelligd;
  • d. de omvang van het bestemmingsvlak met de bestemming 'Wonen' niet wordt vergroot;
  • e. geen sprake is van een onevenredige beperking van de ontwikkelingsmogelijkheden van aangrenzende bedrijven;
  • f. met een erfinpassingsplan wordt aangetoond dat de ontwikkeling op een zorgvuldige wijze landschappelijk wordt ingepast;
  • g. de geluidsbelasting van de geluidsgevoelige gebouwen niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde of een vastgestelde hogere waarde;
  • h. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke en landschappelijke waarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

In Hoofdstuk 4 wordt nader ingegaan op de inhoudelijke toetsing van deze voorwaarden.

1.4 Opbouw wijzigingsplan

Het wijzigingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsbepalingen van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding zijn de verschillende bestemmingen vastgelegd, in de regels (per bestemming) de bouw- en gebruiksmogelijkheden. Het Bro bepaalt dat een wijzigingsplan vergezeld gaat van een toelichting. Deze toelichting heeft geen juridische status, maar is wel belangrijk als het gaat om de onderbouwing van hetgeen in het wijzigingsplan is geregeld.

De toelichting van dit wijzigingsplan is objectgericht opgezet, hetgeen betekent dat verwijzingen vanuit de toelichting naar de planregels (en vice versa) zijn opgenomen. Dit komt de digitale raadpleegbaarheid van het plan ten goede. Het wijzigingsplan voldoet aan de eisen van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012.

Voor de verbeelding op papier wordt gebruik gemaakt van topografische en kadastrale ondergronden. Deze ondergronden zijn niet altijd actueel en tonen niet altijd alle bebouwing. Deze ondergronden dienen slechts ter oriëntatie. In het vaststellingsbesluit is opgenomen welke ondergrond is gebruikt bij het opstellen van het plan.

De ondergronden (waaronder luchtfoto's) die worden gebruikt op de landelijke website www.ruimtelijkeplannen.nl worden beschikbaar gesteld door de website zelf. Ook die ondergronden zijn niet altijd actueel en tonen niet altijd alle bebouwing. De gemeente heeft daar geen invloed op.

1.5 Leeswijzer

De toelichting is als volgt opgebouwd. In hoofdstuk 2 wordt het voorgenomen initiatief (de bestaande situatie alsook de toekomstige situatie) beschreven. In hoofdstuk 3 wordt kort ingegaan op het beleidskader. In hoofdstuk 4 wordt de toetsing van de ontwikkelingen aan de wijzigingsvoorwaarden uit het bestemmingsplan Buitengebied Waterland 2013 behandeld. Vervolgens wordt in hoofdstuk 5 ingegaan op de milieuaspecten en planologische verantwoording, ook wel de omgevingsaspecten genoemd. Hoofdstuk 6 staat in het teken van de 'Juridische aspecten' van het plan. Het betreft een toelichting op de verbeelding (plankaart) en regels. Tot slot is hoofdstuk 7 gewijd aan de uitvoerbaarheid van het plan. Het betreft zowel de economische als ook de maatschappelijke uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 BESCHRIJVING INITIATIEF

2.1 Historische situatie

De omgeving wordt gekenmerkt door het landschap van de Polder de Purmer als (vroege) droogmakerij met karakteristieke strokenverkaveling en boerderijen in linten langs wegen en dijken. Het landschapstype kent een open karakter met een opstrekkend verkavelingspatroon.

Het plangebied betreft de Hofstede Pumerhoeve. Oorspronkelijk was dit een typische stolpboerderij met achtergelegen erf en een een 'formele' tuin aan de voorzijde. naast de boerderij en het erg heeft waarschijnlijk een fruitboomgaard gelegen, omzoomd door een gracht.

Uit de interpretatie van het oorspronkelijke erf komen de volgende bouwstenen naar voren:

  • toegangshek en erfpad met doorzicht over het erf;
  • markant hoofdgebouw (authentieke stolpboerderij met enkel vierkant);
  • sloten rond het erf;
  • een (dubbele) bomenrij op de erfranden;
  • traditioneel voorerf met gras, stinzenplanten en solitaire bomen;
  • archtererf met erfverharding en schuurtjes.

afbeelding "i_NL.IMRO.0852.BWLGPUoosterM26-va01_0006.jpg"

figuur 6 - oorspronkelijk erfopbouw Oosterweg 26M te Purmer (bron: HzA stedebouw)

2.2 Bestaande situatie

In de bestaande situatie is een modernere (woon)boerderij op de locatie van de stolpboerderij aanwezig. Deze is in 1950 gebouwd ter vervanging van de door brand verwoeste stolpboerderij. Op het achtererf zijn schuren en een hooiberging aanwezig.

afbeelding "i_NL.IMRO.0852.BWLGPUoosterM26-va01_0007.png"

figuur 7 - luchtfoto bestaande situatie

Het erf staat loodrecht op de Oosterweg en heeft een zelfstandige ontsluiting op deze weg. De ontsluitingsweg wordt geflankeerd door laanbeplanting. Tussen de Oosterweg en het erf is een doorgaande sloot gelegen. Langs de woning en bijgebouwen is een vrij (door)zicht op het polderlandschap.

afbeelding "i_NL.IMRO.0852.BWLGPUoosterM26-va01_0008.jpg"

figuur 8 - foto's planlocatie (bron: HzA stedebouw)

2.3 Ontwikkeling

De eigenaren van het woonperceel Oosterweg M 26 te Purmer, tevens initiatiefnemers, wensen een deel van het perceel als kleinschalige paardenfokkerij te gebruiken. Voor deze kleinschalige paardenfokkerij is achter op het terrein een nieuwe stal beoogd, alsook een volwaardige paardrijbak (buitenrijbaan). Als onderdeel van dit initiatief is een erfinrichtingsplan opgesteld. Hiervoor is door bureau HzA een landschappelijk inpassingsplan opgesteld, welke als Bijlage 1 bij de regels is gevoegd. Hieronder wordt verkort het ontwikkelingskader weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0852.BWLGPUoosterM26-va01_0009.png"

figuur 9 - ontwikkelingsrichting (bron: HzA stedebouw)

Voorop staat dat de nieuwe ontwikkelingen passen in het landschappelijk kader zoals dat door het polderlandschap in de droogmakerij wordt bepaald. Daarbij zijn met name de zichtlijnen en open gedeeltes langs het erf en bebouwing van belang. Deze richting wordt nog eens benadrukt door het open en herkenbaar maken van de voormalige binnensloot langs het erf.
Aan de voorzijde is de randbeplanting daarop aangepast met solitaire bomen en het opschonen van bestaande struiken. De achterste erfrand blijft zelfs open.
In de dwarsrichting op de Oosterweg is meer substantiële erfbeplanting voorzien, waardoor de lengterichting en de ruimtelijke eenheid van het erf wordt versterkt.
De huidige schuren en bijgebouwen achter de bestaande woning worden gesloopt, waarbij ook enkele bomen worden gekapt. Op dezelfde plek wordt een nieuw bijgebouw gerealiseerd.
Achter het erf, in de lengterichting en achter de bebouwing, is een nieuwe paardenbak van 20 x 40 meter voorzien.

afbeelding "i_NL.IMRO.0852.BWLGPUoosterM26-va01_0010.png"

figuur 10 - erfinrichting (bron: HzA Stedebouw)

Hoofdstuk 3 BELEIDSKADER

3.1 Inleiding

Het voorliggende plan is een wijzigingsplan dat uitsluitend de vormaanpassing van bestemmingsvlakken mogelijk maakt, teneinde de gewenste bouwwerken en erfinrichting planologisch – juridisch mogelijk te maken.
Omdat het plan is opgesteld overeenkomstig de wijzigingsregels uit het moederplan, het bestemmingsplan 'Buitengebied Waterland 2013' (in combinatie met het bestemmingsplan 'Waterland-Parapluplan 2018') wordt een uitgebreide beleidsmatige afweging niet nodig geacht. Deze heeft reeds plaatsgevonden bij het opnemen van de wijzigingsbevoegdheid in het moederplan. Het van toepassing zijnde beleid van het rijk, de provincie, de regio en de gemeente is in hoofdstuk 2 van de toelichting van het bestemmingsplan 'Buitengebied Waterland 2013' uitgebreid beschreven, waarnaar dan ook wordt verwezen.

In navolgende wordt daarom alleen ingegaan op de thema's die specifiek op de gewenste ontwikkelingen betrekking hebben, voorzover deze nog niet zijn onderbouwd in het moederplan en het parapluplan.

3.2 Rijksbeleid

Voorliggend wijzigingsplan maakt geen ontwikkelingen mogelijk waar nationale belangen mee zijn gemoeid. De beschrijving in het moederplan blijft daarbij onverkort van toepassing.

3.3 Provinciaal beleid

3.3.1 Omgevingsvisie NH2050

Op 19 november 2018 hebben Provinciale Staten van Noord-Holland de Omgevingsvisie NH2050 'Balans tussen economische groei en leefbaarheid' vastgesteld.
De Omgevingsvisie richt zich op langetermijnambities en -doelen, met oog voor kwaliteiten die de provincie wil koesteren. Tegelijkertijd wordt met de visie geprobeerd in te spelen op veranderingen en transities die (ook) tijd nodig hebben.
De visie geeft daarmee enerzijds richting en houvast naar een onbekende toekomst, en anderzijds voldoende ruimte en handelingsperspectief om te anticiperen op nieuwe ontwikkelingen. Met de visie wordt dus geen eindbeeld voor 2050 gegeven, maar laat in algemene zin wel zien wat de ontwikkelprincipes zijn voor de hele provincie om een hoge leefomgevingskwaliteit te bieden. De provincie streeft daarbij naar een evenwichtige balans tussen economische groei en leefbaarheid, wat in de omgevingsvisie de hoofdambitie wordt genoemd.

Ten opzichte van de voorgaande provinciale structuurvisie zijn er, gelet op dit wijzigingsplan en deze ontwikkeling, geen wezenlijke veranderingen in het ruimtelijke beleid. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient namelijk nog steeds rekening gehouden te worden met de ruimtelijke kwaliteit, duurzaam ruimtegebruik en klimaatbestendigheid. De provincie wil steden optimaal benutten, landschappen open houden en ruimte bieden aan economie en woningbouw.

3.3.2 Provinciale Ruimtelijke Verordening

Bij de provinciale omgevingsvisie hoort een Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV), die de regels stelt waaraan bestemmingsplannen, wijzigings- en uitwerkingsplannen, beheersverordeningen en (tijdelijke) omgevingsvergunningen waarbij wordt afgeweken van het bestemmingsplan dienen te voldoen. In tegenstelling tot de Omgevingsvisie NH2050 is de verordening bindend. De PRV wordt regelmatig aangepast naar aanleiding van nieuwe wetgeving en/of provinciaal beleid. De laatste wijziging van de PRV is op 3 september 2019 door Provinciale Staten vastgesteld.

Het voorliggende plan valt onder een kleinschalige ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied.

In navolgende tabel zijn de relevante toetsingscriteria uit de PRV onderbouwd.

Artikel PRV   Toetsingscriterium   Conclusie  
Artikel 5c: kleinschalige ontwikkelingen   lid 1.: Een plan maakt een kleinschalige ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied uitsluitend mogelijk binnen een bestaand bouwblok dat al voorziet in een stedelijke functie. Het aantal burgerwoningen mag hierbij niet toenemen.

lid 2: In afwijking van het eerste lid is bebouwing buiten het bestaande bouwblok mogelijk, mits het bebouwd oppervlak niet wordt vergroot.
 
Het plangebied maakt deel uit van het bebouwingslint aan de Oosterweg én behoud de bestemming 'Wonen'. Het betreft slechts een vormverandering van het bestemmingsvlak, conform een wijzigingsbevoegdheid in het moederplan.

Het plan ziet weliswaar toe op een ontwikkeling die buiten het bestaande bestemmingsvlak mogelijk wordt gemaakt (de paardrijbak); echter de nieuwe bebouwing (de stal) zal binnen het bestaande bestemmingsvlak worden gerealiseerd.  
Artikel 8: Aardkundige waarden   Er dient rekening te worden gehouden met de voorkomende bijzondere
aardkundige waarden.  
In dit wijzigingsplan zijn de aardkundige waarden beschermd met een
dubbelbestemming 'Waarde - Aardkundig', afgestemd op de regels uit het moederplan. In paragraaf 5.11 wordt hier nader op ingegaan.  
Artikel 32: Windturbines   Een bestemmingsplan voorziet in beginsel niet in bestemmingen en regels die het bouwen of opschalen van een of meer windturbines mogelijk maken.   In dit wijzigingsplan zijn geen bestaand windturbines of bebouwingsmogelijkheden voor nieuwe windturbines opgenomen.  

tabel 1 - toetsingscriteria PRV


Conclusie 

Het voorliggende wijzigingsplan, waarmee uitsluitend een vormaanpassing van de bestaande bestemmingsvlakken 'Agrarisch' en 'Wonen' is gemoeid waarbij de oppervlaktes niet wezenlijk veranderen, is in lijn met het provinciale beleid. Er treden geen belemmeringen op voor de vaststelling van dit wijzigingsplan.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Omgevingsvisie Waterland 2023

De gemeente Waterland beschikt over een prachtig en waardevol gebied met kleine historische kernen. Het is belangrijk dat veranderingen hieraan bijdragen. De gemeente Waterland heeft daarom de koers op het ruimtelijk beleid tot 2030 vastgelegd in een omgevingsvisie, welke op 9 maart 2017 door de gemeenteraad is vastgesteld.

De omgevingsvisie geeft niet alleen richting aan ruimtelijke ontwikkelingen in de komende jaren, maar ook een visie op de manier waarop wordt omgegaan met nieuwe ruimtelijke initiatieven.

De gemeente stelt zich bij nieuwe ruimtelijke initiatieven steeds de vraag 'Hoe kan deze ontwikkeling de kernprincipes van de gemeente versterken?' en 'Hoe kan deze ontwikkeling worden gecombineerd met initiatieven van andere partijen zodat meerwaarde ontstaat?'

Daarbij dienen 5 kernprincipes betrekken te worden:

  • 1. vertrek vanuit historie, landschap en natuur;
  • 2. wees groot in kleinschaligheid;
  • 3. houd de stad op afstand maar versterk de verbindingen;
  • 4. ga voor duurzaam;
  • 5. beleef en respecteer het water.

Het plangebied ligt in de droogmakerij De Purmer. In de omgevingsvisie worden hieraan verschillende waarden toegekend, te weten:

  • open, groen, relatief stil en donker;
  • bebouwing in linten;
  • verworven boerenland, strak;
  • sloten, dijken.

Conclusie

Met het initiatief is uitsluitend een vormaanpassing van de bestaande bestemmingsvlakken 'Agrarisch' en 'Wonen' gemoeid, waarbij de oppervlaktes niet wezenlijk veranderen. De genoemde waarden worden daarbij niet aangetast. Bovendien wordt als onderdeel van het plan voorzien in een landschappelijke inpassing van het geheel. Deze is middels een voorwaardelijke bepaling onderdeel van voorliggend wijzigingsplan en in dit kader wordt ook verwezen naar Bijlage 1 bij de regels..

Vanwege de aard en kleinschalige omvang van het voorliggende plan zijn overige uitgangspunten en opgaven uit de omgevingsvisie niet van toepassing.

3.4.2 Bestemmingsplan Buitengebied Waterland 2013

De gemeente Waterland heeft haar beleid voor het landelijk gebied vastgelegd in het bestemmingsplan 'Buitengebied Waterland 2013', zoals dat door de gemeenteraad op 27 november 2014 is vastgesteld. In dit bestemmingsplan is het gemeentelijk beleid reeds uitgebreid aan bod gekomen. Derhalve wordt enkel ingegaan op recentere beleidsnota's.

Aan de toetsing van de wijzigingsvoorwaarden conform artikel 3.7.10 uit dit plan wordt in Hoofdstuk 4 nader ingegaan.
Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat het voorliggende wijzigingsplan voorziet in de vormaanpassing van de bestemming 'Wonen'. Daarbij is de paardrijbak binnen deze woonbestemming nog niet zonder meer toegestaan. Hiervoor zal, nadat de procedure van het voorliggende wijzigingsplan is afgerond, een binnenplanse afwijkingsprocedure doorlopen worden met toepassing van artikel 27.5.3.

3.4.3 Waterland - Parapluplan 2018

Met het bestemmingslan 'Waterland - Parapluplan 2018' zijn enkele ondergeschikte aanpassingen van diverse geldende bestemmingsplannen en wijzigingsplannen in de gemeente Waterland doorgevoerd. Dit zogeheten paraplubestemmingsplan (hierna: parapluplan) is een herstelbestemmingsplan dat een doorwerking heeft op alle onderliggende vastgestelde en van toepassing verklaarde bestemmingsplannen en wijzigingsplannen. Het doel van het parapluplan is:

  • om de geldende bestemmingsplannen en wijzigingsplannen van de gemeente Waterland in overeenstemming te brengen met de verplichting die volgt uit de Reparatiewet BZK 2014. De bouwverordening is voor het bestemmingsplan namelijk niet meer van toepassing en regelingen met betrekking tot parkeren dienen daarom in een bestemmingsplan te worden opgenomen. De regeling voor parkeren in de gemeente Waterland vindt zijn grondslag in het 'Beleid Parkeerbehoefte, laad- en losruimte gemeente Waterland', zoals benoemd in paragraaf 3.4.4;
  • ter reparatie van omissies in de toelichting, regels en verbeelding van geldende bestemmingsplannen en wijzigingsplannen, en;
  • ter verwerking van beleidswijzigingen in geldende bestemmingsplannen en wijzigingsplannen.

Tevens worden in het parpaluplan enkele nieuwe begrippen toegevoegd. Als onderdeel van het moederplan, zijn ook de bijbehorende regels overkort van toepassing op voorliggend wijzigingsplan.

3.4.4 Beleid Parkeerbehoefte, laad- en losruimte gemeente Waterland

Op 21 december 2017 is het 'Beleid Parkeerbehoefte, laad- en losruimte gemeente Waterland' vastgesteld. Dit beleid functioneert als toetsingskader om vast te stellen of sprake is van voldoende parkeergelegenheid. In dit beleid wordt aangegeven dat voor het bepalen van voldoende parkeergelegenheid gebruik wordt gemaakt van de CROW-publicatie. Het parkeren dient in beginsel plaats te vinden op eigen erf.
Zoals genoemd in paragraaf 3.4.3 is dit parkeerbeleid reeds planologisch vastgelegd in het bestemmingsplan 'Waterland - Parapluplan 2018'.

Conclusie

Voorliggend wijzigingsplan maakt slechts een vormaanpassing mogelijk van de bestemmingsvlakken 'Agrarisch' en 'Wonen'. Daarbij worden geen nieuwe woonfuncties mogelijk gemaakt of andere publieksaantrekkende functies. Het initiatief past daarbij binnen het beleid Parkeerbehoefte van de gemeente Waterland.

3.4.5 Welstandsbeleid

De eisen van de welstandscommissie staan opgeschreven in de Nota uiterlijk van bouwwerken Waterland 2018. Voorgenomen locatie ligt binnen 'Landelijk gebied'. Voor het landelijk gebied is het bijzondere beoordelingsniveau van toepassing. Uitgangspunt is het behouden van en waar mogelijk versterken van de landschappelijke karakteristieken. Het aanwijzen als bijzonder gebied heeft tot doel het behoud en versterken van de landschappelijk kwaliteiten te stimuleren, en niet om de gebruiksmogelijkheden te beperken.

De meeste gebouwen in het landelijke gebied maken deel uit van een lint. Karakteristiek zijn de stolpboerderijen op een erf, omgeven door bomen. Het stolpensilhouet is goed te ervaren vanuit het open weidelandschap. Behalve de vele stolpboerderijen komen ook veel vrijstaande woningen uit de jaren zestig voor. De oudere agrarische gebouwen (boerderijen en tuinderswoningen) zijn over het algemeen zorgvuldig en karakteristiek gedetailleerd (dorpels, lateien, vensterbanken, glasroeden). Het materiaalgebruik is voor de gevels overwegend steen en voor de kozijnen hout. Het kleurgebruik is traditioneel. De recentere bouw is doorgaans sober gedetailleerd.

Relevante kernkwaliteiten

  • Openheid en ruimtebeleving van het waterrijke weidelandschap met lange zichtlijnen;
  • Afwisselende verkavelingsrichting en oude stroomgeulen en meren (aeën en dieën) zorgen voor een gevarieerd landschap;
  • Herkenbaarheid van cultuurhistorisch waardevolle landschapsstructuren; het veenweidelandschap het kleipolderlandschap en het kleinschalige droogmakerijenlandschap;
  • Karakteristieke stolpboerderijen en kaakbergen met herkenbaar silhouetten;
  • Landelijke linten.

Ambities

  • Behouden van de landschappelijke karakteristieken waaronder de bebouwingslinten, verkavelingspatroon, de vele stolpboerderijen en het open waterrijke weidelandschap met sloten, meren en grasland;
  • Herkenbaar houden van voor regio kenmerkende en traditionele bebouwing, waaronder stolpen;
  • Zorgvuldige inpassing van nieuwe agrarische bedrijfsbebouwing en andere ruimtelijke ontwikkelingen binnen de bestaande ontginningsstructuur;
  • Bescherming van natuurwaarde en ecologische verbindingszones/-structuren;
  • Stimuleren van ingrepen ten behoeve van duurzame energieopwekking en -besparing.

Conclusie

Het initiatief ziet toe op de erfinrichting van een bestaand erf. Er wordt geen nieuw hoofdgebouw op het erf mogelijk gemaakt. Bij de beoogde erfinrichting is rekening gehouden met de kernkwaliteiten van het landschap. Daarbij is geen strijdigheid met de welstandsnota geconstateerd.

Hoofdstuk 4 TOETSING AAN WIJZIGINGSCRITERIA

In dit hoofdstuk komen de wijzigingsvoorwaarden aan de orde voor het kunnen toepassen van de wijzigingsbevoegdheid uit het bestemmingsplan 'Buitengebied Waterland 2013' (artikel 3.7.10), het moederplan.

Toetsing

a. na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid de regels van artikel 27 of 28 van overeenkomstige toepassing zijn;   Voldoet; het nieuwe woonvlak krijgt/houdt de bestemming 'Wonen', waarbij in artikel 4 van de regels behorend bij voorliggend wijzigingsplan de regels in artikel 27 van het ‘moederplan’ van toepassing zijn verklaard.  
b. het voormalige bestemmingsvlak met de bestemming 'Wonen' of 'Wonen - Stolp' ter plaatse wordt verwijderd en die betreffende gronden worden voorzien van de bestemming 'Agrarisch';   Voldoet; het oude woonvlak wordt verwijderd en de gronden waarop geen woonbestemming meer van toepassing is, krijgen de bestemming 'Agrarisch'.  
c. de huidige ligging van het bestemmingsvlak met de bestemming 'Wonen' of 'Wonen - Stolp' belemmeringen oplevert voor de omgeving dan wel voor de bewoners zelf en er met een gewijzigde situering een verbetering kan worden bewerkstelligd;   Voldoet; de huidige ligging belemmert de bewoners om hun (eerder door het college goedgekeurde) plan goed uit te kunnen voeren. Na de bestemmingsplanwijziging kan dit wel.
Daarbij wordt opgemerkt dat de beoogde paardrijbak via een binnenplanse afwijkingsprocedure van het bestemmingsplan 'Buitengebied Waterland 2013' mogelijk wordt gemaakt, nadat de procedure van het voorliggende wijzigingsplan is afgerond.
In paragraaf 3.4.2 van deze plantoelichting is hierop al ingegaan.  
d. de omvang van het bestemmingsvlak met de bestemming 'Wonen' of 'Wonen - Stolp' niet wordt vergroot;   Voldoet; het betreft alleen een verandering van vorm, geen vergroting. De totale oppervlakte van de bestemming 'Wonen' blijft per saldo gelijk.  
e. geen sprake is van een onevenredige beperking van de ontwikkelingsmogelijkheden van aangrenzende bedrijven;   Voldoet; de naastgelegen bedrijven liggen op een grotere afstand dan de VNG-milieurichtafstanden. Van een onevenredige beperking zal geen sprake zijn.
In dit kader wordt ook verwezen naar
paragraaf 5.3 (bedrijven en milieuzonering) en 5.4 (Geur, m.b.t. agrarische bedrijven) van deze plantoelichting.  
f. met een erfinpassingsplan wordt aangetoond dat de ontwikkeling op een zorgvuldige wijze landschappelijk wordt ingepast;   Voldoet; dit is aangetoond met een erfinrichtingsplan (zie Bijlage 1 bij de regels)  
g. de geluidsbelasting van de geluidsgevoelige gebouwen niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde of een vastgestelde hogere waarde;   Voldoet; de situering van de woning zelf als geluidsgevoelig gebouw verandert niet.  
h. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke en landschappelijke waarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.   Voldoet; met de paardrijbak zal de bebouwing verder het open landschap ingaan, maar op de naastgelegen percelen gaat de bebouwing al verder en gelet op de schaal en lage bouwhoogte van de paardenbak zal de impact zeer beperkt zijn. Van een onevenredige afbreuk zal geen sprake zijn.
Er zijn geen natuurlijke waarden als bedoeld in het bestemmingsplan aanwezig.
De afstand van de paardenfokkerij op het adres zelf tot naastgelegen gevoelige objecten is groter dan de VNG-milieurichtafstanden. Beperking van gebruik van aangrenzende gronden door de vormverandering is niet te verwachten.  

tabel 2 - toetsingscriteria wijzigingsbevoegdheid

Conclusie

Bovenstaande in overweging nemende, is de conclusie dat er wordt voldaan aan de voorwaarden die in de wijzigingsbevoegdheid in het moederplan zijn opgenomen.

Hoofdstuk 5 MILIEU- EN OMGEVINGSASPECTEN

5.1 Inleiding

Op grond van het bepaalde in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is het bij het opstellen van een ruimtelijk plan (waaronder een wijzigingsplan) verplicht om inzicht te bieden in de relevante planologische en milieuhygiënische aspecten. In dit hoofdstuk wordt hier nader op ingegaan.

5.2 Geluid

5.2.1 Beleid en regelgeving

Voor het aspect geluid is de Wet geluidhinder (Wgh) van toepassing. De Wgh kent voor geluid als gevolg van weg- en railverkeer en gezoneerde industrieterreinen voorkeursgrenswaarden voor de geluidbelasting op nieuwe geluidgevoelige bestemmingen. De Wgh gaat uit van zones langs (spoor)wegen en zones bij industrieterreinen. Het gebied binnen deze zone geldt als akoestisch aandachtsgebied waar, voor bouwplannen die nieuwe geluidgevoelige bestemmingen mogelijk maken, een akoestische toetsing uitgevoerd dient te worden.
In de Wgh zijn geluidgevoelige bestemmingen benoemd. Dit betreft woningen, woonwagenstandplaatsen, onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen, en speciaal benoemde gezondheidszorggebouwen.

5.2.2 Toetsing en uitgangspunten voor het wijzigingsplan

In het kader van dit wijzigingsplan is het aspect geluid niet van toepassing. Er worden immers geen nieuwe geluidgevoelige bestemmingen mogelijk gemaakt. De bestaande woning op het perceel blijft immers behouden en er wordt geen nieuwe woning toegevoegd. Ook komt de bestaande woning niet dichter bij de weg te liggen. Een akoestisch onderzoek naar de geluidsbelasting vanwege wegverkeer is derhalve niet nodig.

5.2.3 Conclusie

Het aspect geluid levert geen belemmering op voor het wijzigingsplan.

5.3 Bedrijven en milieuzonering

5.3.1 Beleid en regelgeving

Om tot een ruimtelijk relevante toetsing van bedrijfsvestigingen op milieuhygiënische aspecten te komen wordt het begrip milieuzonering gehanteerd. De milieuzonering zorgt voor een voldoende afstand tussen milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en milieugevoelige functies (zoals woningen) in ruimtelijke plannen. Hiertoe zijn bedrijven voorzien van een zone waar mogelijke nadelige effecten zijn voor woningen. Maatgevend zijn de thema's geur, geluid, stof en gevaar. Vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening is het voorkomen van voorzienbare hinder door milieubelastende activiteiten van belang. Daarnaast mogen bedrijven niet worden beperkt in hun mogelijkheden.

Om mogelijke hinder van niet-agrarische bedrijven voor bewoners te voorkomen wordt de daarvoor algemeen aanvaarde VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' (2009) gebruikt. In deze uitgave is de potentiële milieubelasting voor een hele reeks van bedrijven bepaald aan de hand van een aantal milieuaspecten, zoals geur, stof, geluid en gevaar. De milieubelasting is voor die aspecten vertaald in richtlijnen voor aan te houden afstanden tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Deze afstanden kunnen als basis worden gehanteerd, maar zijn indicatief. Bovendien zijn deze afstanden alleen van toepassing op nieuwe situaties en niet op bestaande situaties. Het milieuaspect met de grootste afstand is maatgevend en bepaalt in welke milieucategorie een bedrijfstype wordt ingedeeld.

5.3.2 Toetsing en uitgangspunten voor het wijzigingsplan

Voorliggend wijzigingsplan maakt enkel de vormaanpassing van het bestemmingsvlak 'Wonen' mogelijk. Daarbij ontstaan geen nieuwe woonfuncties en derhalve geen milieugevoelige functies. De vormaanpassing leidt echter tot de situatie waarbij het woonvlak dichter bij bestaande bedrijven komt te liggen.

Nabij het plangebied is één (niet agrarisch) bedrijf gelegen. Het betreft een bouwbedrijf (grond-, weg- en waterbouw) aan de Oosterweg M 20 op ca. 600 m.. De vormaanpassing leidt niet tot een beperking voor het bedrijf, mede omdat er op kortere afstand van het bedrijf al woningen gesitueerd zijn.

Voor de agrarische bedrijven in de omgeving van het plangebied is het aspect geur bepalend. Hiervoor wordt verwezen naar paragraaf 5.4.

5.3.3 Conclusie

Vanuit het aspect milieuzonering zijn er geen belemmeringen voor dit wijzigingsplan.

5.4 Geur (Agrarische bedrijven)

5.4.1 Normstelling en beleid

Veehouderijen kunnen hinder veroorzaken voor gevoelige functies. Een belangrijk hinderaspect is geur. De regelgeving die hiervoor van toepassing is, is vastgelegd in de Wet geurhinder en veehouderij.

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) bevat een beoordelingskader voor geurhinder van veehouderijen die vergunningplichtig zijn op basis van de Wet milieubeheer (Wm). Dit beoordelingskader is ook overgenomen in het Activiteitenbesluit milieubeheer. Het beoordelingskader is als volgt:

  • 1. voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld in de Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv)) geldt een waarde (maximale geurbelasting) op een geurgevoelig object; daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen concentratiegebieden (conform Meststoffenwet) en niet-concentratiegebieden en tussen situaties binnen de bebouwde kom en buiten de bebouwde kom;
  • 2. voor andere diercategorieën (waarvan geen geuremissie per dier is vastgesteld) geldt een minimale afstand van de dierenverblijven ten opzichte van geurgevoelige objecten; ook hier is een onderscheid gemaakt tussen situaties binnen de bebouwde kom en buiten de bebouwde kom. Er is geen onderscheid tussen concentratiegebieden en niet-concentratiegebieden.

De afstand van de buitenzijde van een dierenverblijf tot de buitenzijde van een geurgevoelig object dient in alle gevallen tenminste 50 meter te bedragen indien het geurgevoelige object gelegen is binnen de bebouwde kom en 25 meter te bedragen indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen.

Het beoordelingskader voor (intensieve) veehouderij is samengevat in onderstaande tabel:

    Concentratie-gebied   Niet-concentratie-gebied   Afstand buitenzijde dierenverblijf tot buitenzijde geurgevoelig object  
Binnen bebouwde kom   Diercategorieën Rgv   Max. 3 ouE/m3   Max. 2 ouE/m3   Min. 50 m  
  Andere diercategorieën   Min. 100 m t.o.v. geurgevoelig object   Min. 100 m t.o.v. geurgevoelig object    
Buiten bebouwde kom   Diercategorieën Rgv   Max. 14 ouE/m3   Max. 8 ouE/m3   Min. 25 m  
  Andere diercategorieën   Min. 50 m t.o.v. geurgevoelig object   Min. 50 m t.o.v. geurgevoelig object    

tabel 3 - geldende waarden/afstanden veehouderijen

Voor geurgevoelige objecten die onderdeel uitmaken van een andere veehouderij, of die op of na 19 maart 2000 hebben opgehouden deel uit te maken van een andere veehouderij, zoals bedrijfswoningen en voormalige bedrijfswoningen, gelden niet de in de tabel genoemde maximale geurbelastingen in odour units, maar gelden op grond van artikel 3, lid 2 van de Wgv, minimale afstanden tussen de veehouderij en het geurgevoelig object. Deze afstand bedraagt 100 meter indien het geurgevoelige object is gelegen binnen de bebouwde kom en 50 meter indien het geurgevoelige object is gelegen buiten de bebouwde kom.

5.4.2 Toetsing en uitgangspunten voor het wijzigingsplan

Voorliggend wijzigingspan maakt enkel de vormaanpassing van de bestaande bestemmingsvlakken 'Wonen' en 'Agrarisch' mogelijk. Daarbij ontstaat weliswaar geen nieuwe woning en derhalve geen nieuwe geurgevoelige bestemming, maar door de vormverandering komt de woonbestemming dichter bij de naastgelegen agrarische bedrijven te liggen. In dit kader wordt het volgende overwogen.

In de directe omgeving van het plangebied liggen twee (agrarische) bedrijven. Ten zuiden ligt een paardenhouderij en ten noorden een een agrarisch bedrijf. De minimale afstand van naastgelegen bedrijven is vastgesteld op 50 meter, waarbij deze afstand van geldt vanaf het emissiepunt van de daar aanwezige stal. De bouwvlakken van de naastgelegen bedrijven liggen respectievelijk op ongeveer 60 en 90 meter afstand. De afstand van het emissiepunt van het agrarisch bedrijf ligt op bijna 200 meter.

De afstanden tot de naastgelegen bedrijven zijn dus groter dan de vastgelegde minimale afstand van 50 meter tot aan een geurgevoeligobject. In principe kan er dan van worden uitgegaan dat de naastgelegen bedrijven door de vormverandering van het bouwvlak niet in hun bedrijfsvoering worden belemmerd.

Andersom heeft de beoogde paardenfokkerij op het perceel een richtafstand van 50 meter ten opzichte van naastgelegen (bedrijfs)woningen of andere milieugevoelige functies. De dichtstbijzijnde woning ligt op ongeveer 80 meter afstand. Ook vanuit dit oogpunt voldoet het dus aan de milieuafstanden.

5.4.3 Conclusie

Er zijn geen belemmeringen vanuit het aspect geur voor dit wijzigingsplan.

5.5 Luchtkwaliteit

5.5.1 Beleid en regelgeving

De hoofdlijnen van de regelgeving voor luchtkwaliteit zijn te vinden in hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer, ook wel de Wet luchtkwaliteit genoemd. De regelgeving is uitgewerkt in onderliggende Algemene Maatregelen van Bestuur (AMvB's) en Ministeriële Regelingen. In de Wet Luchtkwaliteit zijn luchtkwaliteitseisen opgenomen in de vorm van grenswaarden en richtwaarden voor een aantal luchtverontreinigende stoffen. De belangrijkste zijn fijn stof (PM10 en PM2,5) en stikstofdioxide (NO2) omdat deze in Nederland soms worden overschreden. De grenswaarden van de overige stoffen worden, op enkele uitzonderingen na, in de regel niet overschreden. De grenswaarde van PM10 of NO2 bedraagt 40 µg/³. De grenswaarde van PM2,5 ligt op 25 µg/³.


Besluit Niet In Betekenende Mate (NIBM)
In dit besluit is bepaald in welke gevallen een ruimtelijke ontwikkeling vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet hoeft te worden getoetst aan de grenswaarden. Een project draagt 'niet in betekende mate' bij aan de luchtverontreiniging als de zogenaamde 3% grens niet wordt overschreden. De 3% grens is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof of stikstofdioxide. Deze grenswaarde is gesteld op 40 µg/m3. Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor zowel PM10 als NO2.
Als de 3% grens voor PM10 of NO2 niet wordt overschreden is het project NIBM, en hoeft geen verdere toetsing aan grenswaarden plaats te vinden.
In de Regeling NIBM is de bovengenoemde 3%-grens uitgewerkt in concrete getallen. Zo ligt voor woningbouwplannen de grens van 3% bij 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg.

5.5.2 Toetsing en uitgangspunten voor het wijzigingsplan

Voorliggend wijzigingsplan maakt slechts de vormaanpassing van het bestemmingssvlak 'Wonen' mogelijk. Daarmee zijn geen ontwikkelingen voorzien die in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Er treedt dan ook geen verslechtering van de luchtkwaliteit op.

5.5.3 Conclusie

Vanuit het aspect luchtkwaliteit zijn er geen belemmeringen voor dit wijzigingsplan.

5.6 Externe veiligheid

5.6.1 Normstelling en beleid

Bij externe veiligheid gaat het om de gevaren die de directe omgeving loopt in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de productie, het behandelen of het vervoer van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's dienen binnen aanvaardbare grenzen te blijven. Binnen externe veiligheid worden twee normstellingen gehanteerd:

  • het plaatsgebonden risico (PR) richt zich vooral op de te realiseren basisveiligheid voor burgers. Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur.
  • het groepsrisico (GR) stelt beperkingen aan de maatschappelijke ontwrichting als gevolg van calamiteiten met gevaarlijke stoffen. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. Het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.


De regelgeving voor het aspect Externe Veiligheid is opgenomen in het:

  • Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb);
  • Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt);
  • Regeling Basisnet (Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water).


Hierbij geldt dat bebouwing niet is toegestaan binnen de zogenaamde 10-6- contour van het PR rond bedrijven waarin opslag en/of verwerking gevaarlijke stoffen plaatsvindt, danwel langs transportroutes (weg, spoor, water, buisleiding) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Verder geldt dat voor iedere toename van het GR een verantwoordingsplicht geldt, ook als de verandering geen overschrijding van de norm veroorzaakt. Er dient een verantwoording GR opgesteld te worden indien een bestemming gepland is binnen het invloedsgebied.

5.6.2 Toetsing en uitgangspunten voor het wijzigingsplan

Op basis van de landelijke risicokaart is een inventarisatie van de risicobronnen in en om het plangebied gemaakt. In onderstaande figuur is een uitsnede van de risicokaart opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0852.BWLGPUoosterM26-va01_0011.jpg"

figuur 11 - uitsnede risicokaart met aanduiding plangebied

Risicovolle inrichtingen
In het plangebied en de directe omgeving daarvan zijn geen risicovolle inrichtingen gelegen.

Transportroutes gevaarlijke stoffen
In het plangebied en de directe omgeving daarvan zijn geen transportroutes voor gevaarlijke stoffen over het spoor of water aanwezig.

Kabels- en buisleidingen
Op ruim 600 meter ten oosten van het plangebied zijn twee aardgasleidingen gelegen. Het betreffen beide ondergrondse aardgasleidingen van de gasunie (W-570-12 en W-570-25) met een werkdruk van 40 bar.
Het plangebied ligt buiten de PR 10-6-contour, alsook het invloedsgebied voor het GR. Bovendien leidt de beoogde ontwikkeling in het plangebied niet tot een toename van de persoonsdichtheid en daarmee eveneens niet tot een toename van het GR. Een nadere onderbouwing en verantwoording is daarmee niet nodig.

5.6.3 Conclusie

Vanuit het aspect externe veiligheid zijn er geen belemmeringen voor dit wijzigingsplan.

5.7 Bodem

5.7.1 Normstelling en beleid

Het is wettelijk (via de bouwverordening) geregeld dat nieuwbouw pas kan plaatsvinden als de bodem geschikt is (of geschikt is gemaakt) voor het beoogde doel. Om deze reden dient bij iedere nieuwbouwactiviteit de bodemkwaliteit door middel van onderzoek (conform NEN 5740) in beeld te worden gebracht. Als blijkt dat de bodem niet geschikt is dan zal voor aanvang van de werkzaamheden een sanering moeten worden uitgevoerd.

5.7.2 Toetsing en uitgangspunten voor het wijzigingsplan

Voorliggend wijzigingsplan maakt slechts de vormaanpassing van het bestemmingsvlak 'Wonen' op het perceel Oosterweg M 26 in Purmer mogelijk, waarbij de gronden waarop geen woonbestemming meer van toepassing is, de bestemming 'Agrarisch' wordt opgenomen. Hiervoor worden de bestemmingen 'Wonen' en 'Agrarisch' in gelijke oppervlaktes uitgewisseld.
Als onderdeel van deze bestemmingswijziging, c.q. vormaanpassing, wordt geen nieuwe woning opgericht. Doel is immers om een paardrijbak binnen deze bestemming planologisch mogelijk te maken.
Bovendien is er binnen de gemeente geen informatie bekend waaruit blijkt dat het perceel als ‘verdachte locatie’ is aangemerkt, danwel is aangewezen als perceel waar (ernstige) bodemverontreiniging aanwezig is. Er is derhalve geen reden om aan te nemen dat de bodem niet geschikt is voor het beoogde gebruik.

5.7.3 Conclusie

Vanuit het aspect bodem zijn er geen belemmeringen voor dit wijzigingsplan.

5.8 Water

5.8.1 Waterbeheer en watertoets

Het is sinds 2003 verplicht om bij ruimtelijke plannen en besluiten een beschrijving op te nemen van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. De watertoets is een proces waarbij de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder in een zo vroeg mogelijk stadium afspraken maken over de toepassing en uitvoering van het waterhuishoudkundige en ruimtelijke beleid. Het waterschap is het eerste aanspreekpunt in het watertoets proces, waarbij het waterschap rekening houdt met het provinciale grondwaterbeleid.

In het Besluit ruimtelijke ordening is de 'watertoets' wettelijk verankerd. Deze heeft tot doel om ruimtelijke ontwikkelingen te toetsen aan het vigerende waterbeleid en de wateraspecten volwaardig mee te laten wegen bij de besluitvorming omtrent een goede ruimtelijke ordening. Dit proces komt in samenwerking tussen de gemeente en waterbeheerder tot stand. In de gemeente Waterland is het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (HHNK) verantwoordelijk voor het waterbeheer.

5.8.2 Beleidskader

Eind jaren negentig vond er een omslag plaats in denken en beleid over de omgang met water. In plaats van voort te borduren op het vertrouwde denken in waterbeheersing door technische ingrepen gericht op het veilig en snel afvoeren van water, kwam de nadruk te liggen op het aansluiten op de natuurlijke potenties van het landschap en het watersysteem. Bij dit nieuwe waterdenken staat duurzaamheid voorop. Daarmee wordt bedoeld dat er zo min mogelijk inspanningen van buitenaf nodig zijn om het watersysteem in stand te houden en overlast te voorkomen. In de praktijk betekent dit dat natuurlijke processen zoals infiltratie en kwel, het zelfreinigende vermogen van waterlopen etc. worden hersteld. Externe negatieve effecten, zoals toename van verharding en riooloverstorten met afvalwater, worden voorkomen of gecompenseerd.

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren dan ook beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de relevante nota's.

Europa

  • Kaderrichtlijn Water (KRW).

Nationaal

  • Nationaal Waterplan 2016-2021 (NW);
  • Waterbeleid voor de 21ste eeuw (WB21);
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW);
  • Deltaprogramma;
  • Waterwet.

Provinciaal

  • Omgevingsvisie NH2050;
  • Provinciale Ruimtelijke Verordening.

Regionaal / lokaal

  • Waterprogramma 2016-2021
  • Keur 2016

De opdracht is te zorgen voor voldoende water, schoon water en voor veilig wonen en werken op de taakvelden watersysteem, waterketen en veiligheid. Het waterschap houdt daarbij rekening met agrarische, economische, ecologische en recreatieve belangen. Aandachtspunten zijn het verbeteren van ecologische en chemische waterkwaliteit (terugdringen van oppervlaktewatervervuiling) en het voorkomen van wateroverlast, waarbij rekening wordt gehouden met het veranderende klimaat. In zowel landelijk als stedelijk gebied kunnen ruimtelijke ontwikkelingen een positief maar ook een negatief effect hebben op het watersysteem.

In het algemeen zoekt het waterschap naar duurzame oplossingen. Uitgangspunt is dat het water zoveel mogelijk binnen een plangebied wordt vastgehouden en dat relatief schoonwater ook relatief schoon blijft. Daarbij geldt dat het regenwater, dat op verharde oppervlaktes valt en schoon genoeg is (zoals van gevels en daken), zoveel mogelijk wordt vastgehouden of wordt geborgen.

Het waterschap is primair verantwoordelijk voor de waterhuishouding in het plangebied. Onder de verantwoordelijkheden vallen onder andere beveiliging tegen hoog water, peilbeheer en aan- en afvoer van water. Daarnaast wordt geadviseerd hoe om te gaan met hemelwater. De gemeente heeft een zorgplicht voor de inzameling, transport en verwerking van stedelijk afvalwater en regenwater en voor de aanpak van grondwaterproblemen.

5.8.3 Toetsing en uitgangspunten voor het wijzigingsplan

Voorliggend wijzigingsplan maakt de vormaanpassing van het bestemmingsvlak 'Wonen' mogelijk teneinde de gewenste erfinrichting met o.a. een paardenbak mogelijk te maken. De locatie is niet gelegen in een waterkeringszone of een ander beschermingsgebied en het verharde oppervlak zal niet toenemen en in het algemeen zijn geen nadelige effecten voor de waterhuishouding te verwachten.

Voor de volledigheid is op 22 juli 2019 de digitale watertoets doorlopen en is onder dossiercode 20190722-12-21043 doorlopen. De resultaten van de digitale watertoets zijn vererkt in deze toelichting.

5.8.4 Conclusie

Uit de conclusie van de digitale watertoets volgt dat de ontwikkeling geen invloed heeft op de waterhuishouding.

Vanuit het aspect water zijn er geen belemmeringen voor dit wijzigingsplan.

5.9 Ecologie

5.9.1 Beleid en regelgeving

Bij het opstellen van ruimtelijke plannen is het noodzakelijk te onderzoeken of en zo ja, in hoeverre de plannen ten koste gaan van de (aanwezige) flora en fauna. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in de 'gebiedsbescherming' en de 'soortenbescherming'.

Gebiedsbescherming

Wet natuurbescherming

Per 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) in werking getreden. Deze wet vervangt de Natuurbeschermingswet 1998. De Wnb richt zich op de bescherming van Natura 2000-gebieden (Vogelrichtlijn- en Habitatrichtlijngebieden). Activiteiten en ontwikkelingen die kunnen leiden tot negatieve effecten op de instandhoudingsdoelen van Natura 2000-gebieden zijn in beginsel niet toegestaan, tenzij hiervoor een vergunning op grond van de Wnb is verkregen.

Natuurnetwerk Nederland

Naast de bescherming van de Wet Natuurbescherming kunnen waardevolle gebieden ook beleidsmatig beschermd zijn doordat zij behoren tot het Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen Ecologische Hoofdstructuur). Het NNN is een samenhangend netwerk van belangrijke natuurgebieden. Zij bestaat uit bestaande en nieuwe natuurgebieden. Uitgangspunt van het beleid is dat plannen, handelingen en projecten in het NNN niet toegestaan zijn indien zij de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN significant aantasten. De provincie noord-Holland is verantwoordelijk voor de begrenzing en de ontwikkeling van het NNN en heeft dit in de Provinciale Ruimtelijke Verordening vastgelegd.

Soortenbescherming

De soortenbescherming is eveneens geregeld in de Wet natuurbescherming (Wnb). Het doel van de Wnb is het instandhouden en beschermen van in het wild voorkomende planten- en diersoorten. De Wnb kent zowel een zorgplicht als verbodsbepalingen. De zorgplicht geldt te allen tijde voor alle in het wild levende dieren en planten en hun leefomgeving. De verbodsbepalingen zijn gebaseerd op het 'nee, tenzij'-principe. Alle schadelijke handelingen ten aanzien van beschermde planten- en diersoorten zijn in principe verboden, maar er kunnen vrijstellingen en ontheffingen (door het bevoegd gezag) worden verleend van de verbodsbepalingen.

De Wnb kent een apart beschermingsregime voor Vogelrichtlijnsoorten (alle vogels), Habitatrichtlijnsoorten en nationaal beschermde soorten. Voor Vogel- en Habitatrichtlijnsoorten geldt een strikte bescherming. Voor de nationaal beschermde soorten hebben provincies de bevoegdheid om in het kader van ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden een vrijstelling te verlenen van de verbodsbepalingen. Dit moet worden geregeld in een provinciale verordening.

Bij nieuwe ontwikkelingen moet worden nagegaan, c.q. onderbouwd worden, of zich in het betreffende gebied beschermde soorten bevinden.

5.9.2 Toetsing en uitgangspunten voor het wijzigingsplan

Het plangebied is niet gelegen in of nabij Natura 2000-gebieden, het NNN of een weidevogelleefgebied. De dichtstbijzijnde Natura 2000-gebieden ('Markermeer en IJmeer', alsook 'Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske') liggen op ca. 4,2 kilometer afstand. Het dichtstbijzijnde NNN ligt op ruim 900 meter ten westen van het plangebied.
Gezien de ligging, aard en omvang van het initiatief (vormaanpassing van het bestemmingsvlak 'Wonen') zijn negatieve effecten op beschermde natuurgebieden uit te sluiten. Ook zijn er op voorhand geen significante effecten op beschermde plant- en diersoorten te verwachten.

Voor de volledigheid wordt melding gemaakt dat, tijdens de uitvoering van werkzaamheden in de toekomst, uitvoering moeten worden gegeven aan de algemene Zorgplicht uit de Wet natuurbescherming. Dit betekent dat ingrepen op zodanige wijze dienen plaats te vinden, dat de schade aan soorten beperkt wordt. Bij de uitvoering moet rekening gehouden worden met kwetsbare perioden van soorten (voortplantingstijd, overwintering). Daarbij dienen alle soorten die tijdens de ingreep aangetroffen worden, verplaatst of beschermd te worden, zodat zij behouden kunnen blijven.

Stikstofdepositie

Naar aanleiding van de uitspraak van de Raad van State (29 mei 2019) over het Programma Aanpak Stikstofdepositie (PAS) is geconcludeerd dat elke ruimtelijke ontwikkeling kan leiden tot een toename van de stikstofdepositie ter plaatse van stikstofgevoelige habitattypen in een Natura 2000-gebied. Deze toename van de stikstofdepositie kan het gevolg zijn van bouwwerkzaamheden in de aanlegfase. Ook de gebruiksfase kan leiden tot een toename van de stikstofdepositie. In dit kader wordt het volgende opgemerkt en overwogen.

Zoals reeds aangegeven ligt het plangebied op ca. 4,2 km tot aan het Natura 2000-gebied 'Markermeer en IJmeer', alsook 4,2 km tot aan het Natura 2000-gebied 'Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske'. Het Markermeer en IJmeer zijn echter niet stikstofgevoelig, zodat de het 'Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske' op 4,2 km ten zuidwesten van het plangebied het dichtstbijzijnde stikstof gevoelige gebied is.
De emissie (uitstoot) van stikstof in verband met de uitvoering van het plan (het gebruik van de paardrijbak binnen de woonbestemming) is zo beperkt dat op een afstand van ruim 4 km tot het 'Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske' geen stikstofdepositie is te verwachten. Dat is omdat het gebruik van een paardrijbak binnen de woonbestemming uit het moederplan al is toegestaan en dit in planologisch opzicht geen verruiming van de toegelaten functies betreft. Immers, in het voorliggende wijzigingsplan wordt de woonbestemming uit het moederplan van toepassing verklaard. Bovendien leidt het gebruik van de paardrijbak niet tot significante verkeersbewegingen, aangezien de eigenaren deze paardrijbak zelf gebruiken.
En omdat de paardrijkbak momenteel reeds (deels) aanwezig is, speelt stikstofdepositie tijdens de aanlegfase ook geen rol.

Derhalve is niet te verwachten dat sprake is van een toename (>0,00 mol/ha/jr) aan stikstofdepositie op stikstofgevoelige habitattypen of leefgebieden van soorten in het genoemde Natura 2000-gebied als gevolg van de functiewijziging.

5.9.3 Conclusie

Vanuit het aspect ecologie zijn er geen belemmeringen voor dit wijzigingsplan.

5.10 Archeologie

5.10.1 Normstelling en beleid

Als gevolg van het Verdrag van Malta (Valetta) zijn overheden verplicht om in het ruimtelijke beleid zorgvuldig om te gaan met het archeologische erfgoed. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar een reële verwachting bestaat dat er archeologische waarden aanwezig zijn dient, voordat er bodemingrepen plaatsvinden, een archeologisch onderzoek uit te worden gevoerd. De uitkomsten hiervan dienen door het bevoegde gezag te worden meegenomen in de belangenafweging.

De zorgplicht voor het archeologisch erfgoed is vastgelegd in de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz), die is geïmplementeerd in de Monumentenwet 1988. De wet regelde:

  • Bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem;
  • Inpassen van archeologisch erfgoed in de ruimtelijke ordening;
  • Financiering onderzoek: de veroorzaker betaalt.

Op 1 juli 2016 is de nieuwe Erfgoedwet in werking getreden. Deze wet vervangt onder meer de Monumentenwet 1988 en de Wamz. In artikel 9.1 van de Erfgoedwet is echter bepaald dat tot het tijdstip waarop de nieuwe Omgevingswet in werking is getreden de bepalingen uit de Monumentenwet 1988 met betrekking tot archeologie van toepassing blijven. Naar verwachting zal de Omgevingswet niet eerder dan 2021 in werking treden.

Beleid archeologie gemeente Waterland

Het archeologisch beleid van de gemeente Waterland is vastgelegd in de 'Archeologienota Waterland 2011'. In deze nota is verwoord hoe het behoud van archeologische waarden of het onderzoek daarnaar worden zeker gesteld. In de Archeologienota worden archeologische monumenten en vijf categorieën met archeologische verwachtingswaarden onderscheiden (zie onderstaande tabel).

Deze categorieën zijn weergegeven op een beleidskaart. Deze beleidskaart is opgesteld op basis van de kennis die de afgelopen jaren is verkregen bij diverse archeologische onderzoeken en op basis van de kennis over de ontstaansgeschiedenis van het gebied.

Categorie   Omschrijving  
Rijksbeschermd archeologisch monument   Bij alle bodemingrepen rekening houden met archeologie. Er is een monumentenvergunning vereist.  
1   Bij alle bodemingrepen rekening houden met archeologie.  
2   Rekening houden met archeologie bij een planomvang vanaf 100 m2 en diepte van grondroerende werkzaamheden vanaf 35 centimeter  
3   Rekening houden met archeologie bij een planomvang vanaf 500 m2 en diepte van grondroerende werkzaamheden vanaf 40 centimeter  
4   Rekening houden met archeologie bij een planomvang vanaf 2.500 m2 en diepte van grondroerende werkzaamheden vanaf 40 centimeter  
5   Rekening houden met archeologie bij een planomvang vanaf 10.000 m2 en diepte van grondroerende werkzaamheden vanaf 40 centimeter  

tabel 4 - Archeologische categorieën

5.10.2 Toetsing en uitgangspunten voor het wijzigingsplan

Op basis van het moederplan heeft het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 5'. De voor 'Waarde - Archeologie 5' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud van de aldaar in of op de grond aanwezige archeologische waarden. Voor bouwwerken waarbij grondroerende werkzaamheden over een oppervlakte groter dan 10.000 m² en dieper dan 0,40 m onder het maaiveld plaatsvinden moet alvorens een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt verleend, archeologisch onderzoek zijn uitgevoerd.

Voorliggend wijzigingsplan maakt geen ontwikkelingen mogelijk die deze grenswaardes overschrijden. Voorafgaand aan de vaststelling van het wijzigingsplan hoeft geen archeologisch onderzoek uitgevoerd te worden.

Voor de volledigheid wordt melding gemaakt van het feit dat de dubbelbestemming waarborgt dat bij toekomstige bodemingrepen van meer dan 10.000 m2 én die dieper gaan dan 40 cm, alsnog eerst archeologisch onderzoek verricht moet worden.

5.10.3 Conclusie

Het archeologiebeleid is vertaald in het wijzigingsplan met een dubbelbestemming op de verbeelding en passende regels die verwijzen naar het moederplan. Vanuit het aspect archeologie zijn er geen belemmeringen voor dit wijzigingsplan.

5.11 Cultuurhistorie

5.11.1 Beleid en regelgeving

Goede ruimtelijke ordening betekent dat er onder meer bij het opstellen van ruimtelijke plannen, een integrale afweging plaatsvindt van alle belangen die effect hebben op de kwaliteit van de ruimte. Een van die belangen is de cultuurhistorie. Het bestemmingsplan is daarbij een belangrijk instrument om cultuurhistorische waarden in een gebied te beschermen.

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (art. 3.1.6) dienen cultuurhistorische waarden uitdrukkelijk te worden meegewogen bij het vaststellen van bestemmingsplannen en wijzigingsplannen.

5.11.2 Toetsing en uitgangspunten voor het bestemmingsplan

Binnen het plangebied zijn geen objecten met een rijks- of gemeentelijk beschermde status gelegen.

Aardkundige waardevolle gebieden

Op basis van het moederplan heeft het plangebied tevens de dubbelbestemming 'Waarde - Aardkundig'. De voor 'Waarde - Aardkundig' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, het herstel en de uitbouw van de aardkundige waarden. Tot strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend het dempen en/of graven van sloten en/of andere waterlopen en/of -partijen. Als gevolg van het beoogde initiatief worden geen sloten of andere waterlopen gegraven of gedempt.

Het betreft het gebied 'Purmer Ee, Purmer'. Dit betreft een voormalige binnenzee die via de Purmer Ee in verbinding stond met de voormalige Zuiderzee.

Het plangebied is gelegen in de droogmakerij die bij de drooglegging is ontstaan. Ter plaatse er nog slechts weinig zichtbaar van de voormalige binnenzee. De ontwikkeling zal dan ook niet leiden tot strijd met de dubbelbestemming 'Waarde - Aardkundig'.

In het wijzigingsplan wordt de dubbelbestemming 'Waarde - Aardkundig' uit het moederplan van toepassing verklaard.

5.11.3 Conclusie

Vanuit het aspect cultuurhistorie zijn er geen belemmeringen voor dit wijzigingsplan.

5.12 M.e.r.-beoordeling

5.12.1 Wettelijk kader

De milieueffectrapportage (m.e.r.) is volgens de Wet milieubeheer verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. Welke activiteiten dat betreft is aangegeven in het Besluit mer en de daarbij behorende bijlage. In de bijlage is onderscheid gemaakt tussen een:

  • C-lijst met m.e.r.-plichtige activiteiten en daarbij behorende drempelwaarden;
  • D-lijst met m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten en de daarbij behorende drempelwaarden.

Het doel van de m.e.r. is het milieubelang volwaardig mee te laten wegen bij de vaststelling van deze plannen en besluiten. Een belangrijk product van de m.e.r.-procedure is het milieueffectrapport (MER). Bij sommige besluiten is niet meteen duidelijk of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. In deze grensgevallen moet eerst worden beoordeeld of sprake is van een m.e.r.-plicht. Dit gebeurt door middel van een aparte procedure, de zogenoemde m.e.r.-beoordeling.

Deze m.e.r.-beoordeling is ook vereist voor activiteiten die onder de drempelwaarden van het Besluit m.e.r. liggen. In dat geval gelden er geen vormvoorschriften en is sprake van een vormvrije m.e.r.-beoordeling.

Bij de vormvrije m.e.r.-beoordeling moet er volgens bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling worden getoetst aan de 3 volgende hoofdcriteria:

  • de kenmerken van het project;
  • de plaats van het project;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.
5.12.2 Toetsing en uitgangspunten voor het wijzigingsplan

Het voorliggende wijzigingsplan voorziet slechts in de vormaanpassing van het bestemmingsvlak 'Wonen', waarbij de gronden waarop geen woonbestemming meer van toepassing is, de bestemming 'Agrarisch' wordt opgenomen. Hiervoor worden de bestemmingen 'Wonen' en 'Agrarisch' in gelijke oppervlaktes uitgewisseld. Daarmee wordt het voorliggende plan niet beschouwd als 'een stedelijk ontwikkelingsproject' en daarmee ook niet als m.e.r.-plichtige activiteit aangemerkt. Een m.e.r.-beoordeling is daardoor niet nodig.

5.12.3 Conclusie

Er is geen sprake van een m.e.r.-plicht of m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteit. In de voorgaande paragrafen zijn bovendien de relevante milieubelangen integraal afgewogen.

Hoofdstuk 6 JURIDISCHE ASPECTEN

6.1 Inleiding

6.1.1 Algemeen

Bij het opstellen van een wijzigingsplan dient het college van burgemeester en wethouders zich te houden aan de door de raad vastgestelde regels, zoals opgenomen in het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied Waterland 2011', inclusief het 'Waterland-Parapluplan 2018', het zogenaamde moederplan. Het wijzigingsplan, als bedoeld in artikel 3.6 van de Wro, vormt daarom geen zelfstandig nieuw bestemmingsplan.

Met dit wijzigingsplan wordt invulling gegeven aan de wijzigingsbevoegdheid die de vormaanpassing van het bestemmingsvlak 'Wonen' mogelijk maakt, zoals opgenomen in artikel 3.7 lid 10 uit het moederplan. Het wijzigingsplan heeft alleen betrekking op het perceel Oosterweg M 26 te Purmer.

Het wijzigingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels tezamen vormen het juridisch bindende deel van het plan. Verbeelding en regels dienen te allen tijde in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast.

Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.

De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit wijzigingsplan geeft onder meer een weergave van de beweegredenen en de onderzoeksresultaten die aan het plan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het wijzigingsplan.

6.1.2 Digitaliseringsvereisten

Omdat het wijzigingsplan na 1 juli 2013 in procedure wordt gebracht en het moederplan al is opgesteld conform de destijds geldende RO-standaarden (SVBP2008), moet het wijzigingsplan digitaal beschikbaar worden gesteld en gelden bovendien de landelijke RO-standaarden (2012). Aangezien het wijzigingsplan geen zelfstandig plan is, maar onderdeel gaat uitmaken van het 'moederplan', kan voor de begrippen gebruik worden gemaakt van de begrippen van het moederplan, ook al is dat plan volgens de SVBP2008 opgesteld. Het voorliggende wijzigingsplan voldoet aan de geldende digitale verplichtingen.

6.2 Opbouw regels en verbeelding

6.2.1 Verbeelding

Het wijzigingsplan voorziet in de opname van de bestemmingen 'Agrarisch' en 'Wonen' met bijbehorende aanduidingen op het perceel Oosterweg M 26 te Purmer. Hiermee wordt de beoogde erfinrichting mogelijk gemaakt. Tevens zijn op de verbeeldingen de dubbelbestemming 'Waarde - Aardkundig' en 'Waarde - Archeologie 5' opgenomen.

Op de gronden binnen het plangebied vervangt de verbeelding van het voorliggende wijzigingsplan de verbeelding van het moederplan.

6.2.2 Regels

Op het wijzigingsplan zijn de betreffende regels van het moederplan van overeenkomstige toepassing. De regels bestaan uit vier hoofdstukken en zijn afgestemd op de landelijke 'Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012' (SVBP2012):

  • Hoofdstuk 1 Inleidende regels;
  • Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels;
  • Hoofdstuk 3 Algemene regels;
  • Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels.

In hoofdstuk 1 zijn de inleidende regels opgenomen die van belang zijn voor de toepassing en interpretatie van de regels in de overige hoofdstukken. Het onderhavige wijzigingsplan is in dit hoofdstuk gedefinieerd, alsook het moederplan, waarbij voor de overige begrippen verder verwezen wordt naar de regeling uit het moederplan.

In hoofdstuk 2 zijn de bestemmingen 'Agrarisch' en 'Wonen' met bijbehorende aanduidingen en de dubbelbestemmingen 'Waarde - Aardkundig' en 'Waarde - Archeologie 5' opgenomen. Hier wordt verwezen naar de regels van de betreffende bestemmingen die in (respectievelijk artikel 3, 27, 36 en 41 van) het moederplan zijn opgenomen. Deze zijn één op één van toepassing.

In hoofdstuk 3 zijn algemene regels opgenomen. Omdat deze eveneens identiek zijn aan het moederplan, wordt hiernaar verwezen. Tevens is in dit hoofdstuk een anti-dubbeltelregel opgenomen. Dit omdat het Besluit ruimtelijke ordening bepaalt dat in ieder bestemmingsplan, waaronder ook wijzigingsplannen, een anti-dubbeltelregel moet worden opgenomen.

Tot slot staan in hoofdstuk 4 de overgangs- en slotregels. De regeling voor het overgangsrecht is overgenomen uit het Besluit ruimtelijke ordening. In de slotregel is vermeld hoe de regels van het onderhavige wijzigingsplan kunnen worden aangehaald.

Hoofdstuk 7 UITVOERBAARHEID

7.1 Inleiding

Wettelijk bestaat de verplichting om inzicht te geven in de uitvoerbaarheid van een wijzigingsplan. Onderdeel hiervan is de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid. Ook wordt er in dit hoofdstuk aandacht besteedt aan het aspect grondexploitatie.

7.2 Economische uitvoerbaarheid

Op grond van artikel 6.12 van de Wro is het verplicht voor gronden waarvoor een wijzigingsplan wordt opgesteld een exploitatieplan vast te stellen. In artikel 6.12 lid 2 Wro is bepaald dat geen exploitatieplan hoeft te worden vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in de in het plan begrepen gronden anderszins verzekerd is. Eveneens hoeft geen exploitatieplan te worden vastgesteld als:

  • Er geen sprake is van een bouwplan als bedoeld in artikel 6.12, lid 1 van de Wro;
  • Het totaal der exploitatiebijdragen dat met toepassing van artikel 6.19 van de Wro kan worden verhaald, minder bedraagt dan € 10.000,-;
  • Er geen verhaalbare kosten zijn als bedoeld in artikel 6.2.4, onderdelen b tot en met f, van het Bro;
  • De verhaalbare kosten, bedoeld in artikel 6.2.4, onderdelen b tot en met f, van het Bro, uitsluitend de aansluiting van een bouwperceel op de openbare ruimte of de aansluiting op nutsvoorzieningen betreffen.

Het onderhavige wijzigingsplan maakt door de vormaanpassing van het bestemmingsvlak 'Wonen' de gewenste erfinrichtring op het perceel mogelijk. Hierbij zijn er geen verhaalbare kosten als bedoeld in artikel 6.2.4 onderdelen b tot en met f van het Bro. Derhalve hoeft er geen exploitatieplan te worden vastgesteld.

De beoogde ontwikkeling in het plangebied betreft een particulier initiatief op particulier grondeigendom. Alle kosten die verbonden zijn aan het plan komen dan ook voor rekening van de initiatiefnemer. Bovendien is er door de gemeente met de initiatiefnemer een planschadeovereenkomst afgesloten. Hierdoor zijn er geen kosten voor de gemeente Waterland aan de ontwikkeling verbonden.

Geconcludeerd kan worden dat het vaststellen van een exploitatieplan niet noodzakelijk is en het wijzigingsplan economisch uitvoerbaar is.

7.3 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

In artikel 3.9a van de Wro is aangegeven dat op de voorbereiding van een wijzigingsplan afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing is. Dit betekent dat het college van burgemeester en wethouders het ontwerp van het te nemen besluit, met de daarop betrekking hebbende stukken, voor een periode van 6 weken ter inzage dient te leggen.

Gedurende deze periode kunnen belanghebbenden een zienswijze naar voren brengen.

Het ontwerpbestemmingsplan 'Oosterweg M 26 Purmer' heeft met ingang van 29 oktober 2020 gedurende 6 weken voor een ieder ter visie gelegen. Tijdens de zienswijzenperiode zijn geen zienswijzen op het plan ingediend.

Nadat het college het definitieve wijzigingsplan heeft vastgesteld, kunnen belanghebbenden die een zienswijze hebben ingediend of kunnen aantonen dat ze redelijkerwijs tegen het betreffende onderdeel geen zienswijze konden indienen, beroep aantekenen bij de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Het wijzigingsplan treedt in werking op de dag na afloop van de beroepstermijn van 6 weken. Binnen de beroepstermijn kunnen degenen die beroep hebben ingesteld een verzoek om voorlopige voorziening indienen bij de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Indien binnen de beroepstermijn een verzoek om voorlopige voorziening is ingediend, treedt het besluit niet in werking voordat op dat verzoek is beslist.