direct naar inhoud van TOELICHTING
Plan: Marken: Oosterpad 2
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0852.BWMAoosterpad2-va01

TOELICHTING

Hoofdstuk 1 INLEIDING

1.1 Aanleiding

Op het perceel Oosterpad 2 wordt een agrarisch bedrijf (veehouderij) beoefend. Als gevolg van de voorgenomen woningbouwontwikkeling ten noorden van het perceel, op de percelen van de SV Marken, wordt de toekomstige bedrijfsvoering en bouwmogelijkheden binnen het huidige bouwvlak ernstig beperkt. Tegelijkertijd vormt het bouwvlak een beperking voor deze voorgenomen woningbouw.

In goed overleg tussen de gemeente Waterland en de eigenaar (de agrariër) is besloten tot een vormaanpassing van het (agrarische) bouwvlak, teneinde de wederzijdse beperkingen weg te nemen.

Deze vormaanpassing is onder voorwaarden mogelijk binnen de regels van het geldende bestemmingsplan 'Marken 2013'. In dit bestemmingsplan is hiervoor een zogenaamde wijzigingsbevoegdheid opgenomen, als bedoeld in artikel 3.7.2 van de bijbehorende regels.

Met dit wijzigingsplan wordt invulling gegeven aan de wijzigingsbevoegdheid uit het geldende bestemmingsplan ‘'Marken 2013' en wordt de vormaanpassing van het (agrarisch) bouwvlak planologisch-juridisch vastgelegd. De planregels uit het bestemmingsplan 'Marken 2013', inclusief de wijzigingen uit het parapluplan 'Waterland - Parapluplan 2018', blijven daarbij onveranderd van toepassing.

1.2 Plangebied

Het plangebied is gelegen aan het Oosterpad 2 te Marken. In figuur 1 en figuur 2 is de ligging en begrenzing van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0852.BWMAoosterpad2-va01_0001.jpg"
figuur 1 - ligging van het plangebied

In de huidige situatie is het plangebied in gebruik als agrarisch bedrijf (veehouderij). De bebouwing bestaat uit een boerderij (bedrijfswoning) met een schuur en erfinrichting.

afbeelding "i_NL.IMRO.0852.BWMAoosterpad2-va01_0002.jpg"
figuur 2 - bestaande situatie plangebied

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Het plangebied maakt deel uit van het bestemmingsplan 'Marken 2013' dat op 11 april 2013 door de gemeenteraad is vastgesteld (en onherroepelijk is geworden bij uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 11 juni 2014), in combinatie met het bestemmingsplan 'Waterland - Parapluplan 2018' dat op 7 juni 2018 is vastgesteld.
Het bestemmingsplan 'Marken 2013' (Identificatienummer NL.IMRO.0852.BPKMA013-va02) wordt ook wel het ‘moederplan’ genoemd. Het plangebied heeft daarin geheel de bestemming 'Agrarisch' (artikel 3) en de dubbelbestemmingen 'Waarde - Aardkundig' en 'Waarde - Archeologie 3' (zie figuur 3).
Een deel van de gronden in het meest zuidelijke deel van het plangebied, parallel en buiten het huidige bouwvlak, heeft tevens de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorische waterlopen'.

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor het agrarisch grondgebruik op de wijze van veehouderij, en vanwege de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - bouwperceel' voor de uitoefening van een agrarisch bedrijf. Tevens zijn de gronden bestemd voor de instandhouding van de ter plaatse aanwezige landschappelijke en cultuurhistorische waarden van het landschap en de waarden van het beschermd dorpsgezicht Marken. Ook ondergeschikte functies, zoals nutsvoorzieningen extensief dagrecreatief medegebruik, ontsluitingswegen en agrarische kavelpaden en openbare fiets- en wandelpaden, maken deel uit van deze bestemming. Per bedrijf is één bedrijfswoning toegestaan.

Gebouwen ten behoeve van het agrarisch bedrijf zijn uitsluitend toegestaan binnen het op de verbeelding aangeduide bouwvlak in combinatie met het aangeduide bouwperceel. Buiten de grens van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - bouwperceel' mag nog wel 1 melkstal of 1 schuilgelegenheid worden gebouwd.
In de bijbehorende regels is de toegestane maatvoering van een gebouw of een overkapping in een bouwschema weergegeven, waarbij in afwijking van dat bouwschema geldt dat de agrarische bedrijfsgebouwen op Marken moeten voldoen aan de bestaande goot- en bouwhoogte. Deze zijn op de verbeelding aangeduid.
Tenslotte zijn binnen het aangeduide bouwvlak mest-, voeder- en sleufsilo's, platen en mestbassins toegestaan, waarvoor aanvullende bouwhoogtes gelden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0852.BWMAoosterpad2-va01_0003.jpg"
figuur 3 - uitsnede vigerend bestemmingsplan (planlocatie rood omkaderd)

1.3.1 Strijdigheid

De gewenste ontwikkeling betreft een vormaanpassing van het agrarische bouwvlak en daarop gebaseerde aanduiding als bouwperceel voor het agrarisch bedrijf. Deze vormaanpassing is nodig omdat ten noorden van het bedrijf een woningbouwontwikkeling is voorzien, waardoor nieuwbouw van (agrarische) bedrijfsgebouwen in de toekomst niet meer mogelijk is binnen een deel van het huidige bouwvlak en bouwperceel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0852.BWMAoosterpad2-va01_0004.jpg"
figuur 4 - aanpassing bouwvlak

Het bouwvlak wordt zodanig van vorm aangepast, dat de afstand tot de nieuwe woningen in het noorden (ten minste) 50 meter bedraagt. Deze afstand wordt gemeten van het agrarisch bouwvlak tot de bestemming Wonen in het bestemmingsplan ´Woningbouw Sportcomplex Marken´.

Daartoe wordt aan de noordzijde een zone wegbestemd welke aan de zuidrand wordt toegevoegd aan het bouwvlak. Het oppervlak van het bouwvlak bedraagt nu 7014 m2 en zal na de vormwijziging niet veranderen. Daarmee is de mogelijkheid om in de toekomst nieuwe (agrarische) gebouwen op het perceel Oosterpad 2 te Marken te realiseren ook planologisch-juridisch vastgelegd.

Wijzigingsbevoegdheid

In artikel 3.7 van het bestemmingsplan 'Marken 2013' zijn diverse wijzigingsbevoegdheden opgenomen, waaronder in artikel 3.7.2 'Wijziging situering bouwvlak'. Op grond van dit artikel kunnen Burgemeester en wethouders het plan wijzigen in die zin dat een ter plaatse aangegeven bouwvlak, bij gelijkblijvende oppervlakte, qua situering wordt gewijzigd, mits:

  • a. er een bedrijfs- of milieutechnische noodzaak is om ten behoeve van de bouw van bedrijfsgebouwen of het opslaan van mest en/of overige landbouwproducten, de situering van het bouwvlak te wijzigen;
  • b. er sprake is van een goede inpassing in het landschap overeenkomstig het gestelde in het Afsprakenkader Ontwikkeling Landbouw en Landschap Waterland-oost;
  • c. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de cultuurhistorische waarden van het beschermd dorpsgezicht, de milieusituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

In Hoofdstuk 4 wordt nader ingegaan op de inhoudelijke toetsing van deze voorwaarden.

1.4 Opbouw wijzigingsplan

Het wijzigingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsbepalingen van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding zijn de verschillende bestemmingen vastgelegd, in de regels (per bestemming) de bouw- en gebruiksmogelijkheden. Het Besluit ruimtelijke ordening bepaalt dat een wijzigingsplan vergezeld gaat van een toelichting. Deze toelichting heeft geen juridische status, maar is wel belangrijk als het gaat om de onderbouwing van hetgeen in het wijzigingsplan is geregeld.

De toelichting van dit wijzigingsplan is objectgericht opgezet, hetgeen betekent dat verwijzingen vanuit de toelichting naar de planregels (en vice versa) zijn opgenomen. Dit komt de digitale raadpleegbaarheid van het plan ten goede. Het wijzigingsplan voldoet verder aan de eisen van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012.

Voor de verbeelding op papier wordt gebruik gemaakt van topografische en kadastrale ondergronden. Deze ondergronden zijn niet altijd actueel en tonen niet altijd alle bebouwing. Deze ondergronden dienen slechts ter oriëntatie. In het vaststellingsbesluit is opgenomen welke ondergrond is gebruikt bij het opstellen van het plan.

De ondergronden (waaronder luchtfoto's) die worden gebruikt op de landelijke website www.ruimtelijkeplannen.nl worden beschikbaar gesteld door de website zelf. Ook die ondergronden zijn niet altijd actueel en tonen niet altijd alle bebouwing. De gemeente heeft daar geen invloed op.

1.5 Leeswijzer

De toelichting is als volgt opgebouwd. In hoofdstuk 2 wordt het voorgenomen initiatief (de bestaande situatie alsook de toekomstige situatie) beschreven. In hoofdstuk 3 wordt kort ingegaan op het beleidskader. In hoofdstuk 4 wordt de toetsing van de ontwikkelingen aan de wijzigingsvoorwaarden uit het bestemmingsplan 'Marken 2013' behandeld. Vervolgens wordt in hoofdstuk 5 ingegaan op de milieuaspecten en planologische verantwoording, ook wel de omgevingsaspecten genoemd. Hoofdstuk 6 staat in het teken van de 'Juridische aspecten' van het plan. Het betreft een toelichting op de verbeelding (plankaart) en regels. Tot slot is hoofdstuk 7 gewijd aan de uitvoerbaarheid van het plan. Het betreft zowel de economische als ook de maatschappelijke uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 BESCHRIJVING INITIATIEF

2.1 Bestaande situatie

Op het perceel Oosterpad 2 te Marken is en melkrundveehouderijbedrijf aanwezig. Op het agrarisch erf is een bedrijfswoning in de vorm van een moderne (woon)boerderij aanwezig, evenals een stal/ schuur en een aantal sleufsilo's en mestplaten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0852.BWMAoosterpad2-va01_0005.png"
figuur 5 - luchtfoto bestaande situatie (rood omkaderd het plangebied)

Het erf ligt direct ten zuiden van en parallel aan het Oosterpad. Ten zuiden van het erf is een watergang aanwezig. Deze watergang is een overblijfsel van het historische tracé van het Goudriaankanaal, aangelegd in de eerste helft 19e eeuw. Het is een nooit voltooid kanaal door Waterland dat een doorgaande verbinding had moeten vormen tussen Amsterdam en de Zuiderzee.

Het agrarisch erf wordt momenteel rechtstreeks ontsloten via het Oosterpad, deels middels een (onverharde) parallelweg die als oprit van het erf dient. Het Oosterpad staat in verbinding met de Walandweg. Laatstgenoemde fungeert als een buurtonsluitingsweg.

Het erf is niet omgeven door beplanting en ligt in het open polderlandschap van het (voormalig) eiland Marken.

2.2 Woningbouw Marken

Ten noorden van het plangebied, op de huidige velden van de SV Marken, wordt de realisatie van het woningbouwproject 'Nieuwe Werven Marken' beoogd. Daarin zijn twee nieuwe 'werven' voorzien waarop in totaal 100 woningen zullen worden gerealiseerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0852.BWMAoosterpad2-va01_0006.png"
figuur 6 - stedenbouwkundig plan woningbouw 'Nieuwe Werven Marken' (bron: Sweco)

Het plangebied voor deze woningbouwontwikkeling ligt nabij het agrarisch bedrijf op het perceel Oosterpad 2 en vormt een belemmering voor de bedrijfsvoering van het bedrijf en bouwmogelijkheden binnen het huidige agrarisch bouwvlak. Er zijn namelijk nieuwe woningen voorzien die op minder dan 50 meter van het huidige bouwvlak gelegen zijn. Tegelijkertijd is bezien vanuit het aspect geur de afstand van 50 meter tot aan de nieuwe woningen bepalend. In paragraaf 5.4 wordt daar verder op ingegaan.

Om de nieuwe woningbouwontwikkeling ten noorden van het perceel Oosterpad 2 mogelijk te maken, is een nieuw bestemmingsplan in voorbereiding. In dit bestemmingsplan zal rekening worden gehouden met de vormwijziging van het agrarisch bouwperceel in voorliggend wijzigingsplan.

2.3 Nieuwe situatie

In verband met de voorziene woningbouw ten noorden van het plangebied, worden de toekomstige bouwmogelijkheden binnen het huidige (agrarisch) bouwperceel Oosterpad 2 ernstig beperkt. Tegelijkertijd vormt het huidige bouwvlak een beperking voor de voorziene woningbouw.

In goed overleg tussen de eigenaar (de agrariër), de gemeente Waterland en de initiatiefnemer van de woningbouw, is overeenstemming bereikt over een voorgenomen vormaanpassing van het (agrarisch) bouwvlak en bouwperceel, zodat enerzijds er geen sprake meer is voor beperkingen voor de voorziene woningbouw en anderzijds de huidige uitbreidingsmogelijkheden op het agrarisch erf worden gewaarborgd.

De vormaanpassing ziet toe op een gelijkblijvend oppervlak van het bouwvlak en bouwperceel met een oppervlakte van 7014 m2 . Daartoe wordt aan de noordrand, parallel aan het Oosterpad, een strook en hoek in het noordoosten van het bouwvlak 'afgesneden'. Tevens wordt het bouwvlak beperkt ten zuiden van de bestaande bedrijfswoning. Dit oppervlak wordt 'teruggebracht' in de vorm van een 12 meter brede strook langs (een deel van) de zuidelijke rand van het bouwvlak, parallel aan de watergang.
In bijgaande figuur 7 is de vormwijziging in beeld gebracht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0852.BWMAoosterpad2-va01_0007.jpg"
figuur 7 - aanpassing (agrarisch) bouwvlak Oosterpad 2 Marken, met in groen de 50 meter contour

Voorop staat dat de nieuwe ontwikkelingen passen in het landschappelijk kader zoals dat door het polderlandschap in de droogmakerij wordt bepaald. Daarbij zijn met name de zichtlijnen en open gedeeltes langs het erf en bebouwing van belang.
De vormaanpassing van het (agrarisch) bouwvlak vormt geen belemmering voor deze landschappelijke en cultuurhistorische waarden. Op de schaal van het open polderlandschap van het eiland Marken, vormt dit geen significante aantasting van de waarden.

2.4 Vertaling in het wijzigingsplan

Op de verbeelding van voorliggend wijzigingsplan wordt invulling gegeven aan de voorgenomen vormaanpassing van het bouwvlak. Het nieuwe bouwvlak is aangeduid conform de systematiek van het vigerende bestemmingsplan 'Marken 2013'. Daarbij is het bouwvlak aangeduid, met toevoeging van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - bouwperceel' en met toepassing van de maatvoering 'maximale goothoogte (m), maximale bouwhoogte (m)'. De waarden van deze laatstgenoemde aanduiding zijn één-op-één zijn overgenomen uit het vigerende plan, maar uiteraard wel toegesneden op de vormwijziging van het bouwvlak.
Ook de van toepassing zijnde dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 3' en 'Waarde - Aardkundig' uit het vigerende bestemmingsplan, en die betrekking hebben op het gehele plangebied, zijn één-op-één overgenomen. De dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorische waterlopen' is eveneens weer opgenomen, met dien verstande dat deze qua ligging is afgestemd op het nieuwe agrarisch bouwvlak.
In figuur 8 is een uitsnede van de verbeelding behorend bij dit wijzigingsplan getoond.

afbeelding "i_NL.IMRO.0852.BWMAoosterpad2-va01_0008.jpg"


figuur 8 - uitsnede verbeelding wijzigingsplan 'Marken: Oosterpad 2'

Hoofdstuk 3 BELEIDSKADER

3.1 Inleiding

Het voorliggende plan is een wijzigingsplan dat uitsluitend de vormaanpassing van een (agrarisch) bouwvlak mogelijk maakt, behorend bij een bestaand veehouderijbedrijf.

Omdat het plan is opgesteld overeenkomstig de wijzigingsregels uit het vigerende bestemmingsplan 'Marken 2013' (inclusief wijzigingen en aanvullingen van het bestemmingsplan 'Waterland-Parapluplan 2018') wordt een uitgebreide beleidsmatige afweging niet nodig geacht. Deze heeft reeds plaatsgevonden bij het opnemen van de wijzigingsbevoegdheid in het 'moederplan'. Het van toepassing zijnde beleid van het rijk, de provincie, de regio en de gemeente is in hoofdstuk 5 van de toelichting van het bestemmingsplan 'Marken 2013' uitgebreid beschreven, waarnaar dan ook wordt verwezen.

Nadien is er op alle bestuursniveaus recenter beleid is vastgesteld. Maar in relatie tot het voorliggende wijzigingsplan (een vormwijziging van een agrarisch bouwvlak die oppervlakteneutraal wordt doorgevoerd), zijn er geen andere beleidsmatige uitgangspunten of gewijzigde feiten en omstandigheden die nopen tot een andere belangenafweging. Desalniettemin zal een aantal (recentere) beleidskaders die normaliter in een ruimtelijk plan worden beschreven, hierna worden toegelicht.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Nationale omgevingsvisie

De kaders van het rijksbeleid op het gebied van de fysieke leefomgeving zijn opgenomen in de Nationale Omgevingsvisie (NOVI). De NOVI is op 11 september 2020 vastgesteld en is vanaf 12 februari 2021 bindend voor het Rijk als geldende visie onder Wet ruimtelijke ordening.
In de NOVI worden geen specifieke uitspraken gedaan met betrekking tot het plangebied. Wel is in het algemeen ‘het realiseren van een goede omgevingskwaliteit’ van belang. Ter onderbouwing hiervan wordt verwezen naar hoofdstuk 5 van deze plantoelichting.

3.3 Provinciaal beleid

3.3.1 Omgevingsvisie NH2050

Op 19 november 2018 hebben Provinciale Staten van Noord-Holland de Omgevingsvisie NH2050 'Balans tussen economische groei en leefbaarheid' vastgesteld.

De Omgevingsvisie richt zich op langetermijnambities en -doelen, met oog voor kwaliteiten die de provincie wil koesteren. Tegelijkertijd wordt met de visie geprobeerd in te spelen op veranderingen en transities die (ook) tijd nodig hebben.

De visie geeft daarmee enerzijds richting en houvast naar een onbekende toekomst, en anderzijds voldoende ruimte en handelingsperspectief om te anticiperen op nieuwe ontwikkelingen. Met de visie wordt dus geen eindbeeld voor 2050 gegeven, maar laat in algemene zin wel zien wat de ontwikkelprincipes zijn voor de hele provincie om een hoge leefomgevingskwaliteit te bieden. De provincie streeft daarbij naar een evenwichtige balans tussen economische groei en leefbaarheid, wat in de omgevingsvisie de hoofdambitie wordt genoemd.

Ten opzichte van de voorgaande provinciale structuurvisie zijn er, gelet op dit wijzigingsplan en deze ontwikkeling, geen wezenlijke veranderingen in het ruimtelijke beleid. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient namelijk nog steeds rekening gehouden te worden met de ruimtelijke kwaliteit, duurzaam ruimtegebruik en klimaatbestendigheid. De provincie wil steden optimaal benutten, landschappen openhouden en ruimte bieden aan economie en woningbouw.

3.3.2 Provinciale Ruimtelijke Verordening

Bij de provinciale omgevingsvisie hoort een Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV), die de regels stelt waaraan bestemmingsplannen, wijzigings- en uitwerkingsplannen, beheersverordeningen en (tijdelijke) omgevingsvergunningen waarbij wordt afgeweken van het bestemmingsplan dienen te voldoen. In tegenstelling tot de Omgevingsvisie NH2050 is de verordening bindend. De PRV wordt regelmatig aangepast naar aanleiding van nieuwe wetgeving en/of provinciaal beleid. De laatste wijziging van de PRV is op 22 oktober 2020 door Provinciale Staten vastgesteld.

Het voorliggende plan maakt enkel de vormaanpassing van het (agrarisch) bouwvlak mogelijk, volgens een wijzigingsbevoegdheid uit het vigerende bestemmingsplan. Er ontstaan daarbij geen nieuwe bouw- of gebruiksmogelijkheden.

Nadere toetsing aan de criteria uit de PRV zijn derhalve formeel niet aan de orde. Voor de volledigheid zijn enkele relevante toetsingscriteria hieronder opgenomen en toegelicht.

Artikel PRV   Toetsingscriterium   Conclusie  
Artikel 6.4
Kleinschalige ontwikkelingen  
Ter plaatse van het werkingsgebied landelijk gebied kan een ruimtelijk plan uitsluitend voorzien in een kleinschalige ontwikkeling, niet zijnde een kleinschalige woningbouwontwikkeling indien:

a. op de ontwikkeling plaatsvindt op een locatie waar een stedelijke functie is toegestaan;
b. het toegestane bebouwd oppervlak niet wordt vergroot; en
c. het aantal burgerwoningen niet toeneemt.

(...)  
Voldoet
De vormaanpassing van het bouwvlak valt niet onder kleinschalige ontwikkelingen in het landelijk gebied. Er worden immers geen stedelijke ontwikkelingen mogelijk gemaakt.  
Artikel 6.9
MRA landelijk gebied  
1. Een ruimtelijk plan kan ter plaatse van het werkingsgebied MRA landelijk gebied niet voorzien in een kleinschalige woningbouwontwikkeling.

(...)  
Voldoet
De vormaanpassing van het bouwvlak maakt geen woningbouwontwikkeling mogelijk, zoals beschreven in het artikel.  
Artikel 6.27
Windturbines  
1. Een ruimtelijk plan voorziet niet in bestemmingen en regels die het bouwen of opschalen van een of meer windturbines met een rotordiameter van meer dan 5 meter of een ashoogte van meer dan 7 meter mogelijk maken.

(...)
 
Voldoet
De vormaanpassing van het bouwvlak maakt geen windturbines mogelijk, zoals beschreven in het artikel.  
Artikel 6.30
Opstellingen voor zonne-energie  
1. Ter plaatse van het werkingsgebied landelijk gebied kan de oprichting van een of meer opstellingen voor zonne-energie uitsluitend mogelijk worden gemaakt door middel van een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onderdeel a, onder 2° of 3° van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van een ruimtelijk plan of beheersverordening wordt afgeweken.

(...)
 
Voldoet
De vormaanpassing van het bouwvlak maakt ten opzichte van het moeder plan geen (nieuwe) opstellingen voor zonne-energie mogelijk.
Anders dan bij windturbines is dit in de regels van het moederplan niet expliciet geregeld, In het bouwvlak kan dit tot 5m hoogte omdat het als ´ander bouwwerk´ is te kwalificeren  
artikel 6.33
Agrarische bedrijven  
Een ruimtelijk plan kan ter plaatse van het werkingsgebied agrarische bedrijven voorzien in agrarische bedrijven, waarbij geldt dat:
a. bebouwing wordt geconcentreerd in een bouwperceel, waarbij de omvang van het bouwperceel ten hoogste 2 hectare bedraagt.

(...)

e. per volwaardig agrarisch bedrijf kan ten hoogste één bedrijfswoning worden toegestaan.

(...)  
Voldoet
het betreffende bouwperceel bedraagt 7.014 m,2 en blijft daarmee ruim onder de maximaal toegestane oppervlakte. Tevens neemt het oppervlak als gevolg van de vormaanpassing niet toe.

Er is één bedrijfswoning op het erf gelegen. De vormaanpassing maakt geen extra bedrijfswoning mogelijk  
Artikel 6.43
Natuurnetwerk Nederland en natuurverbindingen  
(...)

2. Een ruimtelijk plan ter plaatse van het werkingsgebied Natuurnetwerk Nederland en het werkingsgebied natuurverbindingen strekt in ieder geval tot de bescherming, instandhouding en ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden van de gebieden.

(...)  
Voldoet
Het plangebied ligt buiten het NNN.

Dit artikel is daarmee niet van toepassing op het plan.  
Artikel 6.46
Bijzonder provinciaal Landschap (Marken)  
1. De kernkwaliteiten van het Bijzonder provinciaal landschap zijn vastgelegd in Bijlage 6.

2. Een ruimtelijk plan ter plaatse van het werkingsgebied Bijzonder provinciaal landschap bevat regels ter bescherming van de voorkomende kernkwaliteiten.

3. In afwijking van artikel 6.3 bevat het ruimtelijk plan geen regels die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maken.

(...)  
Voldoet
De vormaanpassing van het bouwvlak leidt niet tot een aantasting van de geldende landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten:
- het verkavelingspatroon wordt niet gewijzigd;
- sloten / waterlopen worden niet gedempt of gewijzigd;
- het plan is niet van invloed op de openheid van het landschap;
- het habitat voor de weidevogels wordt niet verkleind.
-het plan heeft geen effect op de huidige werven en het dijkprofiel van Marken.

Bovendien zorgt de aanwijzing als 'Beschermd Dorpsgezicht Marken', wat ook in de regels van de bestemming 'Agrarisch' is opgenomen, voor de bescherming van deze waarden.
 
Artikel 4.8
Ganzenfoerageergebied  
(...) Regels m.b.t. bescherming van en voedsel voor trekganzen. Afschot ter ondersteuning van verjaging is niet toegestaan.   Voldoet
Heel Marken, en daarmee ook het plangebied, is aangeduid als 'ganzenfoerageergebied'. De vormaanpassing van het bouwvlak heeft geen invloed op de levensomstandigheden van trekganzen en zorgt daarmee ook niet voor afschot. Dit aspect is daarmee niet van toepassing.  

tabel 1 - toetsingscriteria PRV

Conclusie 

Het voorliggende wijzigingsplan, waarmee uitsluitend een vormaanpassing van het (agrarische) bouwvlak op het perceel Oosterpad 2 te Marken is gemoeid, waarbij de oppervlakte niet verandert, is in lijn met het provinciale beleid. Er treden geen belemmeringen op voor de vaststelling van dit wijzigingsplan.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Omgevingsvisie Waterland 2030

De gemeente Waterland heeft de koers van het ruimtelijk beleid tot 2030 vastgelegd in een omgevingsvisie, zoals op 9 maart 2017 door de gemeenteraad is vastgesteld. De omgevingsvisie geeft niet alleen richting aan ruimtelijke ontwikkelingen in de komende jaren, maar ook een visie op de manier waarop wordt omgegaan met nieuwe ruimtelijke initiatieven. De omgevingsvisie is hierdoor onder meer belangrijk voor plannen die niet kunnen worden gerealiseerd op basis van een vigerend bestemmingsplan.

Bij nieuwe (ruimtelijke) ontwikkelen dienen de 'waarden van Waterland' in acht genomen te worden. Deze worden in de omgevingsvisie als 5 kernprincipes omschreven, te weten:

  • 1. vertrek vanuit historie, landschap en natuur;
  • 2. wees groot in kleinschaligheid;
  • 3. houd de stad op afstand maar versterk de verbindingen;
  • 4. ga voor duurzaam;
  • 5. beleef en respecteer het water.

Voor het (voormalig) eiland Marken gelden specifiek de volgende waarden:

  • open en groen, stil in de avond;
  • karakteristieke houten huizen op werven;
  • dijk en vuurtoren;
  • eigen karakter, grote aantrekkingskracht.

Conclusie

Met het initiatief is uitsluitend een vormaanpassing van het (agrarisch) bouwvlak gemoeid, waarbij de oppervlakte en bouwmogelijkheden niet veranderen. De genoemde waarden worden daarbij niet aangetast.
Vanwege de aard en kleinschalige omvang van het voorliggende plan zijn overige uitgangspunten en opgaven uit de omgevingsvisie niet van toepassing.

3.4.2 Afsprakenkader Ontwikkeling Landbouw en Landschap Waterland-oost

Op 31 juli 2012 is het Afsprakenkader Ontwikkeling Landbouw en Landschap Waterland-Oost van de gemeente Waterland en stadsdeel Amsterdam-Noord vastgesteld.
Het Afsprakenkader richt zich op het faciliteren van gewenste ontwikkelingen van de landbouw in Waterland-Oost. Doel hierbij is dat de landbouw economisch vitaal blijft en een rol kan blijven spelen in het beheer van gebieden waarbij tegelijkertijd een karakteristiek en vitaal veenweidelandschap behouden blijft. Waterland-Oost wordt daarbij als één gebied beschouwd. Voor de ontwikkeling van de landbouw binnen de kaders van behoud en ontwikkeling van natuur en landschap is één beleid van toepassing.
Dit beleid, alsmede het daarin voorgestelde toetsingskader, is leidraad bij de inrichting van de agrarische gebiedsbestemming. Ook is het als één van de wijzigingsvoorwaarden benoemd, om gebruik te kunnen maken van de wijzigingsbevoegdheid als bedoeld in artikel 3.7.2 van het bestemmingsplan 'Marken 2013'.
In dit kader wordt ook verwezen naar Hoofdstuk 4.

3.4.3 Beleid Parkeerbehoefte, laad- en losruimte gemeente Waterland

Op 21 december 2017 is het 'Beleid Parkeerbehoefte, laad- en losruimte gemeente Waterland' vastgesteld. Dit beleid functioneert als toetsingskader om vast te stellen of sprake is van voldoende parkeergelegenheid. In dit beleid wordt aangegeven dat voor het bepalen van voldoende parkeergelegenheid gebruik wordt gemaakt van de CROW-publicatie. Het parkeren dient in beginsel plaats te vinden op eigen erf.

Dit parkeerbeleid is reeds planologisch vastgelegd in het bestemmingsplan 'Waterland - Parapluplan 2018'.

Conclusie

Voorliggend wijzigingsplan maakt slechts een vormaanpassing mogelijk van het (agrarisch) bouwvlak. Daarbij blijft het oppervlak gelijk en ontstaan geen nieuwe bouwmogelijkheden of andere publieksaantrekkende functies mogelijk gemaakt ten opzichte van de bestaande situatie. Het initiatief past daarbij binnen het parkeerbeleid van de gemeente Waterland.

3.4.4 Welstandsbeleid

De eisen van de welstandscommissie staan opgeschreven in de 'Nota uiterlijk van bouwwerken Waterland 2018'. Voorgenomen locatie ligt binnen 'Landelijk gebied'. Voor het landelijk gebied is het bijzondere beoordelingsniveau van toepassing.

Uitgangspunt is het behouden van en waar mogelijk versterken van de landschappelijke karakteristieken. Het aanwijzen als bijzonder gebied heeft tot doel het behoud en versterken van de landschappelijk kwaliteiten te stimuleren, en niet om de gebruiksmogelijkheden te beperken.

De meeste gebouwen in het landelijke gebied maken deel uit van een lint. Karakteristiek zijn de stolpboerderijen op een erf, omgeven door bomen. Het stolpensilhouet is goed te ervaren vanuit het open weidelandschap. Behalve de vele stolpboerderijen komen ook veel vrijstaande woningen uit de jaren zestig voor. De oudere agrarische gebouwen (boerderijen en tuinderswoningen) zijn over het algemeen zorgvuldig en karakteristiek gedetailleerd (dorpels, lateien, vensterbanken, glasroeden). Het materiaalgebruik is voor de gevels overwegend steen en voor de kozijnen hout. Het kleurgebruik is traditioneel. De recentere bouw is doorgaans sober gedetailleerd.

Relevante kernkwaliteiten

  • Openheid en ruimtebeleving van het waterrijke weidelandschap met lange zichtlijnen;
  • Afwisselende verkavelingsrichting en oude stroomgeulen en meren (aeën en dieën) zorgen voor een gevarieerd landschap;
  • Herkenbaarheid van cultuurhistorisch waardevolle landschapsstructuren; het veenweidelandschap het kleipolderlandschap en het kleinschalige droogmakerijenlandschap;
  • Karakteristieke stolpboerderijen en kaakbergen met herkenbaar silhouetten;
  • Landelijke linten.

Ambities

  • Behouden van de landschappelijke karakteristieken waaronder de bebouwingslinten, verkavelingspatroon, de vele stolpboerderijen en het open waterrijke weidelandschap met sloten, meren en grasland;
  • Herkenbaar houden van voor regio kenmerkende en traditionele bebouwing, waaronder stolpen;
  • Zorgvuldige inpassing van nieuwe agrarische bedrijfsbebouwing en andere ruimtelijke ontwikkelingen binnen de bestaande ontginningsstructuur;
  • Bescherming van natuurwaarde en ecologische verbindingszones/-structuren;
  • Stimuleren van ingrepen ten behoeve van duurzame energieopwekking en -besparing.

Conclusie

Het initiatief ziet toe op de vormaanpassing van het (agrarisch) bouwvlak. Daarbij blijft het oppervlak van het bouwvlak gelijk en ontstaan er geen nieuwe gebruiks- en bouwmogelijkheden. Daarbij is geen strijdigheid met de welstandsnota geconstateerd.

Hoofdstuk 4 TOETSING AAN WIJZIGINGSCRITERIA

In dit hoofdstuk komen de wijzigingsvoorwaarden aan de orde voor het kunnen toepassen van de wijzigingsbevoegdheid volgens artikel 3.7.2 van het bestemmingsplan 'Marken 2013'.

Toetsing

a. er een bedrijfs- of milieutechnische noodzaak is om ten behoeve van de bouw van bedrijfsgebouwen of het opslaan van mest en/of overige landbouwproducten, de situering van het bouwvlak te wijzigen;
 
Voldoet
De bedrijfstechnische noodzaak houdt verband met de voorgenomen woningbouwontwikkeling ten noorden van het plangebied vormt een beperking voor evt. bouwplannen binnen het huidige bouwvlak. Tegelijkertijd vormt het bouwvlak een beperking voor deze woningbouw.

In goed overleg tussen de betrokken partijen is gekozen voor een vormaanpassing van het bouwvlak, waarbij het oppervlakte gelijk blijft, teneinde de bedrijfsvoering van het agrarisch bedrijf te borgen.
 
b. er sprake is van een goede inpassing in het landschap overeenkomstig het gestelde in het Afsprakenkader Ontwikkeling Landbouw en Landschap Waterland-oost, 31 juli 2012, zoals genoemd in bijlage 5 (van het geldende bestemmingsplan);
 
Voldoet
De vormaanpassing van het bouwvlak leidt niet tot een uitbreiding van gebruiks- en bouwmogelijkheden, en daarmee niet tot een vergroting van het agrarisch bedrijf, anders dan op basis van het geldende bestemmingsplan ('moederplan') al mogelijk is.
Tevens is er geen sprake van significatie aantasting van de landschappelijke waarden. Er is sprake van goede ruimtelijke inpassing, aangezien het voorliggende plan:
- geen wijziging van het verkavelingspatroon tot gevolg heeft;
- geen wijziging van sloten / waterlopen tot gevolg heeft en er ook geen waterlopen gedempt worden;
- niet van invloed is op de openheid van het landschap;
- geen effect heeft op de huidige werven en het dijkprofiel van Marken;
- ervan uit gaat dat nog steeds bebouwing dicht bij de weg aanwezig is;
- het nog steeds mogelijk maakt om bebouwing in de richting van de kavelstructuur op te richten;
- er vanuit gaat dat bedrijfsgebouwen dicht(er) bij de bedrijfswoning gebouwd (kunnen) worden.
 
c. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de cultuurhistorische waarden van het beschermd dorpsgezicht, de milieusituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.   Voldoet
De vormaanpassing van het bouwvlak leidt niet tot een uitbreiding van gebruiks- en bouwmogelijkheden. Tevens is er geen sprake van significatie aantasting van de landschappelijke waarden. De bescherming van de landschappelijke en cultuurhistorische waarde is door middel van de aanwijzing als beschermd dorpsgezicht Marken in de bestemmingsregels vastgelegd.

Woonfuncties in de omgeving van het plangebied ten zuiden, en tevens de voorziene woningen ten noorden, bevinden zich op voldoende afstand zodat er geen sprake is van aantasting van de gebruiksmogelijkheden op deze locaties. Anderzijds vormen deze geen belemmering van het agrarisch gebruik binnen het plangebied. Zie hiervoor, evenals de overige milieu- en omgevingsaspecten, ook Hoofdstuk 5.
   

tabel 2 - toetsingscriteria wijzigingsbevoegdheid

Conclusie

Bovenstaande in overweging nemende, is de conclusie dat er wordt voldaan aan de voorwaarden die in de wijzigingsbevoegdheid in het bestemmingsplan 'Marken 2013 zijn opgenomen.

Hoofdstuk 5 MILIEU- EN OMGEVINGSASPECTEN

5.1 Inleiding

Op grond van het bepaalde in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is het bij het opstellen van een ruimtelijk plan (waaronder een wijzigingsplan) verplicht om inzicht te bieden in de relevante planologische en milieuhygiënische aspecten. In dit hoofdstuk wordt hier nader op ingegaan.

5.2 Geluid

5.2.1 Beleid en regelgeving

Voor het aspect geluid is de Wet geluidhinder (Wgh) van toepassing. De Wgh kent voor geluid als gevolg van weg- en railverkeer en gezoneerde industrieterreinen voorkeursgrenswaarden voor de geluidbelasting op nieuwe geluidgevoelige bestemmingen. De Wgh gaat uit van zones langs (spoor)wegen en zones bij industrieterreinen. Het gebied binnen deze zones geldt als akoestisch aandachtsgebied waar, voor bouwplannen die nieuwe geluidgevoelige bestemmingen mogelijk maken, een akoestische toetsing uitgevoerd dient te worden.

In de Wgh zijn geluidgevoelige bestemmingen benoemd. Dit betreft woningen, woonwagenstandplaatsen, onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen, en speciaal benoemde gezondheidszorggebouwen.

5.2.2 Toetsing en uitgangspunten voor het wijzigingsplan

In het kader van dit wijzigingsplan is het aspect geluid uit de Wgh niet van toepassing. Met de voorgenomen vormaanpassing van het agrarisch bouwperceel worden immers geen nieuwe geluidgevoelige bestemmingen mogelijk gemaakt. De bedrijfswoning is reeds aanwezig en wijzigt niet. Een akoestische toetsing is derhalve niet nodig.

5.2.3 Conclusie

Het aspect geluid levert geen belemmering op voor het wijzigingsplan.

5.3 Bedrijven en milieuzonering

5.3.1 Beleid en regelgeving

Om tot een ruimtelijk relevante toetsing van bedrijfsvestigingen op milieuhygiënische aspecten te komen wordt het begrip milieuzonering gehanteerd. De milieuzonering zorgt voor een voldoende afstand tussen milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en milieugevoelige functies (zoals woningen) in ruimtelijke plannen. Hiertoe zijn bedrijven voorzien van een zone waar mogelijke nadelige effecten zijn voor woningen. Maatgevend zijn de thema's geur, geluid, stof en gevaar. Vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening is het voorkomen van voorzienbare hinder door milieubelastende activiteiten van belang. Daarnaast mogen bedrijven niet worden beperkt in hun mogelijkheden.

Om mogelijke hinder van niet-agrarische bedrijven voor bewoners te voorkomen wordt de daarvoor algemeen aanvaarde VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' (2009) gebruikt. In deze uitgave is de potentiële milieubelasting voor een hele reeks van bedrijven bepaald aan de hand van een aantal milieuaspecten, zoals geur, stof, geluid en gevaar. De milieubelasting is voor die aspecten vertaald in richtlijnen voor aan te houden afstanden tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Deze afstanden kunnen als basis worden gehanteerd, maar zijn indicatief. Bovendien zijn deze afstanden alleen van toepassing op nieuwe situaties en niet op bestaande situaties. Het milieuaspect met de grootste afstand is maatgevend en bepaalt in welke milieucategorie een bedrijfstype wordt ingedeeld.

5.3.2 Toetsing en uitgangspunten voor het wijzigingsplan

Voorliggend wijzigingsplan voorziet uitsluitend in de vormaanpassing van een (agrarisch) bouwvlak, behorend bij het bestaande melkrundveehouderijbedrijf aan het Oosterpad 2 te Marken. Daarbij ontstaan geen nieuwe milieugevoelige functies binnen het plangebied die een effect (kunnen) hebben op bedrijvigheid in de omgeving van het plangebied.

Voor het agrarisch bedrijf zelf is het aspect geur bepalend. De richtafstand bedraagt 100 meter tot aan milieugevoelige functies. Daarbij geldt dat specifiek voor agrarische veehouderijbedrijven getoetst dient te worden aan de 'Wet geurhinder en veehouderij'. In de volgende paragraaf (5.4) wordt hierop nader ingegaan.
Omdat binnen 100 meter van het betreffende agrarisch bedrijf een nieuwe woningbouwontwikkeling is voorzien, op het terrein van het sportcomplex van de SV Marken direct ten noorden van het plangebied, is specifiek hiervoor een geurgebiedsvisie opgesteld ('Geurgebiedsvisie Marken, gemeente Waterland', 15 februari 2021). Aan de hand van deze geurgebiedsvisie zal de gemeenteraad van Waterland de 'Verordening geurhinder en veehouderij Waterland 2021' vaststellen. Daarmee wordt besloten om de afstand tot geurgevoelige objecten te wijzigen van 100 meter in 50 meter. Hiervoor wordt verwezen naar paragraaf 5.4.2.
Het voorliggende wijzigingsplan, met daarin de vormaanpassing van het agrarisch bouwvlak, houdt direct verband met deze woningbouwontwikkeling en zorgt er juist voor dat de minimale afstand van 50 meter tussen het agrarisch bouwvlak en de nieuwe woningen ten noorden van het plangebied ook planologisch geborgd wordt.

5.3.3 Conclusie

Vanuit het aspect milieuzonering zijn er geen belemmeringen voor dit wijzigingsplan.

5.4 Geur (Agrarische bedrijven)

5.4.1 Normstelling en beleid

Veehouderijen kunnen hinder veroorzaken voor gevoelige functies. Een belangrijk hinderaspect is geur. De regelgeving die hiervoor van toepassing is, is vastgelegd in de Wet geurhinder en veehouderij.

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) bevat een beoordelingskader voor geurhinder van veehouderijen die vergunningplichtig zijn op basis van de Wet milieubeheer (Wm). Dit beoordelingskader is ook overgenomen in het Activiteitenbesluit milieubeheer. Het beoordelingskader is als volgt:

  • 1. voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld in de Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv)) geldt een waarde (maximale geurbelasting) op een geurgevoelig object; daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen concentratiegebieden (conform Meststoffenwet) en niet-concentratiegebieden en tussen situaties binnen de bebouwde kom en buiten de bebouwde kom;
  • 2. voor andere diercategorieën (waarvan geen geuremissie per dier is vastgesteld) geldt een minimale afstand van de dierenverblijven ten opzichte van geurgevoelige objecten; ook hier is een onderscheid gemaakt tussen situaties binnen de bebouwde kom en buiten de bebouwde kom. Er is geen onderscheid tussen concentratiegebieden en niet-concentratiegebieden.

De geuremissies worden uitgedrukt in Europese odour units (Europese geureenheden) per tijdseenheid: ouE/s. Deze geuremissies zijn bepaald op basis van metingen aan de geurconcentraties uit stallen. De geurbelastingen worden uitgedrukt in odour units per kubieke meter lucht: ouE/m3. Hiermee wordt het 98-percentiel van de geurconcentratie bedoeld. Dat is de geurconcentratie, berekend met een verspreidingsmodel, welke gedurende 2 procent van een jaar wordt overschreden.

De afstand van de buitenzijde van een dierenverblijf tot de buitenzijde van een geurgevoelig object dient in alle gevallen tenminste 50 meter te bedragen indien het geurgevoelige object gelegen is binnen de bebouwde kom en 25 meter te bedragen indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen. Het beoordelingskader voor (intensieve) veehouderij is samengevat in onderstaande tabel 3.

Ligging   Diercategorieën   Concentratiegebied   Niet-
concentratiegebied  
Afstand buitenzijde dierenverblijf tot buitenzijde geurgevoelig object  
Binnen bebouwde kom   Diercategorieën Rgv   Max. 3 ouE/m3   Max. 2 ouE/m3   Min. 50 m  
  Andere diercategorieën   Min. 100 m t.o.v. geurgevoelig object   Min. 100 m t.o.v. geurgevoelig object    
Buiten bebouwde kom   Diercategorieën Rgv   Max. 14 ouE/m3   Max. 8 ouE/m3   Min. 25 m  
  Andere diercategorieën   Min. 50 m t.o.v. geurgevoelig object   Min. 50 m t.o.v. geurgevoelig object    

tabel 3 - geldende waarden/afstanden veehouderijen

Voor de geurcontouren of aan te houden afstanden moet in principe worden uitgegaan van de randen van het bouwvlak. De rand van het bouwvlak wordt aangehouden omdat de veehouderij in principe het recht heeft om overal binnen het bouwvlak te bouwen.
Bovendien biedt de Wgv gemeenten de mogelijkheid om voor bepaalde gebieden en gelet op lokale omstandigheden andere afstanden of normen vast te stellen dan de landelijk gestelde afstanden of normen. De afwijkende geurnormen en afstandseisen moeten worden vastgelegd in een gemeentelijke verordening (op grond van artikel 6 Wgv). De motivering moet te herleiden zijn tot de gewenste ruimtelijke inrichting van het gebied of een afwijkende relatie tussen geurbelasting en geurhinder. De toetsing aan middels geurverordeningen aangepaste geurnormen en afstanden geldt ook voor veehouderijen die onder de regels van het Activiteitenbesluit vallen.

5.4.2 Toetsing en uitgangspunten voor het wijzigingsplan

Voorliggend wijzigingsplan voorziet in de vormaanpassing van een (agrarisch) bouwvlak, behorend bij het bestaande melkrundveehouderijbedrijf aan het Oosterpad 2 te Marken. Voor deze inrichting is in het verleden een melding in het kader van het Activiteitenbesluit gedaan voor het houden van melkrundvee met bijbehorend jongvee. Daarmee worden uitsluitend dieren gehouden waarvoor géén geuremissiefactor is vastgesteld en geldt er een vaste afstand van minimaal 50 meter tussen het agrarisch bouwvlak en woningen buiten de bebouwde kom en minimaal 100 meter tussen het agrarisch bouwvlak en woningen binnen de bebouwde kom.

Direct ten noorden van het plangebied is op het terrein van het sportcomplex van de SV Marken een nieuwe woningbouwontwikkeling voorzien. Hiervoor is momenteel een nieuw bestemmingsplan in voorbereiding. Daarbij wordt uitgegaan van de realisatie van twee moderne werven: één werf ter hoogte van de huidige parkeerplaats van het sportcomplex en één werf op de twee meest oostelijk gelegen (voormalige) sportvelden). Op deze twee werven worden in totaal maximaal 100 woningen gebouwd. Omdat deze nieuwe woningen binnen 'bestaand stedelijk gebied' en daarmee binnen de bebouwde kom worden gerealiseerd, geldt er in principe een vaste afstand van minimaal 100 meter tussen het agrarisch bouwvlak en de nieuwe woningen.

Echter, zoals reeds aangegeven bestaat er de mogelijkheid om de afstanden tot geurgevoelige objecten voor bepaalde gebieden door middel van een gemeentelijke verordening aan te passen, op grond van de mogelijkheden die de Wgv biedt. Daartoe moet een geurverordening worden opgesteld die wordt onderbouwd door middel van een gebiedsvisie. De Roever Milieuadvisering heeft in dit kader een geurgebiedsvisie opgesteld ('Geurgebiedsvisie Marken, gemeente Waterland', 15 februari 2021), welke als Bijlage 1 bij deze plantoelichting is toegevoegd.

In de geurgebiedsvisie wordt voorgesteld om de afstandseis voor een geurgevoelig object gelegen binnen de bebouwde kom aan te passen, van 100 meter naar 50 meter. In de rapportage van de geurgebiedsvisie is toegelicht dat bij de aangepaste afstandseis nog altijd sprake kan zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en dat de belangen van de veehouderij aan het Oosterpad 2 niet worden geschaad.
Ook uit de beschouwing van de overige criteria blijkt dat het vaststellen van een hogere geurnorm mogelijk is. Het belang van een geïntegreerde aanpak van de verontreiniging wordt niet geschaad en een even hoog niveau van bescherming wordt bereikt.

Aan de hand van de genoemde geurgebiedsvisie zal de gemeenteraad van Waterland op grond van artikel 6 van de Wgv de 'Verordening geurhinder en veehouderij Waterland 2021' vaststellen. Daarmee wordt besloten om de afstand van het agrarisch bouwvlak (behorend bij het agrarisch bedrijf Oosterpad 2) tot de nieuwe geurgevoelige objecten als onderdeel van de ten noorden gelegen woningbouwontwikkeling (de nieuwe oostelijke werf) te wijzigen van 100 meter in 50 meter. De vaststelling van deze Verordening zal in ieder geval voor de vaststelling van het voorliggende wijzigingsplan plaatsvinden.

Bovendien is de vorm van het agrarisch bouwvlak in het voorliggende wijzigingsplan zodanig aangepast op en afgestemd met de genoemde woningbouwontwikkeling, dat de nieuwe woningen op minimaal 50 meter van het agrarisch bouwvlak gebouwd worden. In figuur 9 en 10 is dit in beeld gebracht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0852.BWMAoosterpad2-va01_0009.jpg"
figuur 9 - de geurcontour ten opziochte van het inrichtingsplan voor de nieuwe woningbouw op het sportcomplex Marken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0852.BWMAoosterpad2-va01_0010.jpg"
figuur 10 - de geurcontour ten opzichte van het (ontwerp) bestemmingsplan 'Woningbouw sportcomplex Marken'.

De woningen (geurgevoelige objecten) op de nieuw te realiseren werf ten worden op minimaal 50 meter afstand gebouwd van het agrarisch bouwvlak (na vormwijziging) behorend bij het perceel Oosterpad 2. In het (ontwerp) bestemmingsplan is de grens van het bestemmingsvlak en het bijbehorende bouwvlak afgestemd op de geurcontour.

Met andere woorden, het voorliggende wijzigingsplan houdt direct verband met de nieuwe woningbouwontwikkeling op het terrein van het sportcomplex van de SV Marken en zorgt er juist voor dat de minimale afstand van 50 meter tussen het agrarisch bouwvlak (als onderdeel van het bestaande melkrundveehouderijbedrijf aan het Oosterpad 2) en de beoogde nieuwe woningen ten noorden daarvan ook planologisch geborgd wordt.

5.4.3 Conclusie

Er zijn geen belemmeringen vanuit het aspect geur voor dit wijzigingsplan.

5.5 Luchtkwaliteit

5.5.1 Beleid en regelgeving

De hoofdlijnen van de regelgeving voor luchtkwaliteit zijn te vinden in hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer, ook wel de Wet luchtkwaliteit genoemd. De regelgeving is uitgewerkt in onderliggende Algemene Maatregelen van Bestuur (AMvB's) en Ministeriële Regelingen. In de Wet Luchtkwaliteit zijn luchtkwaliteitseisen opgenomen in de vorm van grenswaarden en richtwaarden voor een aantal luchtverontreinigende stoffen. De belangrijkste zijn fijn stof (PM10 en PM2,5) en stikstofdioxide (NO2) omdat deze in Nederland soms worden overschreden. De grenswaarden van de overige stoffen worden, op enkele uitzonderingen na, in de regel niet overschreden. De grenswaarde van PM10 of NO2 bedraagt 40 µg/³. De grenswaarde van PM2,5 ligt op 25 µg/³.

Besluit Niet In Betekenende Mate (NIBM)

In dit besluit is bepaald in welke gevallen een ruimtelijke ontwikkeling vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet hoeft te worden getoetst aan de grenswaarden. Een project draagt 'niet in betekende mate' bij aan de luchtverontreiniging als de zogenaamde 3% grens niet wordt overschreden. De 3% grens is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof of stikstofdioxide. Deze grenswaarde is gesteld op 40 µg/m3. Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor zowel PM10 als NO2.

Als de 3% grens voor PM10 of NO2 niet wordt overschreden is het project NIBM, en hoeft geen verdere toetsing aan grenswaarden plaats te vinden.

In de Regeling NIBM is de bovengenoemde 3%-grens uitgewerkt in concrete getallen. Zo ligt voor woningbouwplannen de grens van 3% bij 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg.

5.5.2 Toetsing en uitgangspunten voor het wijzigingsplan

Het initiatief ziet toe op de vormaanpassing van het (agrarisch) bouwvlak. Daarbij blijft het oppervlak van het bouwvlak gelijk en ontstaan er geen nieuwe gebruiks- en bouwmogelijkheden. Daarmee zijn geen ontwikkelingen voorzien die in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Er treedt dan ook geen verslechtering van de luchtkwaliteit op.

5.5.3 Conclusie

Vanuit het aspect luchtkwaliteit zijn er geen belemmeringen voor dit wijzigingsplan.

5.6 Externe veiligheid

5.6.1 Normstelling en beleid

Bij externe veiligheid gaat het om de gevaren die de directe omgeving loopt in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de productie, het behandelen of het vervoer van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's dienen binnen aanvaardbare grenzen te blijven. Binnen externe veiligheid worden twee normstellingen gehanteerd:

  • het plaatsgebonden risico (PR) richt zich vooral op de te realiseren basisveiligheid voor burgers. Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur.
  • het groepsrisico (GR) stelt beperkingen aan de maatschappelijke ontwrichting als gevolg van calamiteiten met gevaarlijke stoffen. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. Het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

De regelgeving voor het aspect Externe Veiligheid is opgenomen in het:

  • Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb);
  • Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt);
  • Regeling Basisnet (Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water).

Hierbij geldt dat bebouwing niet is toegestaan binnen de zogenaamde 10-6- contour van het PR rond bedrijven waarin opslag en/of verwerking gevaarlijke stoffen plaatsvindt, danwel langs transportroutes (weg, spoor, water, buisleiding) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Verder geldt dat voor iedere toename van het GR een verantwoordingsplicht geldt, ook als de verandering geen overschrijding van de norm veroorzaakt. Er dient een verantwoording GR opgesteld te worden indien een bestemming gepland is binnen het invloedsgebied.

5.6.2 Toetsing en uitgangspunten voor het wijzigingsplan

Het plangebied ligt niet in de omgeving van risicovolle inrichtingen, (vaar)wegen waar gevaarlijke stoffen vervoerd worden en/ of (ondergrondse) buisleidingen waardoor transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Ook worden door het plan geen risicovolle inrichtingen mogelijk gemaakt.
Bovendien maakt voorliggend wijzigingsplan slechts de vormaanpassing van het (agrarisch) bouwvlak mogelijk, waarbij geen ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt die tot een toename van het GR leiden.

5.6.3 Conclusie

Vanuit het aspect externe veiligheid zijn er geen belemmeringen voor dit wijzigingsplan.

5.7 Bodem

5.7.1 Normstelling en beleid

Het is wettelijk (via de bouwverordening) geregeld dat nieuwbouw pas kan plaatsvinden als de bodem geschikt is (of geschikt is gemaakt) voor het beoogde doel. Om deze reden dient bij iedere nieuwbouwactiviteit de bodemkwaliteit door middel van onderzoek (conform NEN 5740) in beeld te worden gebracht. Als blijkt dat de bodem niet geschikt is dan zal voor aanvang van de werkzaamheden een sanering moeten worden uitgevoerd.

5.7.2 Toetsing en uitgangspunten voor het wijzigingsplan

Het initiatief ziet toe op de vormaanpassing van het (agrarisch) bouwvlak. Daarbij blijft het oppervlak van het bouwvlak gelijk en ontstaan er geen nieuwe gebruiks- en bouwmogelijkheden waarvoor toetsing aan de bodemkwaliteit vereist is.

5.7.3 Conclusie

Vanuit het aspect bodem zijn er geen belemmeringen voor dit wijzigingsplan.

5.8 Water

5.8.1 Waterbeheer en watertoets

Het is sinds 2003 verplicht om bij ruimtelijke plannen en besluiten een beschrijving op te nemen van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. De watertoets is een proces waarbij de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder in een zo vroeg mogelijk stadium afspraken maken over de toepassing en uitvoering van het waterhuishoudkundige en ruimtelijke beleid. Het waterschap is het eerste aanspreekpunt in het watertoets proces, waarbij het waterschap rekening houdt met het provinciale grondwaterbeleid.

In het Besluit ruimtelijke ordening is de 'watertoets' wettelijk verankerd. Deze heeft tot doel om ruimtelijke ontwikkelingen te toetsen aan het vigerende waterbeleid en de wateraspecten volwaardig mee te laten wegen bij de besluitvorming omtrent een goede ruimtelijke ordening. Dit proces komt in samenwerking tussen de gemeente en waterbeheerder tot stand. In de gemeente Waterland is het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (HHNK) verantwoordelijk voor het waterbeheer.

5.8.2 Beleidskader

Eind jaren negentig vond er een omslag plaats in denken en beleid over de omgang met water. In plaats van voort te borduren op het vertrouwde denken in waterbeheersing door technische ingrepen gericht op het veilig en snel afvoeren van water, kwam de nadruk te liggen op het aansluiten op de natuurlijke potenties van het landschap en het watersysteem. Bij dit nieuwe waterdenken staat duurzaamheid voorop. Daarmee wordt bedoeld dat er zo min mogelijk inspanningen van buitenaf nodig zijn om het watersysteem in stand te houden en overlast te voorkomen. In de praktijk betekent dit dat natuurlijke processen zoals infiltratie en kwel, het zelfreinigende vermogen van waterlopen etc. worden hersteld. Externe negatieve effecten, zoals toename van verharding en riooloverstorten met afvalwater, worden voorkomen of gecompenseerd.

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren dan ook beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de relevante nota's.

Europa

  • Kaderrichtlijn Water (KRW).

Nationaal

  • Nationaal Waterplan 2016-2021 (NW);
  • Waterbeleid voor de 21ste eeuw (WB21);
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW);
  • Deltaprogramma;
  • Waterwet.

Provinciaal

  • Omgevingsvisie NH2050;
  • Provinciale Ruimtelijke Verordening.

Regionaal / lokaal

  • Waterprogramma 2016-2021
  • Keur 2016

De opdracht is te zorgen voor voldoende water, schoon water en voor veilig wonen en werken op de taakvelden watersysteem, waterketen en veiligheid. Het waterschap houdt daarbij rekening met agrarische, economische, ecologische en recreatieve belangen. Aandachtspunten zijn het verbeteren van ecologische en chemische waterkwaliteit (terugdringen van oppervlaktewatervervuiling) en het voorkomen van wateroverlast, waarbij rekening wordt gehouden met het veranderende klimaat. In zowel landelijk als stedelijk gebied kunnen ruimtelijke ontwikkelingen een positief maar ook een negatief effect hebben op het watersysteem.

In het algemeen zoekt het waterschap naar duurzame oplossingen. Uitgangspunt is dat het water zoveel mogelijk binnen een plangebied wordt vastgehouden en dat relatief schoonwater ook relatief schoon blijft. Daarbij geldt dat het regenwater, dat op verharde oppervlaktes valt en schoon genoeg is (zoals van gevels en daken), zoveel mogelijk wordt vastgehouden of wordt geborgen.

Het waterschap is primair verantwoordelijk voor de waterhuishouding in het plangebied. Onder de verantwoordelijkheden vallen onder andere beveiliging tegen hoog water, peilbeheer en aan- en afvoer van water. Daarnaast wordt geadviseerd hoe om te gaan met hemelwater. De gemeente heeft een zorgplicht voor de inzameling, transport en verwerking van stedelijk afvalwater en regenwater en voor de aanpak van grondwaterproblemen.

5.8.3 Toetsing en uitgangspunten voor het wijzigingsplan

Het initiatief ziet toe op de vormaanpassing van het (agrarisch) bouwvlak. Daarbij blijft het oppervlak van het bouwvlak gelijk en ontstaan er geen nieuwe gebruiks- en bouwmogelijkheden als gevolg waarvan het verharde oppervlak zal toenemen. Tevens is het plangebied niet gelegen in een beschermingsstrook van een (primaire) watergang.
Gelet op bovenstaande en het feit dat de ruimtelijke afweging wat betreft de maat en ligging van het bouwvlak en de bijhorende bouwmogelijkheden al in het moederplan hebben plaatsgevonden, wordt een uitgebreidere watertoets niet als noodzakelijk geacht.

5.8.4 Conclusie

Vanuit het aspect water zijn er geen belemmeringen voor dit wijzigingsplan.

5.9 Ecologie

5.9.1 Beleid en regelgeving

Bij het opstellen van ruimtelijke plannen is het noodzakelijk te onderzoeken of en zo ja, in hoeverre de plannen ten koste gaan van de (aanwezige) flora en fauna. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in de 'gebiedsbescherming' en de 'soortenbescherming'.

Gebiedsbescherming

Wet natuurbescherming

Per 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) in werking getreden. Deze wet vervangt de Natuurbeschermingswet 1998. De Wnb richt zich op de bescherming van Natura 2000-gebieden (Vogelrichtlijn- en Habitatrichtlijngebieden). Activiteiten en ontwikkelingen die kunnen leiden tot negatieve effecten op de instandhoudingsdoelen van Natura 2000-gebieden zijn in beginsel niet toegestaan, tenzij hiervoor een vergunning op grond van de Wnb is verkregen.

Natuurnetwerk Nederland

Naast de bescherming van de Wet Natuurbescherming kunnen waardevolle gebieden ook beleidsmatig beschermd zijn doordat zij behoren tot het Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen Ecologische Hoofdstructuur). Het NNN is een samenhangend netwerk van belangrijke natuurgebieden. Zij bestaat uit bestaande en nieuwe natuurgebieden. Uitgangspunt van het beleid is dat plannen, handelingen en projecten in het NNN niet toegestaan zijn indien zij de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN significant aantasten. De provincie Noord-Holland is verantwoordelijk voor de begrenzing en de ontwikkeling van het NNN en heeft dit in de Provinciale Ruimtelijke Verordening vastgelegd.

Soortenbescherming

De soortenbescherming is eveneens geregeld in de Wet natuurbescherming (Wnb). Het doel van de Wnb is het instandhouden en beschermen van in het wild voorkomende planten- en diersoorten. De Wnb kent zowel een zorgplicht als verbodsbepalingen. De zorgplicht geldt te allen tijde voor alle in het wild levende dieren en planten en hun leefomgeving. De verbodsbepalingen zijn gebaseerd op het 'nee, tenzij'-principe. Alle schadelijke handelingen ten aanzien van beschermde planten- en diersoorten zijn in principe verboden, maar er kunnen vrijstellingen en ontheffingen (door het bevoegd gezag) worden verleend van de verbodsbepalingen.

De Wnb kent een apart beschermingsregime voor Vogelrichtlijnsoorten (alle vogels), Habitatrichtlijnsoorten en nationaal beschermde soorten. Voor Vogel- en Habitatrichtlijnsoorten geldt een strikte bescherming. Voor de nationaal beschermde soorten hebben provincies de bevoegdheid om in het kader van ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden een vrijstelling te verlenen van de verbodsbepalingen. Dit moet worden geregeld in een provinciale verordening.

Bij nieuwe ontwikkelingen moet worden nagegaan, c.q. onderbouwd worden, of zich in het betreffende gebied beschermde soorten bevinden.

5.9.2 Toetsing en uitgangspunten voor het wijzigingsplan

Gebiedsbescherming

Het plangebied ligt niet binnen een Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied betreft 'Markermeer & IJmeer' op ca. 200 meter. Het voorliggende plan ziet uitsluitend toe op de vormaanpassing van een bestaand agrarisch bouwperceel. Daarbij blijft het oppervlak van het bouwvlak gelijk en ontstaan er geen nieuwe gebruiks- en bouwmogelijkheden ten opzichte van de bestaande situatie. Daarmee zorgt het voorliggende plan niet voor versnippering, verontreiniging en verdroging en zijn ook effecten van geluid, beweging, verlichting en mechanische effecten op de instandhoudingsdoelstellingen uitgesloten. En als gevolg van het plan neemt ook de stikstofdepositie niet toe.

Bovendien maakt het plangebied geen deel uit van het NNN. Het dichtstbijzijnde NNN-gebied is op een afstand circa 250 meter ten zuiden van het plangebied gelegen. Dit betreft de weilanden ten zuiden van het buurtschap Moeniswerf. Het NNN kent in de provincie Noord-Holland geen externe werking, zodat een nadere afweging niet noodzakelijk is.

Wel ligt het plangebied binnen een ganzenfoerageergebied, zoals dat door de provincie Noord-Holland is aangewezen. Zoals ook in paragraaf 3.3.2 toegelicht, heeft deze aanwijzing betrekking op evt. jacht-activiteiten binnen deze zone. De vormaanpassing van het bouwvlak heeft geen invloed op de levensomstandigheden van trekganzen.

Ook maakt het plangebied deel uit van het door de provincie Noord-Holland aangewezen als Bijzonder Provinciaal Landschap (BPL) Marken. Als onderdeel van het BPL is onder meer het beschermingsregime voor Weidevogelleefgebied geborgd in de kernkwaliteiten. Echter, omdat als onderdeel van de vormwijziging het oppervlak van het agrarisch bouwvlak gelijk blijft, vindt er geen aantasting plaats aan de wezenlijke kenmerken en waarden van het weidevogelleefgebied.

Soortenbescherming
Zoals reeds aangegeven heeft het voorliggende wijzigingsplan als doel om de vormaanpassing van een bestaand agrarisch bouwvlak op het perceel Oosterpad 2 te Marken planologisch-juridisch vast te leggen.
Als onderdeel van dit plan hoeven geen gebouwen te worden gesloopt, hoeven er ook geen noemenswaardige groenelementen en – structuren te worden verwijderd, en hoeven er ook geen sloten te worden gedempt. Verstoring of vernietiging van beschermde soorten door het plan is daarmee niet aan de orde. Met andere woorden, er zijn geen belemmeringen aanwezig voor de uitvoering van het plan
vanuit het aspect soortenbescherming.

Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat tijdens de uitvoering van werkzaamheden in de toekomst wel altijd gevolg moeten worden gegeven aan de zorgplicht uit de Wnb. Dit betekent dat ingrepen op zodanige wijze dienen plaats te vinden, dat de schade aan soorten beperkt wordt. Bij de uitvoering moet rekening gehouden worden met kwetsbare perioden van soorten (voortplantingstijd, overwintering). Daarbij dienen alle soorten die tijdens de ingreep aangetroffen worden, verplaatst of beschermd te
worden, zodat zij behouden kunnen blijven.

5.9.3 Conclusie

Vanuit het aspect ecologie zijn er geen belemmeringen voor dit wijzigingsplan.

5.10 Archeologie

5.10.1 Normstelling en beleid

Als gevolg van het Verdrag van Malta (Valetta) zijn overheden verplicht om in het ruimtelijke beleid zorgvuldig om te gaan met het archeologische erfgoed. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar een reële verwachting bestaat dat er archeologische waarden aanwezig zijn dient, voordat er bodemingrepen plaatsvinden, een archeologisch onderzoek uit te worden gevoerd. De uitkomsten hiervan dienen door het bevoegde gezag te worden meegenomen in de belangenafweging.

De zorgplicht voor het archeologisch erfgoed is vastgelegd in de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz), die is geïmplementeerd in de Monumentenwet 1988. De wet regelde:

  • Bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem;
  • Inpassen van archeologisch erfgoed in de ruimtelijke ordening;
  • Financiering onderzoek: de veroorzaker betaalt.

Op 1 juli 2016 is de nieuwe Erfgoedwet in werking getreden. Deze wet vervangt onder meer de Monumentenwet 1988 en de Wamz. In artikel 9.1 van de Erfgoedwet is echter bepaald dat tot het tijdstip waarop de nieuwe Omgevingswet in werking is getreden de bepalingen uit de Monumentenwet 1988 met betrekking tot archeologie van toepassing blijven. Naar verwachting zal de Omgevingswet niet eerder dan 2021 in werking treden.

Beleid archeologie gemeente Waterland

Het archeologisch beleid van de gemeente Waterland is vastgelegd in de 'Archeologienota Waterland 2011'. In deze nota is verwoord hoe het behoud van archeologische waarden of het onderzoek daarnaar worden zeker gesteld. In de Archeologienota worden archeologische monumenten en vijf categorieën met archeologische verwachtingswaarden onderscheiden (zie onderstaande tabel).

Deze categorieën zijn weergegeven op een beleidskaart. Deze beleidskaart is opgesteld op basis van de kennis die de afgelopen jaren is verkregen bij diverse archeologische onderzoeken en op basis van de kennis over de ontstaansgeschiedenis van het gebied.

Categorie   Omschrijving  
Rijksbeschermd archeologisch monument   Bij alle bodemingrepen rekening houden met archeologie. Er is een monumentenvergunning vereist.  
1   Bij alle bodemingrepen rekening houden met archeologie.  
2   Rekening houden met archeologie bij een planomvang vanaf 100 m2 en diepte van grondroerende werkzaamheden vanaf 35 centimeter  
3   Rekening houden met archeologie bij een planomvang vanaf 500 m2 en diepte van grondroerende werkzaamheden vanaf 40 centimeter  
4   Rekening houden met archeologie bij een planomvang vanaf 2.500 m2 en diepte van grondroerende werkzaamheden vanaf 40 centimeter  
5   Rekening houden met archeologie bij een planomvang vanaf 10.000 m2 en diepte van grondroerende werkzaamheden vanaf 40 centimeter  

tabel 4 - Archeologische categorieën

5.10.2 Toetsing en uitgangspunten voor het wijzigingsplan

Op basis van het geldende bestemmingsplan heeft het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3'. Deze gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud van de aldaar in of op de grond aanwezige archeologische waarden. Voor bouwwerken waarbij grondroerende werkzaamheden over een oppervlakte groter dan 500 m² en dieper dan 0,40 m. onder het maaiveld plaatsvinden moet alvorens een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt verleend, archeologisch onderzoek zijn uitgevoerd.

Het initiatief ziet toe op de vormaanpassing van het (agrarisch) bouwvlak. Daarbij blijft het oppervlak van het bouwvlak gelijk en ontstaan er geen nieuwe gebruiks- en bouwmogelijkheden. Voorafgaand aan de vaststelling van het wijzigingsplan hoeft geen archeologisch onderzoek uitgevoerd te worden.

Voor de volledigheid wordt melding gemaakt van het feit dat de dubbelbestemming waarborgt dat bij toekomstige bodemingrepen van meer dan 500 m2 én die dieper gaan dan 40 cm, alsnog eerst archeologisch onderzoek verricht moet worden.

5.10.3 Conclusie

Het archeologiebeleid is vertaald in het wijzigingsplan met een dubbelbestemming op de verbeelding en passende regels die verwijzen naar het moederplan. Vanuit het aspect archeologie zijn er geen belemmeringen voor de vaststelling van dit wijzigingsplan.

5.11 Cultuurhistorie

5.11.1 Beleid en regelgeving

Goede ruimtelijke ordening betekent dat er onder meer bij het opstellen van ruimtelijke plannen, een integrale afweging plaatsvindt van alle belangen die effect hebben op de kwaliteit van de ruimte. Een van die belangen is de cultuurhistorie. Het bestemmingsplan is daarbij een belangrijk instrument om cultuurhistorische waarden in een gebied te beschermen.

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (art. 3.1.6) dienen cultuurhistorische waarden uitdrukkelijk te worden meegewogen bij het vaststellen van bestemmingsplannen en wijzigingsplannen.

5.11.2 Toetsing en uitgangspunten voor het bestemmingsplan

Beschermd dorpsgezicht Marken

Het eiland Marken is sinds 1971 in z'n geheel door het Rijk aangewezen als een beschermd stads- en dorpsgezicht. Een dergelijk beschermd gebied wordt van algemeen belang geacht wegens de schoonheid, de onderlinge ruimtelijke of structurele samenhang dan wel de wetenschappelijke of cultuurhistorische waarde.

Marken is als beschermd stads- en dorpsgezicht aangewezen vanwege de karakteristieke houtbouw, kleurstelling (overwegend donkergroen of zwart) de nederzettingscultuur van de afzonderlijke werven en het contrast tussen hoger gelegen bebouwde werven en de overwegend onbebouwde tussen ruimten. In dit gebied is het beleid gericht op het handhaven, herstellen en versterken van de ruimtelijke karakteristiek en de samenhang van het gebied.

Het initiatief ziet toe op de vormaanpassing van het (agrarisch) bouwvlak. Daarbij blijft het oppervlak van het bouwvlak gelijk en ontstaan er geen nieuwe gebruiks- en bouwmogelijkheden. Er is daarmee geen strijdigheid met de bescherming van de van toepassing zijnde waarden. In de bestemmingsomschrijving van artikel 3 (bestemming 'Agrarisch'), die met het voorliggende wijzigingsplan onverkort van toepassing blijft, is dit geborgd en bepaald dat de gronden bestemd zijn voor "het behoud en de versterking van de cultuurhistorische waarden van het beschermd dorpsgezicht".

Goudriaankanaal

Het Goudriaankanaal is een nooit afgemaakt kanaal door de gemeente Waterland, tussen IJdoorn (Durgerdam) en Marken. Het had een strategische verbinding moeten vormen tussen Amsterdam en de voormalige Zuiderzee. De werkzaamheden vingen aan in 1826 en werden in 1828 gestaakt. Nadat de werkzaamheden waren gestaakt werd het kanaal in de loop der jaren gedempt. Op Marken is het verloop van het Goudriaankanaal nog steeds zichtbaar. Het gaat daarbij vooral om de sloten aan weerszijden van het kanaal. Deze waterlopen, alsook het tussenliggende gebied, worden met een specifieke dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorische waterlopen' beschermd. Het Oosterpad volgt daarbij de noordelijke waterloop. Het plangebied ligt direct ten zuiden van het Oosterpad en maakt derhalve deel uit van deze dubbelbestemming.
Op gronden met deze dubbelbestemming geldt op basis van de regels in het bestemmingsplan 'Marken 2013' een bouwverbod. Om deze te respecteren, maar tegelijkertijd ook invulling te kunnen geven aan de bouwmogelijkheden binnen een agrarisch bouwvlak, is de situering van de dubbelbestemming afgestemd op de vormwijziging van het nieuwe agrarisch bouwvlak. Daarmee wordt planologisch geborgd dat er binnen de zone van het Goudriaankanaal niet ongelimiteerd gebouwd mag worden en wordt tevens de intentie van de regeling van de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorische waterlopen' gerespecteerd.

5.11.3 Conclusie

De cultuurhistorisch waardevolle objecten en gebieden die niet via de Erfgoedwet zijn beschermd, hebben een beschermende regeling gekregen in het in het geldende bestemmingsplan 'Marken 2013', welke één-op-één zijn overgenomen in voorliggend wijzigingsplan. Vanuit het aspect cultuurhistorie zijn er geen belemmeringen voor dit wijzigingsplan.

5.12 M.e.r.-beoordeling

5.12.1 Wettelijk kader

De milieueffectrapportage (m.e.r.) is volgens de Wet milieubeheer verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. Welke activiteiten dat betreft is aangegeven in het Besluit mer en de daarbij behorende bijlage. In de bijlage is onderscheid gemaakt tussen een:

  • C-lijst met m.e.r.-plichtige activiteiten en daarbij behorende drempelwaarden;
  • D-lijst met m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten en de daarbij behorende drempelwaarden.

Het doel van de m.e.r. is het milieubelang volwaardig mee te laten wegen bij de vaststelling van deze plannen en besluiten. Een belangrijk product van de m.e.r.-procedure is het milieueffectrapport (MER). Bij sommige besluiten is niet meteen duidelijk of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. In deze grensgevallen moet eerst worden beoordeeld of sprake is van een m.e.r.-plicht. Dit gebeurt door middel van een aparte procedure, de zogenoemde m.e.r.-beoordeling.

Deze m.e.r.-beoordeling is ook vereist voor activiteiten die onder de drempelwaarden van het Besluit m.e.r. liggen. In dat geval gelden er geen vormvoorschriften en is sprake van een vormvrije m.e.r.-beoordeling.

Bij de vormvrije m.e.r.-beoordeling moet er volgens bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling worden getoetst aan de 3 volgende hoofdcriteria:

  • de kenmerken van het project;
  • de plaats van het project;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.
5.12.2 Toetsing en uitgangspunten voor het wijzigingsplan

Het initiatief ziet toe op de vormaanpassing van het (agrarisch) bouwvlak, waarbij het oppervlak van het bouwvlak gelijk blijft en er geen grotere en meer gebruiks- en bouwmogelijkheden ontstaan. Daarmee wordt het voorliggende plan niet beschouwd als 'een stedelijk ontwikkelingsproject' en daarmee ook niet als m.e.r.-plichtige activiteit aangemerkt. Een m.e.r.-beoordeling is daardoor niet nodig.

5.12.3 Conclusie

Er is geen sprake van een m.e.r.-plicht of m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteit. In de voorgaande paragrafen zijn bovendien de relevante milieubelangen integraal afgewogen.

Hoofdstuk 6 JURIDISCHE ASPECTEN

6.1 Inleiding

6.1.1 Algemeen

Bij het opstellen van een wijzigingsplan dient het college van burgemeester en wethouders zich te houden aan de door de raad vastgestelde regels, zoals opgenomen in het geldende bestemmingsplan 'Marken 2013', inclusief het 'Waterland-Parapluplan 2018', het zogenaamde 'moederplan'. Het wijzigingsplan, als bedoeld in artikel 3.6 van de Wro, vormt daarom geen zelfstandig nieuw bestemmingsplan.

Met dit wijzigingsplan wordt invulling gegeven aan de wijzigingsbevoegdheid die de vormaanpassing van een agrarisch bouwvlak mogelijk maakt, zoals opgenomen in artikel 3.7.2 van het bestemmingsplan 'Marken 2013'. Het wijzigingsplan heeft alleen betrekking op het perceel Oosterpad 2 Marken.

Het wijzigingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels tezamen vormen het juridisch bindende deel van het plan. Verbeelding en regels dienen te allen tijde in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast.

Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.

De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit wijzigingsplan geeft onder meer een weergave van de beweegredenen en de onderzoeksresultaten die aan het plan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het wijzigingsplan.

6.1.2 Digitaliseringsvereisten

Omdat het wijzigingsplan na 1 juli 2013 in procedure wordt gebracht en het moederplan al is opgesteld conform de destijds geldende RO-standaarden (IMRO2008 /SVBP2008), moet het wijzigingsplan digitaal beschikbaar worden gesteld en gelden bovendien de landelijke RO-standaarden (2012). Aangezien het wijzigingsplan geen zelfstandig plan is, maar onderdeel gaat uitmaken van het 'moederplan', kan voor de begrippen gebruik worden gemaakt van de begrippen van het moederplan, ook al is dat plan volgens IMRO2008 opgesteld. Het voorliggende wijzigingsplan voldoet aan de geldende digitale verplichtingen.

6.2 Opbouw regels en verbeelding

6.2.1 Verbeelding

Het wijzigingsplan voorziet in de opname van de bestemming 'Agrarisch' met bijbehorende aanduidingen op het perceel Oosterpad 2 Marken, waaronder het bouwvlak en de aanduiding als bouwperceel. Hiermee wordt de vormaanpassing van het bouwvlak mogelijk gemaakt. Tevens zijn op de verbeelding de dubbelbestemmingen 'Waarde - Aardkundig' en 'Waarde - Archeologie 3' opgenomen, één-op-één uit het 'moederplan'. Op de gronden binnen het plangebied vervangt de verbeelding van het voorliggende wijzigingsplan namelijk de verbeelding van het 'moederplan'.

6.2.2 Regels

Op het wijzigingsplan zijn de betreffende regels van het geldende bestemmingsplan van overeenkomstige toepassing. Het betreft in dit geval zowel het bestemmingsplan 'Marken 2013', alsmede het bestemmingsplan 'Waterland-Parapluplan 2018'.

De regels bestaan uit vier hoofdstukken en zijn afgestemd op de landelijke 'Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012' (SVBP2012):

  • Hoofdstuk 1 Inleidende regels;
  • Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels;
  • Hoofdstuk 3 Algemene regels;
  • Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels.

In hoofdstuk 1 zijn de inleidende regels opgenomen die van belang zijn voor de toepassing en interpretatie van de regels in de overige hoofdstukken. Het onderhavige wijzigingsplan is in dit hoofdstuk gedefinieerd, alsook het bestemmingsplan, waarbij voor de overige begrippen verder verwezen wordt naar de regeling uit het moederplan.

In hoofdstuk 2 is de bestemmingen 'Agrarisch' met bijbehorende aanduidingen en de dubbelbestemmingen 'Waarde - Aardkundig' en 'Waarde - Archeologie 3' opgenomen. Hier wordt verwezen naar de regels van de betreffende bestemmingen die in het moederplan zijn opgenomen. Deze zijn één op één van toepassing.

In hoofdstuk 3 zijn algemene regels opgenomen. Omdat deze eveneens identiek zijn aan het moederplan, wordt hiernaar verwezen. Tevens is in dit hoofdstuk een anti-dubbeltelregel opgenomen. Dit omdat het Besluit ruimtelijke ordening bepaalt dat in ieder bestemmingsplan, waaronder ook wijzigingsplannen, een anti-dubbeltelregel moet worden opgenomen.

Tot slot staan in hoofdstuk 4 de overgangs- en slotregels. De regeling voor het overgangsrecht is overgenomen uit het Besluit ruimtelijke ordening. In de slotregel is vermeld hoe de regels van het onderhavige wijzigingsplan kunnen worden aangehaald.

Hoofdstuk 7 UITVOERBAARHEID

7.1 Inleiding

Wettelijk bestaat de verplichting om inzicht te geven in de uitvoerbaarheid van een wijzigingsplan. Onderdeel hiervan is de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid. Ook wordt er in dit hoofdstuk aandacht besteedt aan het aspect grondexploitatie.

7.2 Economische uitvoerbaarheid

Op grond van artikel 6.12 van de Wro is het verplicht voor gronden waarvoor een wijzigingsplan wordt opgesteld een exploitatieplan vast te stellen. In artikel 6.12 lid 2 Wro is bepaald dat geen exploitatieplan hoeft te worden vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in de in het plan begrepen gronden anderszins verzekerd is. Eveneens hoeft geen exploitatieplan te worden vastgesteld als:

  • Er geen sprake is van een bouwplan als bedoeld in artikel 6.12, lid 1 van de Wro;
  • Het totaal der exploitatiebijdragen dat met toepassing van artikel 6.19 van de Wro kan worden verhaald, minder bedraagt dan € 10.000,-;
  • Er geen verhaalbare kosten zijn als bedoeld in artikel 6.2.4, onderdelen b tot en met f, van het Bro;
  • De verhaalbare kosten, bedoeld in artikel 6.2.4, onderdelen b tot en met f, van het Bro, uitsluitend de aansluiting van een bouwperceel op de openbare ruimte of de aansluiting op nutsvoorzieningen betreffen.

Het onderhavige wijzigingsplan maakt de vormaanpassing van het (agrarisch) bouwvlak op het perceel Oosterpad 2 te Marken mogelijk. Hierbij zijn er geen verhaalbare kosten als bedoeld in artikel 6.2.4 onderdelen b tot en met f van het Bro. Derhalve hoeft er geen exploitatieplan te worden vastgesteld.

7.3 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

In artikel 3.9a van de Wro is aangegeven dat op de voorbereiding van een wijzigingsplan afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing is. Dit betekent dat het college van burgemeester en wethouders het ontwerp van het te nemen besluit, met de daarop betrekking hebbende stukken, voor een periode van 6 weken ter inzage dient te leggen.

Gedurende deze periode zijn door belanghebbenden geen zienswijze naar voren gebracht en dientengevolge is het plan vastgesteld na afloop van de inzagetermijn.